10

Ik ben de dag nog nooit begonnen met gefrituurde calamari, maar ik zou het zo weer over doen. Ik zou er zelfs over nadenken om in plaats van groene thee gazpacho te drinken. Van die scherpe, groene pepertjes word je lekker wakker.

Eerst voelde ik me een beetje vreemd; ik was de enige aangeklede persoon voor zover het oog reikte, maar langzaam aan accepteerde ik dat de huid-stofverhouding aan het zwembad iets anders ligt dan in de tochtige etablissementen waar ik thuis vaak kom. Hugh liet me weten dat je in minder luxe restaurantjes gewoon op plastic stoelen zit, zodat je natte zwemkleding gewoon kan uitdruppen, terwijl de stoelen hier in het Bora Bora Lagoon Resort heerlijke, comfortabele zetels zijn, gemaakt van een of ander wonderbaarlijk gaas dat water absorbeert, maar toch droog voelt. Interessant concept.

Terwijl hij geniet van een luchtige calzone en vertelt hoe geweldig Sandrine is en dat ze voor hem alles vanuit het Frans in het Engels vertaalt, probeert Hugh niet naar de in roze tangaslip gehulde billen rechts van ons te kijken, en probeer ik niet te luisteren naar wat de eigenaresse van die billen haar tafelgenoot vertelt. Wanneer Hugh naar het toilet gaat, vang ik toch een stuk op van hun verhitte discussie over hun gebruinde benen.

‘Maar jouw voeten zijn zoveel bruiner dan de mijne!’ klaagt mevrouw Kauwgumroze Tanga.

‘Ja, maar kijk eens naar mijn schenen, die zijn helemaal gespikkeld.’ Mevrouw Sinaasappeloranje legt haar been op een ander tafeltje om het goed te kunnen laten zien. ‘Dat doen ze de laatste drie jaar al. Waarschijnlijk kanker.’

‘In elk geval is je gezicht wel heel mooi bruin,’ stelt Kauwgumroze haar gerust.

‘En je buik?’

‘Ik weet het, maar die hoef ik in Chicago toch niet zo vaak te laten zien.’

‘O, nou ik hoop dat het weer wel mooi is als we terug zijn, zodat ik wat korts kan dragen – lekker iedereen de ogen uitsteken!’ tettert Sinaasappeloranje, alsof het haar taak is om bleke mensen te kwellen.

Ik vraag me af of ze wel weten waar ze zijn. Waarom hebben ze niet een strippenkaart gehaald bij de plaatselijke zonnebank?

‘Ik wil hier toch echt een lekker kleurtje krijgen,’ kondigt Hugh aan zodra hij weer op zijn luierdroge stoel gaat zitten. ‘De jongens op het werk eens lekker jaloers maken!’

Ik kijk hem aan en kijk dan weer naar de meisjes, en vraag me af: mis ik iets?

‘Zonnebrandcrème?’ vraagt hij. ‘We kunnen ons beter insmeren voordat we vertrekken. Doe jij mijn rug even?’

Ik smeer zijn rug in en probeer zoveel mogelijk liefde via mijn vingertoppen te verspreiden; om er later achter te komen dat we voor de duik een wetsuit moeten dragen. Trouwens, zelfs Paris Hilton zou moeite hebben om op honderd kilometer diepte een zonnestraaltje op te vangen. Eigenlijk is het slechts tien meter. Toch zie ik tot mijn opluchting eerst drie andere stellen de grote loden helm op hun hoofd zetten voordat wij aan de beurt zijn. Hugh pakt mijn hand vast. Hij voelt mijn zenuwen terwijl we de anderen van de ladder af zien stappen en onder water zien verdwijnen. Als iemand me nu zou aanbieden me terug te varen naar de kust, zou ik die kans met beide handen grijpen. Ik wil dit helemaal niet doen. Ook al glimlacht elk gezicht dat weer boven water komt van genot en zegt iedereen: ‘Dat was het geweldigste dat ik ooit heb gedaan!’

Intussen kletst Hugh gezellig met de reisgids en andere gasten. Het is vrij handig dat hij in het openbaar zo sociaal is; ik hoef alleen maar aan zijn arm te hangen en vriendelijk te glimlachen. Dat geeft me genoeg tijd om alleen te zijn met mijn gedachten. Zoals: hoe kan het dat, wanneer de duikinstructeur ons vertelt de druk in ons hoofd aan te passen door onze oren te laten ploppen wanneer we ongeveer halverwege de ladder zijn, het water niet omhoog de helm in stroomt, samen met de hand waarmee we onze neus dichtknijpen. Blijkbaar gebeurt dit niet.

