Vijftigs eerste kerstfeest
Mijn trui prikt en ruikt naar nieuw. Alles is nieuw. Ik heb een nieuwe mama. Ze is dokter. Ze heeft een teetskoop die ik in mijn oren kan doen waardoor ik mijn hart kan horen. Ze is lief en ze glimlacht. Ze glimlacht de hele tijd. Haar tanden zijn klein en wit.
‘Wil je me helpen met de boom, Christian?’
Er staat een grote boom in de kamer met de grote banken. Een heel grote boom. Zo een heb ik eerder gezien. Maar in een winkel. Niet binnen waar de banken staan. Mijn nieuwe huis heeft heel veel banken. Niet één bank. Niet één bruine, plakkerige bank.
‘Hier, kijk eens.’
Mijn nieuwe mama laat me een doos zien en die zit vol ballen. Heel veel mooie, glimmende ballen.
‘Dit is de kerstversiering voor de boom.’
Kerst-ver-sie-ring. Kerst-ver-sie-ring. Mijn hoofd zegt het woord. Kerst-ver-sie-ring.
‘En dit...’, ze stopt en trekt er een touw uit met kleine bloemetjes eraan. ‘Dit zijn de lichtjes. Eerst de lichtjes en dan gaan we de boom mooi maken.’ Ze steekt haar hand uit en woelt met haar vingers door mijn haar. Ik word heel stil. Maar ik vind haar vingers in mijn haar fijn. Ik vind het fijn om dicht bij nieuwe mama te zijn. Ze ruikt lekker. Schoon. En ze raakt alleen mijn haar aan.
‘Mam!’
Hij roept. Lelliot. Hij is groot en aanwezig. Heel aanwezig. Hij praat. De hele tijd. Ik praat helemaal niet. Ik heb geen woorden. Ik heb woorden in mijn hoofd.
‘Elliot, lieverd, we zijn in de zitkamer.’
Hij rent naar binnen. Hij is naar school geweest. Hij heeft een tekening. Een tekening die hij gemaakt heeft voor mijn nieuwe mama. Ze is ook Lelliots mama. Ze gaat op haar knieën zitten en omhelst hem en kijkt naar zijn tekening. Het is een huis met een mama en een papa en een Lelliot en een Christian. Christian is heel klein in Lelliots tekening. Lelliot is groot. Hij heeft een brede glimlach en Christian kijkt verdrietig.
Daar is papa ook. Hij loopt op mama af. Ik houd mijn dekentje goed vast. Hij kust nieuwe mama en nieuwe mama is niet bang. Ze glimlacht. Ze kust hem terug. Ik knijp in mijn dekentje.
‘Hallo, Christian.’ Papa heeft een zachte, diepe stem. Ik vind zijn stem fijn. Hij is nooit luid. Hij schreeuwt nooit. Hij schreeuwt niet zoals... Hij leest me voor als ik naar bed ga. Hij leest over een kat met een hoed en groene eieren met ham. Ik heb nog nooit groene eieren gezien. Papa hurkt zodat hij klein is.
‘Wat heb je vandaag gedaan?’
Ik wijs naar de boom.
‘Jullie hebben een boom gekocht? Een kerstboom?’
Ik zeg ja met mijn hoofd.
‘Het is een prachtige boom. Die hebben jij en mama goed uitgekozen. Het is belangrijk om een mooie boom uit te kiezen.’
Hij geeft me ook een klopje op mijn hoofd en ik sta heel stil en houd mijn dekentje extra goed vast. Papa doet me geen pijn.
‘Papa, kijk eens naar mijn tekening.’ Lelliot wordt boos als papa met mij praat. Ik sla Lelliot als hij boos op mij is. Nieuwe mama wordt boos als ik dat doe. Lelliot slaat mij niet. Lelliot is bang voor mij.
De lichtjes in de boom zijn mooi.
‘Hier, ik laat het je even zien. Het haakje gaat door het oogje, en dan kun je hem in de boom hangen.’ Mama hangt de rode kerst-ver-... kerst-ver-sie-ring in de boom.
‘Probeer jij het maar met dit belletje.’
Het belletje klingelt. Ik beweeg het heen en weer. Het maakt een blij geluid. Ik beweeg het weer. Mama glimlacht. Een brede glimlach. Een speciale glimlach voor mij.
‘Vind je het belletje mooi, Christian?’
Ik zeg ja met mijn hoofd en beweeg het belletje nog een keer, en het rinkelt blij.
‘Je hebt een prachtige glimlach, lieve jongen van me.’ Mama knippert en veegt met haar hand langs haar ogen. Ze aait me over mijn hoofd. ‘Ik zie je graag glimlachen.’ Haar hand gaat naar mijn schouder. Nee. Ik stap achteruit en knijp in mijn dekentje. Mama kijkt verdrietig en dan blij. Ze streelt mijn haar.
‘Zullen we het belletje in de boom hangen?’
