“Madelief!!!” Verschrikt klamp ik me vast aan Jaspers regenpijp. Het zweet gutst langs mijn rug, mijn hoofd loopt rood aan. Ik kijk tussen mijn benen door naar beneden. Onder mij staat Jasper!
“Ben je helemaal gek geworden?!” roept hij naar boven.
Ik antwoord niet en blijf in innige omhelzing met zijn regenpijp. Ik durf niet naar beneden—dat is nog veel enger dan omhoog.
“Madelief!” schreeuwt Jasper weer.
“Ik kom eraan!” roep ik snel. Panisch zoek ik met mijn voet naar vastigheid. Eindelijk vind ik een richel waar ik voorzichtig mijn tenen op kan zetten.
“Wat doe je?”
Ik zeg niets. Wat kan ik zeggen? Ik ging even wat kleren pakken? Ik maakte me zorgen over de planten? Ik was bang dat je het gas aan had laten staan? Wat zeg je tegen een succesvolle advocaat die bij thuiskomst zijn vriendin klauterend aan zijn regenpijp treft?
Met een harde dreun bereik ik de aarde. “Sesam, open u,” smeek ik de grond, maar mijn beide voeten blijven op de stoep. Naast de schoenen van een heel grote man.
“Wat was jij in godsnaam aan het doen?” vraagt hij weer.
“Ik…ik had je antwoordapparaat nogal onaardig ingesproken…”
“Want?!”
“Ik…eh…ik dacht…heel even…dat Ursula zwanger van jou was.”
“Wat?!”
“Ja, het slaat nergens op,” probeer ik lachend. “Het was een misverstandje. Daarom wilde ik het ook uitwissen…”
“Maar hoe kom je erbij?”
“Ik belde naar je kantoor. En toen zeiden ze dat je naar het ziekenhuis was en dat Ursula zwanger was en dat ik het niet mocht weten en…”
“Jezus, Lief! Hoe kom je erbij? Je bent toch niet jaloers?”
“Nee, ik ben niet jaloers. Misschien een tikkeltje…maar dat zou iedereen…”
“O! Een tikkeltje maar. Nou, dan hoeven we ons ook geen zorgen te maken, hè? Dan gaan we nu dat bericht gezellig samen afluisteren.”
Ik ben een verdachte crimineel die met zéér belastend bewijsmateriaal voorgeleid gaat worden aan een jury. Jas-per kijkt me uitdagend aan. Snel neem ik de vloer van de lift als referentiepunt. Hoe kan ik me hier nog uit redden? Het bericht op het antwoordapparaat past absoluut niet in de categorie ‘tikkeltje’. Dit is jaloezie in z’n meest pure, wij-verige, hysterische vorm!
De lift stopt. We stappen uit en lopen naar de voordeur. Jasper draait de sleutel in het slot en houdt de deur voor mij open. “Gaat uw gang,” zegt hij met een beleefde armzwaai. Ik loop langzaam naar voren en kijk hem heel even aan. Toe maar, zegt zijn blik. Dan ren ik vliegensvlug langs hem heen en smijt de deur met al m’n kracht dicht.
Jasper houdt hem tegen. Ik werp mijn gewicht tegen de deur. Jasper houdt hem tegen. Ik sprint naar het antwoordapparaat en zoek panisch het ERASE-knopje.
Er landt een enorm gewicht op mijn schouders en ik lig languit op de vloer. Het grote lijf heeft me onderuit gehaald! Uit alle macht sla ik richting de knopjes; mijn hand raakt bijna het apparaat. Jasper trekt me echter nét weg. Ik trap met mijn benen, kruip naar voren, maar wordt weer weggetrokken. Jasper lacht. Ik niet. Ik ben druk aan het tijgeren.
Opeens duikt Jasper naar het apparaat en drukt op een knopje. Een hysterische vrouwenstem klinkt door de kamer.
Ik ruk me los en ren naar de badkamer. In de verte hoor ik nog steeds mijn stem. “Zak in de kak!”
Ik doe de deur op slot.
De stem zwijgt. Voetstappen komen richting badkamer. Ik hoor gemorrei aan de deur. De voetstappen gaan de andere kant op en komen weer terug. Weer gemorrei aan de deur. Ik ga in de douchecel staan. De deur gaat open. Breed-grijnzend staat Jasper met een schroevendraaier in de deuropening. “Zak in de kak?”
Ik doe mijn handen voor mijn gezicht, ik ben er niet.
Opeens valt er een enorme waterval over me heen. “Koel jij maar even af,” zegt Jasper en draait de kraan nog verder open.
Doorweekt kijk ik hem aan.
“Wat ben jij erg!” zegt hij lachend.
Ik begrijp er niets van. Hij lacht. Hij kijkt lief. Hij kust me. Zijn gezicht wordt ook nat. Maar hij kust door. En stapt zelfs bij me onder de waterval. In pak.
Schoon lopen we hand in hand door Central Park. Overal zijn muziekbandjes die mooie nummers spelen. Alle mensen die we passeren zijn aardig. Alles wat we drinken is lekker. Ik ben zó blij dat Jasper nog van me houdt.
We dubben tussen het huren van een fiets of een tandem.
“Dan wil ik voorop,” zegt Jasper.
“Ik ook,” zeg ik.
We nemen twee fietsen.
“Wil je mijn kantoor zien en het dak van CBS?” hijg ik als we het eind van het park naderen. Een ambitieuze vrouw doet het vast beter dan een conditieloze lilliputter. In de liefde. “Het is om de hoek,” lieg ik er een beetje bij.
Met een natuurlijke schwung trek ik mijn journalistenpas uit mijn jaszak en houd hem tegen het laseroog. Meteen floept de deur open! Trots leid ik Jasper rond. Ik werk bij de televisie in New York en ben daar heel gewoon onder gebleven. Uitgebreid begroet ik de portier die ik normaal altijd rennend “hi” toeroep. Professionals stressen niet, die hechten waarde aan persoonlijk contact met alle gelederen van het bedrijf.
Ik laat Jasper wat fragmenten zien die we gedraaid hebben. Wat lijken, wat ontploffingen en wat explosies van Lex. Ik schuif wat schuifjes heen en weer. Voor het geluid niet echt nodig, maar voor mij wel: ik ben cool.
“Tof man,” zegt Jasper. Volgens mij toch wel een beetje onder de indruk. “En hier zit de tiran?”
“De laatste tijd wel,” leg ik uit. “Maar hij wisselt nogal eens van plek. Hij vindt dat de Duitsers te veel lawaai maken en vermoedt dat ze ons op sluwe wijze aan het insluiten zijn.”
Jasper gaat op Lex’ stoel zitten. Ik ga op Jasper zitten. Totdat de stoel is ingewijd.
Jasper vindt het dak van CBS geweldig. Hij staat op de plek waar Lex altijd zijn praatje houdt met op de achtergrond het nieuwe New York. Bij groot nieuws staat het hier vol met correspondenten die om de beurt verslag doen. Nu is er niemand. Het is weekend en dan is klein nieuws geen nieuws.
Jasper knijpt zijn ogen en neus dicht en zegt: “Dit is Lex Oosterboer, EBC-nieuws, New York. Madelief, jij bent een succesvolle vrouw uit New York, mag ik je wat vragen stellen?”
“Zolang u mij niet tutoyeert, graag, meneer Oosterboer,” antwoord ik in zijn vuist.
“Mijn excuses, mevrouw Koevoet. Kunt u onze kijkers misschien uitleggen waarom u uw sympathieke, woest aantrekkelijke, liefdevolle vriend een vrouw met gilles-de-la-tourette toewenst?”
