3

Als ik wakker word, is New York alweer op de been. Ik hoor gesleep van spullen en wat Amerikaans mannengepraat. “Here’s fine. No, this one over there, please.”

Ik kijk uit het raam. Daar staat Jaspers Nederlandse auto, voor de deur.

Jasper heeft zijn grachtenpand in Amsterdam verkocht. Op het interieur plakte hij stickers met stay en go. Daarna belde hij een bedrijf en was de verhuizing geregeld. Jasper vindt dat normaal.

Zo heeft hij ook een televisie die hem wil leren kennen. Je moet eerst vertellen wat je leuk vindt en dan neemt het apparaat spontaan je lievelingsprogramma’s op. Hij heeft ook een machine die zorgt dat het altijd lente is in huis, en een supersonisch koffiezetapparaat. Dat zet uit zichzelf koffie als hij je hoort douchen. Althans, als hij Jasper hoort douchen. Bij mij doet hij dat niet. Misschien douche ik te lang en is koude koffie zonde van zijn tijd. Of mag hij mij gewoon niet zo, omdat hij mij minder goed kent. Ik douche altijd in de andere badkamer.

Het lijkt wel alsof ik een patiënt met slaapproblemen ben die na tien jaar ontwaakt. Nog steeds doodmoe, maar wel met een heel leven voor zich. Het is maandag, zeven uur ‘s-ochtends, en het New Yorkse leven is dus alweer opgestart. In Nederland moet je zorgen dat je na je werk nog een beetje een leven hebt. Anders vinden mensen je zielig. Wat sporten bijvoorbeeld, of een leuke hobby; dat is genoeg. Hier niet. Hier moet je een heel menu afwerken en dan graag vóór je werk. Als warming-up een kilometertje of honderd roeien op de Hudson, gevolgd door een halfuurtje aftrainen met je personal fitness trainer, afgeblust met een uurtje zelfontplooiing op een bedje van de shrink. Dan woon je in the city that never sleeps, en doe je alles in de ochtend. Ik snap dat niet.

Mijn vader molk de koeien altijd om vijf uur ‘s-ochtends. En al die andere boeren ook. Ik vond dat dierenmishandeling en nergens voor nodig. Ik zag het aan Madelief. Dat ze zo vaak uitgeput was. Ze liep meestal heel traag en at ook erg langzaam.

Ik vroeg aan m’n vader waarom de koeien niet uit mochten slapen en hij ze niet gewoon om een uurtje of tien molk. Hij antwoordde dat boeren drukke mannen zijn, die nog veel andere dingen te doen hebben op een dag. Dat hij wel vroeg moest beginnen, wilde hij ‘s-avonds bijtijds kunnen gaan slapen. Ik vond dat enorm stom. Je kunt toch wat later gaan slapen en wat later op? Maar dat deed hij nooit. Zelfs niet als het songfestival op de televisie was.

Mijn ouders hadden ook nooit seks op een logisch tijdstip. Als ik lag te slapen, bijvoorbeeld. Zij deden het meestal op zondagmorgen, als mijn oren al uren wakker waren.

Eerst sliep ik in de kamer naast die van hen. En hoorde ik hen live. Dan kraakte mijn muur. Best lang. Daarna ging mijn vader douchen. En als hij daarmee klaar was, riep hij naar m’n moeder: “Kan ik voor jou nog iets meenemen?”

“Een spa rood en wat kaasblokjes,” zei m’n moeder dan. Ik heb elke dag trek in iets anders; zij wil altijd hetzelfde.

Ik vond seks toen héél vies. Crimineel bijna. Zoiets doe je gewoon niet. Mijn oom deed ook aan deze viezigheid. Dat heb ik een keer gezien. Zijn hand zat onder de blouse van mijn tante en deed iets met haar linkerborst. Hij was mijn lievelingsoom, maar het heeft me veel moeite gekost om hem hierna te blijven liefhebben.

Mijn oma was de enige die normaal was. Op dat gebied dan. “Dat doet maar en dat doet maar,” zei ze vaak. En ik was het met haar eens.

Jasper en ik vrijen meestal voordat we gaan slapen, ‘s-Ochtends kan het meestal niet. Want Jasper is een echte New Yorker, met een uitgebreid menu. Zo heeft hij voor vanmorgen een verhuizinkje gepland.

Ik overwin mijn slaapziekte—Jasper moet niet denken dat ik een luxepoes ben die zich de decadentie zomaar laat aanleunen. Ik ben een behulpzame vrouw. Die snel even een contactlens in wipt en een overhemd van Jasper aantrekt.

Ik gooi de slaapkamer deur open en roep wakker: “Je auto staat voor de deur!”

Er is alleen geen Jasper te bekennen. Wél zes verhuizers die redelijk verbaasd naar een net ontwaakte, halfnaakte vrouw in een te ruimzittend overhemd kijken. Ik corrigeer snel en begroet hen met een Esperanto-achtig: “Hé! Hallo!”

De mannen zeggen niets terug. Ze zijn met een zware bank aan het zeulen en hebben geen handen over om vrolijk naar mij terug te zwaaien. Wel zouden ze iets kunnen zeggen. Maar dat doen ze niet.

Ze denken natuurlijk dat ik een soort prinses ben. Omdat ik in een penthouse woon. En durven mij niet zomaar te woord te staan. Dat vonden mensen ook moeilijk bij prinses Juliana. Die vond dat zelf helemaal niet prettig en ging daarom zelf naar de bakker om brood uit te kiezen.

Zo wil ik ook zijn. “One moment guys. I will help you,” zeg ik op z’n Juliana’s en loop op een vriendelijke-prinsessen-manier naar hen toe. Ik steek mijn handen onder de bank en probeer hem verder omhoog te hijsen, zodat ze even iets van verschil merken. Daarna kan ik hem wel weer laten zakken. Dan weten ze in ieder geval dat mijn bestaan zin heeft. Het ding is alleen loodzwaar, geen beweging in te krijgen. De mannen grinniken als bescheiden lakeien en willen doorgaan met het verplaatsen van de bank.

“‘One moment guys” zeg ik nogmaals, en duik onder de bank. Mijn rugspieren zijn een stuk sterker dan die in mijn armen. Dus zo onder de bank gedoken, kan ik meer van dienst zijn: het evenwicht bewaren en het merendeel van het gewicht van de bank voor mijn rekening nemen.

Ik ga net lekker. Althans, ik krijg die bank een centimeter omhoog. En dan staan de mannen opeens stil.

Ik kijk op—wat niet makkelijk is—en zie Jasper staan.

“Madelief! Wat doe je?”

“Ik help die mannen met de bank.”

“Ik betaal me blauw aan die lui. Laat die mannen gewoon hun werk doen.”

“Ik help alleen maar even. Voor de klassenstrijd.”

“Klassenstrijd? Je hebt aan alle kanten inkijk. En geen onderbroek aan!”

Dat is inderdaad waar, merk ik nu. Maar wat maakt het uit. Ik sta onder de bank, geen verhuizer die dat ziet. Alleen Jasper dus. Maar die heeft mijn billen echt wel vaker gezien. Weliswaar niet in deze houding, maar nieuwe dingen houden het leven spannend. Aldus Dr. Phil.

De mannen maken duidelijk dat ze de bank even neer willen zetten. En vinden nu ook dat een halfnaakte muilezel onder de bank geen goed idee is. Ze kiezen duidelijk voor Jasper en niet voor mij. Waarschijnlijk omdat Jasper heel veel charisma heeft.

