Het is over.
Ik ben het huis uitgesmeten, Lex heeft een moordaanslag op de cameraman gepleegd, Ursula is zwanger, de butler heeft geen ballen meer, ik word op staande voet ontslagen, Jasper wil me nooit meer zien en ik ben aangeschoten.
Lex is een weekje in Nederland geweest, dus vandaag gingen we voor het eerst weer draaien. Op The Gun Shoot: een onschuldig familievermaak voor Amerikanen. Kanonnen, tanks, uzi’s, mitrailleurs, zelfs napalm mogen de bezoekers inzetten om zich een dagje helemaal uit te leven op de vijand. Geen terroristen, maar afgedankte koelkasten, autowrakken en caravans. Alles wat in een oorlog wordt gebruikt, is hier toegestaan. De tienduizenden bezoekers schieten er zonder blikken of blozen in een dag een modaal jaarsalaris doorheen.
Dat kan niet misgaan, dacht ik. Lex en ik zijn nu vrienden en dit is een superitem voor de uitzending over de Amerikaanse voorliefde voor wapens.
Henri rijdt, want hij vindt zichzelf een briljante chauffeur (de beste van de wereld) en heeft er de pest in als hij niet mag rijden. Lex heeft dat ook, maar was nét te laat bij de auto om zelf de bestuurdersplek in te nemen. Hij verwerkt zijn verlies mokkend op de achterbank.
Helaas mokt Lex nooit lang: na een halfuur is hij alweer on speaking terms. “En nu wil ik rijden!” pruilt hij.
Henri stribbelt tegen. “Ik rij nét!”
“Noem je deze slakkengang rijden? Zo zijn we er over drie dagen nog niet!” Zwaar beledigd zet Henri de auto abrupt aan de kant van de weg en gaat—eveneens mokkend—achterin zitten.
Lex rijdt als een bezetene. Hoewel ik een beetje kippig ben, hebben we volgens mij al drie bijna-doodervaringen achter de rug.
“Je hebt de afslag gemist,” merkt Henri achteloos op.
“Godverdomme!” antwoordt Lex. Met gierende remmen maakt hij een u-turn. Terug naar de juiste afslag.
Waar hij per ongeluk weer voorbijrijdt.
“Je hebt de afslag wéér gemist,” zegt Henri.
Lex gaat boven op de rem staan. “Als jij nou je rijbewijs had gehad, hadden we dit gezeik niet,” richt hij zich opeens tot mij.
“Dan hadden we met z’n drieën om het stuur gevochten,” reageer ik lachend.
Lex lacht niet terug. “Zo kan ik godverdomme toch niet werken? Je hebt geen rijbewijs, zit hysterisch in het vliegtuig, spreekt belabberd Engels.”
“Maar Lexie, dat maakt voor het programma toch niks ui…”
“Ik heb niks aan jou!” onderbreekt hij ruw.
Ik kijk mijn vriend verbaasd aan.
“Dit is de laatste keer dat ik met jou draai!” zegt hij, terwijl hij woest uitstapt en Henri weer naast me komt zitten.
Ik staar beduusd voor me uit. Waarom lopen dingen de laatste tijd keer op keer anders dan ik verwacht had?
“Mijn moeder komt volgende week al!” riep Jasper opgewonden aan de andere kant van de lijn. Aangezien ik midden in een montage zat, zei ik tegen de editor dat ik even een rookpauze nam. Jasper belt niet vaak overdag; daarvoor is hij te druk. Ik vond het daarom extra leuk dat hij het nu wel deed, zeker met het verblijf van zijn moeder als gespreksonderwerp.
Ik raak steeds bedrevener in Zorgzame Vrouw Zijn. Ik heb al een keer Jaspers kleren opgevouwen—héél netjes. En ik heb boodschappen gedaan voor het avondeten. Van koken is het nog niet gekomen, maar dat is een kwestie van tijd. Ik weet ook al wat ik aandoe als zijn moeder komt. En voor een activiteitenplanning met zijn moeder maak ik nu met liefde een beetje tijd vrij.
“Dat is toch prima? Het huis is toch goed?”
“Ja. Het is alleen een beetje onhandig, want er komen dan ook drie collega’s uit Amsterdam over. En nog twee vrienden.”
“Joh, wat maakt dat uit, dat is toch gezellig! Ik vang hen wel een beetje op als je het allemaal niet met je werk gecombineerd krijgt. En als we niet genoeg beddengoed hebben, vraag ik wel even of ik iets van Roy kan lenen.”
“Nee, dat hoeft niet. Maar kan jij niet een weekje bij Roy logeren?”
“Sorry?”
“Anders word ik gek. En m’n moeder én die collega’s én die vrienden én dan jij ook nog.”
Ik was totaal overdonderd. En dan jij ook nog? Sinds wanneer fungeerde ik als sluitpost? “Komen zij allemaal slapen dan?” vroeg ik zo achteloos mogelijk. Hysterisch worden kon altijd nog.
“Nee, mijn moeder zit in een hotel en die vrienden hebben een appartementje gehuurd. Alleen die drie collega’s blijven slapen.”
Ik viel stil. Zó had ik het niet bedacht. ‘Thuis en stabiliteit geven’ zou ervoor zorgen dat ik niet gedumpt ging worden. Half Bosnië zou onderdak kunnen krijgen in zijn huis, dus waarom moest uitgerekend ik nu het veld ruimen?
Maar dat zei ik niet. Ik had geen recht van spreken, omdat Jaspers bedrijf de huur betaalt en het dus zijn huis is.
“Ben je daar nog?”
“Ja, ja…ik ben er nog.”
