2

Ik ben in de haast even vergeten dat Las Vegas nogal in de woestijn ligt en val nu bijna flauw in mijn winterjas.

We zijn hiervoor de begrafenisbeurs, daar wilde Lex graag naartoe. Op mijn tweede werkdag wist ik wat dat in het Engels was. Ik had mijn woordenboek thuis laten liggen. Ik surfte, tikte FUNERAL FARE en kreeg een hele lijst—in Amerika is ook de dood een levendige business. Eentje sprong eruit. De grootste jaarlijkse beurs van Amerika was over twee dagen in Las Vegas! Verheugd vertel ik het aan Lex.

Die flipt. “Waarom weet ik dat godverdomme nu pas!”

Ik vond het zelf redelijk voortvarend. Zo op dag twee.

Het oog van Lex blijkt naar mijn collega te spuwen. “Ik roep al een jaar dat ik op een begrafenisbeurs wil filmen en dan kom ik er twéé dagen van tevoren achter dat er een is!” Mijn collega pruttelt iets onverstaanbaars. Iets als: “Je roept wel vaker iets.”

Lex onderschat mensen bepaald niet. Als mijn ex-baas vraagt hoe het mij vergaat, mail ik: “Hij gaat ervan uit dat je veertien mensen tegelijkertijd bent.”

“Heb je die honderd bandjes die ik heb gedraaid al gespot?”

“Die twintig boeken over geloof, dood en patriottisme nog doorgelezen?”

“De zestien afleveringen voor het komende jaar al geproduceerd?”

“En zijn de festivalagenda’s van alle Amerikaanse staten nou nóg niet ingedeeld per maand, stad en thema?”

Mijn ex-baas vindt het erg vermakelijk. Ik niet. Ik mag dan een vrouw zijn en dus een aantal dingen tegelijkertijd kunnen, maar veertien is veel.

Ik zeg dat we er makkelijk naartoe kunnen gaan. Dat het slechts een kwestie is van een ticket boeken en in het vliegtuig stappen. Lex ziet dat anders. “Ik ga godverdomme niet voor één item helemaal naar Las Vegas. Weet je wel wat een cameraman kost? Vijfhonderd dollar per dag! Het geld groeit me niet op de rug!”

Dat doet het wel. Ik ken het budget.

Ik zoek verder. Ik stuit op het nieuwste van het nieuwste. Een uitvaartcentrum waar ze themabegrafenissen hebben. Bijvoorbeeld gokken. Dan staan er grote dobbelstenen en speelkaarten rond je kist. En er is een fruitautomaat. Alleen verschijnen daarop geen citroenen of appels, maar foto’s van de dierbare dode. Op de dag van de beurs gaan ze die thema’s voor het eerst presenteren. Ook in Las Vegas. God is met mij.

Ik bel de organisator. Na een tijdje begrijpt hij mijn Engels en geeft toestemming om te draaien. Voldaan ga ik naar Lex.

“Hoezo hebben jullie niets om in Las Vegas te draaien?!” Lex schreeuwt nu tegen de redacteuren van het journaal. Die zeggen dat er geen nieuws is. “Dan zoek je dat verdomme!” Op alle locaties voor de serie Lex over de grens wil hij ook een nieuwsitem draaien. Hoe vaak moet hij dat nog roepen? Lex praat eigenlijk nooit. Hij schreeuwt altijd. ‘Roepen’ noemt hij dat.

Tijdens mijn studie aan de Hogere Hotelschool werkte ik als kok in de keuken van een chic kasteel. Ik sneed de wortelen. De chef-kok van het restaurant schold de hele dag de boel bij elkaar. Ik werd daar bloednerveus van. Liet alles vallen. Op een dag hing er ineens een heel groot bord aan de muur. Daarop waren met woeste halen de prijzen van het servies gekalkt. En dat we daar godverdomme aan moesten denken. Ik weet niet of dat door mij kwam.

We kookten voor grote feesten en partijen. Op een avond bleef er van alles over: heerlijke stukken kaas, fruitsalades en enorm lekkere toetjes. De chef-kok riep: “Jullie studenten eten godverdomme alleen maar vieze dingen! Eet godverdomme eens wat lekkers en neem die troep mee naar huis!”

Hij was stiekem heel lief.

Lex is anders, denk ik. Niet eens stiekem lief.

Lex zegt gelukkig niks over mijn gestress tijdens de vlucht. Dank u wel, lieve heer. Ik vind nog steeds iedereen lief. Tweeënhalf pammetje was misschien toch te veel. Wel vraagt hij: “Wat slik jij?”

Ik vertel hem over het wondermiddel. Alleen op doktersrecept te verkrijgen. Hij kent het. Evenals de broertjes en zusjes van het medicijn. Hij neemt regelmatig iets van deze familie. “Om te kunnen slapen.”

Ik vraag niet wat er nu zo eng is aan slapen. Ik ben blij dat Lex mij met mijn vliegangst accepteert. Bovendien stel ik te veel vragen. Ik ben een soort Pino. Geen enge vogel, maar zo iemand die voortdurend vragen stelt.

De eerste keer dat Jasper het aandurfde om mij mee te nemen naar een belangrijk diner van zijn werk, zei hij: “En je gaat niet aan mijn baas vragen of-ie zijn ballen scheert.”

Ik had dat een keer aan een vriend van hem gevraagd. Ik vond het geen rare vraag. Maar ik heb dan ook veel homovrienden en die doen dat allemaal. Ik zat een keer met ‘de meiden’ in het café toen er een meisje met een paraplu binnenkwam. Een van mijn homovriendjes kende het meisje. En de paraplu. Zij was zijn huisgenootje en haar paraplu nam hij vaak mee onder de douche. Daar ging hij op zitten. En dan masturberen. Dat huisgenootje weet dat niet. Dat zie je aan de manier waarop ze met haar plu omgaat.

Mijn homovrienden vroegen niet waarom hij dat deed. Dat begrepen ze wel. Zij vroegen alleen op welke kant van de paraplu. Toen werd het een biologisch gesprek.

Alle mannen hebben een prostaat. Dat is een erogene zone. Hoe komt het dan dat homomannen meer openstaan voor hun anus dan heteromannen? Dat vond ik interessant. Omdat ik er nog nooit bij stil had gestaan.

Bij mij wordt zoiets dan direct een stokpaardje. Ga ik het meteen aan iedereen voorleggen. Met name aan hetero-mannen. Die hebben een schatkist in hun kont zonder het te beseffen. En ik weet dat. Dan ben je toch slecht als je dat voor je houdt?

Ik weet heus wel dat ik Jaspers baas niet naar zijn prostaat moet vragen. Ik ben rood, niet blond. Wel vraag ik hem aan het eind van de avond: “Denkt u dat als ik over een paar jaar oud, lelijk en uitgezakt ben, Jasper dan vreemd zal gaan met zijn secretaresse?”

Dat wilde ik namelijk echt graag weten. Jasper hoort de vraag gelukkig niet. En zijn baas geeft een retorisch antwoord.

