Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1939 woonden er in Nederland slechts enkele duizenden Surinamers en Antillianen. De meesten waren er tijdelijk, voor studie of vakantie. Ze behoorden tot de joods-blanke of creoolse elite. De Surinaamse André Bruijning vertelde:
“Surinamers die toen naar Nederland kwamen hadden hetzelfde doel. Ze waren ambitieus en wilden verder komen. Daarom studeerden ze hard en pasten zich zo snel mogelijk aan.”
Sommige studenten hadden bezorgde brieven van familieleden gekregen waarin was aangedrongen op hun terugkeer. Enkele Antillianen trokken in 1939 huiswaarts met het KNSM-schip Simon Bolivar. Dit schip liep in de Engelse wateren op een Duitse mijn, wat tachtig opvarenden het leven kostte. De meeste Surinamers en Antillianen bleven echter in Nederland. Net als de meeste Nederlanders verwachtten ze dat Nederland neutraal zou blijven. Het Nederlandse leger werd in augustus 1939 gemobiliseerd. In dit leger werden ook jonge Surinamers en Antillianen opgenomen. Na de Duitse inval op 10 mei 1940 sneuvelden enkele van hen in de vijf dagen dat Nederland zich tegen de Duitse overmacht probeerde te verdedigen.
De Antilliaan George Maduro gaf in de meidagen van 1940 in de omgeving van Den Haag leiding aan een heroïsche actie waarbij elf Duitse parachutisten krijgsgevangen werden gemaakt. Hij werd hiervoor in mei 1946 postuum onderscheiden met de Militaire Willemsorde. Ook de Surinamer Hugo Désiré Ryhiner werd met de Militaire Willemsorde onderscheiden. Hij was op 12 mei gewond geraakt:
“Mijn kapitein zei dat ik gewond was en niet hoefde te vechten. Maar ik antwoordde dat ik in staat was te vechten en naar het front zou gaan. Zo kwam ik gewond en al terecht in het gevecht bij Overschie. Dit is de basis geworden voor mijn onderscheiding.”
Op 14 mei gaf het Nederlandse leger zich over. Ryhiner:
“Mijn manschappen en ik hebben na de actie bij Overschie gehuild als kinderen. Wij hadden de Duisters klop gegeven en waren in feite aan de winnende hand. Van heel het pont in Nederland was ons legeronderdeel het enige dat de Duitsers in bedwang had gehouden. En nu kregen wij plotseling het bevel dat wij niet meer op de Duitsers mochten schieten.”
∗
Na de capitulatie van het Nederlandse leger woonden de Surinamers en Antillianen – die vrijwel allemaal of joods of gekleurd waren – plotseling in een ander Nederland: een Nederland met een regime dat de superioriteit van het ‘arische ras’ preekte. Het contact met familie overzee werd rigoureus verbroken. Dit bracht sommige groepen Surinamers en Antillianen nader tot elkaar. Antilliaanse studenten richtten in 1942 bijvoorbeeld een eigen vereniging op, die echter door de bezetter werd verboden.
Op den duur bleek dat de zwarte Surinamers en Antillianen niet werden vervolgd, al had dat in de lijn gelegen van het nationaal-socialistische rassenbeleid. De vervolging van de joden had voor de Duitsers prioriteit en er waren in Europa maar heel weinig zwarten. Een ‘niet-arisch’ uiterlijk bleek in bezet Nederland soms zelfs een voordeel. Het bood bijvoorbeeld vrijstelling van de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Een ander voordeel was dat de Surinamers en Antillianen distributiebonnen konden krijgen voor rijst, in plaats van brood- en aardappelbonnen. In de loop van de oorlog werden deze rijstbonnen zeer gewild omdat rijstwater een probaat middel bleek tegen darminfecties, die door het slechte voedsel veel voorkwamen. Rijstbonnen waren daarom een waardevol ruilmiddel op de zwarte markt.
De enigen die vanwege hun huidskleur met discriminerende maatregelen te maken kregen waren Surinaamse jazzmusici. Een kleine groep Surinaamse muzikanten trad vanaf de jaren dertig regelmatig op in cafés in Amsterdam. Vooral de saxofonist ‘Kid Dynamite’ en de fluitist Max Woiski waren populair. Aanvankelijk bleven ze gewoon optreden met hun door de nazi’s verfoeide en als ‘entartet’ beschouwde jazzmuziek. In november 1941 werd de Kultuurkamer opgericht, een verplichte beroepsvereniging voor de culturele sector onder nationaal-socialistische leiding. Officieel mochten alleen ariërs lid worden, maar ook de Surinaamse jazzmusici bleken zich door de onoplettendheid van de ambtenaren gewoon te kunnen inschrijven.