“Het wordt gewoon een beetje veel voor me, Lief. Ik heb af en toe een moment voor mezelf nodig. En dat gaat niet met al die mensen. En ik wil voorkomen dat ik dat op jou ga afreageren. Begrijp je dat?”
Ik begrijp alles, dat was het probleem niet. Ik vond het alleen kut. Het ene moment sta je het huis in te richten en het volgende mag je opzouten.
Jasper ging ongevraagd met zijn uitleg door. Toen ik het woord ‘bindingsangst’ hoorde, onderbrak ik hem. “Ik zal het Roy vragen,” zei ik zo ongekwetst mogelijk.
“Oké. Gaat-ie goed daar?” veranderde Jasper van gespreksonderwerp .
“Ja. Prima. Ik moet nu ophangen.”
“Oké, Lief, succes. Ik hou van…”
Ik verbrak de verbinding en bevestigde mijn liefde voor hem expres niet. Ik was de bindingsangstpatiënt even zat.
Ik vind het moeilijk om mezelf in te leven in bindingsangst. Waarom is het eng om je te binden? Verlaten worden, da’s pas eng! Volgens mijn vader betekende bindingsangst in zijn tijd dat je gewoon wilde neuken, meer niet. Ik heb het toen voor de zekerheid even opgezocht op internet.
Bindingsangst is het gevoel dat jouw vrijheid verdwijnt als je een relatie aangaat. Iemand met bindingsangst kan daardoor niet echt intiem zijn. Hoe herken je mensen met bindingsangst?
Wanneer je een relatie hebt met iemand met bindingsangst, blijft er afstand tussen jullie bestaan. Het is erg moeilijk daar verandering in te brengen. Tenzij jouw geliefde dit probleem erkent en jullie er samen aan willen werken, is het verstandig er een punt achter te zetten en iemand te zoeken die niet bang is voor intimiteit.
Bindingsangst is een gerenommeerde ziekte en dus geen neukstrategie. Als je er maar flink je schouders onder zet, gaat het weg. Hoewel, ik hoorde laatst een expert op dit gebied zeggen dat je eerst de moeder van de bindingsangst-patiënt moet vermoorden, omdat een relatie er anders niet in zit.
Misschien verwacht ik wel te veel. Te snel. Dat schijn je bij kinderen ook niet te mogen doen. Ze worden er onzeker van, omdat ze het idee hebben dat ze jou keer op keer teleurstellen. Waardoor ze helemaal niks meer kunnen. Behalve teleurstellen dan.
“Kan ik eventueel een weekje bij jou logeren?”
Roy kijkt me verbaasd aan. Snel vertel ik van de aankomende drukte in huis.
“Dat meen je niet!”
“Nou, het ligt eerlijk gezegd ook een beetje aan z’n bin-dings…”
“Zit het wel goed tussen jullie?”
“Ja…echt.”
“Sure?”
“Ja, ja, het is maar voor een weekje en…”
“Oké. Ik zal me er niet mee bemoeien. Je bent uiteraard van harte welkom. Het is wel heel krap, hoor, er past alleen maar een bed in mijn kamertje. Maar als jij het niet erg vindt om bij mij in bed te slapen, vind ik het prima.”
Dankbaar geef ik hem een zoen.
“Ik moet het wel even overleggen met m’n huisbaas, maar dat komt wel goed. Jan is zo’n beetje de godfather van de Nederlandse gemeenschap in New York en kent en helpt iedereen. Een jaar of twaalf geleden stond Lex voor zijn deur. Hij was wanhopig op zoek naar een kamer. Jan heeft hem toen onder zijn hoede genomen en sindsdien zijn ze de beste vrienden.”
Als Roy het telefoongesprek met zijn huisbaas heeft beëindigd, zegt hij dat ik sowieso kan komen, want op de verdieping waar hij woont, staat een kamer leeg. De oude kamer van Lex. “Dan betaal je gewoon een weekje huur en heb je zelfs een eigen kamer!”
“Te gek!” acteer ik blij.
Roy woont in hartje Manhattan, aan het park, in een soort Bill-Cosbyhuis. Met van die trappen. Huisbaas Jan bezit twee verdiepingen. “Van der Plas,” begroet hij me met een bekakte stem. “Biertje?”
“Eh…nou graag,” zeg ik, terwijl ik de neus van een pit-bull uit m’n kruis probeer te houden.
“Dat zijn Sammy en Priscilla.” Jan introduceert de twee honden die mij uiterst vals aankijken. “Priscilla wil wel een aai, hè?” zegt hij tegen de pitbull met een rood truitje, zonder aanstalten te maken zelf in de behoefte van het levensgevaarlijk uitziende monster te voorzien. Hij kijkt mij afwachtend aan. Voorzichtig geef ik het grommende beest een aai.
“Three beer, please,” roept Jan verveeld in de lucht.
Ik kijk Roy vragend aan. Is het de bedoeling dat ik dat ga halen of zo?
Dan verschijnt er een Afrikaans uitziende jongen. “Hello, princess.” Hij geeft me een uiterst nichterig handje. Even denk ik dat Jan een gefrustreerde oude homo is die het met jonge jongetjes doet, maar hij ondergraaft mijn vermoeden. “He ‘s my butler,” stelt Jan de jongen voor die inmiddels heupwiegend richting keuken verdwijnt.
Ik ga naast Roy op een roodfluwelen bank zitten. “Dus jij bent op zoek naar een kamer?” vraagt Jan vanuit zijn koninklijke fauteuil bij de haard, terwijl hij een sigaar opsteekt.
“Ja. Voor een week.”
“Hou je van honden?”
“Enorm!” zeg ik vol overtuiging. Ik ben doodsbenauwd voor vals grommende pitbulls en andere honden die tot aan mijn navel komen. Maar een sociaal wenselijk antwoord is altijd beter.
