“Would you like a window seat?” vraagt de vrouw van de in-checkbalie.
“It doesn’t matter. As long as l’m not sitting next to her,” zegt Lex nors en kijkt er een beetje vies bij.
Snel schenk ik de balievrouw een lieve glimlach. Voordat ze gaat denken dat ik een besmettelijke ziekte heb. “I’m a bit afraid of flying,” beken ik er voor de zekerheid bij. Sinds 11 september wordt iedereen hier namelijk heel streng gecontroleerd. Omdat ik een beetje preuts ben, zie ik er enorm tegenop inwendig gefouilleerd te worden. Terwijl Lex dan aan de andere kant van het gordijn staat te wachten.
Gelukkig stapt Henri demonstratief naar voren. En zegt dat hij wél graag naast mij wil zitten.
De balievrouw legt drie tickets op de balie, verdeeld over twee stapeltjes. Het linker is voor Lex: een window seat vrij ver achterin. Het rechterstapeltje is voor Henri en mij. Twee stoelen in de business class!
“We’re overbooked,” legt de balievrouw uit en glimlacht naar Henri en mij.
“Great!” zegt Henri en reikt enthousiast naar zijn ticket. Maar als hij het wil pakken, slaat Lex zijn hand erop.
“Why do they get business class? l’m a famous reporter and I have to do a lot of work in the plane.”
“I only have two overbooked seats. And because they want to sit together, and you don’t, I gave them the two business seats,” antwoordt de vrouw. “Next,” zegt ze, terwijl ze op het knopje van de kofferband drukt.
Lex’ gezicht staat op bloed hoesten. Behandeld worden als ieder ander, gaat hem echt te ver. Snel opper ik: “Wil jij mijn plek naast Henri?” Ik zeg het zo nonchalant mogelijk, maar blijkbaar toch niet nonchalant genoeg. Met een blik van ‘are you talking to me? kijkt hij me stoïcijns aan. Alsof ik spontaan in een strontvlieg ben gereïncarneerd. Zo’n lastige plakker die zijn territorium weigert uit te gaan.
“Dan niet,” zeg ik, voordat Lex nog iets kan zeggen, en steek mijn ticket in mijn zak. Even vergeet ik dat Lex een uitstekende mensenkennis heeft, als het gaat om mensen raken.
“Jij gaat niet aan die pillen, hè! Anders kun je net zo goed hier blijven!” reageert hij in een geraffineerde reflex. Hij graait zijn ticket van de balie en beent weg.
Nu al vermoeid verdelen Henri en ik de tassen onder elkaar. Lex is zonder er ook maar één mee te nemen weggegaan. Struikelend door het gewicht van de tassen moet ik steeds weer demarreren om het tempo van mijn kopman bij te houden.
Ik zou stiekem toch een paar oxazepammetjes kunnen nemen en het laatste uur vijftien dubbele espresso’s bestellen. Zodat ik niet stoned, maar opgefokt ga kijken. Een beetje zoals Lex dat doet.
Of één—die is over een paar uur echt wel uitgewerkt. Maar stel dat Lex mij tijdens de vlucht checkt? En me dan aan de ramen ziet likken? Dan is het zeker einde oefening.
“Je moet je straks maar niks van mij aantrekken,” bereid ik Henri in elk geval vast voor. Geen idee waarvoor precies. Ik kan me niet meer herinneren wanneer ik voor het laatst zonder oxazepam vloog.
Mensen zeggen wel eens dat ik op een cursus vliegangst moet. Ik zeg dan altijd dat dat bij mij niet werkt. Het is bij mij namelijk geen irreële, maar een intelligente angst die op de Wet van Murphy is gebaseerd: als er iets mis kan gaan, gebeurt dat ook—en wel met het meest ernstige gevolg op het meest onverwachte moment. Bijvoorbeeld: als je trein op tijd rijdt, is je aansluiting te laat. Als je trein te laat is, rijdt je aansluiting op tijd. Of: als je twee toetsen tegelijk aanslaat, verschijnt altijd de ongewenste letter op het beeldscherm.
De wet geldt echter ook omgekeerd. Je mag verwachten dat er op vrijdag de dertiende iets fout zal gaan. Maar als je verwacht dat er op die dag niets fout zal gaan, dan…Als ik er dus niet van uitga dat we neerstorten, gaat het geheid mis. Maar zolang ik denk dat er iets mis kan gaan, zal het niet gebeuren. Dat is niet pessimistisch. Murphy werd een optimist genoemd.
De motoren zwellen aan. Mijn hart klopt als een bezetene; het lijkt wel of die zich naar mijn keel heeft verplaatst. Het zweet gutst over m’n rug. Zelfs m’n handen zweten mee. Het vliegtuig zet zich met een enorm kabaal af en vliegt met een rotgang vooruit. Als een dolle zet ik Shirley Bassey op tien.
“This is my life. And I don’t give a damn for lost emotions. I’ve such a lot of love, I’ve got to give. Let me live. Let me live!”
Maar nog steeds hoor ik de motoren. Ze klinken niet goed vandaag—er is vast iets aan de hand!
We komen los van de grond en klappen bijna achterover. Snel duik ik naar voren. Maar de dreiging blijft. Ik buig nog verder, dan wordt de voorwaartse druk groter. Dan valt het vliegtuig echter opeens naar links!
Achter op een motor moet je in de bochten vooral niet tegen gaan hangen. Volgens mij geldt dat niet voor vliegtuigen. In een vlaag van logisch denken duik ik pijlsnel naar rechts, tussen Henri’s benen. Ik zou met gemak een hap uit zijn ballen kunnen nemen.
“Het is maar een bochtje,” hoor ik Henri zeggen, omdat hij even de koptelefoon van mijn rechteroor schuift.
“Dit gaat mis, Hen. Ik voel het!” zeg ik, waarschijnlijk iets harder dan ik denk. Omdat de koptelefoon weer op zijn plek zit. Ik voel Henri’s hand over m’n rug aaien en probeer me te concentreren op het gevoel. Mmm…heerlijk die hand. Wat bof ik toch dat ik zo lekker op m’n rug wordt…We vallen naar rechts! Snel duik ik weer naar links en ga met heel m’n gewicht aan de stoel voor mij hangen. Nét op tijd.