De jazzmusici hadden er niet lang profijt van. In januari 1942 werd het namelijk alle caféhouders verboden om nog langer “Suriname-negers” met hun “barbaarse muziek” te laten optreden.
∗
Nieuws over de situatie in Suriname en op de Antillen bereikte Nederland nu en dan via Radio Oranje en door de berichten van de regering in Londen die op pamfletten door geallieerde vliegtuigen werden uitgestrooid. De legering van Amerikaanse troepen in de West werd een veel besproken kwestie, mede door een grote propagandacampagne van de NSB. Op kleurige affiches en in pamfletten werd beweerd dat de regering in Londen Suriname en de Antillen voorgoed aan de Amerikanen had afgestaan:
“Geen waarachtig Nederlander zal deze schanddaad aanvaarden.”
Eén man had volgens de propaganda voor dit alles gewaarschuwd: NSB-leider Anton Mussert. In de illegale krant De Vonk verscheen een reactie die hoogstwaarschijnlijk is geschreven door de linkse Surinaamse verzetsman Anton de Kom:
“De heer Mussert is hysterisch geworden over de bezetting van Suriname door Amerikaanse troepen. Zonderlinge verontwaardiging voorwaar, voor wie niet slechts de koloniën, maar het moederland zelve opofferde aan de vijand! Onze houding in deze is zeer eenvoudig. Ook wij geloven niet, dat de Amerikanen deze waardevolle koloniën weer vrij zullen geven. Verontwaardigd hierover zijn wij niet. (…) Door roof gaat verloren, wat door roof werd gewonnen. (…) De strijd voor soevereiniteit in eigen kring zal de strijd van het Surinaamse volk zelve moeten zijn.”
∗
Anders dan hun gekleurde landgenoten werden de Surinaamse en Antilliaanse joden in Nederland wel vervolgd, hoewel hun positie iets minder hopeloos was dan die van de Nederlandse joden. In Nederland was in de bevolkingsregistratie vaak niet na te gaan welk geloof hun ouders en grootouders hadden. Sommige joden uit de West werden daardoor niet als jood geregistreerd en dus ook niet gedeporteerd. Toch zijn er naar schatting 150 Surinaamse en Antilliaanse joden vanuit Nederland weggevoerd naar de vernietigingskampen. Een aantal joodse studenten lukte het om uit bezet Nederland te ontsnappen. De eerder genoemde Surinamer Hugo Pos nam de ‘noordelijke route’ en vertrok uit Nederland met een kustvaarder uit Delfzijl. De Antilliaanse studenten Ernest Cohen Henriquez en Isaac de Castro Yohai namen eind 1942 de ‘zuidelijke ontsnappingsroute’ via België en Frankrijk en het neutrale Spanje. De Antilliaanse Antonie de Haseth Möller en de eerder genoemde George Maduro werden in 1943 onderweg opgepakt.
In september 1942 hadden de ouders van Ernest Cohen Henriquez en George Maduro – die op de Antillen tot de joodse notabelen behoorden – bij koningin Wilhelmina een verzoek ingediend om hun zoons uit te wisselen tegen op Bonaire geïnterneerde Duitsers. De regering in Londen meende dat er aan zo’n uitwisseling te veel risico’s waren verbonden. De regering ging een jaar later evenmin in op een soortgelijk voorstel uit Duitsland. De Duitsers wilden, via de Zwitserse zaakgelastigde te Caracas, 145 in Suriname en op de Antillen geïnterneerde Duitsers uitwisselen tegen een even groot aantal in bezet Nederland wonende Surinamers en Antillianen. Ook deze uitruil ging niet door.
∗
Alle in Nederland studerende Surinamers en Antillianen kregen te maken met het studentenverzet. Aan verschillende universiteiten en hogescholen gingen de studenten in november 1940 in staking tegen het ontslag van de joodse docenten. Toen in februari 1941 joden niet langer lid mochten zijn van de niet-commerciële verenigingen, hieven de meeste studentenverenigingen zich demonstratief op. Begin december 1942 wilden de Duitsers zesduizend tot achtduizend studenten in Duitsland tewerkstellen. Vervolgens braken opnieuw studentenstakingen uit. In Utrecht staken vijf studenten de studentenadministratie in brand. Het bleek bovendien dat studenten betrokken waren bij verschillende verzetsacties. Daarom eisten de Duitsers vanaf april 1943 van iedere student een loyaliteitsverklaring. Wie die niet ondertekende kon de studie niet vervolgen. Slechts vijftien procent van alle studenten tekende. De rest moest zich binnen vierentwintig uur melden voor de tewerkstelling in Duitsland. Veel studenten doken vervolgens onder en werden actief in het verzet. Het hoger onderwijs kwam vrijwel stil te liggen.