Mijn Pino-neiging is een soort verslaving. Onmogelijk onder controle te houden. Ik deed een tijdje een televisieprogramma. We zaten in een poule van acht interviewers. Om beurten moesten we een halfuur een bekende Nederlander interviewen. Alle andere presentatoren waren serieuze journalisten. Dus wilde ik dat ook zijn. Ik las echt alles wat er ooit over mijn gast geschreven was en bedacht vervolgens serieuze vragen:

“Wat heeft u doen besluiten de politiek te verlaten, meneer Pronk?”

“Waar was u toen u het bericht kreeg dat Pim Fortuyn was doodgeschoten, meneer Hoogendijk?”

“En, meneer Peper, hoeveel heeft u aan de declaratie-affaire overgehouden?”

Uiteindelijk stelde ik heel andere vragen:

“Vind je het geen raadsel dat je vrouw nooit van je gescheiden is, Jan? Je was tenslotte nooit thuis en nogal aan de alcohol.”

“Ferry, vind je de gelijkenis tussen jou en Gargamel van de smurfen ook zo frappant?”

“En Bram, je ziet Neelie dus nog steeds sinds ze jou gedumpt heeft. Maar hebben jullie dan ook seks?”

Mijn ex-baas zei dat hij het gênant vond. En dat hij met de heren te doen had. Ik zei dat ik van mijn vader geen vragen mocht stellen waarop ik het antwoord niet wilde weten. En dat de heren het niet erg vonden. Een van hen had zelfs aan de opnameleider mijn telefoonnummer gevraagd en geïnformeerd of ik een vriendje had. Volgens mijn ex-baas had dat niets met goede journalistiek te maken.

Er is een auto voor ons gehuurd. Ik heb nog gepleit voor een taxi—zo groot is Vegas nu ook weer niet. Maar Lex wil niet afhankelijk zijn. Dus betalen we ons blauw aan een huurauto. Tot mijn opluchting ruziën Lex en de cameraman over wie er naar het hotel mag rijden. Ik zou dat niet kunnen. Maar dat weet Lex niet.

In de gigantische hotellobby van het MGM worden we verwelkomd door honderden rinkelende gokkasten. De cameraman vraagt of ik zin heb een gokje te wagen. Lex zegt dat we moeten gaan slapen. Het is half een ‘s nachts en we zijn hier niet voor ons plezier. Ik snap niet waar hij zich mee bemoeit, maar wil ook best graag slapen. Het lijkt me alleen beter om in het midden te gaan staan—dan lijkt de afstand tussen Lex en de cameraman kleiner.

“Oké,” zeg ik, “ééntje dan.”

Lex verstart en vertrekt kil naar zijn kamer. Ik trek me er niks van aan. Trek alleen steeds een enorme sprint naar buiten als Lex me belt. Zo denkt hij dat ik het bij een gokje heb gelaten en alweer op mijn stille kamer zit. Het geluid van honderden gokkasten draagt ver in zo’n woestijn.

De cameraman vindt mij eerder gek dan sportief. Na elke sprint is mijn bier warm. Later hoop ik dat Lex me niet eerst op m’n kamer heeft geprobeerd te bellen.

Als ik aankondig mijn bed op te gaan zoeken, zegt de cameraman dat ik één ding over Lex moet onthouden: “Wat je ook doet, het is nooit goed.”

Ik zeg dat ik het zal onthouden.

“En denk niet dat je hem kan veranderen. Dat het bij jou anders zal zijn.”

Dat dacht ik inderdaad.

Mijn hotelkamer is heel groot en luxe. Ik heb een enorm bad en een douche en een kingsize bed. Ik kan niet slapen. Ik bel Jasper. Die neemt niet op. Maakt niet uit. Ik ben een onafhankelijke vrouw. Die alleen niet kan slapen.

Ik droomde laatst dat Jaspers secretaresse op hem zat. In bed. Zonder kleren aan. Ik heb dat mens nog nooit gezien. Toch zat ze dus op hem. Als Jasper ‘s-ochtends vraagt of ik nog wat gedroomd heb, doe ik alsof ik daarover nadenk. Dan zeg ik dat ik het me niet meer kan herinneren. Jaloerse vrouwen zijn afstotelijk.

Ik zeg eigenlijk veel dingen niet. Dat is beter. Om van mij te kunnen houden. Onafhankelijkheid is een pose.

Ik ben eerder in Las Vegas geweest. Voor Dance around the world. Dat was een televisieprogramma waarin twee meisjes de wereld over dansten om meer te weten te komen over liefde en seksualiteit in andere culturen. Ik was een van de twee meisjes. We moesten in Vegas auditie doen in The Crazy Horse. Daar werken showgirls met heel grote borsten. Die heb ik niet. Het andere meisje wel. We werden allebei afgewezen vanwege mijn borsten.

Iedereen in Vegas heeft heel grote borsten. Die kopen ze. Dat vertelde de plastisch chirurg met wie we een interview hadden. Ik vroeg of hij wat aan mij zou veranderen (en anticipeerde daarbij op enige kritiek over mijn borstpartij).

The breasts, of course. No question about that,” zei hij inderdaad. Daarna volgde echter een lange opsomming: er bleek niets goed aan mij. Nietszeggende lippen, neusgaten met te veel inkijk, slappe huid, wangen en oogleden. Zelfs met mijn voorhoofd was iets mis.

Het maakt me niet uit. Ik ben niet zo’n meisjes-meisje. Als kind zei ik al dat ik mijn borsten eraf zou snijden als ik die zou krijgen. Dat heb ik niet gedaan. Ik bedoelde eigenlijk dat ik nooit een meisje wilde worden, want dan zou niemand mij meer serieus nemen.

Volgens mij vindt Jasper het wel belangrijk dat zijn vriendin knap is. Voor mij maakt hij een uitzondering. Dus bij hem probeer ik zo mooi mogelijk te zijn. Zonder dat het te veel opvalt dan.

Ik kende Jasper pas een week of drie toen hij vroeg of ik mee wilde naar een gala in Londen. Hij woonde daar een paar maanden vanwege zijn werk.

Wat moet ik aan? Dat was mijn eerste gedachte. Maar dat zei ik natuurlijk niet. Ik was blut. Dat kwam door dat rijke vriendje van me. Omdat hij niet moest denken dat ik op zijn geld viel, betaalde ik alles zelf. Rijke vriendjes doen alleen heel dure dingen.

Ik moest dus iets uit mijn kast trekken en stuitte op een zwart vodje. Een jurk. Op zich geschikt, alleen niet lang genoeg om voor gala door te kunnen gaan. En niet chic: ik had de loshangende zoom gerepareerd met nietjes.

Ik ging ermee naar Mitchell. Hij is homo en weet hoe een vrouw zich hoort te kleden. Hij stelde voor de schouderbandjes door te knippen en er een rij veiligheidsspelden tussen te zetten. Zo zou mijn schaarse borstpartij volumineuzer en de jurk langer lijken. Het leek mij een slecht plan. Ik moest naar een gala met allemaal perfecte mensen. En ik wilde graag dat Jasper me mooi zou vinden. Veiligheidsspelden en nietjes zouden tegen me gaan werken. Mitchell zei dat Liz Hurley laatst ook een jurk met veiligheidsspelden aan had. Van Versace. Hij weet veel van mode. Ik was om.