“Fijn dat u die vraag stelt, meneer Oosterboer. Ik beantwoord hem dan ook graag,” zeg ik professioneel tijdrekkend om een goed antwoord te bedenken. “Bent u bekend met het fenomeen bindingsangst?”
“Jazeker. Een vreselijke aandoening die veel serieuzer genomen zou moeten worden, vindt u niet mevrouw Koevoet?”
“Ach, meneer Oosterboer, geldt dat niet voor alle ziektes? Belangrijk is dat de patiënt het zélf serieus neemt. Een alcoholist die voortdurend zeurt over zijn verslaving, maar niet naar de AA gaat, wordt ook vermoeiend. Nietwaar? Meneer Oosterboer?”
“Wenst u zo iemand ook een vrouw met gilles-de-la-tou-rette toe, mevrouw Koevoet?”
“Nee, hoor. Alleen mannen die klootzakkerigheid recht-lullen met een bedachte ziekte, terwijl ze eigenlijk gewoon plaatjesjagers zijn.”
“Plaatjesjagers, mevrouw Koevoet?”
“Dat is onder vrouwen een vakterm, meneer. Daarmee duiden wij mannen aan die een vrouw als trofee zien. Die vinden dat hun vrouw altijd perfect moet zijn, in het ideaalplaatje moet passen. Zodra zo’n man één mankementje ontdekt, ziet hij haar als een wegwerpaansteker en gaat hij op zoek naar de volgende trofee. Je mag er echter niets van zeggen, omdat het zijn vreselijke bindingsangst is die hem hiertoe drijft.”
“Aha! U denkt dus dat de bindingsangst van uw vriend nep is.”
“Meneer Oosterboer, ik heb begrepen dat u al een tijdje in het vak zit, maar ik zou u toch aanraden wat meer open vragen te stellen en de geïnterviewde geen woorden in de mond te leggen. Maar goed, ik strijk over mijn ruimhartige hart en beantwoord uw vraag: Nee. Ik geloof van niet.”
Jasper laat zijn vuist zakken: het interview is plotseling afgelopen. “Nee?” vraagt hij nog een keer, maar dan als Jas-per.
Ik staar in de verte en geef Jasper bedenktijd. Zodat hij zich kan herinneren dat er nog een los eindje is, dat ik nog bij hem moet terugkeren. Maar Jasper zegt niets.
“Die Jan is erg aardig, ik mag zo lang blijven als ik wil,” hint ik.
Jasper kijkt me aan. Niet verbaasd, meer vragend. “Wil jij dat ook?”
“Nee, Jan is gewoon een gastvrije man, daarom zei hij…hoezo ‘ook’?”
“Ik wil het deze keer niet verknallen, Lief.”
“Wat?”
“Ik kan het gewoon nog niet, samenwonen.”
Mijn maag draait zich om. Hoezo niet? “Wat is er in godsnaam moeilijk aan samenwonen? Dat is toch gewoon leuk?” Ik zeg het behoorlijk hard.
“Ja, het is ook raar,” zegt Jasper rustig. “Ik was zo gelukkig toen we samen aan het inrichten waren. Maar de dag erna dacht ik de hele tijd: O, mijn God. Dit gaat mis. Dit kan ik niet. Straks maak ik het kapot.”
“Hoe dan?”
“Door in een enorme lul te veranderen. Ik snap dat het zeikerig klinkt en zo voelt het ook. Ik begrijp het zelf ook niet. Soms zit ik op kantoor en heb ik opeens zin om je te bellen. Maar halverwege het intikken van je nummer stop ik. Dan ga ik denken. Dat ik moét bellen, dat dat in een relatie wordt verwacht. En dan ga ik opeens heel actief niet bellen.”
Ik snap er niets van. Ik durf Jasper amper te bellen, omdat ik bang ben dat zijn bindingsangst dan op gaat spelen. En dus verwacht ik helemaal niet dat hij mij belt. Niet meer.
Misschien is het ook wel raar dat ik samenwonen als teken van ultieme liefde zie en is er eigenlijk niets aan de hand. Ga ik alleen maar even ergens anders wonen. Dat doen wel meer mensen. Omdat ze dan lekker vrij zijn en geen rekening met anderen hoeven te houden.
Jasper zwijgt.
“Jan geeft vanavond een feest. Ik regel wel dat ik daar terecht kan,” zeg ik ongepland. Ik haat mannen die hun mond houden in penibele situaties. Waardoor ik dingen ga zeggen die ik niet wil.
“Het is echt niet omdat ik het niet wil, Lief,” zegt Jasper. “Ik wil uiteindelijk niets liever dan dat. Alleen later.”
Ik kijk hem aan, op zoek naar een leugen in zijn ogen. “Het is voor mij ook wel goed. Echt! Jij mag dan niet goed samen kunnen zijn, ik kan niet alleen zijn. We zijn gewoon twee patiënten die elkaar een beetje moeten helpen. Bovendien is het hartstikke gezellig bij Jan.”
Jaspers blik wordt zacht. Hij trekt me naar zich toe en houdt me vast alsof ik een reddingsboei ben. “Jij kunt je niet voorstellen hoeveel ik van je hou,” fluistert hij in m’n oor.
Dat is waar.
We drinken rosé bij The Boathouse. We huren een bootje en dobberen op het water. Jasper kijkt heel verliefd. Het lijkt wel alsof hij zich veel meer samen voelt nu ik alleen woon.
“Maar als ik nou ontslagen word?” vraag ik tegen zijn borst hangend.
“Lief!” zegt Jasper lachend. “Doe niet zo pessimistisch. Je wordt echt niet ontslagen. Dat is nog nooit gebeurd en dat gaat nu ook niet gebeuren. Die Lex is zo wispelturig als de pest, die verandert echt wel weer van mening.”
“Hij zei dat hij binnenkort over mijn toekomst wilde praten.”
“Dat was voordat Henri zijn ontslag had ingediend. Zo’n man maakt nooit te veel vijanden tegelijkertijd, want dan moet hij over zichzelf gaan nadenken en dat wil hij niet.”
“Maar stel?” vraag ik, in de hoop dat Jasper een alternatief scenario klaar heeft liggen.
“Jij altijd met je ‘stel’. Je moet je niet zo onzeker opstellen. Jij bent hartstikke goed in je werk. Als je dat zelf vindt, vindt Lex het ook.”
“Lex komt vanavond ook naar Jan’s feest. Kun jij niet onopvallend een beetje over mij gaan opscheppen?”
“Ik kan vanavond niet. Ik moet een nieuwe zaak voorbereiden en ik wil nog even naar de gym. Het zou trouwens ook totaal ongeloofwaardig zijn als ik dat ga doen, Lief. Dat moet je zelf doen.”
Ik haat dat: als mensen dingen zeggen die in theorie waar zijn, maar waar je in de praktijk geen zak aan hebt. Jasper huldigt de theorie: hij die alleen reist, reist het snelst. Klopt, maar er is geen bal aan. Ik ben meer van ‘samen uit, samen thuis’ en ‘twee weten meer dan één’.
Ik werkte nog maar net bij de vijf-uurshow toen ik verantwoordelijk werd voor ‘de discussie’. Iedereen deed daar heel moeilijk over. “O, heb je ‘de discussie’? Wat erg!” Ik begreep pas waarom, toen bleek dat ik binnen vijf uur een onderwerp moest bedenken, vier gasten moest regelen die elkaar zeker in de haren gingen vliegen, de letterlijke tekst voor Viola moest schrijven én de antwoorden van de gasten. Die moest je voor de uitzending met hen oefenen.
