7. Medeleven en hulpacties

De snelle nederlaag van Nederland na de Duitse inval op 10 mei 1940 bracht in de West een grote schok teweeg. Het deed afbreuk aan het prestige van het moederland. Maar toen Duitsland in hoog tempo bijna heel Europa bezette, begrepen de meeste Surinamers en Antilianen wel dat het kleine Nederland de legers van Hitler onmogelijk had kunnen tegenhouden. Er heerste verslagenheid, maar ook een sterk, soms religieus vertrouwen dat Duitsland overwonnen zou worden en Nederland zijn onafhankelijkheid zou terugkrijgen. De Surinamers en Antillianen leefden mee met wat er in Nederland gebeurde. De Knickerbocker Weekly schreef in oktober 1944 over Suriname:

“Er is hier al deze jaren met het moederland meegeleefd. De berichten over de gruwelen die de Duitschers pleegden, de vervolging der Nederlandsche joden, de verplichte arbeidsdienst, de verwoesting der steden, de ontbinding van onze nationale partijen en vereenigingen en wat al niet meer verwekten bij velen verontwaardiging.”

Frater Martinus schreef na de geallieerde invasie in Normandië in 1944 over de Antillen:

“Zondag na de invasie was er in alle kerken een mis om Gods zegen over de invasie af te smeken. We jubelden toen de parachutisten in ons dierbare Brabant daalden om ook Nederland te bevrijden. We leden mee met de mislukking van Arnhem.”

De Nederlandse minister van Koloniën Welter stelde in 1941 vast dat in beide koloniën “de houding der bevolking, in al haar groeperingen en rassen, uitmuntte door groote hartelijkheid.

Er werden grote hoeveelheden hulpacties georganiseerd, waarbij enorme bedragen bijeen werden gebracht. De hulpacties waren in eerste instantie gericht op de oorlogsslachtoffers. In 1940 werden in Suriname de Stichting Oorlogsnoodfonds Suriname en het Surinaamse Rode Kruis opgericht. In februari 1941 kwam – met steun van het gouvernementele bestuur – Suriname Waakt tot stand. Deze organisatie had als doel ‘het versterken van de nationale gevoelens, het verder doen doordringen en bewust maken der Nederlandse traditie en cultuur en het opvoeren van het saamhorigheidsidee’. Suriname Waakt organiseerde jaarlijks in de meidagen in theater Bellevue een ‘Nationale Betooging’, waarbij de gevallen Nederlandse soldaten werden herdacht. Daarbij werd twee minuten stilte gehouden, een gebruik dat ook bij de naoorlogse herdenkingen in Nederland centraal kwam te staan.

In 1941 was, zoals eerder vermeld, Hugo Pos als eerste Surinamer uit bezet Nederland in Suriname aangekomen.

“Suriname was als kolonie in de oorlog betrokken omdat het moederland in oorlog was. Het eerste wat me opviel, was het enthousiasme van de Surinamers voor de geallieerde zaak. (…) Het comité Suriname Waakt nodigde me uit om een voordracht te houden in het bioscooptheater Bellevue over wat zich precies in Nederland had afgespeeld. De zaal was stampvol.”

Na afloop van de lezing wierf het comité vierhonderd à vijfhonderd vrijwilligers die aan geallieerde zijde wilden vechten. Pos hield zijn verhaal nogmaals in een klooster in de Gravenstraat ‘voor de sceurs, want die konden in Bellevue niet komen’.

Ook werd er geld ingezameld voor de geallieerde oorlogvoering. In 1941 werd het Spitfirefonds opgericht onder leiding van J. Wijngaarde van de krant Suriname. Door inzamelingsacties en loterijen bracht het fonds 38.000 gulden bijeen voor de aankoop van een Spitfire gevechtsvliegtuig, destijds een enorm hoog bedrag. “Voor het gebouw van het dagblad Suriname aan de Steenbakkerij straat werd dagelijks bijgehouden hoeveel de inzameling had opgebracht,” herinnerde Heinrich Helstone zich. Vrouwen droegen traditionele hoofddoeken met een Spitfire-motief, die ze hadden gekocht ten bate van het fonds. Arthur Paul Abercrombie vertelde:

“Suriname was net uit de crisis van de dertiger jaren. Dat onze arme bevolking zoveel bijeen heeft gebracht was een hele prestatie. In die dagen was Suriname zo pro-Nederlands!”