Jasper belde nog om te vragen of ik al wist wat ik aan zou trekken. Hij had namelijk een stylist ontmoet die de vrouwen van Who wants to marry a millionaire had gekleed. Jasper had hem verteld van het gala. Waarop de man had aangeboden een jurk bij hem in Londen uit te komen zoeken. Ik zei dat ik al een Versace-jurk had.

Ik durf dat niet. Ijdele vrouwendingen doen in het bijzijn van vriendjes.

Toen ik bij Jasper in Londen arriveerde, was mijn jurk verkreukeld. Net als mijn gezicht. Die vliegreisjes hakken erin bij mij. Jasper had daar twee badkamers. Ik verstopte me in een daarvan. Ik had net een halve streep op m’n oog staan toen de deur openvloog. “Zijn we klaar?”

Hij wist dat ik nog geen minuut bezig was. Maar hij houdt van klieren. Ik stopte met mijn transformatiepoging; beter lelijk dan Vrouw (ik snap niet dat andere vrouwen er zo openlijk voor uit durven te komen—dat ze van de verkeerde kant zijn, zeg maar. Dat harst, scheert en epileert maar. Zonder enige gêne).

Jasper zei dat hij me er met die veiligheidsspelden lekker uit vond zien. Telkens als ik geanimeerd met iemand stond te praten, sloeg hij zijn arm om me heen en drukte behendig een speld open. En moest ik weer pijlsnel richting wc om een te bloot wordende borstpartij te voorkomen. Jasper kwam me steeds met een klierig lachje achterna. Het was kennelijk de hoogste tijd om even zonder publiek klef te kunnen doen.

Toen ik de volgende dag totaal verliefd op het vliegveld stond, SMS-te hij:

VLIEGEN IS FIJN EN IK HOU VAN JOU.

Het bleek toch te werken. Om geen meisje te zijn. Wel tof als dat bevestigd wordt.

“Het verbaast me dat Lex je aangenomen heeft,” zei een collega mij op dag één. “Lex heeft namelijk problemen met vrouwen.”

Misschien heeft hij me daarom juist aangenomen; omdat we dat gemeen hebben. Ik vraag me alleen af of het voldoende is.

Ik vertrek eerder naar de begrafenisbeurs dan Lex en de cameraman, want ik ga alvast een seminar volgen. De uitvaartondernemers krijgen een stoomcursus ‘uitmelken van nabestaanden’. En die duurt twee uur. Daarna wordt datzelfde seminar herhaald.

Lex draait altijd alles. En ik moet dat alles monteren. En al die ongein spotten. “Je moet van Lex de gedraaide banden heel gedetailleerd bekijken en alles letterlijk uitschrijven,” leert een collega mij. “Ik heb eens acht tapes van een uur doorgeworsteld, en toen zei Lex bij de montage: “Ik heb een keer gehoest. Op welke tijdcode was dat?” Ik had dat niet opgeschreven en kon van voren af aan beginnen.” Die collega heeft altijd wallen onder zijn ogen.

Mijn vorige baas leerde me dat televisie maken zoiets is als boodschappen doen. Je bedenkt van tevoren wat je wilt hebben en gaat dat vervolgens halen. Lex koopt de Albert Heijn, gaat alle producten stuk voor stuk proeven en bepaalt dan welke producten hij wil hebben. Een gezond mens wordt daar misselijk van. Maar Lex zegt dat hij het al tien jaar zo doet. En dat hij enorm succesvol is.

Ik vind hem er vaak ongezond uitzien. Zelfs op de televisie. En dat is knap.

Het eerste seminar volg ik dus in m’n eentje. Dan kan ik tijdens het tweede precies aangeven wat de cameraman moet draaien. Een minuutje of vijf, schat ik. Dat scheelt al snel een uur of vier uitschrijven. Lex vindt het in eerste instantie niks; wat moet hij in godsnaam in die tijd doen?

“Een kopje koffie drinken en een krantje lezen?” stel ik voor.

“En wat moet de cameraman dan doen?”

Allemachtig. Weet ik veel. Aan zijn pik trekken? “Een uurtje uitslapen?” opper ik.

Lex vraagt of ik wel weet hoeveel een cameraman kost in Amerika. Ik knik. Lex laat de cameraman het liefst elke minuut van de dag op REC drukken. Pas dan heeft hij waar voor zijn geld. De waarde van mijn leven doet niet ter zake. Dat elk REC-uur mij twee uur uitschrijven kost, is van geen belang. Volgens hem heb ik de meest gewilde baan van New York.

Ik frons. Lex kan daar niet tegen. “Jij zit stiekem iets anders te denken!” roept hij.

Ik zoek naar iets wat ik denk en ook kan zeggen. Ik vind niks. Dus volgt die frons automatisch.

Lex geeft geïrriteerd zijn toestemming: ik mag het eerste seminar volgen. Hij is overduidelijk niet blij met deze innovatie.

Ik denk dat het wel goed komt. Als Lex mijn methode ervaart, zal er een wereld voor hem opengaan. Het bespaart tijd en tapes. Iedereen zal dan van mij houden. Lex zal niet meer zonder mij kunnen. En blij zijn. Iederéén zal blij zijn. Vanwege mij.

Als ik na het seminar mijn telefoon weer aanzet, blijk ik vier voicemailberichten te hebben: twee van Lex en twee van mijn collega’s in New York. Waar ik in godsnaam ben! Ik bel Lex en zeg dat ik bij het seminar was. Zoals behoorlijk uitvoerig besproken.

“Dat kun je toch wel even zeggen!”

“Maar je wist toch dat ik naar dat seminar ging?”

“Ik bedoel dat van die telefoon! De hele redactie in New York en ik proberen je al twee uur te bereiken!”

Kees, de producer van het nieuws, ging laatst naar het toilet. Tijdens het plassen ging zijn telefoon. Lex. Met wie hij het afgelopen uur in bespreking had gezeten. “Waar ben jij in godsnaam?”

“Ik sta heel even te plassen, Lex.”

Of hij dat voortaan godverdomme even kon zeggen.

Toen een andere collega Lex even later op zijn schouder tikte met de mededeling dat er een dringend telefoongesprek voor hem was, riep hij: “Zie je niet dat ik én aan het eten ben én de krant zit te lezen én naar muziek aan het luisteren ben. Moet ik hier godverdomme ALLES doen?” Met die koptelefoon op riep hij nog harder dan normaal.

De redactie van EBC-Germany keek geamuseerd op en vroeg zich af waar de ‘gay nazi from Holland’ zich vandaag weer zo druk om aan het maken was. Wij Nederlanders keken elkaar beschaamd aan: samen in een concentratiekamp zitten schept een band.

Ongevraagd mijn telefoon tijdens een seminar uitzetten, bezorgt Lex duidelijk geen goed humeur. Ik heb nog geen idee wat dan wel.

“Het item van het nieuws is nog niet rond,” zegt Lex.

Op mijn voicemail staat Kees, van het nieuws. “Het item gaat voor 95 procent door.”