Alles klopt altijd aan Jasper. Hij is nooit under- of over-dressed. Als we uit eten gaan, doen we dat altijd in een tent die nét in is. We eten dan nooit van de kaart, omdat Jasper altijd zegt: “Chef, maak maar wat lekkers buiten de kaart.” En dan gaat zo’n kok dat ook doen.

Bij mij komt nooit een chef aan tafel. En als ik zoiets tegen de serveerster zeg, roept ze: “Hoezo? Wat is er mis met onze kaart?”

Ook Jaspers vrienden kloppen. Ik heb er nog wel eens een werkloze, hopeloze vrijgezel of psychiatrische patiënt tussen zitten. Jasper niet. De een is regisseur, de ander bankier of minister.

Bij mij komt er nog wel eens iemand van het platteland. Bij Jasper niet. Zijn vrienden kennen het platteland alleen als plek voor een tweede huisje. Zelf komen ze uit het Gooi. Waar ze een zwembad hebben bij hun huis. Met een Va-nessa-trilplaat ernaast. Voor hun vriendinnen.

Bij mij vangt er wel eens iemand een uitkering of staat iemand rood. Bij hem doen ze niet aan geld. Alleen aan creditcards. En aan aandelen. En dat doet bij mij echt niemand.

Ik kruip onder de bank vandaan, “F really would like to help some more. But I have to work now,” en loop snel richting badkamer. Die ene die geen koffie oplevert.

Als ik eruit kom staat Jasper al klaar. In pak met stropdas. Met in zijn hand een kopje koffie van het seksistische koffiezetapparaat. Hij geeft het aan mij, maar zegt dat ik wel een beetje op moet schieten. Hij heeft zo een telefonische vergadering en moet dus op tijd op kantoor zijn. Telefonische vergaderingen kunnen kennelijk nog niet mobiel. Dus ik haast me. Ik mag het laatste godsgeschenk van Lex niet verpesten en heb nog een hoop te doen voor onze draaimiddag.

Als ik samen met Jasper in de metro sta, voel ik me heel verliefd. Jasper ziet er zó aantrekkelijk uit. Hij draagt een lange zwarte jas over zijn pak en lijkt een beetje op een begrafenisondernemer. Die vond ik op jonge leeftijd al geil.

Ik was negen toen mijn opa overleed. Hij lag beneden in de huiskamer op zijn bed en leefde eerst gewoon nog. Ik dacht dat hij dat ook zou blijven doen, maar zijn vriendin, Greta, dacht daar anders over. Zij kwam steeds met een ander kledingstuk van hem de kamer binnen en vroeg: “Wèr woll seine Schuhe? Und wer seine Hose?” Ze was van oorsprong Duits. Mijn opa had haar tien jaar na de dood van mijn echte oma opgedoken in de trein.

Al zijn spullen liep ze uit te delen. Met dat irritante Duitse accent. Mijn opa keek toe, maar was te moe om te praten. Dus ik wist niet wat hij ervan vond. Maar toen zij schla-gers begon te zingen en ons aanspoorde in te haken, was hij opeens weg. Dood.

Soms is vluchten beter dan confronteren.

Alle vier de begrafenisondernemers zagen er mooi uit. Toen de kist in de grond verdween, moest ik huilen. En eentje ging me toen heel lief troosten. Zeggen dat opa het nu best fijn ging krijgen. Alleen ergens anders. Dat kon ik zelf ook nog wel bedenken—alles beter dan bij die Duitse heks.

Ik moet gewoon altijd huilen als mijn moeder verdrietig is. En huilde dus niet vanwege opa. Maar dat durfde ik niet te zeggen.

Hij zei dat ik de cake mocht snijden—dat vond ik heel tof. Zeker omdat we ook een soort spelletje deden: elke keer als ik met een nieuw blad naar binnen liep, tikte hij met zijn hand op mijn bips. Voor de grap, zodat ik weer moest lachen. Hij miste soms alleen een beetje; dan glipte zijn hand langs mijn bips door mijn benen. En zag ik aan de voorkant zijn hand verschijnen. Die daar dan nog een beetje ging zwaaien. Dat was best fijn.

Dat fijne gevoel had ik wel vaker. Het kwam zo halverwege de basisschool. Ik kon altijd heel goed touwklimmen, maar op een gegeven moment ging dat niet meer zo best. Na een aantal keer mezelf omhoogtrekken, kreeg ik zo’n fijn gevoel, daar ergens beneden. En dan kon ik opeens niks meer. Soms verslapte ik zo erg, dat ik uit de touwen viel.

In de klas had ik het ook wel eens. Dan schoof ik van de linkerkant van mijn stoel naar de rechterkant en kwam dat fijne gevoel opeens weer. Mijn ouders dachten dat ik heel slecht was in vraagstukjes. Maar als ik hard moest nadenken, ging ik automatisch schuiven. En kon ik me gewoon niet meer concentreren.

Met zijn grote arm trekt mijn begrafenisondernemer me naar zich toe en kust me gedag. “Heel veel succes, Lief. Laat je niet kisten door die gek.” Jasper zegt dat ik de gordijnmethode moet toepassen: elke keer als Lex iets lulligs doet snel een denkbeeldig rolluik naar beneden trekken. Dan raakt het je niet. Ik zeg dat ik het ga proberen, geef hem een kus en loop de metro uit. De verkeerde kant op. Ik zie Jasper nog net lachend voorbijschieten als ik me omdraai.

Het kantoor is verlaten als ik arriveer. Ik moet nog het een en ander uitzoeken voor de draaidag van vanmiddag. Als ik op internet iets opzoek, hoor ik een geluid. Ik kijk achterom en zie Lex in zijn kantoor zitten. De deur is dicht maar zijn kantoor heeft een heel groot raam. Net als ik wil zwaaien, duikt Lex naar beneden. Met zijn hoofd in zijn bureaula. Na een tijdje komt zijn hoofd weer naar boven. Hij ziet mij niet. Terwijl ik naar de deur van zijn kantoor loop, zie ik zijn hoofd weer wegduiken. Als ik de deur opentrek, komt Lex net snuivend omhoog. En ziet mij staan.

“Hoi,” zeg ik. “Ik dacht: ik begin een beetje vroeger vandaag.”

Lex zegt niks. Ook geen ‘goedemorgen’. Niet dat dat nou zo opvallend is, want dat zegt hij nooit.

“Is er iets?” vraag ik, maar heb meteen spijt: Lex heeft tranen in zijn ogen—het lijkt wel of hij heeft gehuild.

“Ik heb een voorhoofdsholteontsteking,” zegt Lex. “Dus gebruik ik een zoutwateroplossing.” Hij kijkt me ongeduldig aan. Geen tijd voor koetjes en kalfjes dus.

Ik sta op het punt om weer achter mijn bureau te gaan zitten als Lex roept: “Neem de feed even op.” Normaal doet de stagiair dat, dus ik weet niet zo goed hoe dat moet. Toch zeg ik ‘oké’ en loop naar het montagehok.

Het hangt hier vol televisieschermen met beelden van Amerikaanse zenders. Twee keer per dag stuurt CBS ons een lading beelden van relevante nieuwsitems; feed noemen ze dat hier. Die moeten we opnemen, zodat Kees ze een beetje anders kan monteren en er Nederlandse teksten bij kan schrijven. Lex moet die dan inspreken en vervolgens op het dak van CBS zeggen: “Dit was Lex Oosterboer, EBC-nieuws, New York.” En klaar is Kees.