De aangekochte Spitfire kreeg de passende naam Suriname.

Daarna werd geld ingezameld voor een torpedojager ter vervanging van het schip Van Galen, dat in Rotterdam was vergaan tijdens de meidagen van 1940. Ook zamelde de bevolking ijverig metaal en zilverpapier in ten behoeve van de oorlogsindustrie; tonnen ervan werden naar Amerika verscheept. En in 1943 werd er nog eens 128.500 gulden bijeengebracht voor het in Londen met Antilliaans geld opgerichte Prins Bernhard Fonds, dat ook bestemd was voor de aanschaf van wapens.

De toenemende schaarste in Nederland was aanleiding voor weer nieuwe hulpacties. Een Nationaal Steuncomité tot hulpverlening aan Nederland ging de verzending van hulpgoederen voorbereiden. Jacqueline Wijngaard:

“In mijn vrije tijd verkocht ik voor de deur van allerlei feestzalen rood-wit-blauwe speldjes voor een dubbeltje. Dat geld ging dan naar een fonds om hulpgoederen voor Nederland te kopen. Alles draaide om Nederland.”

Dit comité maakte ook plannen om, nadat Duitsland verslagen zou zijn, ondervoede kinderen uit Nederland in Suriname en op de Antillen op te vangen. Eind 1943 maakte de Knickerbocker Weekly melding van “een der meest ontroerende giften (…): de Hindoestaansche lepralijders van de melaatschen-inrichting te Groot Chatillon, Suriname, hebben namelijk een soms gelds bij elkander gebracht ten einde voedselpakketten voor krijgsgevangenen te koopen.” Ook de Surinaamse militairen brachten in 1944 veel geld bijeen – 50.000 gulden – voor voedselpakketten voor de krijgsgevangen Nederlandse militairen.

De Antilliaanse bevolking leek niet minder meelevend en goedgeefs dan de Surinaamse. Binnen enkele dagen na de Duitse inval in Nederland werden er twee organisaties opgericht die de hele oorlog door van betekenis bleven: het comité Steun Aan Nederlandse Oorlogsslachtoffers Curaçao, de SANOC, onder leiding van de eerder genoemde arts Chris Engels; en het Comité Nederland, gevormd door werknemers van de olieraffinaderijen. Op 3 juni 1940 vond op Curaçao een grootscheepse inzameling plaats van de SANOC. Frater Martinus was erbij:

“De schoolkinderen hielden een propagandatocht door de straten. Om half negen stonden ze opgesteld voor het paleis van den Gouverneur waar ze het Wilhelmus zongen.”

Organisator Chris Engels schreef in 1972:

“Vijftig uitgezochte figuren gingen op pad. Zij haalden in een dag 270.000 gulden op. Tien, vijftien maal meer dan ooit bij enige inzamelingsactie was geofferd. (…) Toen ik zelf ging ophalen wilde ik hier en daar een al te armoedig hutje overslaan, maar de mensen kwamen naar buiten en zeiden ‘Dokter mi no ta bon pa un fwerte pa e pober Ulandesnan?’ Dokter, ben ik niet goed genoeg om een daalder te geven aan die arme Hollanders?”

Chris Engels was ontroerd door het enthousiasme van de bevolking voor zijn initiatief, maar verscheidene Antillianen plaatsen hier toch kanttekeningen bij. Ted Marchena:

“Ik was scholier en ik deed er wel aan mee hoor, aan die SANOC-actie, maar ik had toch ook wel wat gemengde gevoelens. De actie was door de Nederlanders georganiseerd en er was erg op ons ingepraat om eraan mee te doen. Er was een grote sociale druk. Je moest eigenlijk wel.”

Een andere Antilliaan vertelde:

“Wat niet leuk was in de oorlog, was dat we op school vaak geld moesten geven voor Nederland.”