Ik vertel het Lex. Die zegt opeens dat het hier stinkend duur is en dat hij wil gaan. Ik zeg dat ik Kees nog wel even bel. Ik krijg van hem te horen dat het item zo goed als rond is. En dat hij nog op één telefoontje wacht over het item van morgen.

Ik heb een wissel. Het is Lex. Hij zegt dat we gaan. Ik zeg dat het item doorgaat. Lex zegt dat ze al uitgecheckt hebben. Ze komen nu met de auto naar mij toe. Ik moet buiten op hen wachten. Dan kan ik de auto overnemen om naar het hotel te rijden en uit te checken.

Voor mijn achttiende verjaardag krijg ik rijlessen. Een opgetogen man stopt voor ons huis met een lesauto. Ik bedank mijn ouders en stap in. Op mijn neus heb ik twee jampotglazen. Mijn ouders hebben de opgetogen man verteld dat afstand zien niet mijn sterkste kant is.

Daar zijn ze achter gekomen toen ik drie was. De dokter dacht eerst aan mishandeling, want ik zat helemaal onder de blauwe plekken. Ik struikelde voortdurend en liep overal tegenaan. Het bleek slecht zicht te zijn. Hoewel monturen in roze en blauwe pasteltinten in die tijd in de mode waren, kreeg ik een zwaar donkerbruin montuur. Omdat mijn ouders vinden dat je niet in de gracht moet springen als iedereen dat doet. Net als altijd keek ik die avond naar de Fabeltjeskrant. Ik kreeg de schrik van mijn leven: Meneer de Uil bleek een enorm enge vogel te zijn.

We beginnen op ons erf—dat is groot en er staan niet zo veel koeien op. Volgens mij zijn ze vandaag met z’n tienen. Ik ken ze allemaal bij naam. Bewonderend kijken ze toe hoe ik rij. Niet al te best. Maar zij vinden het heel knap. Vooral Madelief is onder de indruk. Ze is een beetje klein en heeft rood haar. Mijn ouders hebben haar naar mij vernoemd. Zij is altijd mijn beste vriendin geweest en ze weet heel veel van mij. Toen ik voor het eerst ongesteld werd, vertelde ik dat haar als eerste. En toen ik uitslag kreeg van mijn eerste beha, heb ik haar de pukkeltjes laten zien.

Opeens slaakt de rij-instructeur een kreet. De treurwilg is in zijn ogen dichterbij, dan in de mijne. Ik trap op het gaspedaal—ik verwar die steeds met de rem—en we vliegen naar voren. Dan staan we opeens stil. Tegen de treurwilg. De opgetogen man vloekt heel onaardig. Hij noemt me een mongool. Ook mijn ouders zijn niet echt blij.

Die autorijlessen waren het goedkoopste verjaardagscadeau dat mijn ouders me ooit hebben gegeven. Ik heb daarna nooit meer achter het stuur plaats durven nemen. Het is er alleen niet van gekomen om dat tijdens mijn sollicitatiegesprek aan Lex te vertellen.

“Als jij nou met de auto even snel op en neer gaat, dan ben je binnen een uur weer terug,” roept Lex aan de andere kant van de lijn.

Ik zwijg. En verbreek dan de stilte door te zeggen dat ik net zo makkelijk een taxi kan nemen. Is net zo snel. Geen probleem. Niks aan de hand. Heb overigens al perskaarten geregeld. Die liggen klaar. Ook fijn. En er is koffie. Heerlijke koffie. Gratis. Seminar was superleuk. Beurs trouwens ook. Mooi weer vandaag. Aardige mensen. Grote parkeerplaats. Genoeg plek voor de auto. Alles gaat goed. We boffen maar.

“Jij gaat gewoon met de auto,” zegt Lex.

“Maar…”

“Ik huur er niet voor niks een!”

Dan haal ik diep adem. En zeg het. “Ik heb geen rijbewijs.”

Nu zwijgt Lex. Misschien vindt hij het niet erg. Heb ik het groter gemaakt dan het is. Ik dacht dat hij gek zou worden als hij hoorde dat ik geen rijbewijs had. Want dat is toch functie-eis nummer één voor een producer die dwars door Amerika een serie maakt. Grote afstanden en zo.

“Lekker handig in Amerika.” Dan drukt Lex me weg.

Hij riep het niet; hij zei het. Wat zou dat betekenen? Ziet hij het als een detail? Of heeft hij nu een implosiemoment? Valt zijn ene oog nu dicht en trekt hij met dat andere been?

Een kwartier later komen Lex en de cameraman aanrijden. Ik gok toch op het implo-moment. Het hoofd ziet er niet goed uit. En het zegt niks. Ook niet ‘hallo’. De eerste woorden van de cameraman zijn: “Waarom heb jij nooit een rijbewijs gehaald?”

Lex heeft het hem dus verteld. Het riekt er een beetje naar dat Lex een kwartier lang heeft lopen schelden over mijn gebrek aan rijbewijs.

Ik vertel van mijn luie oog. En dat ik nooit mijn rijbewijs kan halen. Lex’ hoofd draait met een ruk naar me toe. Hij kijkt me woest met één oog aan. Maar hij zegt niks.

Zij gaan naar binnen en ik neem een taxi. Ik vraag me af of ik nu ontslagen word. En of dat kan in je proeftijd. Jasper doet fusies en overnames. Dus aan hem heb ik niks. Bovendien ben ik een onafhankelijke vrouw. Zolang ik die baan heb dan.

Als ik terugkom op de beurs is Lex al aan het draaien. Ze hebben mijn aanwijzingen niet gevolgd. Ze zijn slechts één uur op het seminar geweest en de cameraman heeft het complete uur opgenomen. Nu zijn ze als een kip zonder kop alles wat los- en vastzit aan het filmen. Ik overwin mijn irritatie. Ik kan ook niet anders: ik verkeer nu niet in de positie om Lex op zijn fouten te wijzen.

Lex rent over de beurs. De cameraman gaat met veertig kilo op zijn schouders achter hem aan. Elke keer als hij een shot aan het draaien is, gilt Lex dat hij het volgende shot heeft gemist. Het maakt me nerveus. Ik ben bang dat ze ruzie krijgen. Lex lijkt mijn angst niet te delen, die blijft rennen. En roepen tegen de in zijn ogen vertraagde cameraman.

Na een paar uur hollen zegt de cameraman dat hij even een accu uit de auto moet halen. En even een sigaretje wil roken. Zeg dat nou niet, denk ik op het moment dat Lex roept: “Moet ik hier godverdomme ALLES alleen doen!”

Ik moet de accu halen van Lex. Zij moeten doordraaien. Ik haal hem rennend. Ik doe eigenlijk alles rennend. Dan staat Lex er niet alleen voor.

De cameraman zegt dat hij graag even wat zou willen eten. Lex zegt dat we zo wel even een hamburger halen. De cameraman zegt dat hij vegetariër is. Lex zegt dat hij niet moet zeuren. Als hij uiteindelijk toch een salade heeft weten te scoren en die voor een derde heeft opgegeten, zegt Lex dat hij de accu’s moet gaan opladen. De cameraman schuift geïrriteerd zijn bord opzij.

“Of was je nog niet klaar?” vraagt Lex.