Hoewel er geen exacte cijfers bekend zijn, lijkt het erop dat de Surinamers en Antillianen – vergeleken met de Nederlanders in het algemeen – veel verzet hebben gepleegd. Dit kwam deels omdat veel Surinamers en Antillianen student waren, een groep die als geheel een grote bijdrage heeft geleverd aan het verzet. Studenten verkeerden daarvoor in een gunstige positie. Ze hadden geen verantwoordelijkheden ten opzichte van een gezin of een werkgever. Ze waren jong en fysiek sterk, goed georganiseerd en gewend om zelfstandig te denken en te handelen. Het feit dat het nazi-regime racistisch was, was voor Surinamers en Antillianen een extra reden om zich te verzetten. Dit gold evenzeer voor de Surinaamse en Antilliaanse arbeiders in Nederland. De Bond van Surinaamse Arbeiders in Nederland had al in de jaren dertig opgeroepen tot de strijd tegen het nazisme. De gekleurde Surinaamse arbeiders Albert Witteman, Iwan Hugo Kanteman, Charles Lu-A-Si en Christiaan van de Montel werden actief in het communistische verzet. Ook enkele Surinaamse intellectuelen, zoals de hoogleraar Paul Flu, de arts Leo Lashley en de schrijver Lou Lichtveld – bekend onder het pseudoniem Albert Helman – raakten betrokken bij het verzet.
Hoewel de kleurlingen niet werden vervolgd, behandelden de Duitsers hen soms extra slecht als ze voor verzetswerk waren gepakt. Hugo Ryhiner kreeg ermee te maken toen hij op 14 mei 1940 krijgsgevangen was gemaakt:
“Die Duitse soldaten waren de jonge fanatieke nazi’s die alleen maar geloofden in het zogenaamde ‘edele Germaanse ras’. Op een gegeven moment probeerde een van die Duitse soldaten bij het passeren, mij een schop te geven. Ik viel op, omdat ik de enige kleurling tussen al die blanken was.”
De bekendste verzetsman uit de West is ongetwijfeld de linkse activist Anton de Kom. Hij was geboren in Paramaribo in 1898 en vertrok in 1920 naar Nederland. Eind 1932 keerde hij terug naar Suriname, maar vanwege zijn antikoloniale activiteiten werd hij uitgewezen. In 1933 kwam hij weer naar Nederland. Hij publiceerde er het boek Wij slaven van Suriname. Tijdens de bezetting schreef hij artikelen voor de Haagse editie van de illegale krant De Waarheid die lange tijd De Vonk heette. In 1941 werden de meeste leden van zijn groep gearresteerd. De Kom ging toen werken voor de landelijke editie van De Vonk, die werd uitgegeven in Amsterdam. Op 7 augustus 1944 werd De Kom in Den Haag op straat gearresteerd. Hij zat gevangen in de gevangenis van Scheveningen en in de concentratiekampen Vught, Sachsenhausen en Neuengamme. Kort voor de bevrijding werd hij naar Sandborstel overgebracht waar hij op 24 april 1945 overleed aan tuberculose.
Ook twee Antillianen kregen bekendheid vanwege hun verzetswerk: de studenten Boy Ecury en George Maduro. Segundo Jorge Adelberto Ecury, bijgenaamd Boy, was in 1922 geboren op Aruba. In 1937 vertrok hij voor studie naar Nederland. In 1942 raakte hij in Tilburg bij het verzet betrokken via zijn vriend Luis de Lannoy, een student uit Curaçao, die onderduikers hielp en illegale kranten verspreidde. Boy was een gespierde, energieke, avontuurlijk ingestelde man. Hij reed graag rond op een grote, lawaaiige motorfiets. Toen Luis de Lannoy in februari 1944 werd gearresteerd, deed Boy een vergeefse poging hem uit de Utrechtse strafgevangenis te bevrijden. Boy was gezien en werd dus gezocht. Hij werd nu actief in de Groep Van der Klei, die was verbonden aan de Raad van Verzet. De groep hield zich in de buurt van Oisterwijk bezig met sabotageacties. Boy trok er met zelfgemaakte fosforbommen op uit om Duitse vrachtwagens en spoorlijnen te vernielen. Na teleurstellende contacten met Amsterdamse knokploegen – die vanwege zijn opvallende uiterlijk niet met hem wilden werken – vertrok Boy naar Delft. Van daaruit nam hij deel aan acties van een knokploeg in Den Haag. In november 1944 begon Boy de Rotterdamse haveninstallaties te saboteren. Hij werd verraden en op 5 november 1944, met wapens op zak, gearresteerd. Op 6 november 1944 werd hij op de Waalsdorpervlakte in de Scheveningse duinen gefusilleerd.