Dan wordt er op m’n schouder getikt. Ik doe m’n ogen open en snel weer dicht. Was dat een stewardess? Nog een keer open ik m’n ogen een fractie. Ja, dat was een stewardess.
Weer voel ik een tik op mijn schouder. Volgens mij is het de bedoeling dat ik mijn ogen en oren open. Onder m’n deken druk ik stiekem de walkman uit. Ik doe m’n ogen open en kijk recht in die van de stewardess. Vanuit mijn ooghoeken zie ik dat iedereen omgedraaid zit en nogal verbaasd kijkt naar de vrouw die een wel heel innige relatie met de stoelleuning van haar buurman heeft. En ik zie nóg iets! Een man met doorlopende wenkbrauwen!
“Are you allright?” vraagt de stewardess bezorgd.
“Yès,” zeg ik. En doe mijn ogen snel weer dicht. Moet ik haar nou vertellen van die terrorist?
“Try to relax,” zegt de stewardess, terwijl ik me nog harder aan de stoel vastklamp. Ze probeert me met zachte hand rechtop te trekken. Maar daar werk ik niet aan mee. Ik zeg al niks van de terrorist, maar mijn poging het vliegtuig te balanceren, geef ik niet op. Ik mag gewoon niet loslaten, want dan gaat het zeker fout. Voor mijn part halen ze de hele marechaussee erbij. Ik blijf hier!
De stewardess heeft er kennelijk iemand bij gehaald. Ik mag dan m’n ogen dicht hebben, je merkt heus wel met hoeveel man er aan je getrokken wordt. Volgens mij zijn het er nu twee.
Ik voel me net een mossel die verschrikkelijk aan haar schelp gehecht is. Ik kan me nog nét met mijn handen aan de stoel vasthouden, maar mijn lichaam is het aan het verliezen. Dan schiet ik opeens los en word ik in m’n stoel gedrukt. Volgens mij zijn het er nu drie, want er wordt een glas in mijn hand gedrukt. Snel open ik heel even m’n ogen—een glaasje water—en doe ze weer dicht. Het waren er toch twee.
“Open your eyes, my love,” zegt de vrouwenstem lief. Heel voorzichtig doe ik mijn ogen een klein beetje open en kijk haar door mijn wimpers heen aan.
“There is nothing wrong. Everything is fine, my dear.” Ze pakt mijn hand. Die is kliedernat, maar ze blijft hem vasthouden. “Breath in, real deep. And out.”
Ik hou niet van deze zwangerschapsgymnastiek. Maar ze doet zo moederlijk, dat ik automatisch gehoorzaam. Net als ik voor de tiende keer uitpuf, hoor ik een mannenstem. Een Nederlandstalige.
“Lekker gênant,” zegt die droog.
Verschrikt kijk ik achterom. “Hé, Lex!” zeg ik zo monter mogelijk en trek mijn ogen op hun wijdst open. Mensen die stoned zijn lukt dat niet. “Wil je toch liever hier zitten?” vraag ik op z’n niets-aan-de-handst. Maar even negerende dat er een stewardess aan mijn knieën zit.
“Nee,” zeg Lex kortaf. “Heb jij dat artikel uit The New Yorker? Het zit niet in het pakketje dat ik gekregen heb.”
Het artikel zit in mijn tas boven in de locker. Als ik opsta, zal de stewardess mijn angst gaan wantrouwen. Maar blijven zitten is niet handig qua ontslag. Ik haal diep adem, gooi mijn riem los en sta razendsnel op. Als ik alles heel snel doe, is het zo voorbij.
Ik open de locker, trek mijn tas eruit, maak hem open en spit door de lading papieren. Ik voel Lex denken: Jezus, wat een chaotisch wijf! Ik heb het. Snel trek ik het stuk eruit en overhandig het aan Lex, bijna. Het vliegtuig valt opeens naar beneden. We storten neer! In een reflex klamp ik me aan het artikel vast. Lex probeert het nog weg te trekken, maar ik laat niet meer los. Wanhopig kijk ik hem in zijn oog. This was it, Lex. Maar Lex’ oog reageert niet inhoudelijk op dat van mij. Het lijkt meer iets te zeggen als: betrek mij niet in jouw kansloze bestaan.
Lex en ik klampen ons samen aan het artikel vast, beiden met een ander motief. Dan voel ik dat er weer aan me getrokken wordt. Het is de van verbazing verloste stewardess. Samen met een achtste van het artikel beland ik weer in m’n stoel. Ondanks Lex’ kwaadheid toch opgelucht. Het was een luchtzak. We storten niet neer.
Tegen de tijd dat we de landbouwbeurs hebben bereikt, heb ik alweer ruimschoots het niveau van een slaapziektepatiënt bereikt. Lex heeft nergens last van: als een kip zonder kop rent hij langs de dieren. “Hier naar links! Rechts graag! Hallo! Links, zei ik! Je miste een koe die langskwam!”
Henri blijft rustig en zegt: “Ik heb al twintig koeien gefilmd, Lex.”
Maar Lex laat zich niet zomaar overtuigen. “Deze had een rood strikje,” reageert hij gekweld. Lex kan raar genoeg eeuwig door. Ondanks de brandende hitte—het is 35°C—heeft hij geen dorst, geen behoefte aan een korte pauze in de schaduw of aan eten. Lex wil draaien en verder niks. Als een boemerang rent hij over het gigantische terrein. Zelfs als we tien minuten op schema voorlopen, maakt een korte pauze geen kans, omdat Lex toch nog even een extra shot wil maken op de vorige locatie. Die inmiddels tien minuten van ons verwijderd is. We rennen terug, maken het shot en keren sprintend terug. Voor de afspraak die we anders hadden gehaald, zijn we nu vijf minuten te laat.
Als Henri na het interview snel even een sjuutje haalt, zegt Lex: “Zeg tegen Henri dat hij dat nooit meer mag doen!”
Henri is als ervaringsdeskundige immuun voor Lex’ gedrag. Hij doet gewoon zijn werk zonder op een opdracht te wachten. Als de organisator van de beurs een toespraak houdt, begint hij op eigen initiatief te filmen. Omdat Lex steeds roept: “Moet ik hier weer alles alléén bedenken?”