Ik zeg dat ik de accu’s wel even op kan laden. “Ik heb toch niet zo’n trek.” Ik heb de hele dag nog niks gegeten, maar ik heb liever dat het gezellig is. Ik word misselijk van een gespannen sfeer.

Mijn moeder stak, als ik wagenziek was, haar vinger in mijn keel. Langs de kant van de weg, zodat het niet op de achterbank terecht zou komen. Ze had altijd heel lange, roodgelakte nagels. Na een tijdje moest ik overgeven zodra die nagels mijn kant op kwamen.

Dat heb ik ook met boter. Mijn moeder kende mijn aversie tegen boter, maar smeerde het toch op mijn brood. Waarom weet ik niet. Misschien om dezelfde reden dat een kind op stijldansen en blokfluitles moet; dat iets van boter meekrijgen onderdeel van een goede opvoeding is. Ook al moet je kind er elke keer van kotsen.

Mijn ouders waren sowieso een beetje raar met eten: dat deden ze niet veel. Roken wel. En dat deed ik weer niet. Ik had vooral honger. Maar ik durfde mijn moeder niet zo goed lastig te vallen met dat soort details. Dus stal ik appels uit de garage—een stuk of vier per dag—die ik stiekem op mijn kamer opat. De klokhuizen gooide ik uit het raam.

Mijn moeder deed ook de tuin. Op een dag vroeg ze hoe al die klokhuizen toch onder mijn raam terechtkwamen. Huilend bekende ik. En ik ben gaan roken.

Ik ben binnen no time terug van het accu opladen. Ik vertel dat ik onderweg een man heb gezien met glazen bollen. In een daarvan zat zijn overleden moeder. Lex moet lachen en de cameraman ook. We lachen gedrieën. Ik ben blij. Het waren vast opstartproblemen. Vanaf nu gaat het gezellig worden.

Ik praat met een begrafenisondernemer die in zijn vrije tijd re-enactments organiseert. Ik weet gelukkig dat dit burgeroorlogje-naspelen betekent. Ik roep Lex. Ik mag dan geen auto kunnen rijden, ik denk wel vooruit. We willen graag zo’n re-enactment filmen en ik heb nu een man ontmoet die dat kan regelen. Lex staat er niet alleen voor. Dat zie je maar.

De man heeft een zwaar Texaans accent en heeft het steeds over ke’uns. Na een tijdje vraag ik wat hij daarmee bedoelt. Ik ben tenslotte researcher, dus ik vraag door.

You know, Cannons, those things on wheels that say BAM, BAM, BAM?

Volgens mij knapt er iets in Lex’ hoofd.

Vervolgens staan we bij een man die oversized kisten verkoopt. Omdat Amerikanen steeds dikker worden, passen ze niet meer in reguliere kisten. “We also have oversized horses” hoor ik de man zeggen. Ik wist niet dat dikkere paarden automatisch sterker zijn dan slanke. Maar ik heb geen zin in ingewikkelde Engelse discussies waar Lex bij is. Dus zeg ik iets simpels: “I love horses. I grew up on a farm.”

Lex zegt dat hearses begrafenisauto’s zijn.

Snel ga ik op zoek naar een ander item op de beurs. Ik ben een ijverige producer, die zich niet laat kisten door een klein taaiprobleempje. Maar ik word wel gek van mijn schoenen.

Omdat ik een soort dwerg ben, draag ik altijd hakken. Nu heb ik gympen aan, maar wel gympen met hakken. Ik kan geen vijf minuten lopen of ik word alweer aangesproken.

I love your shoes! They’re amaaaaazing!

Dat versta ik dan weer wel. Ik probeer de complimenten steeds zo snel mogelijk af te handelen. Ik ben hier om te werken, niet om over mode te praten. Dan klampt een vrouw me aan. Ze lijkt bijna te gaan huilen vanwege mijn gympies.

They are, they are…sóó…they are só great!

Op het moment dat Lex naast me komt staan, ben ik aan het vertellen over mijn schoenen. Waar ik ze gekocht heb. Hij loopt kwaad weg. Waarschijnlijk met de gedachte dat hij godverdomme ALLES alleen moet doen.

We zijn te laat voor dat thema-uitvaartcentrum omdat Lex na afloop van de beurs nog een uur extra shots wil maken. Voor de zekerheid. Lex zegt dat hij wel rijdt.

Hij rijdt alleen verkeerd en raakt geïrriteerd. Ik kies een zorgzame benadering en geef de cameraman een sigaret. Het werkt. Bij de cameraman dan. Lex heeft het weer over alles alleen moeten doen en vraagt aan de cameraman waarom hij godverdomme niet aan het draaien is. Dit is mijn schuld.

De cameraman zegt: “Lex, nu moet je ophouden. Dit is mijn eerste sigaret vandaag.”

I wanna finish this story!” gilt Lex, het roepen nu echt voorbij. De cameraman gooit pissig zijn sigaret weg en slaat weer aan het draaien.

Lex wil een aantal close-ups van zichzelf terwijl hij rijdt. Met een vriendelijke glimlach stuurt hij ons naar het uitvaartcentrum, want het lampje van de camera is aan. Dan vraagt hij mij opeens of er iets op zijn wang zit.

Ik schrik altijd van dat soort vragen. Presentatrices vragen dat soms ook opeens. “Hé, Madelief. Zit m’n haar goed?” Ik weet niet wanneer iemand anders’ haar goed zit.

Nu weet ik het wel. Ik zie een opengekrabd wondje op Lex’ wang en vraag me af of dit in de categorie ‘belangrijk’ valt of dat het wellicht beter is om de sfeer nu niet te verpesten. De cameraman draait close en zegt ook niets. Ik schuif het probleem door naar de montage. Ik snij hem er wel uit.

Het themafeest in het uitvaartcentrum is gelukkig nog in volle gang. De bedrijfsleider zegt dat we vast wel een drankje kunnen gebruiken. Lex zegt dat we daar geen tijd voor hebben en start direct met interviewen.

Lex stelt soms best grappige vragen. Maar soms ook helemaal niet. De bedrijfsleider laat Lex de verschillende thema’s zien. Naast het gokthema hebben ze voor dode cowboys bijvoorbeeld een plastic paard, balen hooi, een cactus en een reuzencowboylaars voor rond de kist. En de nabestaanden van een Harley-Davidsonfan kunnen tijdens de ceremonie verrast worden door een begrafenisondernemer op een motor met de urn onder zijn arm.

Ik sta achter de camera, dus Lex ziet mijn reacties. Als hij iets saais vraagt, kijk ik bedachtzaam rond—alsof ik overweeg het pand te kopen. Als hij iets grappigs zegt, stuiptrek ik geluidloos ‘hahaha, die Lex toch’. Zodat je in de montage niet gek wordt van dat gehinnik op de achtergrond. Het werkt: Lex wordt steeds grappiger. En enthousiaster. Ik dus ook.

Het is nu tien uur en er gaat een vliegtuig om halftwaalf. De cameraman zegt dat het tijd is om richting vliegveld te gaan. We moeten de huurauto nog inleveren, een ticket kopen, de spullen uitzoeken en inchecken. Lex zegt dat hij nog wat shots van Las Vegas wil maken en dat we desnoods nog een nacht hier blijven. De cameraman sputtert tegen. Wat er ook gebeurt, hij blijft geen dag langer in Vegas.