Het moet wel ruim op tijd gebeuren, want een ogenschijnlijk simpel stukje van vier regels fatsoenlijk uit het hoofd uitspreken, is een stuk moeilijker dan ik dacht. Dat moet al snel een keer of twintig over.

Aan de linkerkant van de machine zie ik een hoop knopjes. Op eentje staat REC. Ik druk erop. Rechts nog een aantal—voor de audio volgens mij. Ik druk ze een voor een in. Beeld en geluid beginnen te lopen…Hij doet het! Het is een teken. Het gaat goed komen vandaag.

Voor de uitzending over de dood moeten we nog een item draaien. Daarom gaan we vanmiddag naar dokter Bass, een forensisch antropoloog die drieëntwintig jaar geleden de Bodyfarm is gestart. Dit is de enige plek ter wereld waar lijken in de openlucht liggen te rotten. Als onderzoeksmateriaal. Door het verteringsproces nauwlettend te volgen, verzamelt Bass informatie van levensbelang. Dankzij zijn bevindingen zijn talloze moordzaken die waren doodgelopen nieuw leven ingeblazen. Omdat Bass net een boek heeft gepubliceerd, mogen we komen draaien. Tussen de rottende lijken.

Ik vind dat best eng. Lex niet. Die zegt dat hij vroeger in het Meatpacking District heeft gewoond en gewend is aan de geur van rottend vlees. Ik ken die geur ook wel. Uit mijn koelkast in Amsterdam. Of van de afwas die al een weekje heeft gewacht.

Ik ben blij dat Lex zijn deur weer dicht heeft gedaan. Ik moet dokter Bass nog even bellen voor de laatste details en heb liever niet dat Lex mijn Engels hoort. Ik pak net de telefoon op als Lex naar buiten stormt.

“We hebben nog een cameraman nodig voor vanmiddag!”

“Nee hoor,” zeg ik geruststellend, “die heb ik voor het weekend al geregeld.”

“Ik wil niet meer met die vent werken!” roept Lex. En knalt zijn deur weer dicht.

Ik bel de betreffende cameraman om hem af te zeggen en te informeren naar vervanging. Stamelend maak ik mijn excuses. Dat ik op zo’n laat tijdstip afzeg. En dat ik ook niet weet waarom Lex opeens niet meer met hem wil draaien.

Ziedend onderbreekt hij me. “Lex niet met MIJ draaien! Alsof IK godverdomme ooit nog voor die gek ga werken!” Hij vertelt dat hij zondag uit zijn bed is gebeld door Lex. Of hij direct wilde komen, want er moest een standupper met een drukke straat op de achtergrond opgenomen worden. Toen ze klaarstonden, vroeg Lex opeens: “Waar is het reflectiescherm?”

Lex wil dat soms ineens. Als-ie er een beetje grauw uitziet. Dankzij dat scherm wordt hij beter uitgelicht en ziet hij er wat gezonder uit. Het voorkomt ook dat je in de zon moet kijken en met je ogen gaat knijpen. Bij Lex maakt dat alleen niet zo uit: die knijpt sowieso altijd zijn ogen half-dicht. Om te voorkomen dat dat ene oog dichtvalt.

De cameraman zei dat hij het scherm niet bij zich had en Lex was zwaar geïrriteerd. Omdat hij weer als enige aan ALLES moest denken. In een moorddadige sfeer probeerden ze de standupper over het drukke verkeer in New York op te nemen. Lex moest vijf zinnen zeggen en dan achterom kijken. Naar het drukke kruispunt. Maar telkens als hij dat deed, reden er net geen auto’s langs.

Lex raakte meer en meer geïrriteerd. Hij versprak zich steeds vaker en schold nietsvermoedende voorbijgangers de huid vol. Toen begon het ook nog te regenen en had niemand een paraplu voor Lex bij zich. Hij flipte. Hij schold de cameraman verrot en gaf hem de schuld van al het leed in de wereld. Althans, al het leed dat Lex werd aangedaan.

De doorgaans rustige cameraman liet zich toen opeens van een andere kant zien. Hij schreeuwde op zijn hardst dat de maat vol was. Dat Lex gek was. Gestoord. In therapie moest. En dat hij nooit meer voor Lex wilde werken. Toen hij kwaad was weggelopen, had Lex hem nog nagegild: “Jij komt op de zwarte lijst!”

Ik probeer de cameraman een beetje gerust te stellen. Zeg dat deze ruzie Lex niet in de koude kleren is gaan zitten, dat hij nu een voorhoofdsholteontsteking heeft.

De cameraman moet lachen en stelt voor een keer een biertje te gaan drinken. “Dan zal ik je nog wat verhalen vertellen over Lex.”

Ik zeg dat dat goed is. Maar dat ik nu eerst als een speer een andere cameraman nodig heb. En of hij er nog een weet. Hij zegt dat het moeilijk zal gaan worden. Dat hij zo’n beetje de laatste was die met Lex had willen werken.

Als ik de telefoon heb neergelegd, arriveert Kees. Hij ziet er moe uit. Ik schets het probleem. Hij zegt dat hij erbij is geweest en nogal bang was. Omdat ze letterlijk op het punt stonden met elkaar op de vuist te gaan.

Dat heeft Lex wel vaker. Dat hij een tikkeltje agressief is. Het begint meestal met een rustige vraag. “Hebben jullie dat artikel over trouwen in Amerika uit The New Yorker van vorige maand voor mij?”

“Eh, nee. Dat had je toch zelf?”

“Ik heb het aan jullie gegeven. Voor in het archief!” Al wat minder rustig.

Mijn collega en ik kijken bedenkelijk. Beiden overtuigd van ons gelijk. Maar ook beiden wat angstig voor de onvermijdelijke climax die nu gaat volgen.

“Ik weet zeker dat ik het heb gegeven! Het moet in dat archief zitten!” Lex wijst naar de volgeladen hangmappen-kast. Daar zitten alle artikelen in, ingedeeld naar staat.

Ik zeg: “Nou, misschien onder ‘New York’ dan.” Wetende dat dat niet zo is, aangezien ik altijd alle artikelen lees voordat ik ze archiveer.

“Waarom niet onder ‘trouwen’?”

“Eh, Lex. Roy en ik zijn het hele weekend bezig geweest dat archief anders in te delen. Omdat jij het liever op ‘staat’ dan op ‘thema’ had.”

Lex wordt nu echt kwaad. “En het artikel over de bom-menfabriek dan. Waar is dat?” gilt hij. “Zo kan ik toch niet werken! En waarom hangt hier geen bord? Roy! Jij zou een bord regelen. Waar we de planning op kunnen schrijven. Waar is dat bord? Ik wil een bord! Godverdomme! Hoe vaak moet ik hier alles herhalen?!”

Roy krijgt geen kans om te reageren. Telkens als hij iets wil zeggen, raast Lex maar door over de meest uiteenlopende dingen die gebeurd hadden moeten zijn. Uiteindelijk eindigend met een woeste trap tegen de ladekast. In de nagalm hiervan zegt Roy: “Lex, ik kan niet honderd dingen tegelijkertijd doen.”

Lex kijkt hem vol ongeloof aan. Dreigend loopt hij naar Roy toe. “Wat-zeg-jij-daar?”