De man is op een baal hooi geklommen en spreekt de koeien voor de grap op z’n Amerikaans toe. “ We are all Americans. And so are you.” De koeien kijken enigszins oenig naar hem op. “So be an American. And be the best!” tettert hij door de luidspreker.
Het is een lollig gezicht en een mooie opening voor ons item over competitiedrang. Lex denkt daar blijkbaar anders over: hij loopt richting Henri en roept in diens oor: “Ik heb genoeg! Je hoeft niet die hele speech te draaien!”
Henri reageert gelaten—“Oké, Lex, perfect”—en gaat for the time being in de schaduw zitten. De speech duurt nog wel even en we kunnen pas verder als die is afgelopen. Dus Lex kan niets bedenken om Henri’s pauze te verstoren. Behalve ontploffend kijken, waardoor ik niet al te ontspannen mijn sigaret rook.
Als Henri na de speech opstaat om verder te filmen, gilt Lex in zijn oor: “Heb je het einde van de speech wel gedraaid?!”
“Nee. Jij zei dat dat niet nodig was.”
“Maar het einde godverdomme wel! Jezus! Het kleinste beetje initiatiefis hier al te veel gevraagd!” Lex loopt stampvoetend weg; hij kan niet meer praten van pissigheid.
Niet praten is alleen geen optie, want die Amerikanen zijn mediageil. De een na de ander spreekt ons aan en wil dolgraag in beeld. “Are you making a television show?”
“No, radio,” reageert Lex, terwijl hij voor de camera staat. En als ze dan nog blijven hangen, doet hij net alsof hij hen niet ziet en hoort. Het levert af en toe wel wat ‘conflictjes’ op, maar Lex zit niet met dat soort dingen.
Laatst liep ik met hem over straat. Een zwerver kwam op hem af die beleefd vroeg: “Can I borrow a sigar?”
“I don’t smoke,” antwoordde Lex, terwijl hij een trekje van zijn sigaar nam.
Lex’ humeur verbetert als hij wordt aangesproken door een man met een nogal hoog homoseksueel gehalte. Hij vraagt of we zin hebben om naar zijn lama te komen kijken.
Ik wil zeggen dat we serieuze journalistiek bedrijven en dat lama’s niet serieus genoeg zijn. Maar dan zegt Lex: “Yeah. That’ll be fun.” Hij loenst naar de man. Ik mag dan niet verleidelijk kunnen kijken, maar bij Lex schrik je er echt van.
Enthousiast worden we door de homoseksueel aan de Grande Dame voorgesteld: ze heet Lillie en heeft net een beauty contest gewonnen. Het beest is net een te zwaar opgemaakte travestiet; Lillie is overduidelijk naar de kapper en de pedicure geweest. Ze heeft een wit opgeföhnd kapsel met een lange, vrouwelijke pony. Ze zou de dochter van Va-nessa kunnen zijn, die met een lama naar bed is geweest.
Net als die vrouw die laatst van een kikker is bevallen. Omdat er tijdens het zwemmen wat kikkerdril bij haar naar binnen was gedreven. Haar babykikker had twee mensenvingers en een mensentong. Dat vertelden ze bij de BBC, dus is het waar.
Maar Lex is meer gecharmeerd van het baasje van Va-nessa’s dochter. Hij kijkt vol afschuw naar het witte wollige beest dat stinkt als een otter. Of, in ieder geval, zoals ik denk dat een otter ruikt.
De homo vertelt dat lama’s intelligente en sociale dieren zijn. Ontzettende pleasers die niet alleen kunnen zijn. Hé, dat is toevallig; dat heb ik ook! Ik wil het net zeggen, maar Lex is mij voor. “Ik vind het maar hooghartige mormels. Die ook nog eens poepen waar ze bij staan,” zegt Lex. In het Nederlands.
De homo gaat nietsvermoedend verder met zijn lamacursus. Hij zegt dat ze alleen spugen als ze worden bedreigd. Lex zegt dat hij een interview wil doen. Maar elke keer als we met de camera dichtbij komen, maakt Lillie aanstalten om te gaan spugen. Ik vraag haar baasje of de lama misschien een eindje verderop kan gaan staan. Dan hebben we haar in beeld, maar hoeven we niet bang te zijn dat Lillies maaginhoud over ons heen wordt gespuugd.
De homo zegt dat dat geen zin heeft, omdat lama’s je op drie meter afstand nog met een enorme kracht onder kunnen spugen. Met dit gegeven interviewen is voor Lex geen optie. Hij is ineens 3,5 meter verwijderd van het 2,5 meter hoge vrouwelijk schoon.
De lamaman vertelt dat lama’s nogal eenkennig zijn en dat hij Lillies vertrouwen met een snoepje heeft gewonnen. “Daar maak je vrienden mee,” zegt hij lachend.
“Can I give her a snoopy as well?” zegt mijn mond zonder eerst met mijn hersens overlegd te hebben.
De man zegt dat ik het natuurlijk mag proberen, maar dat het wel voor eigen risico is. En ik hem dus niet kan ‘soe-wen’ als Lillie de lama uit haar dak mocht gaan.
Heel voorzichtig steek ik mijn hand een stukje naar voren. Als ik Lillies vertrouwen win, volgt dat van Lex automatisch ook. Lillie kijkt me wantrouwig aan en pruttelt een beetje raar. Je kan het geen spuugaanval noemen, maar er zitten opeens wel allemaal kleine klodders groene smurrie op mijn arm.
Ik zou graag willen opgeven. Ik vind dit toch wat aan de enge kant. Maar ik kan onmogelijk tegen Lex zeggen dat ik het niet durf.
“Mmm, lekker snoepje,” zeg ik dus verlekkerd tegen Lillie, terwijl ik met m’n linkerhand het bijbehorende gebaar maak. Mijn andere hand is nu héél dicht bij haar bek. Even trekt ze haar kop weg, alsof ze haar keel schraapt. Ik anticipeer op een enorme kotspartij, maar ze hapt gulzig het snoepje van mijn hand en begint vrolijk en uitgebreid te kauwen. Lama’s zijn kennelijk vrij easy to get waar het vriendschappen betreft.