Mijn hoofd zegt ja.
‘Christian, je moet het tegen me zeggen als je honger hebt. Dat kun je wel. Je kunt mama’s hand pakken en mama meenemen naar de keuken en iets aanwijzen.’ Ze wijst naar me met haar lange, slanke vinger. Haar nagel glimt roze. Heel mooi. Maar ik weet niet of mijn nieuwe mama boos is of niet. Ik heb al mijn eten opgegeten. Macaroni met kaas. Het was lekker.
‘Ik wil niet dat je honger hebt, lieverd. Begrijp je dat? En wil je nu een beetje ijs?’
Mijn hoofd zegt ja! Mama glimlacht naar me. Ik vind haar glimlach heerlijk. Nog lekkerder dan macaroni met kaas.
De boom is mooi. Ik sta ernaar te kijken en houd mijn dekentje stevig vast. De lichtjes twinkelen in allemaal verschillende kleuren en de kerst-ver-sie-ring heeft ook allemaal verschillende kleuren. Ik vind de blauwe mooi. En boven op de boom staat een grote ster. Papa tilde Lelliot heel hoog op, en Lelliot zette de ster op de boom. Lelliot vindt het leuk om de ster op de boom te doen. Ik wil de ster op de boom doen... maar ik wil niet dat papa me zo hoog optilt. Ik wil niet dat hij me vasthoudt. De ster fonkelt en geeft licht.
Naast de boom staat de piano. Van mijn nieuwe mama mag ik de zwarte en de witte toetsen op de piano aanraken. Zwart en wit. Ik vind wit mooi klinken. Zwart klinkt fout. Maar ik vind zwart ook mooi. Ik ga van wit naar zwart. Zwart naar wit. Wit, wit, wit, wit. Zwart, zwart, zwart, zwart. Ik vind het mooi klinken. Ik vind het heel mooi klinken.
‘Zal ik iets voor je spelen, Christian?’
Mijn nieuwe mama gaat zitten. Ze raakt de witte en de zwarte aan en er komen liedjes uit. Ze drukt op de pedalen onderaan. Soms is het hard en soms is het zacht. Het is een blij liedje.
Lelliot wil dat mama ook zingt. Mama zingt over een lelijk eendje. Mama maakt een raar kwakend geluid. Lelliot maakt het rare, kwakende geluid ook en hij doet zijn armen opzij als vleugels en flapt ze op en neer als een vogel. Lelliot is grappig.
Mama lacht. Lelliot lacht. Ik lach.
‘Vind je dit een leuk liedje, Christian?’ En mama heeft haar verdrietig-blije gezicht opgezet.
Ik heb een kerstsok. Hij is rood en er staat een plaatje op van een man met een rode muts en een grote witte baard. Hij heet de kerstman. De kerstman brengt cadeautjes. Ik heb plaatjes gezien van de kerstman. Maar de kerstman heeft me nog nooit een cadeautje gegeven. Ik was stout. De kerstman geeft geen cadeautjes aan stoute jongetjes. Nu ben ik lief. Mijn nieuwe mama zegt dat ik lief ben, heel lief. Nieuwe mama weet het niet. Ik ga het haar nooit vertellen... maar ik ben stout. Ik wil niet dat nieuwe mama dat weet.
Papa hangt de sok aan de schoorsteenmantel. Lelliot heeft ook een sok. Lelliot kan het woord op zijn sok lezen. Er staat Lelliot. Op mijn sok staat ook een woord. Christian. Nieuwe mama spelt het voor me. C-H-R-I-S-T-I-A-N.
Papa zit op mijn bed. Hij leest me voor. Ik houd mijn dekentje vast. Ik heb een grote kamer. Soms is de kamer donker en heb ik nare dromen. Nare dromen over eerst. Mijn nieuwe mama komt bij me liggen als ik nare dromen heb. Ze zingt zachte liedjes en ik val in slaap. Ze ruikt naar zacht en nieuw en lief. Mijn nieuwe mama is niet koud. Niet zoals... niet zoals... En mijn nare dromen gaan weg als ze naast me slaapt.
De kerstman is geweest. De kerstman weet niet dat ik stout ben geweest. Ik ben blij dat de kerstman dat niet weet. Ik heb een trein en een helikopter gekregen, en een vliegtuig en een helikopter, en een auto en een helikopter. Mijn helikopter kan vliegen. Mijn helikopter is blauw. Hij vliegt om de kerstboom heen. Hij vliegt over de piano en landt midden op de witte. Hij vliegt over mama en over papa en over Lelliot die met zijn lego speelt. De helikopter vliegt door het huis, door de eetkamer, door de keuken. Hij vliegt langs de deur naar papa’s studeerkamer en naar boven naar mijn slaapkamer, naar Lelliots kamer, naar mama en papa’s slaapkamer. Hij vliegt door het huis, want het is mijn huis. Mijn huis, waar ik woon.