Voorstanders van mijn onderwerp—het piramidespel Titan—had ik snel gevonden; die zaten hoog in de piramide. Tegenstanders waren moeilijk. Pas een uur na de deadline kreeg ik een man te pakken die tienduizend euro had verloren en zijn woede wel wilde uiten. Ik moest razendsnel een busje voor hem regelen. En hij sprak niet al te duidelijk.
Een kwartier voor de uitzending—ik had mijn haren inmiddels tot permanent gedraaid—arriveerde het busje. Ik rende ernaar toe, opende de achterdeur en schrok: een zwaar verlamde man die zijn speeksel niet binnen kon houden, keek me aan. Ik was dan wel nieuw in het vak, maar dit leek me geen goede gast. De eindredacteur, die naast me was komen staan, bevestigde dat. “Dit kan niet, Madelief!”
Wegsturen konden we de man niet: hij was de enige echte tegenstander en the show must go on. Toen we hem de studio inreden, kreeg Viola bijna een attack. “Dit kan niet!” riep ook zij. De opnameleider zei hetzelfde, maar dan vanwege het feit dat de studio niet rolstoelvriendelijk was. De man kreeg een zender aan zijn joggingbroek geklikt en werd door twee technici uit zijn stoel getild. Zijn benen waren heel dun en de zender best zwaar: voortdurend dreigde zijn broek af te zakken.
Toen de man tijdens de uitzending de twee enorm dominante Titanvrouwen te lijf ging met zinnen als ‘NEU O OE JEU’ en ‘MAWH JRRTSUTUT’ stond Viola’s besluit vast: Madelief moest ontslagen worden.
Ik ben er uiteindelijk twee jaar gebleven en heb Viola ooit vol overtuiging tegen mijn baas horen zeggen: “Aan haar heb je een goeie.” En ook Theo heeft me na het Caroline-Tensendebacle niet ontslagen. Ik ben een engel met opstartproblemen!
Jasper gaat werken en ik ook. Aan het behoud van m’n werk op het feest van Jan.
Omdat Mario nog in het ziekenhuis ligt, nemen Roy en ik diens rol in de keuken over. Als ik daar even alleen met Jan ben, vraag ik of ik nog wat langer mag blijven. Hij maakt een weids armgebaar en zegt: “Maar natuurlijk ben je welkom!” Hij drukt me tegen zijn meegevende buik. “We zijn één grote familie hier.”
Jan kent ontzettend veel mensen in New York, binnen no time staat zijn huis vol vrienden. Als een echte godfather stelt hij iedereen uitgebreid voor. “Dit is Madelief. Zij is documentairemaakster,” zegt hij bij mij. “En dit is Roy, hij zit in dezelfde business als Madelief. En daar hebben we Peter, de Nederlandse consul van New York, en Henk, hij is bankier, en dit is Jim, een succesvolle galeriehouder…”
Ik ga een drankje halen. Lex is er nog niet, dus er is nog tijd voor wat slokjes moed. Een vrouw met een gouden legging komt wel erg dicht bij me staan. Ze is oud, maar probeert jong te doen. Nadat ze zich hartelijk heeft voorgesteld, begint ze meteen over zelfmoord, dat ze dat elke ochtend overweegt. Omdat haar man haar voor een jongere vrouw heeft verlaten en het voor een oude vrijgezelle vrouw in New York geen leven is. Voor deze speciale avond heeft ze zich sinds lange tijd weer mooi gemaakt. Door een bloem in d’r haar te steken en een tube foundation in haar gezicht uit te drukken.
Opeens pakt ze mijn hand en laat die niet meer los. Ze kijkt me stralend aan. “Ik wil het vanavond wel eens met een vrouw proberen,” zegt ze glunderend.
Ik vlucht naar de wc, omdat ik geen ‘nee’ kan zeggen.
De deur van het toilet staat half open. Ik klop erop en roep: “Hallo!” Het blijft stil. Ik doe de deur open en zie een van Jan’s gasten, die hij als ‘volbloed indiaan’ heeft voorgesteld, op het toilet zitten. Hij wiebelt een beetje en mist daardoor de pot. Dat zie ik aan de grond. “Everything okay?” vraag ik stevig glimlachend.
“Yes. Thank you,” antwoordt hij beleefd.
Ik doe de deur weer dicht. Ik heb dit niet gezien. Voor dingen waar je geen weet van hebt, ben je niet verantwoordelijk.
Ik loop de kamer weer in, tegen Lex aan. Volgens mij is hij op weg naar de wc. “Hoi,” zeg ik.
“Hoi.”
“Ik zou even niet naar de wc gaan.”
“Want?”
“Er zit een volbloed indiaan naast de pot te poepen,” zeg ik.
Lex kijkt me verbaasd aan. Mijn toekomst gaat niet naar de wc. Hij gaat een biertje halen.
Ik ga op zoek naar Roy. Niet omdat ik uitsluitsel wil over het feit of dit nou het perfecte betoog was om mijn carrière te redden, maar omdat ik behoefte heb aan iets normaals. “Dat was een kort gesprek. Met Lex,” zegt hij.
“Niet al te succesvol oo…” Lex komt—met drie biertjes!—bij ons zitten.
“Hoi,” zeggen Roy en ik.
“Proost!” zegt Lex.
We proosten.
“Henri heeft zijn ontslag ingediend,” zegt Lex.
Roy acteert verbaasd; ik reageer niet.
“Hij vond het erg leuk, maar hij heeft andere ambities,” gaat Lex verder. “Nou ja, dat kan gebeuren.” Hij neemt een slokje bier.
“Wel jammer,” zeg ik. “Hij was heel goed. De beelden die hij op de landbouwbeurs heeft geschoten, waren geweldig.”
“Vanzelfsprekend,” zegt Lex. “Weet je hoeveel een cameraman in New York kost? Voor zo’n bedrag mag je ook wel wat verwachten.”
“Dat interview toen heeft hij ook heel goed gedraaid,” zegt Roy. Volgens mij ook hopend dat Lex spijt gaat krijgen en zijn excuses zal aanbieden.
“Welk interview?”
“Met Kerry. Hilversum was er dolblij mee,” verduidelijkt Roy.
Dit leek raak: Lex veert op. “Jij moet mee naar de Democratische conventie.” Hij kijkt mij aan.
“Ik?”
“Jij kent Kerry’s pr-mannen.”
“Nou…kennen…”
“Dan kun jij een interview met hem regelen. Vanaf hier is dat onmogelijk.”
“Is dat niet…”
“Ik heb daar geen tijd voor,” gaat Lex onverstoorbaar verder. “Wim van Royen wordt ingevlogen als tweede verslaggever en ik ben én verslaggever én eindredacteur. Dus alles komt op mij neer.”
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Hoe moet ik in godsnaam een interview met Kerry scoren? Tijdens de conventie? Lex wacht niet op mijn reactie. Hij gaat bier halen en keert niet terug.
“Proost!” zegt Roy. “Volgens mij heb je je baan nog.”
Ik SMS Jasper:
VOLGENS MIJ HEB IK M’N BAAN NOG.
Ik ga toch de wc proberen; ik knap. Halverwege word ik staande gehouden door de kerstboomverkoper. “Hi, princess,” aapt hij Mario na. “Kan ik even met je over mijn nieuwste marketingstrategie brainstormen? Volgens mij heb jij daar verstand van.”
“Oké.”
“Ik heb een idee voor een actie,” zegt hij geheimzinnig en brengt zijn hoofd dicht bij het mijne. “Iedereen die nu een kerstboom koopt, krijgt er met de kerst twee voor de prijs van één,” glundert hij.
“Hoeveel heb je er al verkocht?”
“Vijf!” zegt hij trots.