Het interview verloopt goed en Lillie is spuugloos naast Lex in beeld. Trots kijk ik naar Lex. Zodat hij me wat klopjes op de schouder kan geven. Hij kijkt mij echter met dezelfde vieze blik aan die hij eerder voor Lillie had gereserveerd.
De liefde voor de homosensueel blijkt niet al te diep te zitten. Sterker nog, Lex heeft het helemaal gehad met ‘die nicht’. Lillie’s liefde voor mij is daarentegen helemaal opgebloeid. Als we afscheid hebben genomen, stapt zij vrolijk achter ons aan.
“It’s allright,” stelt Lillies baasje ons gerust. Kennelijk zit Lillie’s werkdag erop en mag ze lopen waar ze wil. Henri en ik vinden het wel vermakelijk, zo’n opgedirkte lama als lid van de crew.
Maar zodra we uit het zicht van de homoseksueel zijn, kijkt Lex me bestraffend aan. “Jij moest dat stinkbeest zo nodig een snoepie geven,” roept Lex, waarbij hij ‘snoepie’ met een Amerikaans accent uitspreekt. “Zorg dan ook maar dat dat kutbeest nu weer oprot!” De boodschap is duidelijk: Lex is een ster die mij als zijn bodyguard ziet.
Ik kijk naar Lillie. Die kijkt vrolijk terug en zal echt niet uit zichzelf vertrekken. “Kssst…” zeg ik voorzichtig en wapper een beetje met mijn hand. Snel loop ik een eindje bij haar weg. Lillie hobbelt met een guitige kop weer naar me toe. “Ga nou weg,” zeg ik zacht smekend om te voorkomen dat Lex het hoort. Hij vindt het vast geen pre dat zijn producer een gesprek met een lama aanknoopt. Lillie peinst er alleen niet over bij haar nieuw verworven vriendin weg te gaan.
Ik kijk wanhopig naar Lex en zeg schuldbewust: “Ik krijg haar niet weg.”
“Really?” is zijn cynische reactie. Dan haalt hij een pen uit zijn zak en werpt die agressief naar Lillie. Meisjes en homo’s kunnen niet gooien: de pen belandt in mijn gezicht.
Het is dat mannen die worden opgehangen net voordat ze de pijp uit gaan nog een orgasme krijgen, want anders was ik daar nu een groot voorstander van geweest.
“Hup! Weg jij!” roep ik naar Lillie. Ik trap een paar keer hard op de grond in de hoop dat ze schrikt. Lillie doet één pas naar achteren. “Hoepel nou alsjeblieft op!” probeer ik nog een keer, ditmaal vergezeld van geklap met mijn handen. Het helpt: Lillie gaat een paar meter verderop staan. Met een verdrietige blik kijkt ze me aan.
Ik snap niet dat mensen dat zo makkelijk kunnen: iemand afstoten terwijl je weet dat je hem of haar daarmee kwetst. Ik heb daar al moeite mee als een jongen mij wil zoenen. Zeker als ik al de hele avond met hem heb gekletst. Dan zoen ik meestal terug, om de sfeer niet te verpesten. Alleen heet dat soms ineens vreemdgaan. Als je op dat moment een vriendje hebt.
Ik ben blij dat ik Cameron Diaz niet ben. Als het de laatste wens van een stervende tiener is dat ik hem pijp, ben ik de sigaar. Zeker als zijn vader mij ook nog zou inwrijven: “In wat voor wereld leven we dat een stervende tiener zich niet meer kan laten pijpen door een ster?”
“Oké, oké. Ik doe het wel,” had ik in Camerons situatie gezegd.
Exact op het moment dat Lex me inwrijft dat ‘het lozen van die lama’ wel erg lang geduurd heeft, voel ik een kwak in mijn nek. Pijlsnel draai ik me om: Lillie wendt haar kop af en hobbelt er verdiendelonerig vandoor.
Ik geloof dat ik even niet goed word. Dit soort dingen gebeurt niet in het echt. De kwak is heel warm. Ik veeg mijn hand door mijn nek en voel dat die helemaal onder zit. Het stinkt, is groen en lijkt wel een soort diarree. Lex heeft het gelukkig niet gezien. Snel veeg ik mijn hand aan de binnenkant van mijn T–shirt af.
Henri en Lex lopen een grote tent in. Ik hobbel er achteraan. Overal lopen eenden, varkens en hun kroost door elkaar. Het levert een enorm geknor, gekwaak en een behoorlijke stank op. Met name dat laatste stelt me gerust. Als ik me nu zó beweeg dat Lex mijn nek niet ziet, is er niets wat me kan verraden.
Wanneer Lex en Henri het camerastandpunt bespreken, kijk ik zoekend rond. In noodsituaties moet je creatief denken, heb ik van Indiana Jones geleerd. Ik sluip naar de witte biggetjes. “Ideale handdoek,” zegt de Jones in mij. Voorzichtig til ik een van de schoonste biggetjes op. Dat begint heel schattig te piepen, waardoor er een paar mensen omkijken. Snel houd ik het biggetje als een baby tegen me aan en doe alsof ik het aan het knuffelen ben. Als niemand meer kijkt, veeg ik met het biggetje snel de smurrie uit mijn nek.
“Wat ben jij in godsnaam aan het doen?”
Verschrikt kijk ik op—recht in de ogen van Lex. Ik doe net alsof ik het niet heb gehoord en zet het nu groen uitgeslagen biggetje haastig achter een zeug.
“Ben jij niet goed of zo?”
Angstvallig probeer ik een excuus te bedenken. “Er is straks een wedstrijd biggen werpen, dus ik dacht: even checken of dat haalbaar voor je is.”
“We maken geen Peppi-en-Kokki-televisie!” roept Lex.
Snel voeg ik me bij hen alsof er niets is gebeurd. Terwijl dat wel het geval is: die big heeft in m’n nek gepiest! Het loopt langzaam van m’n nek naar m’n rug en ik voel me ontmoedigd en ranzig tegelijkertijd.
In de tent worden eenden kunstmatig geïnsemineerd. Wie het snelste zijn bakje vol eendensperma heeft, krijgt een lintje. Alles is vies en ik ben de ergste van allemaal. Ik laat de pis maar lopen en opdrogen.