“Mooi. Dat is namelijk wel de voorwaarde om hier te wonen. Ik heb zelf niet zo veel tijd, dus als je hen af en toe even kunt uitlaten, graag.”
“O leuk! Wij hadden vroeger ook een hond thuis.” Wat niet gelogen is, ook al was het maar voor een halfjaar. Toen werd hij in het asiel gedumpt, omdat hij elke ochtend het tapijt onderkotste en m’n moeder daar migraine van kreeg.
“Mooi,” zegt Jan. “Verder. De verdieping is voor Roy en jou. Je hebt je eigen slaapkamer en de woonkamer deel je met Roy en eventuele gasten van mij. Die heb ik nu echter niet, afgezien van Mario dan, maar die slaapt in de kast.”
Ik heb geen idee wie die Mario is. En al helemaal niet wat die in een kast doet. Maar Jan praat alweer verder. Nu tegen Roy; met een twinkeling in zijn ogen. “De kerstboomverkoper slaapt bij mij.”
“De kerstboomverkoper?” vraagt Roy.
“Die heb ik van de straat opgepikt,” vertelt Jan trots. “Ik raakte met hem aan de praat—hij staat hier al een week om de hoek en hij vertelde dat hij elke nacht in een auto slaapt. Dus toen heb ik hem meegenomen. Ja, ik mag een oude man zijn, maar ik doe het nog goed bij the boys.” Dat laatste zegt hij lachend tegen mij.
Ik lach terug, want dat schept een band. Dat doe je met een huisbaas; zeker als die een soort godfather is. “Het is hartje zomer,” zeg ik voorzichtig.
“Ja?”
“Dan verkoop je toch geen kerstbomen?”
“O, hij verkoopt ook niks. Daarom kan hij geen hotel betalen.”
“Enne…wie is Mario?”
“Die heb je net ontmoet. Dat is de butler.”
Ik vraag maar niet verder, Roy kan me dat later wel uitleggen.
“Het lijkt wel of er iets aanbrandt in de keuken,” zegt die ineens. Ik ruik het ook al een tijdje, maar dacht dat het de pitbull was. Waar ik net mijn sigaret tegenaan hield. Heel even. Per ongeluk.
“O, dat zijn wat beenderen die Mario in de oven heeft gedaan. Voor Priscilla en Sammy.”
Mijn kamer is prachtig—er staat een groot bed en er ligt een oude houten vloer. Met Roy deel ik een woonkamer, een keuken, een badkamer én een terras! In de bomen rond het terras rennen allemaal heel schattige eekhoorntjes rond.
“Die komen vaak naar binnen,” vertelt Roy.
“Wat lief!” roep ik verheugd.
“Mwah, het zijn de ratten van New York,” zegt Roy. Ik doe de deur van mijn slaapkamer dicht.
“En hier woont de butler,” fluistert Roy geheimzinnig. We staan bij de deur in de hal. Die gaat maar tot een kiertje open, als we er samen tegenaan drukken iets verder. Ik steek mijn hoofd naar binnen. Op de grond ligt een matrasje—de oorzaak van het moeilijk open krijgen—en verder is het gewoon een schoonmaakkast. Overal staan schoonmaak-spullen en ligt wat gereedschap.
“Waarom woont de butler in de kast?” vraag ik.
“Hij kan geen huur betalen. In ruil voor zijn diensten biedt Jan hem kost en inwoning.”
“In een kast?”
“Kamers in New York zijn heel duur.”
Ik heb nog een halfuur voordat ik de ideale schoondochter moet zijn. In het café om de hoek van het theater bestel ik een koffie en ga naar de wc. If you can’t beat them, join them. Jaspers moeder vermoorden gaat te ver.
Ik kam mijn haar, camoufleer mijn wallen, creëer meer lip en blus mijn oksels met een frisse geur. Ik verwissel mijn decolleté benadrukkende hemdje voor iets dekkends en trek iets lagere schoenen aan. De moeder is tenslotte cruciaal als het de relatie van haar zoon betreft.
Ik drink niet van de koffie, zodat mijn lippen niet verdwijnen, en bereid me mentaal voor op een bierviltje.
§
NIET doen:
—nerveus aan mijn haar plukken
—me laveloos drinken alcohol drinken
—roken
—naar haar seksleven informeren
—persoonlijke dingen over Jasper vertellen—discreet zijn!
—naar de plee wc of toilet gaan
§
WEL doen:
—netjes praten, geen grof taalgebruik
—zeggen dat ik vaak op de kinderen van mijn zus pas
—vriendelijk glimlachen, GEEN dom gehinnik
—vragen naar haar liefde voor klassieke muziek
—zeggen dat ik dwarsfluit speel
—zeggen dat ze ontzettend leuke zoon heeft gebaard
Vragen die ik PER SE moet stellen:
—Kunt u tegen Jasper zeggen dat u mij hóól leuk vindt?
- Kunt u zeggen dat het doodzonde zou zijn als hij mij liet lopen?
—Houdt u ook zo van Bach?
—Bevalt het u in New York?
- Aan hoeveel kleinkinderen had u gedacht?
§
“Hai, mam. Dit is Madelief.”
Een grote vrouw kijkt zoekend om zich heen.
“Ik ben het,” zeg ik zwaaiend.
“O, sorry. Ik had niet door dat jij het was,” verontschuldigt ze zich en geeft me een hand. De bel klinkt en we vertrekken richting concertzaal.
Ik zit links van Jasper; zijn moeder en haar man zitten aan zijn rechterkant. Jasper is met hen in gesprek. Ze lachen. Ik niet. Ik luister naar mijn linkerbuurvrouw die Jaspers moeder ook kent. Ze is dodelijk vermoeiend, maar Amerikaanse, dus geen ontkomen aan. Bovendien is het beter om vrienden van Jaspers moeder te vriend te houden.