‘Dus duim omhoog als alles in orde is,’ zegt hij als wij aan de beurt zijn.

‘En wat als het niet in orde is?’ piep ik.

‘Vertrouw me maar, ik ken alle tekens wel voor niet in orde.’

Gesnopen. Ik neem nog een laatste hap verse lucht en struikel bijna van boord door het gewicht en de onhandige vorm van de helm. Ik controleer nog een keer dat er wel echt een slang naar de zuurstoftank gaat en begin dan met de afdaling. De duiker daalt samen met mij af naar de bodem. Na vijf treden geeft hij aan dat ik in mijn neus moet knijpen. Ik steek mijn hand in de helm en er komt wel wat water mee, maar het komt maar tot halverwege mijn nek, dus dat is wel goed. Plotseling zijn er geen treden meer en sta ik op de zanderige bodem van de oceaan. Een paar tellen later staat Hugh naast me; hij tikt tegen de zak met stokbrood die ik bij me heb. Zodra we een stuk brood afscheuren, worden we aangevallen door een biljard zebravissen – die zo worden genoemd om de zwart-witte strepen over hun lichaam – die het brood uit onze vingers pikken. Er zijn zoveel vissen dat ik Hugh helemaal niet meer kan zien; ik zie zelfs meer van die kleine rotvisjes dan water. Zo nu en dan voel ik een schub langs mijn pak strijken, dit is inderdaad echt en geen visueel effect – ik sta echt tussen de vissen, in hun natuurlijke omgeving. Uiteindelijk zwemmen ze weg en zie ik weer waar ik ben; mijn hart bonkt in mijn keel; wat een privilege dat ik zomaar even bij ze langs mag komen en ook kennis kan maken met hun buren – de gele koraalvinders en de glimmende groene papegaaivissen – en hun mooie koraalvloerbedekking mag bewonderen. Dan zie ik Hugh op me af lopen, met alle onhandige gratie van een man die voor het eerst op de maan loopt. Hij doet alsof hij een foto van me neemt en wijst naar een ander stel met een onderwatercamera. Ik beweeg instinctief mijn hand naar mijn hoofd om mijn haar te controleren, maar sla tegen de helm aan voordat ik me realiseer dat ik me daar nu geen zorgen over hoef te maken. Terwijl we naast elkaar poseren, ben ik blij dat we een bewijsje zullen hebben van dit unieke moment. Hugh ziet er zo gelukkig uit dat het het risico op verdrinking zeker waard was. Ik heb het gevoel dat ik eindelijk iets goed heb gedaan. En dan verpest ik het moment door me te realiseren dat ik eigenlijk best wel een beetje ongeduldig sta te wachten tot we weer omhoog kunnen, zodat ik terug kan naar onze kamer om de rest van de cd te beluisteren.

Ik dacht dat ik misschien nog even tijd zou hebben voor het avondeten, maar wanneer we weer boven water zijn, blijkt dat Hugh een catamaran heeft gehuurd om de zonsondergang te bekijken. Of een kat-meringue, zoals hij hem graag noemt. Het is een nogal chique cruise met champagne, dus stelt hij voor dat we onze mooiste kleren aantrekken, om zich dan te realiseren dat niemand, hoe goed opgevoed ook, in dit weer een stropdas en blazer kan dragen.

‘Denk je dat mijn kaki’s met een leuk overhemd ook wel goed zijn?’ vraagt hij mij.

‘Je vraagt het aan de verkeerde persoon, maar ja, natuurlijk. Het belangrijkste is dat je je er lekker in voelt.’

Ik gebruik diezelfde uitspraak als excuus om mijn teenslippers aan te trekken onder mijn, zoals hij het noemt, Chelsea heuprok (zalmkleurige zijden rok met ruches en lovertjes), die zodra we naar buiten lopen bol komt te staan, waardoor ik me voel als zo’n pop die mensen ter decoratie op een wc-rol zetten.

‘Je ziet er geweldig uit,’ zegt hij toch nog.

Ik glimlach terug, steek mijn arm in de zijne en kruip hem even aan, vastbesloten om eruit te zien als het perfecte stel.