Lex kijkt met grote ogen naar het inseminatieproces. Zo’n eend heeft een bijzonder rare lul: een soort worm-vormige kurkentrekker. En als een mannetje het vrouwtje ‘pakt’, krijst ze het uit van de pijn. Vlak voordat het mannetje klaarkomt, trekt de boer hem van het vrouwtje af, rukt hem snel nog wat bij en vangt het sperma op in een bakje.
“Dit ga ik niet doen, hoor!” zegt Lex met een vies gezicht.
“Het valt best mee; ik heb het wel eens met een stier gedaan,” probeer ik Lex te overtuigen. Het is tenslotte de bedoeling dat Lex aan zo veel mogelijk wedstrijden deelneemt—hij moet participeren in de competitiedrang van de Amerikanen. Hij staart me echter vol onbegrip aan.
“Bij ons thuis moesten de stieren soms op een nepkoe springen, omdat mijn vader dat sperma nodig had. Ik moest dan onder de nepkoe zitten, met een stier van vijfhonderd kilo boven me, en het sperma in een thermosfles opvangen. Een stier van vijfhonderd kilo is kattenpis vergeleken met zo’n eend.”
“Jij weet dus alles van koeien?”
“Ik kom van het platteland,” zeg ik voor de vierde keer.
“Mooi! Dan doe ik wel mee aan een melkwedstrijd. Dan kan ik misschien een lintje verdienen zonder dat ik aan die slurfjes hoef te zitten.”
De koe is net bevallen; het kalfje ziet er schattig uit. “Krijgt de moeder genoeg ijzer?” paai ik de eigenaar van de koe. Hij is een Amerikaan, wil dus graag winnen en het feit dat Lex zijn koe voor de melkwedstrijd wil gebruiken, verkleint zijn kans daarop.
“Een koe heeft na de geboorte van een kalf vaak behoefte aan extra ijzer,” leg ik Lex uit. “Daarom slikt ze vaak ijzeren voorwerpen in. Om interne verwondingen te voorkomen, liet mijn vader de koe soms een magneet doorslikken. Zodat al dat ijzer bij elkaar gehouden werd.”
Lex kijkt me aan alsof ik nu in Forest Gump ben ge-reïncarneerd. Maar als ik Lex wegtrek omdat ik zie dat de koe haar rug kromt, weet hij dat mijn boerenverstand klopt: de koeienvla heeft Lex’ nieuwe schoenen op een haar na gemist.
Lex krijgt vijf minuten om de koe te melken, daarna wordt het resultaat genoteerd. Hopend dat mijn fantasie de realiteit niet aan zal tasten, laat ik hem zien hoe je een uier bedient. Lex knijpt niet, hij trekt af.
Ondanks mijn aanmoedigingen bakt Lex er niets van: geen schuimlaag te bekennen, slechts een dun straaltje melk. Lex’ humeur bereikt een grafhiveau als hij geen lintje krijgt. Winnen wil hij, net als elke Amerikaan.
Hij probeert het bij de kauwgomballenblaaswedstrijd, maar komt niet verder dan een zielige snottebel. Hij probeert een geit te melken, maar verliest wederom door zijn aftrekneiging. Hij wandelt met een biggetje aan de lijn tijdens een schoonheidswedstrijd, maar Miss Piggy rent ervandoor.
“Ik zei toch dat die landbouwbeurs niks was. Dit wordt een kut-item,” verwerkt Lex zijn verlies.
“Het past toch prima in de uitzending over prestatiedrang van de Amerikanen? Ook als het je niet lukt een lintje te veroveren?”
“Dan wil ik in een jury,” mokt Lex.
“In welke jury zou je dan willen, Lex?” vraag ik alsof ik z’n moeder ben. “Maakt me niet uit. Regel wat.”
De eerstvolgende wedstrijd is: welke boerin kan het hardst haar man van het land roepen. Een soort variant van ‘Guus kom naar huus’ dus. Maar dan met een hoop kabaal. Als ik de organisatie vraag om een juryplek voor Lex, kijken ze me beledigd aan. Dit is een bloedserieuze aangelegenheid.
Bij de taartenwedstrijd voor huisvrouwen schiet ik raak. Als Lex belooft zijn taak als proever serieus aan te pakken, mag hij jurylid zijn.
Hij voldoet gedeeltelijk aan dit verzoek: als de camera uitstaat, zit hij voortdurend te snauwen—“Madelief, hier!”—maar als hij aanstaat zegt hij: “Mmm, very nice pie.” Ik merk dat de jury niet blij is met deze vorm van schizofrenie. Wanneer ik Lex daar echter op wil aanspreken, heeft hij al een ander taakje bedacht.
“Laat Madelief het statief en de accu’s maar halen. Ik trek die lucht van haar niet meer,” zegt Lex tegen Henri, alsof ik al aan het dementeren ben.
“Ik loop wel even mee,” zegt Henri. “Het is best zwaar en ver.”
“Ach, stel je niet aan. Kom op, we moeten door.”
“Ja, precies,” zeg ik. “Ik haal het wel even,” en loop weg, al lang blij dat ik even een moment voor mezelf heb.
Het terrein is gigantisch; mijn richtingsgevoel nihil. Om de twintig meter heb ik opnieuw geen idee waar de parkeerplaats is. Ik kan niemand de weg vragen: daarvoor ruik ik mezelf te goed.
Pas na twintig minuten heb ik de auto gevonden. Lex is ongetwijfeld al aan het roepen. Maar ik kan niet versneld terug lopen: het hengsel van de accutas lijkt het bot van mijn linkerschouder bereikt te hebben en het statief dat op mijn rechterschouder balanceert, schuift telkens naar voren. Waardoor de pook aan het eind zich steeds in mijn nek boort.
Het is steeds moeilijker om mensen uit mijn stinkende aura te houden, omdat het almaar drukker wordt. Iedereen lijkt op weg naar een podium waar een man op staat. Ik heb geen idee wie het is. Het is een meneer in pak die er een beetje stijf bij staat. Maar als hij zijn armen in de lucht gooit, begint het publiek massaal te scanderen: “Kerry! Kerry! Kerry!”