George John Lionel Maduro werd in 1917 in Willemstad op Curaçao geboren. Hij ging in Leiden rechten studeren. Op 10 mei 1940 was hij als reserveluitenant gemobiliseerd. Zijn heroïsche optreden in de meidagen is al genoemd. Na de capitulatie van het Nederlandse leger raakte hij snel betrokken bij het verzet. In de periode van augustus 1940 tot december 1941 werd hij twee keer gearresteerd, zat ook lange tijd vast, maar werd weer vrijgelaten. In maart 1942 dook hij onder. Hij besloot Nederland te ontvluchten, om zich in Engeland bij de Nederlandse strijdkrachten te voegen. Hij vertrok op 27 juni 1943, in gezelschap van Oncko Wttewaal van Stoetwegen richting Belgisch-Franse grens. Op 4 september 1943 werden zij verraden, opgepakt en in Saarbrücken in een gevangenis opgesloten onder een zwaar regime: ‘Sonderform, Einzelhaft, ohne Begünstigung’. Op 11 mei 1944 werd deze gevangenis door een Amerikaans bombardement getroffen. George en Oncko hadden kunnen vluchten als ze niet eerst nog twee Poolse gevangenen waren gaan redden die onder het puin lagen. Begin november 1944 werd George overgebracht naar concentratiekamp Dachau, waar hij op 9 februari 1945 bezweek aan vlektyfus. Ter nagedachtenis aan George werd in Den Haag op 2 juli 1952 de miniatuurstad Madurodam geopend. De ouders van George hadden het kapitaal voor de bouw van Madurodam geschonken. De exploitatiebaten waren bestemd voor het Nederlands Studenten Sanatorium te Laren, dat na de bevrijding met Antilliaans geld was gebouwd.
∗
Behalve deze drie bekende verzetshelden uit de West, hebben ook vele onbekend gebleven Surinamers en Antillianen hun leven gewaagd in het verzet tegen nazi-Duitsland. Achterin dit boek is een overzicht opgenomen met de biografische gegevens die konden worden achterhaald. Enkele van hen worden hier iets uitgebreider behandeld.
Noville Arthur Ezechiëls werd geboren op 15 augustus 1910 te Paramaribo. Toen de oorlog uitbrak was hij marinier in Rotterdam. Tijdens de meidagen van 1940 vocht hij bij de Maasbruggen tegen de Duitsers. Ezechiëls werd krijgsgevangen gemaakt, maar in juli 1940 vrijgelaten. Daarna ging hij zich bezig houden met verzetswerk:
“Tot mei 1943 heb ik met een geselecteerde groep mariniers en burgers aan verzetswerk gedaan, zoals het geven van wapeninstructies. Door verraad werd er in onze woning huiszoeking gedaan. Ik werd naar kamp Amersfoort gebracht en na enkele weken in een goederenwagon afgevoerd naar Duitsland, waar ik tot het eind van de oorlog verbleef”
Iwan Hugo Kanteman werd in 1908 in Albina in Suriname geboren. Hij groeide op in Paramaribo en kwam in 1933 als matroos op de grote vaart naar Amsterdam. Van 1934 tot 1939 woonde hij in Rotterdam. In 1939 vestigde hij zich weer in Amsterdam, waar hij een gezin stichtte en ging werken als monteur. In de meidagen van 1940 was hij gelegerd te Herwijnen. Tijdens de bezetting kon hij dankzij een functie bij de Luchtbeschermingsdienst na spertijd over straat. Hiervan maakte hij gebruik om onderduikers naar duikadressen te begeleiden. Vaak bracht hij ze ook enkele nachten onder in het luchtbeschermingslokaal. In 1943 kwam hij in contact met de illegale Waarheid-groep van taxichauffeur Cor Leegwater in Amsterdam Oud-Zuid. Kanteman ging helpen bij de verspreiding van De Waarheid en illegale pamfletten. Hij haalde ook geld op voor het Solfonds, bestemd voor de ondersteuning van illegale werkers.