De boot is slank en wit en plat – eerder een hydrodynamisch scifi-vlot dan een jacht – en zodra we aan boord gaan, vraag ik me af waar we eigenlijk moeten zitten; ik zie alleen maar oppervlakken en geen stoelen.

‘Hier,’ zegt Hugh, terwijl hij naar de richel in het midden wijst.

‘Glijden we daar niet af zodra de boot begint te varen?’ De smalle chromen reling om het dek heen is lang niet hoog genoeg om mij droog te houden.

‘Ik houd je wel vast, maak je geen zorgen,’ verzekert Hugh me, terwijl hij me tegen zich aan trekt.

Ik leg mijn hoofd tegen zijn borst en kijk omhoog naar de mast boven ons, die me, als de wind van richting verandert, misschien wel van boord zou kunnen slaan.

‘Ontspan je toch!’ Hugh wrijft over mijn arm. Hij voelt dat ik gespannen ben.

‘Jullie kunnen hier ook zitten.’ De stuurman wijst naar de twee driehoekige trampolines aan de voorkant.

‘U maakt zeker een grapje?’ puf ik.

‘Nee echt, is veilig, ziet u wel?’ Zodra hij op de strak gespannen stof stapt, beginnen de touwen waarmee de trampolines aan de boot zijn vastgemaakt te kreunen.

‘Nee prima, ik zit hier best, dankuwel!’ blaat ik. ‘Zeg, varen we al?’ Ik kijk naar de op en neer bewegende steiger. ‘Waar zijn de andere gasten?’

‘We zijn maar met zijn tweeën.’ Hugh trekt me nog steviger tegen zich aan. ‘We zeilen samen de zonsondergang tegemoet.’

‘O!’ Dit moet die verrassing zijn waar Felicity het over had. ‘Wat leuk.’

Hugh begint ‘Rio’ van Duran Duran te neuriën en we kijken voor ons uit; ik moet toegeven, dit is vrij speciaal – een hele catamaran voor ons tweeën, en niets dan een eeuwigheid aan zee en lucht voor ons. We zijn zo ver van de gewone wereld en onze dagelijkse zorgen, maar toch heb ik het idee dat hij weer te ver is gegaan. Soms krijg ik het gevoel dat mijn enige rol in dit soort situaties is om dankbaar te zijn en dat het bijna een belediging zou zijn als ik iets anders zeg dan: ‘Je verwent me zo! Ik ben zo gelukkig! Dit is zo’n verrassing!’

Ik denk aan de gesprekken die ik met Felicity heb gehad sinds onze reünie en over de interactie en echt emoties tussen ons beide. Met Hugh zijn de enige onuitgesproken zinnen: ‘Zie je wel wat ik voor je over heb?’ en ‘Ja, schat, je bent een geweldig vriendje.’

‘Warm genoeg?’ controleert Hugh, terwijl een heerlijk briesje onze kleren doet opwaaien.

‘Perfect,’ zucht ik. En helaas is dat ook zo. Ik zit naast een man die alles doet om me gelukkig te maken. Het is duidelijk mijn probleem dat ik daar een probleem mee heb. Dus houd ik op met navelstaren en geef ik mijn volledige aandacht aan het water in de lagune, dat bij elke subtiele verandering van het licht van kleur lijkt te veranderen. Waar ik eerst een turkooizen gloed zag, zie ik nu een wirwar van blauw- en grijstinten, als in het waterglas van een schilder, met hier en daar wat strengen smaragdgroen die uit het penseel lopen. Dan, wanneer de zon onder gaat, wordt het water donkerder, tinkleurig met gouden strengen. De catamaran beweegt zo geruisloos door het water dat ik me ongewoon vredig voel.

Wanneer we om de motus heen varen, verandert het uitzicht: een rij waterbungalows en een enkele palmboom, die als zwarte, uitgeknipte silhouetten aan een jubelende, houtskoolkleurige, parelmoeren hemel staan. Ik moet denken aan een prachtige ets op gepolijst koper. Op sommige plekken zo fel dat ik mijn ogen dicht moet knijpen.

‘Het is net als die video Ray of Light van Madonna!’ roept Hugh.