Het is Kerry! Ik bel Lex. Maar zijn telefoon staat uit. En die van Henri ook. Ze zijn natuurlijk nog bezig met het filmen van de huisvrouwentaartenjurering. Wat moet ik doen? Ik kan onmogelijk terugkeren met de mededeling: “Hé, ik zag John Kerry net. Ik dacht: da’s leuk, en strompelde weer door.” Lex zal onmiddellijk roepen dat ik een interview had moeten regelen met de presidentskandidaat.
Ik moet een interview zien te regelen! Dat zou geweldig zijn. Maar hoe ga ik dat ooit voor elkaar krijgen? Als wandelende melange van otterzweet, biggenpis en lamaspuug?
Als kind was ik altijd bang dat ik stonk. Naar boerderij. Het was alleen lastig te weten óf ik stonk, omdat stank nooit langer dan vijf minuten duurt. Dan ben je eraan gewend. Aan mijn ouders kon ik het niet vragen. Als ik stonk, deden zij dat ook en konden zij mij niet ruiken. Zo werkt het ook met knoflook.
Stiekem spoot ik wat eau de toilette van m’n moeder in de lucht, snoof een aantal keer heel diep en rook dan snel aan mijn jas. Ik rook geen boerderij.
Later ging ik toch weer twijfelen, ik rook andere boerderijkinderen wel. Voor de zekerheid gumde ik soms met een nat snoepje over mijn jas. Ik had mijn moeder namelijk ooit in de keuken horen zeggen: “Suiker maakt bitter zoet.”
Ik worstel me door de menigte. De pook van het statief boort steeds minder in mijn nek, maar steeds vaker in die van anderen. Geïrriteerd kijken ze me aan.
Als ik eindelijk vooraan kom, zie ik een handjevol pr-mensen in keurig pak. Die gaan nevernooitniet toestemming voor een interview geven als die door een stinkende muilezel wordt gevraagd. Ik loop naar een standje met versnaperingen en bestel een koffie en een klein flesje water. “Can I have some extra sugar, please?”
“Help yourself,” zegt de man en schuift me een mandje toe.
Ik ga uit het zicht zitten en leeg de suikerzakjes in het flesje water. Na wat schudden, besprenkel ik me rijkelijk met de zelfgemaakte eau de cologne. Ik weet niet helemaal zeker of biggenpis c.q. lamaspuug bitter ruikt, maar volgens mij maakt de juiste hoeveelheid suiker ook zout en zuur wel zoet. Ik voel me er in ieder geval een stuk frisser door.
Een van de mannen in pak ziet er het belangrijkst uit. Ik zet het statief op de grond en stel me op m’n allerbeleefdst voor. Ik vertel dat ik werk voor een zeer belangrijke correspondent uit Nederland en dat we speciaal voor Kerry hiernaartoe zijn gekomen.
“How did you know Kerry was here?” onderbreekt de pr-man me.
“Eh…well…That’s my job. To know these kind of things.”
“Nobody knew. We planned to come here this morning.”
Dit was niet handig. De man denkt nu dat ik lieg. Wat natuurlijk ook zo is, maar het was niet de bedoeling dat hij dat wist.
“No interview,” zegt de man kortaf. En keert me zijn rug toe.
Bij mijn eerste baantje bij de televisie, de vijf-uurshow, moesten er regelmatig gasten gescoord worden die ‘niet te doen’ waren. Zo moest ik de moeder van Frans Z. uitnodigen. Haar zoon was dood langs een Spaanse snelweg gevonden en na een maandenlange worsteling met de Spaanse autoriteiten zou zijn lichaam de volgende dag naar Nederland worden gebracht. Een prima dag dus om gezellig naar de vijf-uurshow te komen. Vond de eindredactie.
Met lood in de schoenen belde ik de vrouw, die zoals verwacht zeer emotioneel was. Ze had geen enkele behoefte deze belangrijke dag te onderbreken voor een gezellig babbeltje met Viola Holt.
Een ‘en terecht’ lag op het puntje van mijn tong. Maar daarmee kwam je bij de eindredactie nooit weg. Pas als je alle mogelijke argumenten had gebruikt, lieten ze je gaan. Anders werd er gewoon gezegd: “Bel nog maar een keer en zeg dit of dat.”
Dus vuurde ik allerlei argumenten op de verdrietige moeder af. Het was toch absurd hoe rampzalig de Spaanse autoriteiten te werk waren gegaan? Dat moest iedereen toch weten? Om te voorkomen dat andere moeders in dezelfde situatie zouden belanden? En wat was daarvoor het beste medium? De vijf-uurshow natuurlijk! Daar keken heel veel moeders naar.
Ik voelde me ontzettend schuldig, maar de eindredactie kreeg gelijk: de vrouw zegde uiteindelijk toe dat ze er de volgende dag zou zijn. Hoewel ik leerde dat je niet snel moet zeggen ‘laat maar, dat lukt toch nooit’, was ik niet bepaald trots op mijn behaalde resultaat. Zeker niet toen ik de vrouw de volgende dag weer moest bellen. Om haar af te zeggen: een andere rubriek kreeg voorrang. De Plant van de Week. Later verzon ik gewoon een reden waarom een gast niet kwam. “Hij peinst er niet over op televisie te komen,” zei ik dan. Voor mijn algemene ontwikkeling was dat een goede methode: ik bekeek namelijk alle actualiteitenprogramma’s om te checken of mijn zogenaamd mediaschuwe gast daar misschien wél in zat.
Ik kan nu niet afhaken. Resoluut pak ik de man bij zijn schouder en zeg een tikkeltje wanhopig: “Sir. I really need that interview.”
De man kijkt me eerst verstoord, en vervolgens geamuseerd aan. “Everybody recently seems the one and only who réally needs an interview with John Kerry.”
Even twijfel ik, maar dan beken ik alles. Dat ik the one and only ben die door een lama is ondergespuugd en door een big in haar nek is geplast, dat mijn baas me weg heeft gestuurd omdat hij vond dat ik stonk, dat ik Keriy toen zag en dacht: ik moet een interview regelen anders word ik ontslagen en wil mijn vriendje me ook niet meer. Omdat die een vriendin wil om trots op te kunnen zijn. En dat kan niet als ik geen baan meer heb. “Please, sir! Just a few simple questions. It won’t take long.”
“Are you serious?”
“Yes. Only a few minutes.”