Na het concert lopen Jasper en ik terug naar de lobby. Zijn moeder staat nog na te praten in de zaal. Het mooie meisje dat net de cello bespeelde, loopt langs. Jasper kijkt haar uitvoerig na. Ik doe alsof ik het niet merk—mannen kijken nu eenmaal naar mooie vrouwen.
Jasper vraagt of ik wat wil drinken. “Doe maar een gin-tonic,” zeg ik. Zijn moeder keert terug, samen met de Amerikaanse vriendin die haar een fotoboek aanbiedt. Zonder iets te zeggen steek ik mijn hand uit, zodat zij haar glas wijn erin kan schuiven en haar handen vrij heeft om het boek te bewonderen.
Ze kijkt me verbaasd aan.
“O, sorry,” verontschuldig ik me. “Ik dacht, dan kunt u een beetje door dat boek bladeren en ‘o!’ en ‘a!’ zeggen.” Ik trek m’n hand snel weer terug.
Ze kijkt naar het boek. Dan steekt ze haar glas naar me toe. “Ik ga toch maar even o-en en a-en,” zegt ze.
Nadat ze het boek uitgebreid heeft bewonderd, richt ze haar aandacht op mij. “Ik vond het een erg mooi conc…”
“Ga je mee, Madelief?” Ik kijk verbaasd op. Het is Jasper.
“Anders komen we te laat. Ik heb over een halfuur afgesproken met mijn vrienden die over zijn uit Nederland en mijn moeder moet zo op stap met de muzikanten.”
“O…”
“Ik heb morgen met Jasper afgesproken, dan zie ik je waarschijnlijk nog wel,” zegt zijn moeder.
Ik knik. Geen idee of dat gaat gebeuren, Jasper heeft er in ieder geval nog niks over gezegd. “Dag,” zeg ik, en loop vertwijfeld met Jasper weg.
Ze fronste volgens mij niet, zoals Jaspers vader toen, maar ze keek wel over me heen…Zou dat misschien iets met mijn lengte te maken hebben? Of had ze zich gewoon iets totaal anders bij Jasper voorgesteld?
Als ik thuiskom, ligt Jan te slapen op de bank. Ik sluip langs hem heen en kruip in mijn bed. Ik moet een keer goed slapen, anders word ik gek.
“God Here Jezus!” Ik zit rechtop in bed. Op m’n tenen loop ik naar de deur die ik vervolgens uiterst voorzichtig opendoe. Jan murmelt wat religieuze teksten in zijn slaap. Ik duik weer in mijn bed en dommel langzaam in.
Dan schrik ik wakker van hysterisch geren op de woon-kamervloer. “Sammy!” roept een mannenstem bestraffend. Daarna volgt een slaande deur.
Ik moet plassen en sluip richting badkamer. De bank is leeg; geen Jan te bekennen. Opgelucht loop ik verder. Ik trek de deur open en kijk recht in iemands gezicht. Het is dat van de buder uit de kast. Hij kijkt betrapt en verstopt pijlsnel iets achter zijn rug, een brandertje volgens mij. De buder is bijna naakt, hij heeft alleen een witte onderbroek aan. En er zit nog een man op de wc, in een blauwe onderbroek. Die reageert echter totaal niet. Hij kijkt me met wegdraaiende ogen aan.
“Sorry,” verontschuldig ik me. Snel doe ik de deur weer dicht. Ik hou m’n plas wel een nachtje op.
Ik lig net weer in bed als er op mijn deur wordt geklopt.
Langzaam gaat de deur open. Het is de butler. “Princess?” vraagt hij verlegen. “Can I talk to you for a moment?”
Ik doe het licht aan: de butler ziet er een beetje hulpeloos uit. “I’ll see you in a minute in the livingroom,” beloof ik. Vermoeid trek ik wat kleren aan en sleep me naar de woonkamer.
“Wil je het alsjeblieft niet tegen Jan zeggen?” vraagt butler Mario met een wanhopige blik. Hij zit als een hoopje ellende op de bank en heeft een biertje voor me klaargezet. “Als hij hier achter komt, ben ik mijn woning kwijt.”
Ik ben te moe voor een gesprek over de herdefiniëring van het woord ‘woning’. Bovendien wil ik liever zijn verhaal horen. Ik beloof dat ik m’n mond zal houden. “Wat deed je daar nou?”
“Crystal Meth,” zegt Mario op een beschaamde toon. Het klinkt als iets ergs. Ik heb alleen geen idee wat het is.
“Heel veel homo’s in New York zijn aan de Crystal,” leert Mario mij. “Het is een lovedrug, je wordt er heel opgewekt en energiek van. En je krijgt verschrikkelijk veel zin in seks: je kunt echt dagen achter elkaar doorneuken, zonder te hoeven slapen of eten.”
Ik ben een stuk wakkerder: wat een geweldig spul!
“Het is wel gevaarlijk, je hoeft het maar één keer te gebruiken en je bent al verslaafd. Je wordt namelijk extreem down als je het niet gebruikt. Het grootste gevaar is dat je alles vergeet: omdat je de sterren van de hemel neukt, wordt zoiets als een voorbehoedmiddel totaal onbelangrijk. Het aantal aids-slachtoffers onder Crystalgebruikers in New York is gigantisch,” vertelt Mario. “Met wat huis-tuin-en-keukenspullen, zoals alcohol en gootsteenontstopper, kun je het spul zelf maken, maar echt gezond is het niet. Op straat kost een kwart grammetje je echter algauw zestig dollar.”
“Heb jij ook aids?” vraag ik voorzichtig aan het hoopje op de bank.