Roy wil iets terugzeggen, maar houdt zich plotseling in. Want opeens gaat Lex’ hand met een enorme snelheid richting Roys rug. De hele redactie valt stil en kijkt; wachtend op de enorme dreun die komen gaat.

Dan corrigeert Lex zichzelf, voor zover dat nog kan tenminste. Hij probeert de snelheid van zijn uitslaande hand te verminderen, maar dat lukt slechts ten dele. Waardoor de hand alsnog met een behoorlijke klap op Roys schouder terechtkomt. Lex reageert echter pijlsnel. Gehaast slaat hij Roy nog drie keer stevig op zijn schouder. Alsof het hier een vriendschappelijke schouderklop betreft van iemand die zijn eigen krachten gewoon niet zo goed kent. “Als hij er morgen dan maar is,” murmelt hij. En beent weg.

Ik vind het een gemiste kans. Inmiddels hoop ik bijna dat Lex iemand in elkaar beukt. Het liefst mij. Dan kan hij me niks meer maken. Dan zeg ik gewoon: “Effe dimmen, Lex. Anders geef ik je aan.” Lijkt me een stuk efficiënter dan die gordijnmethode van Jasper.

Ik blijk niet de enige. Als Lex uit het zicht verdwenen is, zegt Roy: “Was die maar goed raak geweest.” De rest knikt instemmend.

Kees zegt dat hij ook zo snel niet weet waar ik een andere cameraman vandaan kan halen. Van de vaste groep is nu niemand meer over.

Lex betaalt cameramannen vijfhonderd dollar voor een tien uur durende werkdag. Normaal bestaat zo’n werkdag ook uit een aantal uren reizen, voorbespreken en even lunchen. Maar niet met Lex. Die laat een cameraman tien uur onafgebroken draaien en als hij begint te zeuren, zegt Lex keihard: “Dan had je maar een ander beroep moeten kiezen.”

En één minuut voor de tien uur voorbij zijn en er een overuur gemaakt dreigt te worden, zegt hij: “Ja, zo is het wel genoeg, meer kunnen we toch niet doen vandaag.” En dat dan het liefst dagen achter elkaar. “Dat is een van de redenen waarom Lex vaker personeel ontslaat dan naar de kapper gaat,” zegt Kees. “En Lex gaat vaak naar de kapper.”

Toch geeft hij me een lijstje met cameramannen. “Probeer deze maar eens. Die hebben nog niet zo veel ervaring met Het Monster.”

Op dat moment komt Lex zijn hol weer uit. “Hebben jullie het over mij?”

Kees kleurt nog sneller rood dan ik. We lachen samen ongemakkelijk. Tijdrekkend om snel een ander monster te bedenken.

“Ben ik De Maestro over wie jullie het hebben?”

Kees en ik kijken hem sprakeloos aan. Gelukkig banjert Lex alweer naar buiten om koffie te halen. Voor hem alleen.

Het lijstje met cameramannen is vrij uitgebreid. Overal staat een korte omschrijving bij. ‘Lui, volgens Lex’ komt bijvoorbeeld veel voor. En ‘wil steeds pauzeren, zegt Lex’ ook een aantal keer. Even denk ik nog te begrijpen waarom Amerikanen zo dik zijn. Dat luiert en pauzeert de hele dag maar. Geen beweging in te krijgen. Maar bij de Nederlandse cameramannen staan ook dit soort omschrijvingen. Dus is het geen kwestie van cultuurverschil.

Bij cameraman zeven heb ik beet: een aardige rustige man, veel ervaring en…hij kan vanmiddag. Voor de zekerheid vertel ik voorzichtig dat onze tv-host tamelijk perfectionistisch is. En dat hij niet op al te veel pauzes moet rekenen.

De cameraman stelt me gerust. “I’ve been working for lots of assholes, my dear.”

Als Lex terugkomt met zijn koffie vertel ik het hem verheugd. “Ik heb een cameraman gevonden! Volgens mij is hij heel goed. En…” Ik laat een korte stilte vallen die klinkt als tadadataaaaa…“Hij kan heel goed met moeilijke mensen overweg.”

Lex kijkt me verbaasd aan. “Maar we gaan toch helemaal geen moeilijke mensen interviewen?”

“Eh, nee…maar…nou ja, je weet wel. Jij…”

“Wat IK?”

Ik zeg vaak dingen die ik liever niet had gezegd. Mijn mond gaat gewoon sneller dan mijn hersenen.

De eerste keer dat ik naar Jaspers ouderlijk huis ging, was ik een smetteloze schoondochter: rokje tot over de knie, haren in een brave staart, oorbellen door dichtgegroeide gaatjes gepropt, en zelfs schoenen waarvan de hak het nog deed.

Toen we binnenkwamen was iedereen er al. Zijn zus, die bloedmooi is en plastisch chirurge. Haar man, die woest aantrekkelijk is en hartchirurg. Hun zoontje, dat enorm schattig is en een goed boek zat te lezen. De dochters van de nieuwe vrouw van Jaspers vader, die Timotei-haren hebben. En hun mannen in pak die iets hoogs doen bij een bank.

Beleefd schudde ik de top van Nederland de hand. En ging wat onwennig zitten. Toen kwam Jaspers vader binnen. Een uitvergrote versie van Jasper. Hij begroette mij heel hartelijk en vroeg iedereen plaats te nemen aan tafel. Zelf bleef hij staan en tikte tegen zijn glas. Speeches zijn in huize Jasper kennelijk vanzelfsprekend, want iedereen hield automatisch zijn mond. Hij heette iedereen welkom en mij in het bijzonder. Toen ging hij zitten en begonnen we te eten. Na het voorgerecht stak ik een sigaret op. Jaspers vader vroeg of ik ooit wel eens gestopt was. Ik zei trots van wel: een jaar maar liefst.

“Waarom ben je toen weer begonnen?” vroeg hij geïnteresseerd verder.

“Nou,” zei ik analytisch, “ik ging over de inhaleergrens heen. Ik had gedronken en nam een trekje van een blowtje. En toen was het einde zoek en…”

“Een blowtje?” onderbrak hij me.

“Eh…nee…ik bedoel een…eh…eh…een…een rokertje.” Ja! Dat was het. Een rokertje. Geen blowtje.

Maar Jaspers vader luisterde al niet meer. Hij riep naar zijn vrouw in de keuken: “Hoorde je dat?”

“Wat?” gilde zij terug.

“MADELIEF ROOKT HASJ!”

Iedereen keek opeens naar mij. Naar de blozende, blowende vrouw.

Ik keek hulpzoekend naar Jasper. Maar die keek me klie-rig aan. “Echt waar? Blow jij? Oóóó, Madelief toch!”

Ik begon te ratelen. Zei dat ik eigenlijk nooit blow. Dat het per ongeluk was. Eén keertje. Gewoon om te proberen. Dat doet toch iedereen?

Stilte. Gelach. En toen zag ik De Frons. De frons die de gedachtegang van Jaspers vader verried. “Grappig meisje. Maar niet geschikt om mijn kleinkinderen te produceren.”

Lex fronst nu ook. Elke seconde tussen zijn vraag en mijn antwoord levert een extra frons op. Totdat heel zijn gezicht een oude appel lijkt. Net doen alsof ik me versprak, gaat nu ook niet werken. Er blijft niets anders over dan de waarheid. “Nou ja, eh, jij bent niet een van de makkelijksten, Lex.”