Het Comité Nederland haalde geld op bij alle werknemers van de CPIM (Shell) en maakte dit geld over aan de koningin in Londen. Het werd gebruikt om het Prins Bernhard Fonds op te richten, met als doel de aankoop van wapens. De SANOC werd gevraagd of het zijn 270.000 gulden ook aan dit fonds beschikbaar wilde stellen. Maar Chris Engels wilde geld dat voor liefdadigheid bijeen was gebracht niet besteden aan wapens. Het geld van de SANOC ging deels naar de opvang van oorlogsvluchtelingen op de Antillen, maar gouverneur Wouters liet weinig vluchtelingen toe. Het grootste deel van het SANOC-geld werd daarom pas na de oorlog besteed, aan de bouw van een sanatorium in Laren voor studenten die in de oorlog tbc hadden opgelopen.

Een derde hulporganisatie op de Antillen was het Damescomité Prinses Irene. Het organiseerde op 19 en 20 oktober 1940 in Willemstad een grote fancy fair met het Rode Kruis. In een brief schreef het comité:

“De Fair zal een Hollandsen karakter hebben. De kleding van de meewerkende dames zal Hollandsche boerinnendracht zijn.”

Tot de te verloten voorwerpen hoorde onder meer:

“Een groote Nederlandsche vlag, gebreid door mevrouw Z. Curiel-Marchena.”

De fair werd een groot succes en kreeg later navolging in een bazaar in Emmastad. Zita Smit-Moreno:

“We hebben ook eens een grote revue opgevoerd van Max Tak om geld in te zamelen. Ik heb daarin zelf meegedaan aan een dansje. Er waren liedjes over de Spitfire, ‘Spitfire in de lucht’. We hebben ook veel gebreid en gehaakt. Er was een comité dat het regelde. Daar haalde je wol en breipennen op. We breiden sjaals voor de Engelsen van de RAF.”

De Knickerbocker Weekly schreef in december 1941:

“Het is begrijpelijk dat men op Curaçao nooit breinaalden heeft gehanteerd. Daarom is er thans iederen dag gelegenheid om breiles te nemen. Er wordt gebreid voor de Nederlandsche zeelieden en soldaten. Kisten vol wollen goederen zijn reeds naar Engeland gezonden.”

Op de Antillen werd net als in Suriname jaarlijks de Duitse inval in Nederland herdacht. Bij de opening van de Staten op de eerste dinsdag in april werd stilgestaan bij de ‘overweldiging van ons vaderland’ . Op 10 mei organiseerde het comité Neerlands Vrijheidsdag bijeenkomsten in het Cinelandia Theater in Willemstad. Er vonden herdenkingsdiensten plaats in alle kerken, synagogen en moskeeën en ‘terwijl de militaire vlag werd geheschen stopte het verkeer op het gehele eiland voor een minuut’. Naast de al genoemde organisaties waren er tal van andere organisaties die activiteiten organiseerden om geld, hulpgoederen en metaal en zilverpapier in te zamelen: het comité Voor Onze Soldaten (VOS), het Spitfire Committee, het Ladies Spitfire Fund, het Joodsch Noodfonds en Joodsch Hulpcomité, het Steunfonds Katholiek Nederland, het Dames Kleding Comité, de Rotary Club. Een met Arubaans geld gekochte Spitfire kreeg de naam Aruba. Aruba had ook een eigen Aruba Hulp Fonds voor Nederland en het Neerlands ABC Baby Fonds. Op 22, 27 en 29 september 1944 organiseerde dit fonds avondvoorstellingen in het Rialto- en Principal-theater. Het leverde het fonds, dat al over 60.000 gulden beschikte, nog eens vierduizend gulden op. In 1944 deed gouverneur Kasteel een poging alle Antilliaanse acties onder te brengen in een Curaçaosch Nationaal Steuncomité (CNC). In praktijk werd dit weer een nieuwe steunorganisatie. Tot de opheffing in april 1946 zamelde het CNC 473.000 gulden in.

Sommige liefdadigheidsbijeenkomsten op de Antillen lijken een alternatief te zijn geweest voor het door de verduisteringsmaatregelen beperkte uitgaansleven in de open lucht. Jules de Palm schreef:

“Het succes van de eerste fancy fair had tot gevolg, dat op gezette tijden andere tuinfeesten voor liefdadige doeleinden werden georganiseerd. Opvallend was dat de dansvloer van lieverlede grotere afmetingen kreeg. Deze wetenschap inspireerde anderen om de picknick in ere te herstellen. (…) Organisatoren die konden garanderen dat een goed alom bekend orkest de picknick zou opluisteren, dat de bar en keuken goed voorzien zouden zijn en dat de danslustigen op een grote dansvloer aan hun trekken zouden komen, konden hun winst uittellen.”