Lex reageert boos. De cameraman moet z’n muil houden en op REC drukken. Het is duidelijk dat die naar huis wil: woest pakt hij zijn enorme camera weer op en probeert vanuit een onhandige positie shots van de strip in Las Vegas te draaien. Elke keer als hij zijn camera op iets gericht heeft, ziet Lex iets anders. “Venice on the right!” De cameraman wisselt snel van positie. Zijn bewegingsruimte is nihil.

Hij filmt het voorbijschietende Venetië. “Paris on the left.” De cameraman duikt naar de achterbank om Parijs te schieten. Dan maakt hij een hard geluid. Hij heeft pijn.

“Wat is er? Wat is er?” vraag ik. Ik hoop dat hij iets do-delijks heeft opgelopen wat de aandacht voor zijn pijn rechtvaardigt. Hij zegt dat hij kramp heeft.

Lex roept: “Fuck! Fuck fuck! You missed the Eiffel Tower.” En maakt met gierende remmen vloekend een U-turn.

Ik verdiep me in mijn inbox, op zoek naar een lief SMS’je van Jasper.

IK MIS JE ONVERKLAARBAAR MATELOOS. WIL GRAAG HUISJE MET JE.

Toen kende ik hem twee weken. Ik bewaar alle SMS’jes waarin hij samen met mij wil zijn.

We missen het vliegtuig. Gelukkig is er nog een volgende vlucht. De cameraman bergt stilzwijgend zijn camera op. Hij is uitgeput. Hij heeft al een tijdje niks meer gezegd.

“En waarom pak jij je camera in? Heb ik gezegd dat we klaar zijn of zo?”

De cameraman kijkt Lex vol ongeloof aan. Hij zegt dat hij er nu twaalf uur onafgebroken draaien op heeft zitten en dat-ie het helemaal gehad heeft. Met Lex. Dat zegt hij erbij. Ik hou me stil.

Ik vind het stiekem fijn, als Lex boos is op de cameraman. Dan ben ik niet de schuldige. Ik twijfel of ik in de Tweede Wereldoorlog wel aan de juiste kant zou hebben gestaan.

Lex voelt volgens mij dat ik even aan zijn kant sta: hij gaat bonden en ik voel me nog lulliger. In het bijzijn van de cameraman zegt hij: “Jesus. What a lazy bastard!

Soms weet je dat je nog maar één ding hoeft te zeggen om iemand over het randje te duwen. Lex heeft niet zo veel begrip voor dat randje. Een collega van mij heeft een jaar lang gratis voor Lex gewerkt. Hij kwam toen om in het werk vanwege de Twin-Towerscrash, maar had geen budget. Die collega wilde graag ervaring opdoen en werkte maandenlang, zeven dagen per week voor nop. Toen er een vriendinnetje van hem overkwam uit Nederland vroeg hij of hij even naar huis kon, om haar binnen te laten. Lex zei: “Als je een negen-tot-vijfbaan wil, moet je bakker worden.” Dat was zo’n randje.

De cameraman is woest over de opmerking over zijn luiheid. De cameraman is woest over moeten draaien op het vliegveld. De cameraman is woest over niet mogen roken. Kortom: de cameraman is woest.

Hij stopt al zijn kwaadheid in het pakken van alle tassen. Lex heeft geen zin in extra kosten door de extra tassen. Als we op hefpunt staan om in te checken, vraagt Lex: “Waar is mijn bril?” Die blijkt in een van de zorgvuldig ingepakte tassen te zitten. De cameraman belooft de bril bij terugkomst in New York te overhandigen. Lex wil hem NU.

Hier lijken we op een randje te staan. De cameraman is daar zeker van. Lex is ruimdenkender. Hij vraagt aan de balievrouw of er nog latere vluchten gaan. Ik kijk hem verbaasd aan. “We halen de volgende toch makkelijk?”

“Misschien zijn die goedkoper,” zegt Lex.

De vlucht die over drie uur gaat, blijkt vijftig dollar per ticket goedkoper te zijn. Lex trekt al bijna zijn creditcard als hij het randje ziet. Hij kijkt naar ons en ziet twee verbijsterde open monden. Twee tegen één is te veel: we nemen de eerstvolgende vlucht.

We lopen naar het vliegtuig. Lex vraagt om een half oxazepammetje. Ik geef hem een hele. Voordat we opstijgen hangt hij al in coma tegen het raam.

Exact om negen uur ‘s-ochtends zijn we weer op kantoor in New York. Vijf uur vliegen en drie uur tijdverschil. Prima, volgens Lex, dan hebben we nog wat aan de dag. Hij zegt niets over mijn gebrek aan rijbewijs, noch over mijn vliegangst en mijn Engelse taaifoutjes. Hij zegt alleen dat we voortaan niet meer met Amerikaanse cameramannen draaien. Want die zijn zo ongemotiveerd.

Ik trek me terug achter mijn computer. Als Lex mij daar in mijn dikke winterjas ziet zitten, zegt hij: “Doe je jas eens uit!” En: “Jezus, wat zie je bleek.” Ik zeg dat ik het een beetje koud heb. En een tikkeltje moe ben. Later zegt hij dat ik, met dat witte gezicht, beter naar huis kan gaan. Dat is dan wel weer lief. Misschien komt het door het oxazepam-metje.

Toch werk ik nog een paar uur door. Ik weet niet wat ik anders moet doen. Ik heb geen zin om alleen te zijn.

Voordat mijn niet-naar-huis-gaan opvalt, ga ik naar huis. Ik loop in gedachten verzonken met mijn koffer richting metrostation. Als ik even opkijk zie ik Lex Street. Toevallig. Ik loop door. Een man naast me neemt zijn telefoon op. “Lex here” hoor ik hem zeggen. Toevallig. Ik realiseer me dat ik niet aan het doordraaien ben. Het is gewoon toevallig. Maar ik besluit toch de metro maar niet te nemen. Dan ben ik zo snel thuis.

Ik loop uren. Mijn arm valt alvast in slaap door de steeds zwaarder wegende koffer. Ik ben in New York; de smeltkroes van de wereld. Met allemaal verschillende buurtjes. En dat is leuk. Zegt Jasper tenminste. Ik loop als een robot naar huis en zie de buurtjes. Ze doen me niks.

Ik leef van de ene droom in de andere. Mijn dromen gaan altijd over de toekomst. Ik kan niet in het nu leven.

Ik had een vriend die dat wel kon. Die kon de hele dag op een platte steen in de zon zitten en naar een mierenhoop kijken, genietend van het heden. Als je goed kijkt, zie je dat mieren elkaar nooit zomaar voorbijlopen. Tegen elke mier die ze tegenkomen, zeggen ze wat. Ze steken de neuzen even bij elkaar en communiceren zo voortdurend. Daarom vond ik dat vriendje leuk. Ik heb toen vele mierenhopen bekeken. Het begon me alleen snel te vervelen. Mieren zijn alleen maar met zichzelf bezig.