“Hoezo?”

“Je verslijt wel de nodige cameramannen…”

“Die cameraman was gewoon oerlui. Iedereen vindt het altijd geweldig om met mij te werken. Roy werkt hier al anderhalf jaar met plezier. En Kees ook. En…”

“Walter,” zegt de stagiair die inmiddels twee maanden voor Lex werkt.

“En Walter dus ook,” besluit Lex onbewogen.

“Nou ja. Ik heb er dus een,” zeg ik en loop richting wc om verdere discussie te vermijden. Vlak voor ik de hoek omsla, roep ik op mijn allervrolijkst: “Tof, hè! Het wordt hartstikke leuk vanmiddag.” En duik snel de hoek om. Ik krijg een rood hoofd als ik lieg.

Ik heb het niet zo op de dood. Sterker nog, ik ben er doodsbang voor. Als ik dat zeg, vragen mensen altijd: “Hoezo? Dan weet je toch niks meer?” Maar ik vind het vreselijk. Als ik denk aan de dag dat alles voorgoed voorbij zal zijn, word ik gek. Nooit meer wakker worden. Nooit meer wat beleven. Voor eeuwig geen sigaret meer kunnen roken.

Ik had dat al heel jong. Meneer Rientjes, mijn leraar in de vierde klas op de basisschool, was op dezelfde dag jarig als ik. We gingen altijd samen de klassen rond om te trakteren en dan was hij heel grappig. Dus ik vond hem leuk en hing altijd aan zijn lippen.

Zo ook die dag dat hij ons twee dingen vertelde. Het eerste was dat er spinnen op deze wereld zijn die je binnen een kwartier dood kunnen maken. Daar schrok ik al enorm van. Het tweede ging over de atoombom. Ik was reeds bang voor die Russen, maar nu werd ik dat helemaal. Hij zei: “Er hoeft maar één gek op een verkeerd knopje te drukken en de hele wereld wordt vernietigd.”

God, wat vond ik dat een vreselijk bericht. De ene nachtmerrie volgde op de andere. Krijsend werd ik dan wakker: “Help!!! Ik ga dood!!!” In het begin stormden m’n ouders dan nog wel eens naar boven. Maar omdat ik niet stierf, kwamen ze niet meer. Heel soms nog wel: als er visite was en alle gasten geschokt naar boven wilden rennen.

Als we bij de Bodyfarm aankomen, staat dokter Bass ons al op te wachten. Zodra we uit de auto stappen, overvalt het ons: een doordringende, ziekmakende, muffe, zoete geur van rottend vlees. Dokter Bass lijkt het niet te ruiken. Die is eraan gewend. Lex kennelijk ook. Dus ik houd wijselijk mijn mond. Om niet al te veel ranzigheid in te hoeven ademen. Ik haal alleen adem als ik even mijn hand voor mijn mond kan houden.

Gelukkig heb ik de cameraman voorbereid. Hij leek erg relaxed, maar nu riekt het er een beetje naar dat hij toch behoorlijk walgt van de penetrante putlucht om ons heen.

Dokter Bass geeft ons allemaal twee plastic tasjes. Voor over onze schoenen. “Anders nemen jullie allemaal onbekende ziektekiemen mee naar huis,” zegt hij lachend.

Ik lach hysterisch, in de hoop op wat ontlading van mijn zenuwen. Helaas werkt het niet.

Als de cameraman aanstalten maakt de dunne zakjes over zijn schoenen te trekken, kijkt Lex hem boos aan. Hij moet hém filmen, terwijl hij zijn zakjes aantrekt. De cameraman reageert nu al gepikeerd. Dat weet hij ook wel, maar mag hij misschien even twee zakjes aantrekken voordat hij tussen de rotte lijken gaat staan? Lex verstart. En dokter Bass lijkt ietwat beledigd over de gekozen benaming voor zijn dierbare onderzoeksobjecten.

Ik spring snel tussenbeide. “Oké, trek jij snel die dingen even aan. Oké. Prima. En jij, Lex, wacht nog een paar tellen. Oké. Wat zeg ik veel ‘oké’ hè?” Hahaha. Ik lach te hard. Omdat niemand het doet. Dan fluister ik tussen neus en lippen door tegen de cameraman: “Just go with the flow.”

“We beginnen met de oudste lijken,” zegt Bass. Lex vindt het een prima plan. Hij is echt in zijn nopjes; als een kind dat de Efteling binnenloopt en zich verheugt op de attracties die komen gaan. Misschien ligt er zelfs wel een ijsje in het verschiet.

Ik heb geen idee hoe een oud lijk eruit ziet. Een skelet hoogstwaarschijnlijk. Maar die schijnen ze hier niet te hebben.

Dan houdt Bass stil. Voor een uitleg over het verteringsproces van de mens. Omdat de cameraman draait, draag ik diens accutas. Dat ding is namelijk loodzwaar en als Lex eenmaal aan het interviewen slaat, duurt dat wel een tijdje. Dus ik zet de tas even neer en luister naar het verhaal van dokter Bass. Die onderbreekt echter geschokt de opname, rent naar de accutas en grist hem van de grond. Nu zie ik het ook. Ik heb hem per ongeluk in een soort plas gezet. Een beetje rare, geelwitte vlek.

This is Miss Williams!” roept Bass gekwetst.

Eerst begrijp ik het niet. “No. It’s just a bag for the batteries.”

Maar hij wijst naar de grond. Vol ongeloof kijk ik naar de vlek. Is dit wat hij met een oud lijk bedoelt? Daar is dan wel héél weinig van over.

Bass vertelt dat als lijken wegrotten, de zuren uit het lichaam in de grond trekken. Zo kunnen rechercheurs nog jaren na de moord achterhalen waar het lijk gelegen heeft.

Vol afschuw kijk ik naar de tas. Overwegend of ik nu al over mijn nek zal gaan. Maar dokter Bass zegt dat hij dat ook even aan me had moeten vertellen en neemt Lex verder op sleeptouw. Ik onderdruk de kotsbui en ren achter hen aan. Met de zware accutas om mijn schouder. Waar nu dus een beetje Miss Williams aan zit.

Dan komen de echte lijken. Overal liggen ze om ons heen. Bass heeft er op dit moment een stuk of dertig. En alle lijken doen wat anders. Het ene ligt in de achterbak van een auto, het andere is vastgebonden aan een boom en weer een ander ligt in een riviertje. Zo kan Bass kijken hoe het verteringsproces verloopt en informatie verzamelen waarmee het exacte tijdstip van de moord kun worden achterhaald. Als bijvoorbeeld het hoofd van een slachtoffer dat aan een boom is vastgebonden zo ver naar voren is geklapt dat hongerige wormen ongehinderd door de zwaartekracht zijn hersenpan leeg kunnen peuzelen, dan weet de politie dat het lijk zich daar al een tijdje bevindt.

Nou hou ik best van Willem-Wever-feitjes. Echt, hartstikke leuk. Maar sommige dingen wil ik liever niet weten. Zo hoorde ik laatst dat een mens in zijn slaap gemiddeld twee spinnen per jaar opeet. Die beestjes zijn dol op vochtige, donkere plaatsen en kruipen dus in je mond. Omdat dat behoorlijk kriebelt, slikt de vreedzame slaper de spin door. En zo peuzelt een mens gemiddeld een spinnetje of honderd op tijdens zijn leven.