“En waarom zouden mensen twee kerstbomen willen?” vraag ik. Ondertussen kijk ik zoekend naar een potentiële switch om me heen, zie de gouden legging lonken en blijf staan.
“Voor de buren. Ik heb het adres gevraagd van alle mensen die tot nu toe een boom hebben gekocht. Ik ga hun een mailing sturen over de actie.”
Ik zeg dat ik het een prima plan vind. Heel uitvoerbaar ook, zo’n mailing naar vijf personen.
“Ik heb het hier wel een beetje gezien,” fluister ik tegen Roy.
“Ik ook,” zegt Roy. We vluchten naar boven.
“Is iedereen gek in New York?” vraag ik.
“This is the madhouse,” zegt Roy thrillerig.
Ik vlucht naar onze eigen wc, maar sta meteen weer buiten. “Er ligt hier iets op de grond,” zeg ik zo neutraal mogelijk.
Roy komt kijken. De volbloed indiaan is weer van plek geruild: hij ligt nu op onze badkamervloer te slapen. “Ik moet zo ontzettend nodig!” fluister ik.
“Laten we naar de kroeg gaan,” hikt Roy. “Dit is niet normaal!”
“Geen idee,” zeg ik. “Ik heb geen referentiepunt meer.”
In het café drinken we het ene biertje na het andere op de baan die ik nog heb. “Ik hoop echt dat je mag blijven,” zegt Roy. “Zo lang we het samen doen, valt er wel om te lachen.”
Ik ben blij met mijn zielsverwant. Ik ben weliswaar een onafhankelijke, zelfstandige wereldvrouw, maar een beetje leunen is stiekem best fijn.
Na vijf bier zeg ik dat ik ga slapen, omdat ik doodmoe ben. Ik bel Jasper, maar hij neemt niet op. Ik meld zijn antwoordapparaat dat het redelijk goed ging met Lex en dat ik nu lekker ga slapen. Dus dat hij me niet per se meer hoeft te bellen. En leg de telefoon naast me op het kussen. In de hoop dat hij me belt.
Er wordt gebeld. Ik schrik wakker en grijp naar mijn telefoon. “Hé,” zeg ik.
Geen antwoord.
“Met Madelief,” zeg ik (misschien is het Jasper niet). Ik hoor niets; zelfs geen verbinding. Toch hoor ik een bel. Oorverdovend hard. Een soort sirene.
Ik ren op het geluid af, naar de gang. Roy is er ook, in zijn onderbroek. En de kerstboomverkoper en Jan. “Ik heb het godverdomme honderd keer gezegd. Niet aan die deur komen! Die leidt naar de bovenburen en die hebben een alarm!”
De kerstboomverkoper murmelt excuses.
“Wat doe jij überhaupt hierboven?! Deze etage is van Roy en Madelief. Jij hoort bij mij, beneden!” schreeuwt Jan.
“Ik…ik ben verliefd op Madelief,” zegt de kerstboomverkoper zacht. “Ik wilde naar haar toe.”
Ik kijk hem verbaasd aan. Ik dacht dat hij homo was en het vriendje van Jan. “Jij bent toch homo?” zegt Roy.
Nu kijkt de kerstboomverkoper verbaasd. “Hoe kom je daar nou bij?”
“Jij gaat nu mijn huis uit!” roept Jan boos. “Ik haal je van de straat, ik bied je een huis en wat doe jij? Je maakt misbruik van mijn gastvrijheid! Jij slaapt vannacht in je auto. Eruit!” Hij neemt de kerstboomverkoper aan zijn arm mee naar beneden.
“Dit is niet normaal,” fluisteren Roy en ik in koor.
“Laat Wim die suffe reportages maar maken, ik ga live,” fluistert Lex.
“Is Wim het daarmee eens?” fluistert Kees terug.
“Wat zijn jullie aan het bespreken?” vraagt een stem achter mij. Het is Wim.
Kees kleurt rood. “We zijn aan het werk,” zegt Lex kortaf.
“Daarvoor ben ik hier ook, dus misschien moeten we dat even gezamenlijk bespreken,” zegt Wim lachend.
Lex lacht niet. Hij lijkt het slecht te trekken dat Wim niet van hem onder de indruk is. “Er valt niet veel te bespreken; ik doe de live gesprekken met Hilversum, jij de reportages over de demonstranten buiten,” zegt Lex.
“Prima!” zegt Wim laconiek. Hij loopt weg.
“Wat een arrogante eikel is dat toch!” sist Lex naar Kees. En naar mij: “Als je een interview met Kerry scoort, kom je naar mij, ja?! Anders gaat die zelfzuchtige eikel ermee aan de haal!”
Ik heb geen idee hoe ik Lex’ bevel kan uitvoeren. Iederéén wil een interview met Kerry, vijftienduizend journalisten om precies te zijn. Maar niemand krijgt iets geregeld. Je mag zelfs niet in zijn buurt komen. Om de vier meter moet je je identiteitspapieren laten zien en boven ons zijn vliegtuigen van de luchtmacht non-stop op zoek naar mogelijke terroristen. De ideale setting voor Madelief uit Raalte om ‘even’ een interviewtje met John Kerry te scoren.
Ik loop naar de Duitsers, die een paar meter verderop zitten. “Hebben jullie enig idee hoe ik een interview met Kerry kan scoren?” vraag ik.
“Zeker weer een idee van de gay nazi?” zegt Sally, een New Yorkse die voor de Duitsers werkt, met haar typisch Amerikaanse stemgeluid. Hard en verdragend, volgens Lex, die diverse malen een “shut the fuck up” naar haar hoofd heeft geslingerd. Omdat zij daar totaal niet van onder de indruk was, haat Lex haar. Dat is inmiddels wederzijds. “Dat is écht onmogelijk, Madelief. Geef het op.”
Ik knik bevestigend om aan te geven dat ik me verder niet bezig zal houden met onmogelijke dingen en loop naar de Amerikanen. “Excuse me? Is there any way I can arrange an interview with Kerry, you think?”
De journalist van CNN kijkt me verstoord aan. “I wouldn’t tell you if there was, my dear. But to answer your question: no way. He doesn’t do interviews today.”
“Thanks,” zeg ik.
Ik loop naar het pr-centrum in de gigantische, omgebouwde ijshockeyhal. Als ik daar aankom, heb ik mijn journalistenpas zeven keer getoond. “Excuse me,” vraag ik aan de vrouw achter de balie, “can I speak to Mister Kerry’s pr-agent?”
“Which one?” vraagt ze op de automatische piloot.
“Eh…well, I don’t know his name. But I met him at The State Fair. He was very nice, ware a dark blue suit and has brown hair, short.”
“Are you joking?” vraagt de vrouw chagrijnig.
“No, not at all. I don’t know his name, but hè knows me. If you ask ‘who knows a Dutch girl who was spit by a lama at The State Fair’, hè will know.”
De vrouw zegt niks en pakt de microfoon. Jippie! Ze gaat het omroepen!
“Security please,” galmt er door het congrescentrum. Ik word ineens aangekeken door twee grote mannen met een oortje. “What do you want?” vraagt de dikste.
“I just wanted to ask a pr-man about the possibilities of an interview with John Kerry,” leg ik uit.
“He doesn’t do interviews today.”
“Really?” doe ik verrast.
“Really,” bevestigt de man.
Lex heeft net zijn eerste live-gesprek met Hilversum afgerond. “Hoe ging het?” vraag ik fluisterend aan Kees, in de hoop dat Lex in de stemming is voor een slecht-nieuwsge-sprek.
“Lex is live niet al te sterk. Hij hakkelde en stotterde nogal, omdat hij niet genoeg tijd heeft gehad de antwoorden uit zijn hoofd te leren.”