Ik overweeg een fles champagne te kopen. De reis is tenslotte voorspoedig geweest. Lex weet van de vliegangst, het rijbewijs en mijn knullige Engels. En heeft daar niks van gezegd.

Misschien toch maar beter om het lot niet te tarten…

Als ik thuiskom is de ruimte groot en leeg. Ik hoop dat Jasper snel komt. Ik bel hem maar niet; hij heeft het vast druk met iets. Zoals alle mieren in New York.

Het is zeven uur. Jasper is er nog niet. Misschien is hij even wat eten met vrienden. Hij heeft er daar veel van in New York. Hij heeft hier eerder twee jaar gewoond. Ik probeer te slapen.

Het is acht uur. Ik heb meer dan honderd rondjes gefietst. Ik snap niet hoe de televisie werkt. Het is een ultramoderne. Ik haat veranderingen. Ik fiets verder.

Het is negen uur. Ik moet slapen. Mijn hart klopt zo. Ik wil niet meer alleen zijn. Ik ontplof bijna. Ik neem twee slaappillen. Jasper zal wel aan het stappen zijn. Ik hou het niet nog meer uren vol. Alleen.

Ik word wakker gemaakt. Het is Jasper! Ik lig op zijn bank. Ik kan mijn ogen bijna niet openhouden, maar ben zo blij om hem te zien. Ik vertel maar niet van de slaappillen. Normale vrouwen kunnen normaal slapen.

Jasper zegt dat hij een beetje moe is. Hij is gisteravond tot laat uit eten geweest met vrienden. En vanavond weer. Ik wil hem graag nog even wakker houden en vertel hem van mijn reis. Zo grappig mogelijk.

Hij moet gelukkig lachen. En zegt dat het vast wel goed komt met Lex. Maar dat hij nu toch echt moet slapen. Als ik mijn hoofd op zijn brede borst leg, hoor ik hem snurken. Mijn ogen blijven wagenwijd open. Ik wil praten. Maar New York slaapt.

De volgende dag komt Lex naar me toe. Hij wil me spreken. Hij zegt dat hij nogal geschrokken is. Hij noemt drie dingen. Dé drie dingen: vliegangst, rijbewijs, Engels. Ik doe verbaasd. Lex zegt dat ik het van tevoren had moeten zeggen, van die vliegangst. Ik zeg dat het toch niks uitmaakt. Dat ik toch gewoon vlieg. Lex zegt dat het niet normaal is. En mijn Engels ook niet. Ik zeg dat ik er even in moet komen. Lex zegt dat ik in ieder geval mijn gebrek aan een rijbewijs ter sprake had moeten brengen. Ik zeg dat hij daar gelijk in heeft. Maar dat het niet in mijn hoofd was opgekomen. Gewoon stom. Vergeten. Ik denk dat daarmee de kous af is.

In het weekend zit ik met Jasper aan de champagne; omdat mijn eerste reis zo goed is gegaan. Ik krijg een telefoontje van de zaakwaarnemer van Lex. Hij zegt dat hij me het liefst zou willen ontslaan. Vanwege verborgen gebreken. Jasper is een echte advocaat: hij luistert stiekem mee. Op een briefje krabbelt hij: “Dit is geen kwestie van verborgen gebreken maar van ondernemersrisico.” Het is net of zowel Jasper als de zaakwaarnemer mij als een tweedehands auto ziet. Ik zeg wat Jasper schrijft. De zaakwaarnemer lijkt bloed te hoesten van woede.

Hij is boos op de tweedehandsauto. Maar Lex wil het nog even aanzien. De zaakwaarnemer spreekt mij streng toe. Dat ik niet moet vergeten dat deze tweede kans een breekbaar godsgeschenk is.

Ik heb lang getwijfeld over New York. Zelfs toen Jasper al besloten had sowieso te gaan, twijfelde ik nog. Nog meer eigenlijk. Vanwege dat ‘sowieso’. Ik wilde dat dat sowieso ergens anders lag. Bij samen zijn. Niet bij New York. Maar Jasper zei dat New York afzeggen onmogelijk was. Het stond al vast voordat wij verliefd op elkaar werden. En het was zijn grootste droom.

Ik wilde niet dat hij zijn droom voor mij zou opgeven. Maar mijn dromen dan? En mijn nachtmerries? Ik haat ate-liertjes afstruinen. En dat is nou juist dé favoriete dagtaak van vrouwtjes-van. Maar een lange-afstandsrelatie kon ook niet.

Ik heb dat een keer gelezen; de resultaten van een onderzoek naar ‘wie past bij wie?’. Er moest aan twee simpele voorwaarden worden voldaan. De partners zijn gelijkgezind én ze wonen of werken bij elkaar in de buurt. “In de liefde dienen we de factor nabijheid vrij letterlijk te nemen,” werd er gesteld. Sociaal-psychologen hebben ontdekt dat mensen die in hetzelfde gebouw wonen, eerder een relatie met elkaar aangaan dan wanneer ze twee straten bij elkaar vandaan zitten. Het is een psychologisch mechanisme dat het ‘louter blootstellingseffect’ heet. Hoe vaker je aan dezelfde persoon wordt blootgesteld, des te meer je van hem of haar gaat houden. En als een straat al killing is voor je relatie, wat doet een oceaan dan wel niet?

Ik vond het alleen zo eng om alles in Nederland op te geven om bij hem te kunnen zijn. Terwijl hij dat niet deed. Als hij had gezegd: “Ik ga alleen als je met me meegaat, Lief,” had ik dezelfde dag nog mijn koffers gepakt. Nu deed ik dat niet. Sterker nog: ik maakte het uit. Een keer of acht. En we maakten het weer aan. Een keer of zeven. Maar de twijfel bleef bestaan.

Ik twijfel veel. Daarom schrijf ik altijd referenda uit. Ik leg mijn dilemma aan Jan en alleman voor. En als een grote meerderheid mijn mening deelt, denk ik dat ik gelijk heb. Anders ben ik bang dat ik fout zit.

Eén keer heb ik dat niet gedaan. Ik zat in de redactie van een programma waarin Theo van Gogh bekende Nederlanders overviel. Hij vroeg hun geld voor de arme kinderen in Afrika. Voor het oog van de camera beloofde Caroline Tensen Afrika ruimhartig te sponsoren. Een maand later was het geld nog niet overgemaakt. Theo belde haar en vertelde wat hij van haar vond. Hypocriete teef met vette Mercedes onder haar kont. Dat soort dingen.

Ik hoorde dat van Caroline; die me op mijn mobiel belde. Geen idee hoe ze aan m’n nummer kwam, maar ze deed alsof ze mij al jaren kende. Ze zei dat ze het geld echt wilde overmaken maar dat ze niet wist waarheen. Ze noemde me steeds bij m’n naam. “Daar kan ik toch niks aan doen, Madelief. Zeg nou zelf, Madelief.” Het werkte: ik voelde me verantwoordelijk.