Die kennis had ik graag aan me voorbij laten gaan. En zo wil ik liever ook niet weten wie er allemaal op visite komen. Na mijn dood.

De cameraman lijkt opgehouden te zijn met iets te vinden. Hij zegt helemaal niks meer. Op de automatische piloot volgt hij Lex’ instructies. “Even inzoomen op die voet. Inzoomen, zei ik!”

De cameraman doet wat hem wordt gevraagd, maar ziet lijkbleek. Ik ben blij dat ik niet door de zoeker hoef te kijken. Voor het eerst ben ik dankbaar voor mijn bijziendheid. Ik ga met die ene dertienpluslens al bijna over m’n nek.

Lex niet. Die stapt superrelaxed over de rottende lijken heen. Hij raakt niet uitgevraagd en informeert nog net niet naar de hobby’s en lievelingskleuren van de oorspronkelijke personen. En dat terwijl de stank steeds penetranter wordt. Snel zeg ik tegen de cameraman dat hij moet glimlachen. Dat heb ik van CSI Miami geleerd. Hij kijkt me verbaasd aan.

“In die serie snijden ze lijken aan flarden,” leg ik uit. “En volgens die dokter word je nooit misselijk zolang je blijft glimlachen.”

De cameraman grijnst opeens uiterst breed.

Ineens doet dokter Bass heel mysterieus. Achter het bosje zullen we een lijk in een zeer bijzondere staat aantreffen. “Kom maar mee,” zegt hij.

Lex huppelt als een blij kind achter hem aan. De cameraman en ik volgen in een geconcentreerde stilte. Zoals je je voorbereidt op pijn bij de tandarts.

Dan zien we een naakt vrouwenlichaam met een enorm dikke buik. Ze lijkt hoogzwanger. “Er zijn drie stadia in het verteringsproces,” onderwijst dokter Bass ons. “Deze vrouw is aan het eind van stadium twee.”

Lex denkt voor het eerst van zijn leven hetzelfde als ik en vraagt of de vrouw zwanger was.

“Nee,” zegt Bass, “dat zijn de maden en de vliegen. Hoe langer het duurt en hoe warmer het is, des te actiever de beestjes zich vermenigvuldigen. Op dit moment zit haar buik zo vol met die krioelende maden en vliegen, dat die binnenkort uit elkaar zal spatten.”

In een reflex spring ik een meter achteruit. De cameraman ziet het en springt als een haas mee. “Ik bedoel met ‘binnenkort’ over een week of twee hoor,” zegt Bass lachend. Langzaam krabbelen we terug. Met een roepende Lex aan onze zijde. Dat we ons godverdomme niet zo moeten aanstellen! En die belachelijke grijns van onze smoelen moeten halen!

Op weg naar het volgende lijk trek ik Lex even aan zijn arm.

“Wat moet jij?” reageert hij.

Ik zeg dat het misschien goed is om wat meer emoties te tonen. Het is tenslotte participerende journalistiek. Het komt wellicht wat raar over dat hij zo luchtig met die beestachtige beelden omgaat. Lex begint weer over het Meat-packing District. Waardoor rottend vlees hem niets meer doet.

Even aarzel ik. Maar dan zeg ik het toch. Dat het mij niks uitmaakt of hij nou wel of niet geraakt wordt door ranzige geuren. Maar dat de kijkers het raar zullen vinden dat zoiets hem niets doet. En dat het item een stuk spannender wordt als hij wat meer van zichzelf laat zien. In plaats van het drama totaal te ontkennen.

Lex vindt dat ik niet moet zeiken. Het is journalistiek gezien juist veel beter zo: om te vertellen dat als je één lijk gezien hebt, de rest je niets meer doet.

“Een normaal mens doet dit iets,” probeer ik nog.

Maar Lex is hier niet van gediend. Hij kijkt me strak aan en roept: “Betaal ik jou om mij tegen te spreken, of zo?” En hij huppelt naar het volgende lijk.

Dokter Bass stelt voor even te pauzeren. Hij is al een dagje ouder, een jaar of zeventig. Maar Lex wil er niets van weten. Dokter Bass gooit nog even zijn suikerziekte in de strijd—dat hij toch heel graag even iets kleins zou willen eten. Maar Lex zegt dat we door moeten.

Ook de cameraman zegt gaarne even te stoppen. Omdat hij de lijken van heel dichtbij moet filmen, krijgt hij een lichte overdosis op het gebied van lijkengeur. Bass zegt dat hij wel een kapje heeft voor over zijn mond. Maar Lex is alweer vooruit gerend. “Hier! Hier ligt er nog één!”

We lopen naar de plek waar Lex opgewonden staat te juichen. En dan zie ik het ergste dat ik ooit gezien heb. Een naakt mannenlichaam met miljoenen krioelende maden en vliegen. En een totaal opengereten hoofd.

“Dat hebben de dieren gedaan. Die komen ‘s nachts aan de lijken knabbelen,” zegt Dokter Bass luchtig. Lex is verrukt. Naast me hoor ik een doffe dreun.

De cameraman is slechts een paar seconden buiten westen. Langzaam komt hij weer een beetje bij zinnen. Lex vindt het allemaal véél te lang duren en slaakt voortdurend enorme zuchten. Duidelijk makend dat hij dit belachelijk slap vindt.

Dokter Bass maakt van de gelegenheid gebruik om even te gaan zitten. Ook hij gaat inmiddels bijna van zijn graat-je, maar dat is omdat hij van Lex niet mag eten.

Dan horen we een meisje roepen. Ze staat boven op de heuvel. “Doctor Bass! Hello! How are you today?

Hi, Cecily! How are you?

Are you going to film me as well?

Maybe later,” zegt dokter Bass. Hij vertelt dat zij de beesten bestudeert die ‘s nachts aan de lijken komen vreten. De jonge onderzoekster maakt er video-opnamen van.

Lex is direct opgewonden. We móeten dit meisje filmen.

Dokter Bass zegt tegen Cecily dat we haar later graag willen filmen. Maar dat we nu eerst even gaan lunchen. Lex komt snel tussenbeide. “We’re coming now,” gilt hij naar het meisje en begint direct tegen de heuvel op te klauteren, de cameraman compleet negerend. Dokter Bass klimt vermoeid achter hem aan.

Ik geef de cameraman een hand en trek hem overeind. Hij kijkt me aan alsof ik zijn moeder ben, dankbaar voor een klein beetje verzorging.

“Hou nog even vol,” zeg ik. “Lex bedoelt het niet slecht.” Soms kan ik ook liegen zonder rood te worden.

Als we afgepeigerd de top van de heuvel bereiken, zien we Lex al geïrriteerd wenken. Hup! Draaien jij! Communiceert hij non-verbaal.

De cameraman wil het meisje een zender geven, maar Lex zegt dat het niet nodig is. Hij pakt haar geluid wel op via zijn zender. Hij gaat iets dichter bij haar staan. De cameraman wacht nog steeds met draaien.

“Wat is er nu weer?” vraagt Lex.

De cameraman wijst naar boven. Er komt een helikopter over, dus hij wil even wachten tot het lawaai is overge-trokken. Lex zegt dat je dat niet hoort en begint onverstoorbaar te interviewen. De cameraman zucht vermoeid en drukt op REC. Zijn enige functie in het leven. Althans, in zijn leven met Lex.