“Nee, dat niet. Ik ben seropositief.”
“Jeetje,” zeg ik. Omdat ik even niks beters weet. “Ik had er nog nooit van gehoord.”
“Het bestaat al heel lang. Hitler was ook aan de Crystal. Op internet zijn zelfs speciale bare backing sites waarop je mensen kunt vinden die het zonder condoom willen doen.”
“Doe jij dat ook?”
“Ja. Ik ben erg populair op die sites. Ik ben dertig, maar mijn internetleeftijd is vijfentwintig. En ik zit in beleggingen, net als Jan.”
“Maar val je niet door de mand als je iets afspreekt met iemand?”
“Nee. Zolang er geen andere mensen in de buurt zijn die dat beeld doorprikken, geloven ze erin. ‘s-Nachts kan ik gewoon mensen ontvangen en net doen alsof dit mijn huis is. Alleen moeten er dan geen halfnaakte meisjes in de badkamer verschijnen,” zegt hij lachend.
Ik lach mee, maar kan het dan toch niet laten om wat ouderlijke teksten als ‘pas je wel een beetje op?’, ‘problemen zijn er om op te lossen’ en ‘zou het niet leuker zijn om iets meer van je leven te maken?’ op hem los te laten. Mario reageert gelaten en zegt dat hij toch niemand heeft, behalve Jan dan, en dat zijn leven uitzichtloos is. Ik vertel hem het verhaal van de boer en de tractor, en druk hem op het hart dat het weliswaar een tikkeltje uitzichtloos lijkt, maar dat uiteindelijk alles mogelijk is, als je er maar hard genoeg je best voor doet.
“Ik spring wel van het Empire State Building, dan is alles opgelost,” grinnikt Mario.
“Je moet wel in mogelijkheden denken, Mario. Er staan daar allemaal hoge hekken, dus springen is onmogelijk,” lach ik met hem mee.
“Het belooft een explosief dagje te worden!” introduceert Lex het item over The Gunshoot voor de camera. Hij interviewt een oude Vietnamveteraan—een innemende man die trots zijn oorlogsmedailles laat zien en vertelt over zijn grootste daden.
Henri onderbreekt de opname: door een golf van oorverdovende schoten kan hij het interview nauwelijks horen. Terwijl zijn koptelefoon op z’n allerhardst staat.
Lex kijkt even geïrriteerd op en gaat vervolgens gewoon door. Alleen wat harder. “You’ve seen the dammage guns can cause in Vietnam. And you still like guns, don’t you?” schreeuwt hij naar de man die vijftien centimeter van hem af staat.
“Well, it’s not the gun that causes deaths, it’s the mind of the people who use it,” schreeuwt de Vietnamveteraan terug.
Dan wordt hij stiller. “And I still think that,” zegt hij met tranen in zijn ogen, “even now, while my son got killed in Iraq, two months ago…”
“Heb je dat?” onderbreekt Lex hem gillend naar Henri. “Dit is goed! Van die overleden zoon!”
“Lex!” zeg ik in een reflex.
“Wat?”
“Zijn zoon is overleden en jij kapt hem af.”
“Die blijft heus wel dood hoor. Dan vertelt hij het toch nog een keer? Heb je het, Henri?”
Henri zegt dat hij écht denkt dat we beter het zekere voor het onzekere kunnen nemen en wachten tot de herrie afgelopen is.
Lex kijkt agressief naar Henri. Hij is ervan overtuigd dat het zo ook moet kunnen. “Je hebt toch allemaal knopjes? Misschien moet je daar eens aan draaien!”
De Vietnamveteraan staat er wat ongemakkelijk bij. Sinds hij verteld heeft over zijn zoon is er om hem heen een oorlog uitgebroken. Lex pakt hem bij zijn arm en draait hem ruw een kwartslag. “Better for the sound,” zegt hij zonder de man aan te kijken. “Please, tell me again. What happened to your son?”
“He was killed in Iraq,” roept de man braaf.
“I said: tell, you have to tell about it. Otherwise it looks if I already knéw your son was killed. So please, start with: ‘My son’, okay?”
De man knikt gehoorzaam.
“What happened to your son?”
“My son went to Iraq. He was a soldier. But two months ago we got the news hè was killed.” De laatste twee zinnen komen er schreeuwend uit, omdat het kabaal om ons heen steeds erger wordt. Er is geen enkele emotie meer te bekennen in het verhaal.
Lex probeert het nog vier keer, maar het interview wordt telkens opnieuw verstoord door de oorverdovende herrie.
“Dit heeft geen zin meer,” zeg ik tegen Lex. “Ook al zou het ons qua geluid meezitten. Die man krijgt er echt geen emoties meer bij; emoties werken niet op commando.”
“Ik probeer een journalistiek programma te maken, ja. Geen emo-tv.”
“Lex, voor items van drie minuten voor het nieuws, is het misschien een kwestie van zo veel mogelijk goede quotes halen. Maar bij een verhaal van een halfuur heb je méér nodig. Drama, emoties, whatever, iets dat het verhaal lading geeft. Anders maak je geen journalistiek programma, maar hapsnap-tv. Dat beklijft net zo min als Mac-Donalds-eten.”
Lex kijkt me vol ongeloof aan. “Madelief,” zegt hij belerend, “mijn vorige serie was een enorm succes, ik doe het al twaalf jaar zo, ik ga dat niet veranderen, oké?”
“Die vorige serie bestond ook uit allemaal korte items. En dat je het al jaren zo doet, is geen argument.” Ik schrik van mijn eigen woorden.
Lex ook. Moordlustig kijkt hij me aan en zegt: “Wij moeten héél binnenkort maar eens over jouw toekomst praten! En ga zijn fotoboek halen!”