“No, I mean about the lama and the pig?” vraagt de man lachend.
“O…yes…I’m afraid…that’s true…”
“You don’t smell like it” lacht de man verder.
“That’s because my b.o. is sweat like sugar,” zeg ik.
De man blijft lachen en zegt dat ik even geduld moet hebben. Hij loopt naar de andere pr-mannen en vertelt hun kennelijk het hele verhaal, want alle pakken kijken ineens lachend mijn kant op. Als hij terugkomt zegt hij: “Five questions. In ten minutes.”
Tien minuten. Ik heb tien minuten om Lex te halen. Ik probeer hem te bellen, maar de telefoon staat nog steeds uit. Snel worstel ik me met accutas en statief door de menigte. Pas als ik er doorheen ben, realiseer ik me dat ik beter had kunnen vragen of ik m’n spullen bij de pr-mannen had kunnen laten staan.
Als een bezetene ren ik over het gigantische terrein, het statief als een tegenstribbelend kind achter me aantrekkend. Totaal buiten adem bereik ik de tent. Lex zit nog steeds achter de jurytafel en proeft met een verveeld hoofd taartjes.
“Waar bleef je godverdomme?” begroet hij me.
Het liefst zou ik het melden van de oorzaak van mijn delay nog even uitstellen—ik verheug me zó op Lex’ reactie. Maar er is geen tijd om daarvan te genieten, dus ik zeg het direct. Expres een beetje onderkoeld, zodat het lijkt alsof dat voor mij, als ervaren topproducer, de normaalste zaak van de wereld is. “Je hebt een interview met John Kerry.”
“Wat bedoel je?”
“Hij is hier vandaag om campagne te voeren. Ik kwam zijn campagneteam tegen toen ik het statief ging halen. Als we er binnen vijf minuten zijn, mag je vijf vragen aan hem stellen.”
Lex staat meteen en Henri pakt zijn spullen. Snel verontschuldig ik ons bij de juryvoorzitter en ga dan als een speer achter de sprintende heren aan.
Exact op tijd komen we totaal uitgeput bij Kerry aan. Die wil direct overgaan tot het interview. Ik zou echt geen woord kunnen uitbrengen en geen vraag bedacht krijgen zonder voorbereidingstijd. Maar Lex stelt in the end net zulke hoge eisen aan zichzelf als aan ons. Uiterst professioneel laat hij een staaltje stressbestendigheid zien. En er is niets te merken van de haast en het onvoorbereid zijn. Sterker nog, Lex schudt spontaan vijf goede vragen uit zijn mouw. En vraagt daarna kort en bondig aan Henri of het erop staat.
“Ik heb het. Prima licht, supershots, helemaal goed, Lex,” zegt hij.
Er stroomt een golf van verliefdheid op het leven door mij heen.
“Thank you very much,” zegt Lex tegen de pr-man.
“Thank her,” zegt die.
Lex, Henri en de pr-man kijken allemaal naar mij. Naar de vrouw die van blijdschap over de grond zou willen rollen, maar toch kiest voor de professionele, bescheiden blik. Alsof dit soort successen voor haar vanzelfsprekend zijn.
Lex stelt voor een hapje te gaan eten op het terras. Met een fles wijn. Hij heeft zojuist met EBC gebeld en die waren ontzettend opgetogen over het Kerry-interview. Als de wijn is ingeschonken, houdt hij zijn glas uitnodigend omhoog—we gaan blijkbaar toosten. Hopelijk houdt hij daar een speech bij waarin hij zegt dat hij nooit meer met iemand anders wil werken dan met mij.
“Cheers,” zegt Lex. Verder niets.
Als hij even later naar de wc is, vertelt Henri dat Lex uit principe geen complimenten geeft. Hij heeft Henri ooit verteld dat hij nog nooit van zijn leven een compliment van zijn ouders heeft gehad, en dat hij ervan overtuigd is dat complimenten mensen gemakzuchtig maken. Daarom heeft hij het ook zo ver gebracht.
“Heeft hij soms een dominante moeder?” vraag ik Hen-ri. Ik heb wel eens gehoord dat dominante moeders een grotere kans maken op een homoseksuele zoon, omdat ze geen ruimte laten voor een andere vrouw.
Ik weet alleen dat Lex denkt dat het grote publiek homoseksualiteit niet bij een correspondent vindt passen. Daarom heeft hij volgens mij ook nooit een langdurige relatie met een man. Omdat zijn homoseksualiteit dan op zou gaan vallen. “Mien uit Almere hoeft het niet te weten’, zegt Lex altijd.”
Ik snap dat niet. Ik zie het probleem van homoseksualiteit gewoon niet. Maar Mien uit Almere misschien wel.
Als Lex terugkomt aan tafel vraag ik: “Heb je die homoverkiezing op internet gezien?”
Lex kijkt me vragend aan.
“Je stond op nummer 1 in de categorie: ‘Hè? Hij ook?’”
Henri moet lachen. En Lex gelukkig ook. Maar daarna wordt hij weer serieus. “Waar stond het? Van wie was het? Stond er een foto bij?”
Ik zeg dat het allemaal toch niks uitmaakt. Dat heel Nederland het al weet.
“Ik wil niet zo’n BN’er zijn die prat gaat op zijn homoseksualiteit. Zo’n Paul de Leeuw of een Carlo Boszhard, dat wil je toch niet.”
“Dat hoeft toch ook niet? Het gaat er gewoon om dat je een relatie met een man moet kunnen hebben, zonder je daarvoor te schamen. Liefde is het leukste wat er is. Vind jij het niet lekker om zielsveel te houden van iemand die ook nog eens op je rug kriebelt?”
Lex moet lachen, maar beantwoordt mijn vraag niet.
“Vind je het niet fijn om een toekomstgevoel met iemand te delen?” probeer ik nog een keer.
“Toekomstgevoel?” lacht Lex. “Ik moet er niet aan denken om heel mijn leven met iemand samen te wonen. Ik wil alleen kunnen zijn als ik daar behoefte aan heb. Niet voortdurend iemand om me heen hebben.”
“Dat is bindingsangst,” concludeer ik als ervaringsdeskundige. “Dat heeft Jasper ook. Die heeft het ook nooit aangedurfd om samen te gaan wonen, omdat hij dacht dat het benauwend zou zijn.”