Kanteman werd op 10 juni 1944 vanwege zijn verzetswerk gearresteerd. Zijn dochter Elsie kan zich het herinneren:
“Ik was twee jaar, maar ik heb het voor ogen. Mijn ouders zaten elkaar te liefkozen in hun nachtkleding en ze keken mij heel liefdevol aan. Op dat moment werd de deur ingetrapt en kwamen ze binnen met veel lawaai en geweld. Mijn vader werd meegenomen en mijn moeder schreeuwde en huilde.”
Kanteman verbleef in Kamp Vught later in Kamp Sachsenhausen. Op 13 oktober 1944 werd hij overgebracht naar Kamp Buchenwald, waar hij op 19 maart 1945 in het nevenkamp Langenstein stierf door honger en uitputting.
De al eerder genoemde Hugo Désiré Ryhiner was lid van een verzetsgroep in Den Haag. Onder de schuilnaam Rijnier hield hij zich bezig met koeriersdiensten, onderduikhulp en de verspreiding van illegale kranten. De Duitse Sicherheitsdienst kreeg ook hem te pakken:
“Bij het verzet leer je als een angstig dier leven. Je blijft nooit lang op één adres slapen. Als je contact met anderen maakt of boodschappen doet, doe je dat snel en blijft niet dralen. Boodschap afgeven en wegwezen. Voor je eigen veiligheid. Eenmaal week ik van deze stelregel af en het was mis.”
Ryhiner bleef ergens brood eten; het pand bleek omsingeld.
“Ik werd meegenomen naar een bureau en later overgebracht naar het beruchte Oranje Hotel, de gevangenis van Scheveningen. Met de op mij gevonden papieren kon ik niet ontkennen dat ik lid van het verzet was. Ik gaf mijn ware naam Ryhiner op en ze zijn er niet achter gekomen dat ik de door hen sinds lang gezochte Rijnier was.”
Vanuit Scheveningen werd Ryhiner in Duitsland van het ene naar het andere kamp gebracht. Tijdens een ‘dodenmars’, waarbij de gevangenen te voet naar een ander kamp gingen, wist Ryhiner te ontsnappen. Na een lange zwerftocht belandde hij met gevangenen van uiteenlopende nationaliteiten in een Amerikaans kamp. In maart 1945 werd hij vrijgelaten. Na de bevrijding keerde hij terug naar Nederland.
Waldemar Nods werd in 1908 in Paramaribo geboren. Hij vertrok rond 1926 naar Nederland om te gaan studeren. Hij trouwde met Rika van der Lans. Het paar had een pension in Scheveningen. Omstreeks 1942 begon hij hulp te verlenen aan onderduikers. Nods, die van zijn grootmoeder afschuwelijke verhalen had gehoord over haar joodse slavenhouder, nam joden op in zijn huis. Op 18 januari 1944 werden er bij een inval in zijn huis vijf joodse onderduikers en een gedeserteerde SS-er aangetroffen. Rika nam alle schuld op zich en kwam via Kamp Vught in vrouwenkamp Ravensbrück terecht. Ze is daar waarschijnlijk in februari 1945 overleden. Ook Nods verbleef enige tijd in Kamp Vught. In mei 1944 werd hij op transport gezet naar verschillende Duitse concentratiekampen. Eind april 1945 zou hij vanuit het bevrijde concentratiekamp Neuengamme met het schip Cap Arcona worden gerepatrieerd. Op 3 mei 1945 werd dit schip bij vergissing door de geallieerden gebombardeerd. Zo eindigde Nods’ leven in de Oostzee, twee dagen voor het einde van de oorlog.
Ook de Antilliaan Tirso Sprockel bood hulp aan onderduikers. Hij was omstreeks 1913 geboren op Curaçao en vertrok begin jaren dertig naar Nederland om te studeren. Zijn woning in Delft werd een onderduikadres voor joden en bemanningsleden van neergestorte geallieerde vliegtuigen. Het vormde een schakel in een lange ontsnappingsroute via België, Frankrijk en Spanje naar Engeland. Sprockel werd enkele malen door de Sicherheitsdienst gearresteerd, maar steeds weer vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs. Met de Antilliaanse studenten Delficio Navarro en Boy Ecury maakte hij enige tijd deel uit van een groepje dat sprak over de toekomst van de Antillen na de oorlog. Net als bij hun landgenoten overzee stimuleerde de oorlog hun zelfstandigheid en daarmee ook hun nationalisme. Het groepje stelde de bevoorrechte positie van de blanke joden en Nederlanders op de Antillen aan de kaak en wilde dat de ‘echte Curaçaoënaars’ meer kansen zouden krijgen.
