Proloog

 

 

Hij is weer terug. Mama slaapt, of ze is weer ziek.

Ik verstop me en maak me klein onder de keukentafel. Ik kan mama door m’n vingers heen zien. Ze slaapt op de bank. Haar hand ligt op het kleverige, groene kleed en hij heeft z’n grote laarzen aan met de glanzende gespen. Hij staat over mama heen gebogen en schreeuwt tegen haar.

Hij slaat mama met een riem. Sta op! Sta op! Je bent een ontzettend gestoord kutwijf! Je bent een gestoord kutwijf! Je bent een gestoord kutwijf! Je bent een gestoord kutwijf! Je bent een gestoord kutwijf! Je bent een gestoord kutwijf!

Mama maakt een snikkend geluid. Stop. Hou alsjeblieft op. Mama schreeuwt niet. Ze maakt zich heel klein.

Ik stop m’n vingers in m’n oren en doe m’n ogen dicht. Het geluid stopt.

Hij draait zich om en ik kan z’n laarzen zien – hij komt de keuken binnenstampen. Hij heeft de riem nog steeds vast. Hij zoekt mij.

Hij bukt en grijnst. Hij ruikt vies. Naar sigaretten en drank. Daar ben je, kleine etterbak.

 

Hij schrikt wakker met een huilkreet die door merg en been gaat. Jezus! Hij baadt in het zweet en z’n hart gaat als een gek tekeer. Wat gebeurt er, verdomme? Hij zit rechtop in bed en begraaft z’n gezicht in z’n handen. Fuck. Ze zijn terug. Dat geluid kwam van mij. Hij haalt diep adem en probeert tot rust te komen, terwijl hij probeert de geur van goedkope whisky en muffe Camel-sigaretten uit z’n gedachten en neus te verdrijven.