De behoefte aan vermaak en de sociale druk heeft – vooral op de Antillen – bijgedragen aan het succes van de liefdadigheidsacties. Binnen sommige groepen bestond, zoals bleek, een antikoloniale stemming. Maar de positie van het Koninklijk Huis stond in Suriname en op de Antillen bij nagenoeg niemand ter discussie. Vooral de creolen waren zeer oranjegezind. In alle aanhankelijkheidsbetuigingen aan Nederland speelde het Oranjehuis als symbool voor de eenheid van het Koninkrijk een belangrijke rol. In Suriname hingen in alle openbare gebouwen borden met de spreuk:

“Geen leus op aard is meer ons waard dan het Oranje boven!”

Ter gelegenheid van koninginnedag werden, aldus de Knickerbocker Weekly, “op Aruba, Bonaire, de Bovenwindsche eilanden en Suriname, kortom in het geheele West-Indische gebiedsdeel feestelijke bijeenkomsten en bijzondere kerkdiensten georganiseerd.”

In de oorlogsjaren nam de oranjegezindheid enorm toe. Doordat alle banden met Nederland waren afgesneden, werd de band met zowel het koningshuis als de regering in ballingschap persoonlijker en directer. Er kwamen vertegenwoordigers van Suriname en de Nederlandse Antillen in de Buitengewone Raad van Advies van de Nederlandse regering in Londen. Verschillende ministers van die regering bezochten Suriname en de eilanden van de Antillen tijdens hun reizen van Londen naar Washington. Minister van Koloniën Welter bracht een uitgebreid bezoek aan de West. De Nederlandse tijdschriften in Londen en New York besteedden veel aandacht aan het gebied. Er werden rechtstreekse telefoonverbindingen met Londen tot stand gebracht. En op 22 oktober 1942 bracht prins Bernhard, als eerste lid van het Koninklijk Huis sinds 1835, een bezoek aan Curaçao.

De komst van prins Bernhard was wel aangekondigd, maar hij arriveerde eerder dan verwacht, in een door hem zelf bestuurd vliegtuigje. De per telefoon gewaarschuwde gouverneur Kasteel haastte zich naar vliegveld Hato, waar de prins nogmaals, maar nu met alle ceremoniële aandacht, uit zijn vliegtuig stapte. Voor de radio zei de prins:

“Niet zonder ontroering heb ik na ruim twee jaren op vreemde bodem vertoefd te hebben, weer Nederlandse grond betreden.”

Vervolgens was, schreef frater Martinus, “de tocht van ‘t vliegveld Hato naar de stad een ware triomftocht. De wegen waren vol mensen. Iedereen juichte en jubelde.” Op 24 oktober maakte de prins een kort uitstapje naar Aruba, waar hij de olieraffinaderij bezocht. Van Curaçao vloog hij door naar Suriname waar hij van 26 tot 28 oktober verbleef en, vergezeld door gouverneur Kielstra, een rondrit maakte door Paramaribo en een bezoek bracht aan de bauxietmijnen.

Koningin Wilhelmina kwam tijdens de oorlog tot veler teleurstelling niet naar de koloniën. Prinses Juliana bracht wel een uitgebreid bezoek. Van 2 tot 9 november 1943 was de prinses in Suriname en in februari en maart 1944 bezocht ze Curaçao, Aruba, Bonaire en Sint Maarten. Net als prins Bernhard werd ze overal uitbundig toegejuicht door de massaal toegestroomde bevolking. Er waren defilés waar vertegenwoordigers van de diverse bevolkingsgroepen, ieder in hun karakteristieke feestkleding, de prinses cadeaus aanboden. Dit alles ging gepaard met veel zang en dans. Vooral het lied ‘Schoon is de West’ moet de prinses tot vervelens toe hebben gehoord. Ter gelegenheid van deze bezoeken werd een serie postzegels uitgegeven met afbeeldingen van leden van het Koninklijk Huis. Deze postzegels werden verkocht ten bate van de Britse luchtmacht.