Job John Bernhard Tolud werd geboren op 15 september 1899, in Coronie in Suriname. Hij diende bij de marine in Den Helder. Na tien jaar nam hij ontslag omdat hij geen officier kon worden, wat volgens hem kwam door zijn donkere huidskleur. Hij begon in Amsterdam een winkel in Surinaamse curiosa. Tijdens de bezetting ging hij in het verzet in Alblasserdam, waar hij in de kost was bij de familie Van der Mark. Hij verdiende zijn geld door te jongleren op straat en op scholen. Vanaf februari 1945 maakte Tolud deel uit van het Strijdende Gedeelte van de Binnenlandse Strijdkrachten, district Dordrecht. Hij werd ‘Johnny de neger’ genoemd.
Vlak voor de bevrijding nam ‘Johnny de neger’ deel aan een gewapende actie:
“In ‘45 zaten we met de verzetsgroep verscholen bij een boer, zijn vrouw, twee dochters en twee zonen. We hadden een aanvalsplan maar konden het nog niet uitvoeren. We hadden gerekend dat de Amerikanen zouden komen. Twee dagen waren ze volgens onze verwachtingen over tijd. Eén van die zonen kon zijn zenuwen niet beheersen. Die boer kwam naar me toe en zei dat het hem te lang duurde. (…) Ik was geen commandant, maar ik stapte naar hem toe en zei: Kijk, het lijkt me beter om de zaak te ontbinden. (…) De volgende dag was de spanning weer enorm. Plotseling hoorden we via Radio Oranje dat het Duitse leger over geheel Europa gecapituleerd had. Het was 5 mei 1945. Op dat moment voelde ik mij, ondanks dat ik Surinamer ben één met ze. Een jongen van vijftien sprong naar een orgel en begon het Wilhelmus te spelen. We zongen, huilden en omhelsden elkaar. Je kan duizendmaal Surinamer zijn, op dat moment gaat het door je ziel.”
∗
Na de oorlog wilden verscheidene Surinamers en Antilianen terug naar hun geboorteland om het streven naar autonomie vorm te geven. In augustus 1945 werd in Tilburg de Bond Jong Curaçao in Nederland opgericht die terugkeer wilde bevorderen. De schrijver Lou Lichtveld (pseudoniem Albert Helman) sloeg een aanbod om zich in Nederland kandidaat te stellen voor de parlementsverkiezingen af:
“In mijn eigen land bestaat niet eens algemeen kiesrecht, dus ga ik me daar voor inspannen.”
Lichtveld vertrok in 1946 naar Suriname waar hij zich aansloot bij de Unie Suriname.
George Macluro te paard in zijn militaire uniform. Maduro, afkomstig van het eiland Cjiracao, overleed in 1944 in concentratiekamp Dachau. Na de oorlog stichtte zijn familie ter nagedachtenis aan hem de miniatuurstad Madurodam.
De NSB startte in Nederland een grote propaganda-actie tegen de legering van Amerikaanse troepen in de West. Nederland zou volgens de NSB de koloniën hierdoor voorgoed kwijtraken.
Antun de Kom. De Kom bestreed het koloniale bewind in Suriname en verwierf bekendheid als verzetsheld in Nederland.
De Arubaan Boy Ecury werd in 1944 vanwege zijn verzetswerk gefusilleerd.
De Surinamer Iwan Kanteman ging in het verzet hoewel zijn vrouw daar vanwege de risico’s moeite mee had. Hij overleed vlak voor de bevrijding in een concentratiekamp. In Amsterdam werd een plein naar hem genoemd.
Waldemar en Rika Nods (muiden) in hun pension, Pension Walda, in Scheveningen op 26 december 1941. Het echtpaar hield er onderduikers verborgen. Ze kwamen beide om in een Duits concentratiekamp.
Persoonsbewijs van de Surinaamse verzetsman job Tolud en een vlak na de bevrijding genomen portret van groep van de Binnenlandse Strijdkrachten waarin Tolud actief was. Tolud had er de bijnaam ‘Johnny de neger’.