“Shit, zeg.” Een succesje voor Lex zou mij goed uitkomen.
“Maakt niet uit. Lex heeft dat zelf niet door.”
“Ik heb geen interview met Kerry kunnen regelen,” verklap ik. “Ik kan die pr-man niet vinden.”
“Gewoon zeggen dat je hem wel hebt gevonden en dat hij alleraardigst was, maar dat een interview er vandaag echt niet in zit,” adviseert Kees.
Ik loop met mijn leugen naar Lex. Hij zit aan de telefoon met Hilversum voor een korte evaluatie. De rest luistert via de intercom mee. “Het gaat hartstikke goed,” zegt een mannenstem. Lex kijkt trots. “Die reportage van Wim is echt geweldig!” specificeert de man.
Lex’ gezicht betrekt. Ik verdwijn uit zijn blikveld—dit is niet het geschikte moment voor een slecht-nieuwsgesprek.
Lex geeft Kees het bevel onmiddellijk naar buiten te gaan om met een briljante reportage terug te keren. Tegen Wim zegt hij: “Eén reportage is voldoende hoor. Ik doe die andere er wel bij.”
“Wat jij wilt, Lex,” reageert Wim. Hij gaat onderuitgezakt zitten en legt zijn voeten op tafel.
Lex hapt naar adem en stuift vervolgens woest weg. Op zoek naar antwoorden om uit zijn hoofd te leren. Hij rent als een kip zonder kop heen en weer; overlegt met collega’s over standpunten, belt Kees met nieuwe opdrachten, spreekt een voice over in, hapert, doet het opnieuw, hapert, rent naar boven, rent naar beneden en vloekt over de afstanden en de pijn aan zijn voeten.
Ik voel me onthand, omdat ik niks doe en Lex alles. Denkt hij natuurlijk. “Lex?” vraag ik voorzichtig. “ Met een stevige ruk draait Lex zich naar mij. “Ga schoenen halen!”
Ik kijk hem niet-begrijpend aan. Ik ben inmiddels thuis in ‘sodeflikker op! ksst, weg jij!’ en ‘krijg de kanker’—deze kende ik nog niet.
“Ik heb nieuwe schoenen nodig. Ik verrek van de pijn,” verduidelijkt Lex. Hij geeft me zijn schoenmaat en richt zich weer op zijn laptop.
“Oké,” zeg ik opgelucht. Al lang blij met een taakje waar niks mee mis kan gaan.
Na drie keer vragen heb ik een schoenenwinkel gevonden. Ik ben alleen vergeten te informeren wat voor soort schoenen Lex eigenlijk wil. Logisch denken, Madelief. Als Lex een bepaalde voorkeur zou hebben, had hij dat wel gezegd. Dus hij wil gewoon pijnloze schoenen waarop hij heel veel kan rennen. Zijn voeten komen toch niet in beeld.
Ik vraag de verkoper naar de comfortabelste schoenen voor het afleggen van lange afstanden. Hij overhandigt me drie paar. Ik neem de goedkoopste—het geld groeit Lex tenslotte niet op z’n rug.
Zonder enige reactie verwisselt Lex zijn schoenen. Kees legt uit dat Hilversum wederom met complimenten aan Wims adres heeft gebeld en dat Lex nu écht groen en geel ziet van jaloezie.
“Waar is die zelfingenomen kwast mee bezig?” roept hij naar Kees. Kees zegt het niet te weten. Lex staat op en loopt op hoge poten naar Wim.
“Jezus, Lex,” begroet die hem lachend. “Wat heb jij voor homosloffen aan!”
“Bemoei jij je godverdomme een keer met je eigen zaken!” sist Lex.
Wim kijkt hem afkeurend aan. “Hé Lex, rustig, het was maar een grapje. Het zijn toch ook homosluipers?”
“En jij bent een zelfingenomen kwast!” antwoordt Lex ziedend.
Wim is dat nu ook. “En nu moet je ophouden, miezerige gek!”
Lex is het daar totaal niet mee eens en scheldt Wim voor van alles en nog wat uit. Wim doet hetzelfde. Open monden kijken naar de tekeergaande viswijven.
“Wat een arrogante aap!” sist Lex de toeschouwers toe. Niemand beaamt dat. Ziedend kijkt hij rond. En ziet mij. Zijn ogen lichten angstaanjagend op. Hij komt vlak voor me staan. Zijn ene oog valt dicht, maar het andere blijft dat van mij moordlustig aankijken. “Jij kan ook helemaal niks, hè?!” gooit hij, compleet met consumptie, in m’n gezicht.
“Lex, het zijn…”
“Zeker dat interview ook nog niet geregeld, hè? Nee, natuurlijk niet! Laat Lex het allemaal maar alleen opknappen!”
“Lex! Nu moet je ophouden,” komt Wim tussenbeide.
“Ga jij je nu ook al met mijn personeel bemoeien?”
“Aren’t you the FOX-girl?” hoor ik achter me. Ik draai me om. Er staat een meisje met lang bruin haar. “Yes, it is you,” zegt ze en geeft me een hand. “We met in that shop in New York, where both of us bought a dress.”
“O, yes. I remember” zeg ik snel. Lex ontploft als ik te veel tijd besteed aan small talk. Snel afhandelen dus.
“Ken jij haar?” vraagt Lex, niet meer boos.
“Nou, kennen. Ik heb haar één keer in een kledingwinkel ontmoet,” antwoord ik haastig, zodat Lex snapt dat ik in zijn tijd niet ga staan mutsen met een vriendinnetje. Sterker nog, deze vrouw moet zo snel mogelijk weg. Als Lex hoort dat ik in zijn tijd bij FOX heb gesolliciteerd, is het echt afgelopen!
“Nice to meet you, miss Kerry” zegt Wim beleefd.
Ik kijk hem aan. “Het is Alexandra, de dochter van John Kerry,” beantwoordt hij mijn vragende blik.
“You didn’t know?” vraagt ze vertwijfeld.
“No, I didn’t. Otherwise I would…I didn’t…I…” Wat stom! De kranten hadden er bol van gestaan toen Alexandra in een doorschijnende jurk op het filmfestival van Cannes was verschenen. Heel Amerika viel over het feit dat ze haar borsten niet met een beha had bedekt. “Alexandra toont twee redenen waarom we haar vader als president moeten kiezen,” was een van de koppen. Ik had alleen nooit de link gelegd met het meisje uit de kledingwinkel. En ik had al helemaal die jurk niet aangeraden als ik had geweten dat zij ‘de dochter van’ was.
“Regel een interview met haar vader,” sist Lex als een buikspreker.
Mijn hoofd gaat op tilt. Hoe red ik me hieruit? Lex mag niets weten van FOX. Lex mag niets weten van mijn kle-dingadvies. Lex mag niet weten dat ik juist de allerlaatste persoon op aarde ben die ooit een interview via haar kan regelen!
“Don’t worry. I don’t regret it,” zegt Alexandra geruststellend.
Ik haal opgelucht adem.
“And you, did you succeed at FOX?”
Ik heb meteen een verschrikkelijke kikker in mijn keel.
Misschien overstemt het gerochel met terugwerkende kracht haar laatste woord.
“FOX?” vraagt Lex.
“Voxpops!” fonetiseer ik. Drie mannen kijken mij uiterst verbaasd aan. “Voxpops. Ik heb buiten net wat voxpops gedaan. Dat leek me leuk, om mensen op straat te vragen naar de conventie. Gewoon een ideetje. We moeten nog maar zien wat het wordt en…”
“Ben jij bezig mijn producers in te zetten voor die lullige items van je?” roept Lex naar Wim.
“Ik heb werkelijk geen idee waar ze het over heeft, Lex.”