Het meisje vertelt gepassioneerd over haar nachtelijke observaties van de hongerige dieren. Er schijnen hier veel wolven rond te hangen.

“Kunnen we wat videobeelden bekijken?” vraagt Lex verlekkerd. De cameraman, die net van zijn flauwte is bekomen, krijgt nu alweer de opdracht even stevig op die beelden in te zoomen. We zien een wolf vreten aan een schedel. De schedel van de man die we zojuist hebben gezien. Hij trekt met zijn poot wat hersenen uit het hoofd en eet die smakkend op.

Ik trek een rolluik naar beneden. Maar alles komt gewoon binnen.

De cameraman en ik denken dat dit de laatste loodjes waren. Maar Lex wil nóg een interview met dokter Bass doen.

Hij stelt al zijn vragen ongegeneerd vierhonderd keer. Steeds weer op een andere plek. Dokter Bass antwoordt steeds vaker met ‘zoals ik net al zei’, waardoor Lex de vraag nog maar een keer stelt met de ietwat vermoeide toevoeging: “Wilt u de vraag gewoon beantwoorden, dokter Bass. Anders kunnen we hem niet gebruiken, hè?”

Bij vraag achtentachtig hakkelt Lex even. “Eh…” zegt-ie, “sorry, ik ben even vergeten wat ik wilde vragen.” Hij kijkt er heel moeilijk bij.

Ik juich: dit is mijn redding! Als ik dit stukje bij de montage achter het madenlijk plak, lijkt het net alsof Lex wel een beetje aangedaan is—zelfs even sprakeloos. Zonder dat ik hem nog een keer op zijn emoties hoef aan te spreken.

Eindelijk lijkt het erop alsof er even gepauzeerd gaat worden: we verlaten de Bodyfarm en rijden naar het huis van dokter Bass. Om de dokter en diens vrouw daar nogmaals stevig te interviewen. De cameraman bergt zijn camera op en wil de zender van de dokter uitzetten. Lex wil echter een interviewtje doen in de auto.

Als we bij huize Bass aankomen, gaat Lex direct naar binnen. De cameraman en ik blijven nog even op de oprit staan om het interview met de onderzoekster terug te kijken. We kijken, maar we horen niks. Alleen een helikopter en wat zacht geroezemoes.

“Het staat er niet op,” zeg ik.

“Wel godverdomme! Wat een eikel is Lex toch!”

Ik word al moe van de gedachte dat we straks weer terug moeten naar dat meisje. Toch moeten we het Lex wel vertellen, zeg ik. Omdat ik anders een probleem heb in de montage.

De cameraman heeft duidelijk geen zin om die viezigheid nog een keer te filmen, maar stemt gelukkig toe. “Mijn hel houdt na deze dag gelukkig op. Die van jou blijft voortduren,” zegt hij, terwijl hij me gemoedelijk in mijn zij knijpt. Ik verlang naar Jasper. En naar alcohol.

Als we bij dokter Bass binnenkomen, neemt Lex net de laatste hap van zijn broodje. “Zijn jullie daar eindelijk?! Wij zitten al klaar voor het interview.”

Ik vertel dat we een probleem hebben. Dat het geluid van het interview met het meisje niet goed is.

Lex kijkt me woedend aan. “Hoe kan dat nou gebeuren?”

“Omdat ze niet gezenderd was en er een helikopter overvloog. Daarom!” Ik sta op het punt te ontploffen. Maar beheers me nog net. Een beetje.

“Als jij het zo goed weet, waarom heb je dat dan net niet gezegd?!” roept Lex terug.

Ik val stil. Ik weet gewoon niet wat ik moet zeggen. Ik heb deze vorm van onredelijkheid nog nooit eerder meegemaakt. Geen referendumresultaat dat hier inzicht in biedt. Zo rustig mogelijk zeg ik: “Anyway. Het interview moet over.”

“Helemaal niet! Dat geluid poetsen we wel op in de montage. En we hebben die beelden toch?”

“Lex, dit geluid is niet op te poetsen in de montage!”

Dokter Bass en zijn vrouw kijken wat onwennig naar onze woordenwisseling. Lex heeft dat ook door. En heeft daarom volgens mij geen zin om toe te geven. Wat het onderwerp ook moge zijn. “Het interview doen we NIET over!” besluit hij het gesprek. En kijkt me niet meer aan. Zijn concentratiepunt ligt alweer bij de cameraman. Die hij maant een statief op te zetten. En te zenderen. Ik zeg dat ik heel eventjes naar de wc ga.

Met mijn hoofd in de toiletpot rook ik woedend een sigaret. Ik heb zin om Lex op zijn bek te slaan. Keihard! En als hij dan op de grond valt, gewoon doortrappen. In z’n nieren! Net zo lang tot hij bewusteloos raakt. En dan…Mijn telefoon gaat. Ik neem snel op. Het is Jasper.

“Hé, schatje. Hoe gaat het?”

“Ik zit op de wc,” fluister ik.

“Wat is er aan de hand?” vraagt hij op normale geluidssterkte, zodat ik genoodzaakt ben snel mijn hand op de telefoon te leggen.

Ik fluister moordzuchtig dat ik Lex in z’n nieren wil trappen. Het doodshoofd van zijn zielige lijfje wil trekken. En…

“Naar beneden trekken dat ding,” onderbreekt Jasper me.

“Dat maakt me niet uit—naar boven, naar beneden, als dat botoxhoofd maar van dat kromme rottige rompje wordt getrokken!”

“Ik bedoel het rolluik,” lacht Jasper.

“O…Jezus. Dat…Maar dat gaat niet! Die man is gestoord. Wïllibrord Frequin is een engel vergeleken met deze gek!”

“Lief, hij trekt vast wel bij. Jij hebt nog nooit een ontevreden baas gehad. Dus Lex zal jou op den duur ook gaan waarderen. Dat weet ik zeker, liefje.”

“Mmm…Ik zie het niet gebeuren,” mok ik nog wat door.

“Hoe laat ben je klaar met draaien?”

Ik zeg dat ik geen idee heb. Maar dat ik zo snel mogelijk bij de lijken en maden weg wil.

“Ik zorg dat ik thuis ben. Dan maak ik je schoon,” zegt Jasper.

“Jeetje,” zeg ik.

Ik spoel mijn sigaret door. Het lukt niet, dus vis ik hem er maar met mijn hand uit. Omdat er geen prullenbak te bekennen is, stop ik de natte peuk in m’n broekzak en keer terug naar de hel. Lex kijkt me chagrijnig aan, maar zegt gelukkig niks.

Eerst stelt hij dokter Bass voor de zekerheid nog maar een keer alle vragen die hij op zijn lijstje heeft staan. Gelukkig heeft de beste man een boekje te promoten en geeft hij braaf antwoord. Zijn vrouw vertelt dat ze niet naar de Bodyfarm durft en haar man altijd voor de ‘deur’ afzet. Ik ben blij dat er nog mensen bestaan die rottende lijken niet al te prettig vinden.

Kennelijk stikt het ervan. Mevrouw Bass vertelt dat hun in restaurants wel eens gevraagd wordt iets zachter te doen. Omdat haar man als antwoord op de vraag ‘hoe was het vandaag op de zaak?’ soms met zeer bizarre verhalen komt. Zoals over een lijk dat uit zijn achterbak valt of een arm of been dat van iemand afgedonderd is. Iedereen lacht om het verhaal.