Ik kijk hem geschokt aan.
“Nu!”
“Maar…wat…waarom precies?”
“Ik…wil…foto’s…van…zijn…overleden…zoon,” dicteert hij vermoeid. “Dan doen we het interview over.”
Afwezig rij ik met de Vietnamveteraan naar diens huis. Lex wil over mijn toekomst praten, waarschijnlijk over het gebrek daaraan.
“Are you allright, my dear?” De veteraan schudt me wakker uit mijn getob.
“O, sorry, yes, I’m fine.”
“He seems quite demanding, your boss,” zegt hij meelevend.
“A bit,” beken ik.
Als ik terugkom met het fotoboek zit Lex chagrijnig op een krukje. Henri heeft de editset uit de auto gehaald en checkt de opnamen. Lex is te zien. De veteraan is te zien. Maar alleen het kabaal van geweerschoten is te horen.
“Ik wil die man horen!” roept Lex.
“Weet ik, Lex,” zegt Henri tandenknarsend. Hij gooit kanaal 1 van de audio open. Geweerschoten. Dan schuift hij het tweede kanaal open. Geweerschoten.
“Godverdomme, het staat er niet op!”
“Ja, dat krijg je ervan als je zonder geluidsman draait. Jij wilt altijd het goedkoopste van het goedkoopste, dan kun je dit soort dingen verwachten.”
“Jij ook altijd met je gezeur over een geluidsman.”
“En terecht,” mompelt Henri.
Lex kijkt hem vol ongeloof aan. Hij grijpt zijn microfoon en smijt hem in een reflex richting Henri.
“Hen!” gil ik. Henri kijkt op en duikt naar rechts. De microfoon ploft net naast hem neer. Beduusd kijkt Henri naar Lex en loopt vervolgens zonder iets te zeggen weg. Lex is stil.
“Je moet je excuses aanbieden,” zeg ik zonder Lex aan te kijken.
Maar Lex ziet niets in mijn voorstel. “Ik kan die jongen wel veren in z’n reet blijven steken!”
Ik vind Henri bij de bar waar hij een biertje staat te drinken. “Kunnen we niet een klacht indienen bij Hilversum?” vraag ik, en neem ongevraagd een slok uit Henri’s glas. Mijn carrière is toch voorbij.
Henri zegt dat dat geen zin heeft. “Lex heeft een keer een laptop naar het hoofd van zijn producer gegooid. Er waren getuigen bij, dus we konden een officiële klacht indienen.”
“En?”
“Ze hebben Lex gebeld, maar die ontkende dat het was gebeurd.”
“En die getuigen dan?”
“Hilversum heeft alleen met Lex gesproken en daarmee was de kous af. Zolang het aantal casualties binnen de perken blijft, er geen doden en gewonden vallen en er wekelijks twee à drie items worden aangeleverd, zijn ze al lang blij. Lex is een kei in verhalen vertellen. Zelfs van een item over hondenpoep weet hij wat te maken. En het scoort.” Henri legt uit dat een correspondent normaal gesproken vijf jaar op dezelfde buitenlandse post mag blijven, omdat hij anders zijn voedingsbodem met Nederland verliest. Maar voor Lex maken ze graag een uitzondering. “Een paar jaar geleden wilde hij graag hoofdredacteur worden in Hilversum. Maar niemand wilde de ‘briljante gek’, zoals ze hem daar noemen. Nou, ik heb het gehad met die gek! Ik stop ermee,” besluit Henri zijn betoog.
“Nu?” vraag ik hoopvol. Dat zou namelijk het einde betekenen van deze draaidag.
“Ik maak vandaag nog af. Morgen bel ik Hilversum om te zeggen dat ik ermee kap.”
Als we terugkomen, kijkt Lex ons niet aan en zegt evenmin iets. Ook niet dat we moeten draaien.
“Zullen we maar weer gaan draaien?” stel ik neutraal voor.
Lex knikt. Hij doet het interview met de veteraan over—zonder emotie. Hij krijgt les in het schieten met een mitrailleur. In een nagebootste jungle waar een ‘guerrilla woedt’ schiet hij met een echte uzi en houdt interviewtjes met Amerikanen die spelen met elk schietijzer dat ze kunnen vinden. Het oorverdovende kabaal om ons heen gaat continu door.
Onderling zeggen we de hele dag geen woord meer. Zelfs als het grootste schietfestijn van de wereld wordt afgesloten met een gigantisch apocalypse-now-moment, kijken we stilzwijgend toe. Alle koelkasten en autowrakken zijn op een hoop gegooid; bovenop ligt een roze teddybeer. Nadat de tienduizend Amerikanen massaal hebben gebeden, wordt er afgeteld. One, two, three…GÓÓÓÓ
Met alles wat ze in huis hebben, schieten ze er hysterisch op los.
De teddybeer is onzichtbaar, de koelkasten ook. Je ziet slechts een enorm vuur en een gigantische zwarte rookwolk.
Uitgeput loop ik de trap op. Lex heeft de hele rit terug zijn mond gehouden. Henri mocht rijden en ik zat naast hem—de spanning was te snijden.
“Madelief?”
Ik kijk achterom. Jan staat onderaan de trap. “Heb je even?” vraagt hij, en loopt zijn kamer weer in.
“Mario heeft geprobeerd zelfmoord te plegen,” vertelt Jan. “Hij ligt in het ziekenhuis. Hij heeft een overdosis pillen genomen, maar moest toen overgeven. Daardoor heeft hij het gered. Ik heb hem kokhalzend op jullie bank gevonden.”
“Allemachtig, zeg.”
“Ja, ik ben me dood geschrokken. Hij is er slecht aan toe. Niet zozeer vanwege die pillen, maar door zijn infectie.”