“Het was niet voor Wim,” haast ik me te zeggen. “Ik deed een beetje research om te kijken of het leuk zou zijn.” Snel richt ik me tot Alexandra. Zij moét weg, voordat ze nog meer zegt.
Ze lijkt mijn gedachten te kunnen lezen. “I can see you’re very busy. Nice meeting you again,” zegt ze en maakt aanstalten om te vertrekken.
“No!” roept Lex. “She’s not busy. Not at all. Regel dat we haar pa kunnen interviewen,” beveelt hij nogmaals.
“Maar…”
Lex kijkt me dreigend aan.
“Oké, oké,” zeg ik. “Maar dan moet ik wel even rustig met haar apart zitten.”
“Het maakt me niet uit hóe je het doet, als je het maar doet!”
Ik kijk haar onderzoekend aan. “Do you smoke?” vraag ik.
Ze knikt.
“Would you like to smoke one?”
Ik inhaleer diep in de hoop de stress eruit te blazen en energie erin. Ik moet vriendinnen met haar zien te worden. “Ben je zenuwachtig voor je speech?” vraag ik betrokken.
“Het begint nu wel een beetje te komen. Ze schrijven alles voor je uit en zeggen vervolgens ‘wees vooral jezelf.”
“Ken je hem uit je hoofd?”
“Ja, redelijk. Ik moet er alleen nog iets persoonlijks aan toevoegen, iets dat symbool staat voor mijn vader’s visie op Amerika.”
“Misschien kun je iets met een dolfijn doen,” zeg ik.
Ze kijkt me verbaasd aan.
Ik vertel dat ik tijdens mijn kopstudie Communicatiewetenschappen een stuk moest schrijven over massabeïnvloeding en het imago van Amerika, en toen de dolfijn als metafoor had genomen. Die beesten hebben—net als Amerika—een heldenstatus. Kijk maar naar Flipper. Die hielp mensen in nood door hun bootje richting land te duwen. En helemaal niet omdat hij zo met die mensen begaan was, hoor, het was puur eigenbelang. Dolfijnen zijn namelijk de geilste beesten op aarde: door tegen een bootje te schurken, krijgen ze een orgasme.
Alexandra lacht. Niet echt overtuigd, lijkt het.
“Je zou een link kunnen leggen tussen het internationale beleid van Bush en dat van je vader, door te zeggen dat Amerika weer de status moet krijgen van Flipper, van de redder in nood in plaats van de uit eigenbelang opererende opportunist. En dat je vader daarvoor gaat zorgen?”
Zelf vind ik het geniaal; Alexandra niet. “Amerikanen houden niet van klaarkomende dolfijnen. Ze worden al gek van een doorschijnende jurk,” zegt ze lachend.
“Dieren en kinderen scoren anders wel bij het grote publiek. Heb je niet toevallig een mooie herinnering aan iets met een huisdier? Ik had vroeger een hamster—Snoepje—die door mijn vader heldhaftig uit haar lijden is verlost.”
“Mmm…misschien kan ik daar wel wat mee,” zegt Alexan-dra opeens een stuk overtuigder. “Mijn vader was ook altijd heel heldhaftig met dieren.”
Ik ben blij: ik heb een vriendin in nood geholpen. Nu zij mij nog. “Was je pa erg over de zeik vanwege die jurk?” leg ik alvast een natuurlijke link.
“Nee, eigenlijk niet. Maar dat is meer te danken aan mijn moeder, die verafschuwt vrouwen die in de schaduw van een man staan.”
Ik heb ooit gelezen dat haar moeder, die het ketchupim-perium van Heinz beheert, tegen haar man had gezegd toen hij als kandidaat gekozen werd: “Als je het ooit flikt om vreemd te gaan, vermink ik je. Ik zal je niet vermoorden, ik vermink je.”
Alexandra vertelt dat zij ook haar eigen gang wil blijven gaan en er niet voortdurend op aangesproken wil worden de dochter van Kerry te zijn. Ik zeg dat ik me dat goed kan voorstellen en vertel dan dat mij ontslag boven het hoofd hangt. En dat mijn vriendje sowieso in New York blijft. En dat ik bang ben om zonder baan ook een soort first lady te worden.
“Zolang je je eigen jurken maar blijft uitkiezen,” reageert ze. “Het gaat erom dat je geest onafhankelijk is. Mijn vader zegt altijd: ‘Ali, als er iets is wat je niet leuk vindt, iets wat veranderd moet worden, verander het dan. Geef nooit op. Je leeft mi en niet later. Dus doe het nu’.”
Alexandra’s telefoon gaat: “I’ll be there in a minute,” zegt ze. “Ik moet naar de make–up,” legt ze uit.
Ik moet het nu vragen. Kerry zegt het zelf: geef nooit op. Als ik geen interview krijg, ben ik m’n baan kwijt. En mijn grote liefde. En dus mezelf. Ik moet het nu doen!
Ze staat op. Dooft haar sigaret. Omhelst me.
“Ik duim voor je,” zeg ik.
“Is het belangrijk voor je?” vraagt ze.
“Ja. Niet alleen voor jou, eerlijk gezegd. Ik wil ook graag dat je vader de verkiezingen wint.”
“Nee, ik bedoel dat interview met mijn vader?”
Hoe weet zij dat? Het is beangstigend hoe doorzichtig mijn gedachten zijn. Ik zeg dat het niet zo belangrijk voor me is. In ieder geval niet belangrijker dan haar aversie om ‘dochter van’ te zijn.
Ze glimlacht. “Go girl! Het komt op de een of andere manier vast wel goed.”
De zaal staat inmiddels vol Kerry-aanhangers; een publieksopwarmer schreeuwt de menigte vanaf het podium toe.
Ik worstel me door de chaos van spandoeken, op zoek naar Lex.
Hij zit in zijn eentje. Nors. Een stukje verderop staat Wim met de anderen. Opgewonden. Ik loop naar Lex. Die veert op: “Gelukt?”
“Nee.”
“Wat ‘nee’. Wilde ze het niet doen?”
“Ik…ik heb het haar niet gevraagd.”
Lex kijkt me aan alsof ik een vliegtuig ben dat zojuist in een van de Twin Towers is gevlogen. “Hoezo niet?”
“Ze wil liever niet de ‘dochter van’ zijn.”
“O ja! En daarom gaat ze zo voor heel de wereld een speech houden voor haar pa! Jezus Christus. Ik kan echt niks aan jou overlaten!”
Ik val stil. Lex heeft gelijk: hij staat er ook alleen voor. Hij heeft niks aan mij. Aan niemand eigenlijk. Hij verlamt je.
Lex is ineens rustig. “Als we morgen op kantoor zijn, gaan wij praten.”
No surrender van Bruce Springsteen klinkt in de zaal, Kerry loopt door de juichende mensenmassa naar het podium, duizenden spandoeken gaan omhoog en er barst een oorverdovend applaus los. “I am John Kerry. I am reporting for duty,” roept Kerry saluerend zodra hij op het podium staat. De menigte wordt wild.
Ook Alexandra krijgt een laaiend onthaal als ze achter de microfoon gaat staan. Ik doe op m’n allerhardst mee. “It’s great to be here tonight. It hasn’t been easy to shift through years of memories about my father to find one that might tell you who John Kerry really is. But I found one. It’s a silly story, but it’s true, and it’s one of my favorites.” Ze vertelt dat ze met de hele familie een boottochtje maakte en dat alle huisdieren mee mochten, inclusief de hamster. Halverwege duwde hun golden retriever toen per ongeluk de kooi met de hamster in het water. Iedereen keek verschrikt naar het zinkende diertje. Behalve haar vader, die dook achter het kooitje aan, haalde de hamster eruit en gaf hem mond-op-mondbeademing. En redde zo het leven van ‘Liquorice’.