Ik moet lachen. Hij heeft gelijk! ‘Dit is geweldig,’ zucht ik. ‘Ik heb nog nooit zoiets gezien.’ Zoals de zon nu de horizon aanraakt en een gouden loper voor ons heeft neergelegd; het is echt adembenemend. Als Gillly hier zou zijn, zou ze zeggen dat het een teken is dat ik met Hugh op de goede weg ben. Maar ik merk bijna niet dat hij er is, zo heb ik mezelf verloren in het wonder van de natuur, terwijl de lucht weer abrikoos en violet kleurt.

Ik hoor Hugh praten, maar niet de woorden, en net wanneer ik denk dat de hemel zich eindelijk aan de nacht gaat overgeven, komen er weer nieuwe kleuren – prachtige oranje en roze strengen wolkjes die pirouettes draaien.

Kijk nou: luchtkunst!

Elk effect is zo aanlokkelijk vluchtig en tegelijk oneindig; een diavoorstelling van meesterwerken die je maar één keer in je leven ziet. Ik vind het bijna frustrerend om te denken dat we deze prachtige natuur niet kunnen opnemen en met anderen kunnen delen. Hoewel Hugh zijn best doet met zijn digitale camera, zal er binnenkort geen Bora Bora zonsondergang te zien zijn in een galerie in de buurt. Elke seconde lijkt daarom nog waardevoller.

‘Champagne?’ De stuurman biedt ons twee slanke flûtes aan om te toosten.

‘Dankje!’ zeg ik glimlachend, terwijl ik mijn glas omhooghoudt om te klinken en een slok te nemen. Plotseling zie ik Hughs gezicht betrekken.

‘Niet bewegen!’ barst hij uit. ‘Er zit iets op je schouder!’

‘Wat?’ roep ik paniekerig. Ik klop blind mijn schouder af, waardoor de champagne over het dek klotst. ‘Haal het eraf. Haal het eraf!’ Ik voel mijn knokkels tegen een hard hoekje van leer stoten, zie vanuit mijn ooghoek iets door de lucht vliegen en hoor dan een plons.

Hugh krabbelt achteruit en kijkt me aan alsof hij een spook heeft gezien.

‘Wat was het?’ ril ik, ietwat in de war. Dat voelde niet als een vlieg.

Hugh knippert met zijn ogen en slikt hard. ‘Dat, mijn lieveling, was een vrij exclusieve diamanten Asscher-verlovingsring ter waarde van 30.000 pond.’

‘Wat?’ Ik verslik me en stuif naar de reling, net op tijd om het bruine doosje uit het zicht te zien verdwijnen. ‘Heeft hij geen schepnet of zo?’ Ik probeer panisch de aandacht van de stuurman te trekken.

‘Het is al goed.’ Hugh legt zijn hand op mijn onderarm, die helemaal plakkerig is van de champagne.

‘Nee, dat is het niet!’ roep ik in paniek. ‘Het is toch de bedoelingdat je schatten opduikt, niet dat je ze zelf in het water gooit.’

Hugh zet mijn wonderbaarlijk nog hele glas neer op het dek, pakt mijn handen vast en draait zich naar mij om. ‘Ik maakte maar een grapje. Het doosje was leeg. Gelukkig maar.’

‘Wat wil je daarmee zeggen?’ Ik frons mijn wenkbrauwen, nog steeds in shock.

Hij laat mijn linkerhand los, steekt zijn hand in zijn broekzak en haalt een glinsterende ring met vierkante edelstenen tevoorschijn – Asscher-diamanten ter waarde van 30.000 pond, als ik het goed heb begrepen. Pas nu realiseer ik me dat hij me ten huwelijk vraagt. Tenminste, ik neem aan dat hij zoiets voorstelt – ik heb geen woord gehoord sinds de ring ten tonele is verschenen.

‘Kun je alles nog een keer herhalen?’ blunder ik, terwijl ik me afvraag hoe een man die ik door en door dacht te kennen, me zo te grazen kon nemen.

‘Je bent nogal geschrokken, niet waar?’ hij denkt het helemaal te snappen. ‘Het was een domme grap, ik had je niet zo mogen laten schrikken. Ik ben gewoon wat nerveus en wilde eerst het ijs breken.’ Hij kijkt me aan met een ‘snap je wel?’-blik. ‘Ijs?’ herhaalt hij, terwijl hij op de diamant tikt. ‘Zie je wel, ik ga gewoon voor de domme woordgrapjes.’

Het lukt me wat flauw te glimlachen, ik slinger heen en weer hoewel de catamaran bewegingsloos doorvaart. ‘Ik moet even zitten.’