Eerder is al verteld dat er voor het bezoek van Juliana aan Suriname een grote razzia werd gehouden om alle criminele jongeren en prostituees van de straat te halen. De stad werd extra goed schoongemaakt en versierd. Jacqueline Wijngaard was als lid van het Vrouwelijk Vrijwilligers Hulpkorps bij de ontvangst van Juliana in de kantine van de Schutterij:

“Ik heb haar een glaasje Coca-Cola geserveerd. Dat was geweldig. Je moet niet vergeten dat haar opa de slaven in Suriname heeft vrijgemaakt.”

De Londense Vrij Nederland beschrijft dat zelfs de bosnegers van heinde en verre naar het centrum van het district Commewijne kwamen om Juliana te verwelkomen:

“Daar stond zij te midden van de Boschnegers, die haar eer brachten door fantastische primitieve dansen onder begeleiding van hun rhytmische trommelmuziek.”

Op Curaçao werd Juliana op het vliegveld ontvangen door alle moeders die hun kind Margriet hadden genoemd, naar het in Canada geboren prinsesje. Frater Martinus schreef over haar bezoek aan Bonaire:

“Na de aubade had een parade plaats van de op Bonaire gestationeerde troepen. Hierna was een receptie in de Passangrahan en deze duurde tamelijk lang, want iedereen op Bonaire wilde de Prinses een hand geven.”

Ook de kleinste eilandjes werden bij het bezoek betrokken. Toen Juliana over Sint Eustatius en Saba vloog vormden de schoolkinderen daar grote letters V van Victorie en O van Oranje. Het vliegtuig van de prinses cirkelde ongeveer tien minuten boven elk eiland. Het strooide biljetten uit waarop onder meer stond:

“Ik neem de gelegenheid te baat om u langs dezen weg mijn hartelijke groeten over te brengen. Mijn beste wenschen vergezellen u allen, voor uw aandeel in onzen gemeenschappelijken strijd en voor uw aller welzijn.”

Op Sint Maarten waren ook schoolkinderen uit Saba en Sint Eustatius aanwezig om de prinses te ontvangen. De jeugd stond in Philipsburg ‘als een klein golvend binnenmeer van wit en oranje. Met prachtige wapenschilden van alle Nederlandse provincies en grootgeschilderde spreuken: Sint Maartens jeugd is nu verheugd – Long live the Princess! – Oranje Boven!” Toen Juliana weer naar Canada vertrok werd er nog lang gesproken over haar bezoek dat overal een onuitwisbare indruk had gemaakt.


Oproep tot twee minuten stilte op 10 mei 1942. Dit gebruik werd geïntroduceerd in Suriname door de vereniging Suriname Waakt.


Bord dat in 1940 ter gelegenheid van Koninginnedag, ofwel ‘Neerlands Vrijheidsdag’, in Suriname is gemaakt en dat de gehele oorlog door in scholen en openbare gebouwen hing.



Een lot verkocht ten bate van het Spitfirefonds en een advertentie voor dat fonds dat geld inzamelde voor de aanschaf van een Spitfire gevechtsvliegtuig.



Programmaboekje voor de succesvolle Rode Kruis Fair op 19 en 20 oktober 1940 op Curaçao. Alle dames van het eiland verkochten daar, gekleed in ‘Hollandse boerinnendracht’, zelfgemaakte producten.


Aruba, wellicht tijdens een koninginnedag.


Enveloppe, rijkelijk beplakt met postzegels uitgegeven ter gelegenheid van het bezoek van prinses juliana aan Suriname, november 1943. Als extra demonstratie van de anti-Duitse gezindheid is linksonder een tekening gemaakt. Er zijn veel meer van dit soort enveloppen bewaard gebleven. Linksboven staat een stempel van de censuur.


Erepoort voor het bezoek van prinses Juliana aan het meisjesweeshuis Santa Rosa, Curaçao. Een van de weesmeisjes hield een toespraak en vroeg de prinses of ze niet nog eens wilde terugkomen met de kleine prinsesjes.


Prinses Juliana wordt bij een défilé op Aruba begroet door kinderen.


Schoolkinderen op Sint Eustatius vormen de V van Victorie en de O van Oranje op het moment dat prinses Juliana overvliegt. Haar vliegtuig cirkelde tien minuten over het eiland. Er werden biljetten uitgestrooid om de bevolking te begroeten.