Het publiek beloont haar met een gigantisch applaus. “Wat betekent ‘liquorice’?” vraag ik Kees snel.
“Dropje.”
Op mijn hotelkamer laat ik me op het bed vallen; ik ben lammer dan lam. Duizelig en misselijk. Ik blijf liggen tot het verdwijnt en ik Jasper kan bellen.
Ik schrik wakker van SMS-gepiep. Het is licht en mijn hoofd bonkt. Ik lees het bericht:
U HEEFT 2 BERICHTEN IN UW VOICEMAIL.
Ze zijn van Jasper. De eerste meldt dat hij benieuwd is hoe het gaat, de tweede dat hij kaartjes voor een basketbalwedstrijd heeft kunnen scoren en of ik meega. Er gaan ook wat vrienden van hem mee. JA LEUK. X. stuur ik terug.
Lex zit in zijn kantoor. Ik lees de kranten; Alexandra’s hamsterverhaal staat overal in: Snoepje leeft voort in Dropje.
“Heb je even?” vraagt Lex. Ik ga zijn kamer binnen en neem plaats op een stoel. “Je proeftijd loopt eind deze week af en ik heb besloten je contract niet te verlengen. Het is niet dat ik je niet goed vind, hoor. Je bent belangrijk geweest voor de visie op het programma en je schrijft goed, maar ik heb gewoon een andere smaak, dus…”
“Oké.”
“Ik zet je op de aftiteling van alle afleveringen en…”
“Prima!”
“En misschien kunnen we in de toekomst weer samenwerken. Voor een andere productie. In Nederland.”
Niks lukt bij Lex; zelfs afkappen niet. Ik laat me dus verlokken tot een weerwoord en zeg dat ik me geneer als ik met hem draai. Omdat ik me schaam voor de manier waarop hij mensen behandelt.
“Dat ligt dan aan jou. Iedereen heeft het hier altijd naar z’n zin!” Lex kan het wel: gênante dingen radicaal afkappen.
Ik zeg dat ik de laatste opzetten voor de serie later deze week zal afschrijven en loop weg. Met opgeheven hoofd.
Ik heb geen zin om Jasper in te lichten over mijn werkloze status, terwijl hij ondertussen een miljoenendeal sluit. Bovendien wil ik zijn primaire reactie zien, ik wil samen zijn als ik het nieuws meedeel.
Ik krijg een SMS van hem:
19.15 OP DE ZUIDWESTELIJKE HOEK VAN 7TH AVE EN 34E STREET.
Het laatste waar ik zin in heb, zijn Jaspers succesvolle vrienden. Maar de date cancellen is geen optie: de kaartjes waren heel duur, zei Jasper.
Iedereen staat op mij te wachten. Jasper, vriend Sonny—een beroemde acteur—, diens vriendin Natascha, en een collega van Jasper. “Ik ben ontslagen!” zeg ik supervrolijk als ik me bij hen voeg.
Iedereen kijkt me verbaasd aan. Hoe blij kan een mens met zoiets zijn? “Wat is er gebeurd?” vraagt Jasper.
“O, een beetje gedoe. Net gesprek gehad met Lex. Zullen we gaan? Ik kan wel een biertje gebruiken,” stel ik opgeruimd voor.
We gaan. Jasper komt naast me lopen. “Maar wat is er dan gebeurd?”
Ik geef hem een samenvatting van mijn ontslag.
“O, je bent dus niet ontslagen; je contract is niet verlengd.”
Ik kijk hem boos aan. Wat maakt het in godsnaam uit welk etiket je erop plakt? Ik ben mijn baan kwijt. Het is net of Jasper zich drukker maakt om mijn reputatie dan om mijn verloren baan. “Ontslagen klinkt leuker,” zeg ik expres.
Na de wedstrijd gaan we naar Rose’s Turn. Jasper probeert zijn arm om me heen te slaan, maar dat voorkom ik door mijn pas te versnellen en naast zijn collega te gaan lopen. Ik wil nu niet praten, met iedereen erbij.
Natascha kijkt vol bewondering naar de zangers in de bar en overweegt of zij een kans zal wagen. “Die lui zingen zo steengoed. Ik ben bang dat ik daarbij in het niet val.”
Ik probeer haar te overtuigen. “Wat maakt het uit? Het is toch gewoon tof om te doen?”
Voorzichtig staat ze op en loopt een beetje schuchter naar het podium. De vaste zangers begroeten haar hartelijk, het podium is voor haar. De piano begint te spelen en Nata-scha begint te zingen. Eerst wat verlegen, maar als het publiek haar eerste tonen beloont met een aanmoedigend applaus, gaat ze los.
Ze ziet er prachtig uit en zingt geweldig. Als de laatste tonen van haar nummer klinken, volgt een oorverdovend applaus.
Jasper klapt ook. Hij richt zich tot Sonny en houdt zijn hand uitnodigend omhoog. Sonny beantwoordt de highfive. “She’s yours!” zegt Jasper plaatsvervangend trots.
Pippi gaat even naar de wc.
We zwaaien Jaspers vrienden uit en zeggen dat het heel gezellig was. “Ga je met mij mee?” vraagt Jasper.
“Ja,” zeg ik.
Als we binnenkomen, strompelt Jasper direct naar de slaapkamer—hij is dronken. Ik volg hem. “Hoe moet het nu met ons?” flap ik eruit.
Jasper kijkt me aan. “Lief, zullen we het daar morgen over hebben? Ik ben moe en ik ben dronken.”
Vol ongeloof kijk ik hem aan. “Hoe kun je nu slapen?” roep ik. “Ik ben godverdomme helemaal naar New York gekomen, je belooft me keer op keer dat je er voor mij zult zijn, dat je uiteindelijk niets liever wilt dan samenwonen en als ik dan een keer hulp nodig heb, ga jij liggen pitten!”
“Lief. Alsjeblieft! Iets stiller graag. In de kamer hiernaast ligt een vriend van mij te slapen. Laten we er alsjeblieft een andere keer over praten.”
“Ik wil er mi over praten. Ik ben ontslagen, ja! Zonder salaris kan ik hier niet meer blijven. En dat heeft consequenties voor ons. Sterker nog: er is helemaal geen ‘ons’ meer als ik terug moet naar Nederland!”
“Zo ver is Nederland nou ook weer niet. Dat hoeft toch geen probleem te zijn,” reageert hij gapend.
Mijn mond valt open—hoe kan hij zo rustig blijven! Hij moet ook bang zijn dat het dan misgaat! “Als jij zo doorgaat, word je een eenzame selfkicker,” gil ik hem toe. Het maakt me niet uit hóe, als Jasper maar reageert. “Met je penthouse, je auto voor de deur, je o-zo belangrijke baan en je hippe vrienden. Nou, ga lekker je gang, ik wil dat niet. Ik bén geen vissersvrouw. Ik ben een gulzige bakkersvrouw. En ik laat me niet meer aan dat zelfzuchtige lijntje van je houden!”
Jasper blijft onberoerd.
“Zeg eens wat!” zeg ik, woest zijn dekbed naar beneden trekkend.
Jasper slaapt. Wel godver…Ik duw tegen hem aan. “Ik praat godverdomme tegen je!”
Jasper murmelt iets.
“Wat zeg je?”
“Lief, doe niet zo dramatisch. Dan laten we het toch gewoon doodbloeden.” En hij is weer weg.