“Wat heeft hij dan?”
Jan aarzelt. “Zijn ballen zijn ontstoken. Die moeten er waarschijnlijk af. Dat zou kunnen komen omdat hij seropositief is; daar kun je allerlei infecties van krijgen.”
“Wat erg!”
“Ja,” zegt Jan, “erg vervelend. Die jongen is niet verzekerd. Dus dit kost mij klauwen met geld.”
Mario’s braaksel ligt nog op de vloer. Ertussen ligt een gebit; van Mario. Half over m’n nek gaand vis ik het eruit en maak het schoon. Het ziet er heel vreemd uit: de mond van Mario lacht.
Ik verwijder de kots van de vloer en bel Jasper. Ik mag dan een zelfstandige vrouw zijn, maar nu even niet. Jaspers mobiele telefoon staat uit. Waarschijnlijk is hij weer aan het overwerken en wil hij niet gestoord worden. Het kan me niks schelen: ik bel hem op kantoor. “Hé, met Madelief,” zeg ik zo vrolijk mogelijk. “Kan ik Jasper spreken?”
“Jasper is er niet. Hij heeft een bespreking buiten de deur en volgens mij zou hij daarna met Ursula naar het ziekenhuis gaan.”
“Jeetje. Wat is er gebeurd?”
“Ursula is flauwgevallen. Dat was de derde keer deze week, dus willen ze haar voor de zekerheid even onderzoeken. Waarschijnlijk ligt het gewoon aan haar zwangerschap, hoor, maar je weet maar nooit…”
“Zwangerschap?”
“Heeft Jasper je dat nog niet verteld? Ai…eh…niet zeggen dat ik het verteld heb, hoor!”
Ursula zwanger! Mijn God. Wanneer was Jasper in godsnaam van plan dit aan mij te vertellen?
Uitgeblust plof ik op de bank. In de restanten van Mario’s zelfmoordpoging. Ik veer vol afschuw op en trek met woeste gebaren mijn kotsbroek uit. Althans, dat is de bedoeling. Ik krijg de pijpen echter niet over mijn schoenen. Niks lukt! Alles is kut! Razend tik ik Jaspers thuisnummer in. Ik weet dat hij daar niet is, maar ik wil een luisterend oor dat niets terugzegt.
“Ik hoop dat Ursula na de geboorte van jullie kind gilles-de-la-tourette krijgt en jou continu verrot scheldt! Waar jij dan niks van kan zeggen, omdat het tenslotte maar een ziekte is! Dan weet jij godverdomme ook een keer hoe dat voelt! Met je nep-bindingsangst!” gil ik hysterisch in zijn antwoordapparaat. Om te besluiten met: “Zak in de kak.”
Ik heb toch liever een luisterend oor dat ook iets terugzegt: ik ga naar Mario in het ziekenhuis. Halverwege de trap krijg ik een brainwave en loop terug. Ik graai Mario’s mond van tafel, zodat hij wat terug kan zeggen.
Beneden klop ik op Jans deur. “Binnen,” klinkt zijn stem.
“Hallo,” zeg ik zo opgeruimd mogelijk. “Ik wil Mario opzoeken in het ziekenhuis. Weet jij zijn kamernummer?”
“Dat zal hij leuk vinden, Madelief,” zegt Jan, en schrijft de gegevens op een papiertje. Als ik de deur openmaak om te vertrekken, zegt hij: “Eh…één ding, Madelief. Mochten ze het vragen: Mario woont hier niet.”
Ik kijk hem verbaasd aan.
“Mario heeft niemand. Geen familie, niks. Dus als we niet oppassen, moet ik straks voor zijn begrafeniskosten opdraaien.”
Zonder iets te zeggen loop ik de deur uit. Ik sla hem wel heel hard dicht.
Mario ligt aan het infuus. Zijn gezicht is lijkbleek. Als ik zijn hand pak, gaan zijn ogen een beetje open. “Princess?” zegt hij. Volgens mij. Ik haal zijn gebit uit mijn tas en overhandig het. Mario’s mond neemt het verheugd in ontvangst. “Good to see you, princess,” zegt hij nu duidelijk verstaanbaar. “How are you?”
“How are yóu?” vraag ik, en geef hem een kus op zijn wang.
Mario begint zachtjes te huilen. “I’m so sorry, princess. I didn’t want to disappoint you. I know you’d better think that everything is possible, but I just couldn’t face it anymore.”
“No, please…”
“I know what you want to say. ‘I shouldn’t give up…’”
“No, I didn’t want to say that,” onderbreek ik hem stellig. “You asked for attention. I just didn’t listen. I thought you didn’t mean it, that you were just joking. That only weak people do such a thing. But I was wrong. It isn’t weak at all. It’s brave to ask for what you need without being afraid of the consequences. I am the one who is sorry.”
“Your English is improving,” zegt Mario lachend door zijn tranen.
Ik voel me opgelucht: Mario blijft leven! Dan schiet me opeens een vraag te binnen—de vraag die eindelijk eens een keer wél gepast is: “What about your balls?”
Eenmaal buiten ga ik op een bankje zitten: ik moét even roken. Dat heb ik altijd als ik al die ziekenhuisellende zie. Halverwege de tweede sigaret valt mijn oog opeens op een vrouw in een rolstoel. Die wordt door een man geduwd. Een zeer grote man en ook héél breed…In een reflex duik ik achter een plantenbak op de grond. Ursula en Jasper!
Wat moet ik doen? Ik kan hen op heterdaad betrappen. Heel rustig naar hen toe lopen en zeggen: “Zo, en wie is de gelukkige vader?” Dan zie ik twee schoenen. Maatje 48 schat ik. Langzaam glijdt m’n oog omhoog, langs twee stevige benen, een brede borstkas en een gespierde hals. Het hoofd van Jasper kijkt me verbaasd aan. “Wat ben jij aan het doen?”