Maar vlak daarvoor is het bandje op. Lex is gepikeerd en wil per se die lach hebben. Dan moet-ie maar worden overgedaan.

Ik vraag aan dokter Bass en zijn vrouw of zij nogmaals willen lachen. Ze kijken me wat perplex aan. Toch doen ze hun best er nog een lach uit te persen. Ook Lex probeert er een te faken. Ik heb nog nooit zoiets engs gezien.

De draaidag is ten einde: de cameraman haalt opgelucht adem en ik verheug me op de desinfecterende behandeling van Jasper. Ook Lex is in een uitgelaten stemming. Dit gaat een goed item worden. En dat is waar zijn leven om draait.

We verlaten de uitgeputte dokter Bass en gaan op weg naar New York. Nog maar twee uurtjes rijden en dan is het—even—voorbij. Geforceerd lach ik naar Lex en probeer een conversatie op gang te brengen. Dan zegt Lex opeens: “Laten we wat eten.”

Hoewel de cameraman noch ik vandaag iets hebben gegeten—in tegenstelling tot Lex—liegen we in koor dat we niet zo veel trek hebben.

“Dan eten jullie wat kleins,” zegt Lex en pakt de eerstvolgende afslag.

Lex vraagt niet, hij deelt mee. Dus zitten we opeens in een restaurant. Met een biertje. Lex hangt, arrogant trekkend aan een dikke sigaar, zelfgenoegzaam achterover. Alsof hij de eigenaar van deze tent is en zijn bedienend personeel met één vingerknip kan laten opdraven. Net als hij een dikke rookpluim heeft uitgeblazen, tikt de ober hem op zijn schouder: het stel achter ons heeft geklaagd over de siga-renrook. Vriendelijk verzoekt de ober Lex zijn sigaar te doven.

Onmiddellijk draait Lex zich beledigd om en kijkt het stel strak aan. Hij neemt een enorme hijs van de dikke sigaar, buigt zich naar voren en blaast de rook uit. Midden in het gezicht van de dame. Terwijl hij haar strak in de ogen blijft kijken, duwt hij de sigaar demonstratief uit. En keert hen de rug toe. Naar ons grijnzend met een zelfingenomen blik.

Situaties waarin de spanning te snijden is, ontnemen mij mijn eetlust. Bovendien blijken er garnalen in mijn salade te zitten. En ik heb vandaag meer dan genoeg wormachtige substanties gezien. Ik krijg geen hap door m’n keel. Na een dag zeulen met de accutas, heb ik het idee dat Miss Williams overal aan me zit.

Lex heeft nergens last van en eet onverstoorbaar door. De cameraman lijkt ook niet veel binnen te krijgen en de stilte aan tafel wordt steeds bedrukten Lex vraagt de rekening en betaalt, maar geeft geen cent fooi. Dus werp ik de inhoud van mijn broekzak op tafel. Die natte peuk was ik even vergeten. Maar nu die pontificaal op tafel ligt niet meer. “Gadverdamme! Wat ben jij een goor wijf!” roept Lex uit.

Thuis word ik onthaald door een bekend gebliep: Jasper is bezig met de programmering van zijn televisie. Jasper is een stier. En die zijn materialistisch.

“Hé! Ouwe lijkenpikster!” Kussend slaat hij zijn armen om me heen.

“Ik zou een beetje oppassen als ik jou was. Ik heb overal restjes Miss Williams zitten.”

“Wie is Miss Williams?”

“Een vrouw die in een plas is veranderd,” zeg ik.

“Gadver! Kom op. We gaan je schoonmaken.”Jasper doet zijn jas aan en pakt zijn fiets.

“Waar gaan we naar toe?” vraag ik, te moe om ooit nog in actie te komen.

Wait and see, my darling,” zegt hij geheimzinnig. En geeft een kus op mijn neus.

Na een kwartiertje fietsen komen we bij een zaak die Ocean Dream heet. Bij binnenkomst krijg ik een blauwe bikini met een bijkleurend badjasje aangereikt. “Gaan we zwemmen?”

“Ja. Zoiets,” zegt Jasper.

Als we omgekleed zijn, lopen we hand in hand naar binnen en zien een champagnebar. In het water. Het is net of we in het zwembad van een oliebaron te gast zijn. Overal drijven lage tafeltjes waaraan verliefde stelletjes verlekkerd aan de champagne lurken. En elkaar olijven voeren. Dit alles heel romantisch uitgelicht. Ik wil er meteen in springen, maar Jasper houdt me tegen.

“Dat doen we zo,” zegt hij. “We gaan eerst iets anders doen…” Hij neemt me mee naar een ruimte met een heel groot zwembad waarin allerlei vissen rond een koraalrif zwemmen. Jasper huurt twee duikbrillen. Samen dobberen we opeens in een prachtig onderwaterparadijs. Het water is heerlijk warm en vissen in de meest fantastische kleuren zwemmen om ons heen. Miss Williams is vergeten. En Het Monster ook. Jasper en ik zijn alleen op de wereld. Met uitzondering van een klein paars visje dat me steeds even gedag komt zeggen en een kusje op mijn wijsvinger drukt.

Later, in de champagnebar, voeren wij elkaar geen olijven, maar ‘verstoppen’ die. Als Jasper even niet oplet, duw ik er eentje in zijn oor. Jasper weet er alleen meer bij mij te verbergen: een in mijn bikinitopje, een in mijn bikinibroek, en die in m’n navel blijft wonderwel ook best lang zitten. Maar als Jasper er in een onbewaakt moment een in mijn neus probeert te stoppen, krijgen we een berisping van de waterober.

“Er hangt iets aan je neus,” merkt Jasper vervolgens op.

Ik voel: er hangt een enorme snottebel aan mijn neus. Ik krijg een knalrood hoofd en durf Jasper niet meer aan te kijken. En dus gaat hij expres de hele tijd voor me zwemmen en wijst lachend naar mijn kleuterneus. Ik wil eruit om mijn neus te snuiten en smetteloos terug te keren. Maar telkens als ik naar de kant probeer te zwemmen, trekt hij me moeiteloos terug aan m’n dikke teen. Het is een niet te winnen strijd. En Jasper vermaakt zich kostelijk. Opeens trekt hij me naar zich toe en slaat zijn grote lichaam om me heen. Hij kust me langer en lekkerder dan ooit. Het lijkt of de wereld er zelfs voor stilstaat.

De champagne smaakt heerlijk. Totaal ontspannen hang ik tegen Jasper aan.

“Hou je het wel vol met die gek, Lief?” vraagt Jasper ineens.

“Tja, dat weet ik eerlijk gezegd niet. Ik bedoel, ik heb die baan natuurlijk nodig om te voorkomen dat ik in een afhankelijk viswijf verander, maar ik voel me zo’n laffe muts als ik zijn onredelijkheid tolereer. Maar volgens mij maak ik het alleen maar erger als ik ertegenin ga.”

“Kan je niet toch eens met FOX-news gaan praten? Het lijkt misschien eng zo’n helikopter, maar het schijnt dat mensen met vliegangst in een helikopter niet zo bang zijn.”

How about my English?” vraag ik. “Dat trekken ze bij FOX-news nooit.”

“Dat klonk toch best aardig?” zegt Jasper. En geeft me nog een kus.

De wereld blijft bij deze alleen doordraaien, want Jasper heeft een punt. Ik moet een andere baan zien te scoren. Voordat het ontspoort met Lex.