Ik ben perplex. Laten doodbloeden…Gewoon laten doodbloeden! Dat is toch niet normaal? Ik ontplof bijna. Ik stap van het bed en ijsbeer rokend door de woonkamer. Ik drink een whisky-cola. En nog een. En nog een. Ik bel Mitchell. Hij is goed in het zeggen van opbeurende dingen. Hij heeft nog niet opgenomen of ik begin al te snikken. Hortend en snotterend vertel ik van mijn ontslag en van Jaspers voorstel om het gewoon te laten doodbloeden.
“Ik herken je zo helemaal niet, Lief. Wat heeft die jongen toch waardoor jij steeds zo over je grenzen heen gaat?”
“Ik weet het niet. Ik heb zoiets ook nog nooit meegemaakt; zo’n intense liefde, maar ook zo’n onmogelijke.”
“Je moet er echt mee kappen, Madelief. Misschien bedoelt hij het goed, maar ik merk dat jij er alleen maar ongelukkiger van wordt. Je hebt telkens weer hoop, je bezwijkt telkens weer, je lijkt wel een verslaafde. Dat is niet goed.”
Allemachtig. Dat ik verdomme helemaal naar New York moet gaan, voor de grootste maniak ter wereld moet werken en ontslagen moet worden om in te zien dat een relatie met Jasper onmogelijk is! Ik ben helemaal geen engel met opstartproblemen, ik ben een engel met gebroken vleugels die zojuist is neergestort.
“Heel veel sterkte, Lief. Ik zie je op Schiphol.”
“Lief…? Lief?”
Ik schrik wakker, doe mijn ogen open en zie Jasper.
“Waarom heb je vannacht hier geslapen?” vraagt hij bezorgd.
Ik kom overeind. En ben meteen weer boos. “Ik wilde mijn koffer pakken en vertrekken, maar zelfs dat kon niet. Omdat die vriend van jou daar slaapt.” Ik kijk naar de kamer waarvan de deur openstaat. De vriend is vertrokken, het is ruimschoots ochtend.
Ik sta op, loop resoluut de kamer in, pak mijn koffer en gooi er wild mijn kleren in.
“Lief! Wat is er nou? Ik was dronken. Heb ik iets verkeerds gezegd?”
“Dronken mensen spreken de waarheid. Het is mij eindelijk duidelijk geworden: het wordt nooit wat tussen ons. En dat heeft niks met jouw bindingsangst te maken. Wij passen gewoon niet bij elkaar. Jij vindt New York fantastisch, ik vind het gewoon een stad. Jij vindt mensen leuk die de hele avond: ‘O, I love this restaurant!’ kirren, ik verveel me dan rot. Ik wil praten als ik ben ontslagen; jij gaat dan slapen.”
“Lief, dat is helemaal niet waar. Dat zijn maar details. Wij kijken op dezelfde manier, we lachen om dezelfde dingen, wij passen juist heel goed bij elkaar.”
“Niet als het om een relatie gaat,” zeg ik, terwijl ik een nieuwe lading kleren in mijn koffer kieper. “Ik wil iemand die van me houdt en die volledig voor me gaat, zonder voorwaarden. Niet mits het in New York is, nadat het werk is gedaan en alle vrienden zijn bezocht. Ik wil dat er af en toe op m’n rug wordt gekriebeld.”
“Maar dat wil ik ook, Lief.”
Ik kijk hem verbaasd aan. Is dit de man die een paar uur geleden nog voorstelde om het gewoon te laten doodbloeden?
“Echt, Lief. Als ik zou kunnen samenwonen, zou het met jou zijn. Ik kan…”
“En als ik honderd miljoen zou hebben, zou ik de helft aan jou geven,” onderbreek ik hem pissig. “Ik heb geen zin meer in die loze beloftes.”
Jasper kijkt me beledigd aan. “Dat zijn geen loze beloftes. Ik hou zielsveel van je. Ik kan het nu alleen niet aan, een normale relatie.”
“Het zal allemaal wel. Maar wat heb ik daaraan. Nu?” Ik klap m’n koffer dicht en rol hem naar de deur. Als ik mijn jas aandoe, voel ik opeens nog iets om me heen. Jasper.
Ik houd mijn armen langs mijn lichaam. Ik doe niet mee aan deze omhelzing.
Jasper huilt. De omhelzing wordt steviger.
Mijn hoofd spreekt al mijn lichaamsdelen toe: hier doen wij niet aan mee!
We vrijen in bed, we vrijen in bad, we vrijen in bed en Jas-per kriebelt eindeloos op mijn rug. Mijn hart smeekt of het voor altijd nu kan blijven. “Ik moet zo gaan,” zeg ik.
Jasper kijkt me aan. “Ik hou van je, Lief. Ik hoop echt dat het later wel kan en dat je niet binnen een jaar getrouwd bent en kinderen krijgt.”
“Wat maakt het uit of ik ga trouwen. Het is toch over.”
“Dat maakt heel veel uit, Lief. De vonk tussen ons is nooit gedoofd, dus die gaat vanzelf weer vlammen als we elkaar zien.”
“Zo werkt dat niet. Als wij elkaar niet meer zien, gaan we elkaar vergeten. Die liefde blijft niet vanzelf bestaan.”
Jasper is even stil. “Ik zal jou nooit vergeten. Het klinkt misschien gek uit mijn mond, maar ik ben een enorme romanticus. Ik denk dat het wél kan.”
“Ik moet mijn hoop kapotmaken,” zeg ik. “Ik wil ook liever later dan nooit, maar straks leef ik heel m’n leven voor later. En komt later nooit.”
“Maar je kunt in de tussentijd toch gewoon doorgaan met je leven, Lief.”
“Nee, dat kan ik niet. Dan ga ik toch zitten wachten op later. Waardoor ik in het nu niet gelukkig kan zijn.” Ik kruip uit bed en trek wazig mijn kleren aan. Ik moet gaan, voordat ik weer bezwijk. “Wil je een taxi voor me bellen, alsjeblieft?”
We wachten op de bank. Ik zit bij Jasper op schoot. We kijken elkaar niet aan. Mijn hoofd ligt in zijn nek. Jasper staart vooruit. Zijn grote armen liggen om mij heen. We zeggen niets.
Ik kan het nog steeds niet geloven. Ik wil dit zó ontzettend graag houden. Wil zó graag dat later nu is. Maar later blijft later, het is echt voorbij.
“Jezus. Wat is dit stom, Lief,” zegt Jasper.
De taxi is er. We gaan met de lift naar beneden. In gedachten verzonken zoek ik naar een gedachte die de pijn kan verzachten. Maar ik vind niks.
Ik voel dat Jasper naar me kijkt. Ik kijk terug en glimlach. Jasper beantwoordt hem niet.
Het regent hard; de straat is doorweekt. Ik zou willen dat het een gracht was. Maar alleen mijn voeten worden nat. En m’n koffer wil niet rollen. De taxichauffeur tilt hem in de achterbak.
Jasper plakt zijn lijf om me heen. New York is zichzelf niet, er rijden geen auto’s. De chauffeur wacht stilzwijgend in de auto. In de stromende regen staan we in elkaar verstrengeld.
In de uitzoom zwelt de muziek aan, de aftiteling verschijnt. “En ze leefden nog lang en gelukkig.” Zo gaat dat in de film.
Ik stap in de taxi. Jaspers hoofd gaat mee naar binnen: Grote Mond zoent Kleine Mond. En Kleine Mond zoent Grote Mond.
Dan doe ik het portier dicht. Mijn hand maakt een zwaai-beweging. Zijn hand zwaait terug. De taxi trekt op.
En stopt. Jasper trekt het portier open. “Ik hou zo ontzettend veel van jou,” zegt hij.
“Ik ook van jou,” antwoord ik. En doe de deur weer dicht.
§
EINDE