‘Ja, ja. Laten we even gaan zitten.’ Hugh helpt me onderuit.

De opluchting dat ik niet net het hele familiefortuin te water heb gelaten wordt nu overspoeld door het volgende nieuwsbericht: ‘Wil je met me trouwen?’ Heeft iemand anders dit aan zien komen? Waarom nu? Behalve dan dat we ons op de meest romantische plek ter wereld bevinden. Ik vermoed dat dat het is. Ik kijk naar de hemel, nu een glinsterend geheel van goud en roze. Dit is inderdaad de meest romantische plek ter wereld. Ik voel me geïnspireerd en totaal verrukt wanneer ik dit zie, maar het gevoel verdwijnt zodra ik Hugh aankijk. Ik snap het niet. Ik heb wel eens aanzoeken op tv gezien – eerst is de aanstaande bruid verrast ⁄ totaal in shock (dat stukje lukte mij ook nog), maar waar zijn mijn tranen van geluk? Waar is die niet te stoppen vrouwelijke oerkreet: ‘Ja, natuurlijk!’, alsof ik al jaren op dit moment heb gewacht, vanaf het moment dat voor het eerst de woorden ‘Ik hou van jou’ werden uitgesproken. Plotseling voel ik me erg verdrietig en onbeholpen. Wat is er met mij aan de hand? Waarom kan ik nu niet doen wat er van me wordt gevraagd? Alles klopt: de plek, de man, de vrouw, de ring. Waarom speelt mijn temperamentvolle hart dan voor spelbreker? Heb ik het zo goed getraind om pijn weg te drukken dat ik ook geen plezier meer kan voelen? O mijn God, waarom ben ik zelf niet overboord gevallen? Ik schud berouwvol mijn hoofd.

‘Amber?’

Ik draai me om naar de man die nu mijn verloofde had kunnen zijn.

‘Je schudt je hoofd,’ zijn stem trilt. ‘Dat betekent toch niet nee, wel?’

Ik kijk hem in zijn reebruine ogen, zo gemeend, zo angstig. Dit is helemaal verkeerd! Ik wil het weer goed maken, hem vertellen wat hij wil horen, hem gelukkig maken, maar hoe kan ik nou ja zeggen tegen een verloving als mijn hart nee roept? Mijn wenkbrauwen zakken weer naar beneden – ik kan het niet ontkennen: ik voel gewoon geen liefde. En als ik dat nu niet voel, komt het dan nog?

‘Alles in orde?’ vraagt Hugh, die een beetje ongemakkelijk zit te wachten totdat ik wat ga zeggen.

‘Het spijt me.’ Ik weet er een verontschuldiging uit te persen, in een wanhopige poging de situatie nog te redden. ‘Je kent me toch – ik hou van regen en onweer. Al die zonneschijn en kleur hier…’ Ik kijk naar mijn voeten. ‘Ik denk dat ik een beetje overdonderd ben.’

Hugh knikt, elke verklaring voor mijn vreemde gedrag gelooft hij graag. ‘Je hebt waarschijnlijk nog wat last van jetlag.’

‘En een kater,’ mompel ik.

‘O, echt?’

‘Een beetje,’ lieg ik.

‘Excusez-moi.’ De stuurman vraagt ons aan de kant te gaan zodat hij het zeil kan aantrekken. Ondanks al die spierballen die ik zie, klinkt het alsof hij iets onder een naaimachine doorhaalt.

‘Dus?’ Hugh pakt mijn hand vast en drukt hem tegen zijn hart; ik voel dat zijn hart razendsnel klopt.

Wat kan ik nu nog zeggen? Het is niet eerlijk om nu ja te zeggen zonder het te menen, maar hoe kan ik nee zeggen? Na wat hij voor mij heeft gedaan, kan ik hem niet kwetsen. Maar het feit dat hij me nu ten huwelijk vraagt en ik dit absoluut niet zag aankomen, vertelt mij dat we in twee aparte werelden leven. Trouwens, ik kan echt geen geschenken meer aannemen, laat staan een ring ter waarde van 30.000 pond. Ik heb last van cadeautjesmoeheid.

Wat het ook is, hij heeft een antwoord nodig.

‘Hm…Tja…Je hebt me echt overdonderd!’ Ik probeer wat geforceerd te lachen.