“Nou,” zegt Lex, “dan is hij in New York op de juiste plek. Het is dé stad van de singles. Die willen zich niet vastleggen op één iemand, omdat je nooit weet of het beter kan.”
“Dat is het bij Jasper volgens mij niet. Hij heeft het gewoon heel druk, en daarom heeft hij niet altijd aandacht voor mij. Behalve als ik af dreig te haken natuurlijk,” voeg ik er lachend aan toe. Om het gesprek wat lucht in te blazen.
“Daar word je gek van,” zegt Lex.
Ik val even stil. Als Lex dat al heeft, dan is het misschien niet zo gek dat ik er soms ook een gek gevoel van krijg.
“Er lopen in New York veel mensen rond die met name zichzelf goed kunnen liefhebben. Bij anderen zijn ze daar minder sterk in,” stelt Henri.
“Ja, hè, hè. Je gaat toch ook naar New York om het te maken,” zegt Lex. “Niet om op iemands rug te kriebelen.”
We worden afgeleid door de Camelcup. Om ons heen zijn ineens mensen druk in de weer met kamelen. Het zijn eigenlijk dromedarissen, maar omdat ze in het Engels camels heten, noemen we ze kamelen.
Als het startschot heeft geklonken, zien we even niks meer. Behalve een enorme stofwolk met daarachter het vage beeld van hysterische jockeys met hun zweep. En een bende totaal op hol geslagen kamelen. Het ziet er maf uit, want de tred is behoorlijk ongelijkmatig: de jockeys schudden van links naar rechts. Het hoort er blijkbaar bij dat er elke minuut wel iemand van zijn kameel afsodemietert. Die wordt dan nét wel of nét niet door een kameel omvergelopen.
“Dat zijn onervaren ruiters,” zegt onze buurvrouw droog.
“Nou, Lex,” zeg ik lachend, “dit lijkt me de laatste kans om een lintje te bemachtigen.”
“Jij denkt zeker dat ik dat niet durf.” Lex heeft de nodige alcohol op en lijkt een tikkeltje teut.
“Nee, dat denk ik niet, dat weet ik wel zeker,” grap ik door.
“Ik heb anders ooit op een op hol geslagen paard gezeten, hoor.”
“Dat waggelt een stuk minder.”
“Wedden?” vraagt Lex opeens.
“Wat? Dat jij op zo’n ding gaat?”
“Ja,” zegt Lex stellig. En voordat ik nog iets kan zeggen: “Waar wedden we om?”
“Eh…een gangbang door tien matrozen?” zeg ik een beetje overdonderd.
“Kom, Henri, we gaan draaien.”
Er blijkt er nog één race in het verschiet. Alsof een normale race nog niet eng genoeg is, bestaat deze Honeymoonrace uit twee delen. Vijftien kamelen gaan van start met een jockey. Na tweehonderd meter moeten de kamelen midden op de baan gaan zitten—wat ze schijnen te doen als je keihard down! gilt. Vervolgens moeten vijftien andere jockeys in de enorme stofwolk hun partner zien te vinden, achterop de kameel gaan zitten en samen met jockey nummer één nogmaals tweehonderd meter afleggen.
Henri en ik kijken Lex geamuseerd aan. Ervan uitgaande dat Lex zeker zal afhaken. Hij doet echter of hij onze blikken niet ziet en zegt onverstoorbaar tegen de wedstrijdleider: “Sign me in.”
Henri en ik staan, nog ietwat beduusd over Lex’ opwelling, aan de kant. Lex kijkt geconcentreerd en maakt zich klaar voor de race. Hij is de tweede jockey, dus hij hoeft maar de helft van de race te rijden. Als hij tenminste zijn kameel vindt.
Ik ben bloednerveus en houd mijn hart letterlijk vast. Ik zie al voor me dat ik de programmadirecteur moet bellen met de mededeling dat Lex gesneuveld is. Omdat hij onder een op hol geslagen kameel terecht is gekomen, die eigenlijk een dromedaris is.
Dan horen we het startschot. Het publiek begint uitzinnig te schreeuwen. De jockeypartner van Lex gaat er als een speer vandoor; na honderd meter ligt hij al op de tweede plaats. In een waas van stof volgen de andere kamelen. Als ze halverwege het traject stoppen, ontstaat er een enorme chaos. Iedereen rent als een bezetene door elkaar. Vanwege de gigantische stofwolk kunnen Henri en ik niet zien of Lex al vertrapt is.
Dan zien we opeens drie kamelen opstaan en ervandoor rennen. En Lex zit op één van die drie! Het is hem gelukt om het beest op te komen! Ik hou mijn adem in, als hij er maar op kan blijven zitten!
Mijn bezorgdheid maakt echter steeds meer plaats voor euforie. Lex en zijn jockeypartner liggen inmiddels op de tweede plaats! Hobbelend en schommelend komen ze voorbij. Ik zie Lex met een verkrampt, zwetend hoofd achterop zitten, hij kan zich nog net vasthouden.
“Kom op Lex! Je kunt het!” schreeuw ik naar hem.
Henri en ik kijken elkaar aan: als Lex ervoor gaat, dan doen wij dat ook. Zand happend en kamelen omzeilend, sprinten we achter Lex’ kameel aan. Om geen shot van zijn heldendaad te missen. Ik zie bijna niks meer—mijn ogen zitten vol tranen door de zandkorrels achter mijn lens—maar ik krijg een geweldige adrenalinekick. Ik ben onderdeel van een team. Een team dat onverslaanbaar is!
Lex blijft niet alleen zitten, aan het eind van de race neemt zijn kameel zelfs de leiding! Als een op hol geslagen kermisattractie hobbelen ze de eerste kameel voorbij. Lex hangt inmiddels aan de zijkant van de kameel. Maar dan halen ze de finish. Als eersten!
Henri is bekaf, Lex bijna dood en mijn hart bonkt m’n borstkas uit. Uitgeput rollen we over de grond. “We hebben gewonnen!” roept Lex tussen het naar adem happen door. “We hebben gewonnen!”
Ik voel me blijer dan de winnaar van de staatsloterij: hij zei niet ik, hij zei we!