“Eh…”
“Ursula zei dat ze je weg zag schieten. Ik zei nog: “Dat kan niet. Wat moet Madelief nou in het ziekenhuis?”.”
Ik voel me hevig betrapt. En dat is raar, want volgens mij zou Jasper degene moeten zijn die zich zo voelt!
“De butler van Jan ligt in het ziekenhuis. Ze hebben er een bal bij hem afgehaald.” Dan neem ik de aanval geraffineerd over: “Wat doen jullie eigenlijk hier?”
Jasper kijkt naar Ursula. “Mag ze het al weten?” vraagt hij.
Het moet niet veel gekker worden! Mag ze het al weten? Nee hoor, laat haar nog maar even in haar sop gaarkoken. Het is tenslotte maar een detail. Dat de man op wie ik verliefd ben op zijn achtendertigste eindelijk van zijn bindingsangst verlost is. Sterker nog, dat hij de moeder van zijn kinderen heeft gevonden.
Ursula knikt.
“Ursula is zwanger,” zegt Jasper.
“Ja…?” zeg ik, ruimte latend voor het vervolg.
“Pas twee maanden. Dus dan mag je het eigenlijk nog niet zeggen,” legt Jasper me nodeloos uit.
“Gefeliciteerd,” zeg ik zogenaamd nietsvermoedend tegen Ursula. “Weet de vader het al?”
Ursula glimlacht. “Ik heb het hem gisteravond aan de telefoon verteld. Hij was door het dolle heen en heeft meteen een ticket naar New York geboekt.”
“Ticket…”
“O, sorry, dat weet jij natuurlijk helemaal niet. Hij woont in Australië.”
Ik geloof mijn oren niet: het kind is helemaal niet van Jasper! Onze toekomst ligt nog steeds ope…mijn God!-Jaspers antwoordapparaat! Als hij dat hoort is het alsnog afgelopen! “Ga je naar huis nu?” vraag ik in lichte paniek.
“Nee. Ik heb haast, mijn vliegtuig vertrekt zo.”
“Waar ga je heen?”
“Even op en neer naar Washington voor een afspraak. Morgen ben ik er weer.”
Mijn hoofd slaat op tilt. Jasper heeft mijn sleutel aan zijn vrienden gegeven. Hoe krijg ik dit opgelost?
“Zullen wij daarna een hapje gaan eten?” vraagt Jasper, terwijl hij me overeind trekt en ik in zijn armen beland.
“Eh…ja…ja, da’s goed.”
“Nou, dat klinkt niet echt enthousiast,” zegt Jasper lachend. Hij drukt een kus op mijn mond.
“Nee…zo bedoel ik het niet. Lijkt me leuk,” pers ik er zo geloofwaardig mogelijk uit. Geen idee waarom ik ooit afgewezen ben op de Toneelacademie. “Hoe moet dat dan met je moeder?”
“Ik heb al afscheid van haar genomen. We hebben vanmiddag geluncht. Maar ik moet nu echt gaan, Lief,” zegt Jasper, me nogmaals zoenend. Hij rolt Ursula richting een taxi. Ik steek m’n hand op en zwaai de nietsvermoedende man uit. Nog één dag, dan is het voorbij.
Ik koop een fles tonic. En een fles gin. Bij gebrek aan betere vrienden. Ik ontsmet de bank en zet Willeke op tien, in de hoop op hoop. Ik sla de eerste gin-tonic in één keer achterover en ga meteen door met de tweede. Koning Alcohol heeft niet alleen een gunstige invloed op mijn Engels, maar ook op mijn zangcapaciteiten.
Samen zijn
Is samen lachen, samen huilen
Leven door dicht bij elkaar te zijn
Samen zijn
Is sterker dan de sterkste storm…
Gekleurder dan ‘t grauwe om je heen
Want samen zijn
Ja samen zijn
Dat wil toch iedereen
Ik bel Jacky: zij is de enige vriendin die in dezelfde tijdzone woont als ik. Ik ken haar van de Hotelschool. Na de geboorte van haar kinderen heeft ze haar baan opgezegd, dus de kans is groot dat ze thuis is.
“Jacky.”
“Hé! Met Madelief,” zeg ik zo vrolijk mogelijk.
“Hé! Hoe gaat het? Heb je die gemene baas van je al om je vingers gewonden?”
“Niet echt. Ik heb het helemaal verknald.”
Ik vertel haar het hele verhaal. Van Lex, van Jasper, van Ursula. Dat ik ontslagen en gedumpt ga worden. Dat alles tegenzit. Dat het einde oefening is.
“Volgens mij overdrijf je, Madelief. Jou lukt altijd alles.”
“Nu is het écht anders hoor.”
“Dat zeg je elke keer. Ik vertelde m’n moeder dat je nu in New York woont, je vriend een advocaat met een penthouse is en jij een baan bij de televisie hebt. Toen zei ze: ‘Die heeft in ieder geval wat bereikt in haar leven’. Ik vond het nogal beledigend. Alsof ik mijn leven heb weggegooid of zo. Maar goed, het is natuurlijk wel zo. Jij hebt het gemaakt, Madelief. Jij bent zelfs op televisie geweest.”
Ik val even stil. Jacky is dolgelukkig met haar man en kinderen. Ik voel me diep ellendig. Hoezo, ik heb het gemaakt?
“Madelief. Jij redt het wel. Dat doe jij altijd,” zegt Jacky opbeurend. “Volgens mij ben je gewoon dronken.”
“Hooguit een beetje aangeschoten,” zeg ik.