‘Ik zat al te denken hoe ik het zou doen sinds ik hoorde dat we hier naartoe konden,’ bekent hij. ‘Ik wilde er iets speciaals van maken…’

‘O, het is ook erg speciaal,’ verzeker ik hem, ‘maar…’

‘Weet je wat,’ breekt Hugh in. Hij voelt dat ik terug wil krabbelen en probeert me te sussen. ‘Waarom doen we niet alsof dit nooit is gebeurd?’

‘Wat? Nee!’ protesteer ik. De arme jongen. Wanneer hij al deze moeite heeft gedaan om er zo’n magisch moment van te maken, dan heeft hij ook zeker recht op een reactie.

‘Echt,’ dringt hij aan, terwijl hij in mijn hand knijpt. ‘Ik probeer het later nog wel een keer. Misschien de volgende keer op het vasteland?’ Hij trekt hoopvol zijn wenkbrauwen omhoog.

Ik weet niet wat ik moet zeggen, dus kus ik hem maar. Niet zo’n ‘Ik wil met je trouwen!’-kus, maar een ‘Wat ben je toch een geduldig mannetje’-kus. Ik vertrouw erop dat hij het verschil weet.

‘Hier, kom in mijn armen,’ zegt hij en hij trekt me tegen zich aan. ‘Alles komt wel goed.’

‘Sorry dat ik het verpest heb…’ ik probeer me los te trekken om iets te zeggen.

‘Ssst!’ Hij legt zijn vinger op mijn lippen. ‘Ik hou van je, Amber. Ik wacht wel.’

Zodra we ons weer omdraaien om van het uitzicht te genieten, wordt het mij weer bang om het hart. Ik weet dat het geen kwestie is van wachten. Ik had altijd gehoopt dat het dat was, maar de afgelopen vier jaar heb ik niets anders gedaan dan wachten of ik dezelfde gevoelens voor Hugh zou krijgen als hij voor mij lijkt te hebben, en het is nog steeds niet gebeurd. En nu dit aanzoek en, nog erger, de belofte dat er nog meer aan zit te komen. Ik kan me echt niets ergers voorstellen dan dat ik me elke ochtend moet afvragen of het vandaag weer ‘de dag’ is. Trouwens, kan ik hem dit nog een keer laten doormaken, wanneer ik niet verwacht dat mijn reactie zal veranderen?

Ik vraag me af of mijn onzekerheid over dit alles iets te maken heeft met wat ik gisteravond in The Paradise Room heb meegemaakt. Ik wist niet dat ik het in me had om zoveel aantrekkingskracht tot een man te voelen, zonder dat het voelde als een bedreiging, totdat ik Tezz zag. Ik zou willen dat ik deze verwarrende gevoelens op Hugh kon reflecteren, maar dat kan ik niet. Ik weet niet wat het allemaal betekent, maar ik denk dat het iets is waar we goed over moeten praten en dat we niet onder het tapijt moeten vegen.

Dan pas realiseer ik me dat elke keer wanneer ik wat uitgebreider over onze relatie wilde praten (en dan heb ik het nog niet eens over uitgebreid, omdat ik ook vinddat je niet te vaak in de soep moet roeren), Hugh altijd met een excuus kwam. ‘Vind je het erg om het er morgen over te hebben?’ zegt hij dan, met als excuus dat hij nog iets voor zijn werk moet doen. En dan komt hij de volgende avond thuis met een cadeautje. En ik denk dan dat mijn bezorgdheid ongegrond was omdat, zie je wel, hij echt van me houdt. Dus laat ik het zitten en kook ik een heerlijke maaltijd. Maar nu hebben we het over een huwelijk, en de gedachte eraan alleen al geeft me de zenuwen.

Ik wil echt iets zeggen, maar zodra ik me omdraai, zie ik dat hij iets anders aan zijn hoofd heeft. Hij prikt me in mijn zij en zegt vrolijk: ‘Hé, kijk eens! De zon en de maan bij elkaar!’

‘Wat, schat?’

Terwijl hij zijn digitale camera tevoorschijn haalt, wijst hij naar voren naar de heldere witte schijf die uit zijn schuilplaats achter Otemanu komt, en dan naar achteren, waar net de laatste gele spoortjes in de vloeibare horizon verdwijnen. ‘Dat komt omdat we bijna op de evenaar zitten,’ legt hij in zijn nopjes uit.

Ik switch heen en weer tussen de twee hemellichamen.

Nou ja, kijk nou eens – deze man geeft me de zon en de maan, en nog is het niet genoeg.