Ik belde Theo, maar die was in gesprek. Hij bleek bezig haar voicemail vol te kafferen, dat ontdekte ik toen Caroline me opnieuw overstuur belde. “Madelief…Madelief…weet je wat hij nu heeft gedaan? Hij zegt dat ik zal branden in de hel!” En toen begon ze hartverscheurend te huilen. “Madelief, je moet me helpen dit te stoppen. Ik kan er niks aan doen! Hij zegt dat ik op de brandstapel moet! Madelief, dit kan toch niet. Je moet zorgen dat hij stopt…”

Huilend verbrak ze de verbinding.

Omdat ik nog nooit eerder een huilende Caroline Ten-sen aan de lijn had gehad, beschikte ik wat dat betreft niet over referendumresultaten. Ik vond het wel heel zielig dat ze moest huilen—dit ging toch wat te ver. Ik vermoedde dat Theo dat wel zou begrijpen. Hij haat meelopers, dus hij zou vast opgetogen zijn over het feit dat ik karakter toonde. Ik belde hem op en zei dat hij te ver was gegaan. Met die brandstapels en zo, en ik was tevreden met mijn refe-rendumloze eigen mening.

Opeens hing er een ontslag boven mijn hoofd. Theo was ontzettend kwaad. Hij zei dat ik een domme koe was die in het hypocriete tranendal van mevrouw Tensen trapte. Zij had hém uitgescholden voor vuile stinkende vet-klep en helemaal niet geprobeerd het beloofde geld te storten.

Sindsdien gooi ik alles in de groep.

Nu had Theo gezegd: “Als je niet meegaat naar New York, ontsla ik je gewoon. Dan moet je wel.” Hij was Jasper op een feestje tegengekomen en had hem beloofd even met mij te gaan praten.

Ik zei dat ik bang was in een zeurderig ‘vrouwtje-van’ te veranderen. Als ik geen baan zou hebben. Dat ik dan Jas-per elke avond met een koekenpan op zou wachten. Omdat hij vijf minuten te laat was en ik vriendjes alleen vrij kan laten als ik zelf druk ben. Dat ik hem dan zou claimen. En dat niemand dat zou willen meemaken. Ik al helemaal niet. Dus New York was beter af zonder mij.

Theo zei dat ik een bekrompen Raaltese trut was. En dat dit een kans uit duizenden was.

Mijn moeder leek daar hetzelfde over te denken. Sinds ze wist dat Jasper met de kerst mee naar huis zou komen, belde ze om de haverklap.

“Zeg, nog even een vraagje, drinkt…eh…”

“Jasper.”

“Ja hij, drinkt-ie?”

“Ja, hoezo?”

“Nou, ik dacht dan boek ik een hotelkamer voor jullie tweede kerstdag, dan hoeft hij niet terug te rijden en kan hij gewoon drinken.”

“Een hotelkamer?”

“Ja, je zus en de kinderen blijven ook slapen.”

“Maar dan slaap ik toch altijd in de garage?”

“We kunnen die jongen toch niet in de garage laten slapen?”

“Mijn vorige vriendjes sliepen ook in de garage.”

“Het is zo druk met die kinderen. Dan komen jullie gewoon de volgende ochtend terug om te ontbijten, veel rustiger voor hem.”

“Ik weet eigenlijk helemaal niet of we blijven slapen, hoor.”

“Wat is het eigenlijk voor jongen: een Hammerstein- of een Spong-type?”

“Mam, hij is hetero en hij doet geen strafrecht. Hij doet fusies en overnames. Soort boekenwurmrecht, dus hij kan best in de garage.”

“Doe niet zo raar. Laat je het me even weten?”

Ik heb het idee dat mijn moeder vindt dat er zorgvuldig met deze ‘succesvolle’ nieuwe vriend van dochterlief omgegaan moet worden. Zou zonde zijn als ‘we’ deze goede partij laten gaan. Terwijl ze de eerste keer dat ik over Jas-per en ons New-Yorkdilemma vertelde, zei: “Je gooit je carrière niet in de prullenbak hoor! Je hebt niet voor niets al die studies gedaan.”

Nee, nu zegt ze dat tante Annie ook haar baan voor haar man heeft opgegeven. En tante Johanna. “Die heeft haar kinderwens opgegeven om bij oom Hans in te trekken die al twee kinderen heeft. Dat is liefde. En mevrouw Kaak-steen heeft haar kinderen op een internaat gedaan om met haar man naar het buitenland af te reizen. Hoor je haar daar ooit over? Zoiets doe je gewoon.”

“Mam, dat zijn allemaal vrouwen die het niet erg vinden om hun leven in dienst van hun man te stellen. En geen problemen hebben om onder te liggen in een relatie.”

“Daar ben jij ook altijd zo overgevoelig voor!”

Ik wil niet overgevoelig zijn. En niet bekrompen. Ik weet alleen zeker dat het misgaat tussen Jasper en mij. Zonder baan.

“Waarom zoek je niet een baan in plaats van voortdurend referenda uit te schrijven?” oppert Jasper. Dus ben ik blij dat ik dat wel doe; anders was deze stem me ontgaan.

Ik zoek op internet en zie een vacature bij Lex Ooster-boer. En nog een bij een onbekende nieuwsorganisatie. Die is in het Engels, dus die lees ik niet. Ik stuur voor de zekerheid wel mijn cv.

Ik krijg mail terug. Van de onbekende nieuwsorganisatie over de ongelezen vacature.

Thank you for responding to my reporter position. The job is morning shift full-time shooter⁄reporter in me of my helicopters for FOX News here in NY. You will fly every day for their morning show doing all sorts of breaking news reports and banter with the anchors. You will have to shoot and report at the same time. Front your resumé I think you can do the job. You will receive training on the aerial aspects of the job to ensure a smooth transition for you and the network. I have received a lot of interest in this position and I am only replying to a very few people

Mijn mond valt open. In een helikopter? Hoe dan? Maar banen in New York zijn schaars. Ik mail terug dat ik mijn materiaal zal toezenden. En zeer geïnteresseerd ben in de baan.

Ook Lex reageert: hij wil graag een afspraak. Na twee weken heb ik twee banen. Maar de twijfel blijft bestaan. Jas-per heeft bindingsangst en is een brokkenpiloot in de liefde. Ik ben dat in de auto, in de lucht en in de Engelse taal.

Zelfs op Jaspers afscheidsfeest, twee dagen voor zijn vertrek, twijfelde ik nog. Lex wilde de maandag erop weten of ik de baan zou nemen.

Ik zei tegen Jasper dat ik het eng vond om te gaan. Dat ik bang was dat een relatie met een bindingsangstpatiënt er niet in zat. En dat ik niet wist of ik het wel zou redden, die baan.

Jasper keek me vastberaden aan. “Ik weet dat ik een brokkenpiloot in de liefde ben, maar nu is het anders. Ik zag je gisteren zitten op mijn afscheidsfeestje en voelde echt aan alles: met haar kan ik het wel! Je hebt nu die baan, Lief. En ik steun je overal waar ik kan. Ik help je onderwerpen te bedenken voor Lex. Dat vind ik juist leuk! En dan zijn we samen in New York.”

Ik keek in zijn ogen. Op zoek naar een leugen. Ik wilde zeker weten dat hij het meende. Zijn ogen keken oprecht. En zijn mond kuste al mijn twijfels weg.