Er gebeuren twee onverwachte dingen op weg naar Tahiti. Ten eerste is het eten in het vliegtuig goed. En niet gewoon ‘niet slecht voor in de magnetron doodgekookt astronautenvoer in een meertje van jus’, maar we krijgen heerlijke noisettes van Nieuw-Zeelands lamsvlees, gesauteerd en geserveerd met Portobellochampignons en een jus van zongedroogde tomaatjes en tijm, met daarbij een glas Pegasus Bay Pinot Noir. Dit kan iets te maken hebben met het feit dat ik voor het eerste business class vlieg. Al dat leer en die beenruimte zijn vreselijk decadent, hoewel ik het toch jammer vind dat ik geen heet aluminiumfolie van mijn bakje hoef te pulken. Ik denk dat dat zo’n prachtige traditie is die luchtvaartmaatschappijen in ere moeten houden, hoe rijk je ook bent.
Ten tweede: als we overstappen in Los Angeles zie ik een bekend gezicht in de vertrekhal.
‘Hugh.’ Ik trek hem aan zijn shirt en probeer zijn gezicht uit zijn verslagen over parels te trekken.
‘Parels van A-kwaliteit hebben minder dan tien procent oppervlaktesmetten,’ mompelt hij, in een poging in elk geval een feitje te onthouden. (Niet zijn sterke punt, de schat.) ‘Gaan we aan boord?’
‘Nog niet.’ Ik blijf naar de verste hoek van de hal kijken. ‘Hé, is dat niet Sandrine Volereaux?’
‘Waar?’ piept hij; ik heb nu zeker zijn aandacht.
Ik wijs naar de winnares in de categorie Beste Kapsel in de Terminal. ‘Zie je?’
Ik kan bijna mijn moeder horen, de eeuwige kapster, kirrend: ‘Kijk haar nou – geen weerbarstige follikel op haar hoofd?’ Persoonlijk zie ik er met een hoge paardenstaart uit als iemand die klaarstaat voor een aero-bicsles of die een stoombad wil nemen. Bij Sandrine accentueert de kunstig rechtopstaande boog eerder de elitaire curve van haar jukbeenderen en haar katachtige ogen. Alles aan haar is zacht en katachtig sexy. Ik draag teenslippers en iets wat lijkt op een pyjamabroek, terwijl zij gekleed gaat in een chic broekpak waar haar billen geweldig in uitkomen, met daaronder een paar glimmende Ginahakken. Zoals altijd zien haar kleren eruit alsof ze ze voor het eerst draagt en ze dus nog glad en smetteloos zijn. Ik wil haar bijna een button op haar zijden sjaal spelden met daarop: ‘Ik ben een trotse Française!’
‘Weet je zeker dat zij het is?’ zegt Hugh. Hij leunt naar voren om haar door de horde voorbij lopende passagiers heen beter te kunnen zien.
‘Ja,’ bevestig ik. Ik weet dat zij het is omdat alleen Sandrine met haar kostbaarste kroonjuwelen het vliegtuig in zou stappen. Terwijl ik gewoon eenvoudige crèmekleurige pareltjes in mijn oorlellen heb geprikt (een cadeautje van Piers voor mijn verjaardag vorig jaar – hij is misschien een gluiperd, maar hij weet hoe hij de vrouwtjes blij kan maken), draagt Sandrine een paar kroonluchters. Elke vinger is beladen met edelstenen en zelfs vanaf hier kan ik zien dat ze het soort halsketting draagt waar een bodyguard bij hoort.
‘O mijn God, je hebt gelijk!’ Hugh gaat rechtop zitten wanneer ze onze kant uit kijkt. ‘Piers wist dat er een paar andere kopers zouden komen, maar hier wordt hij niet blij van.’
Sandrine was het Parelmeisje vóór Piers. Ze brak alle commissierecords binnen het bedrijf en wandelde op een ochtend de voordeur uit toen ze werd weggekaapt door een Parijse juwelier. Nu woont ze in een appartement boven in de Eiffeltoren, of iets dergelijks. Zover ik weet heeft Hugh haar sindsdien niet meer gezien, dus ze hebben in elk geval twee jaar om bij te kletsen. (Oftewel veel hees gefluister waarbij ze om de paar woorden ‘cherie’ laat vallen.)
‘Vind je dit erg?’ vraag ik. Ik maak me nu al zorgen om Hugh. ‘Ik bedoel maar, zijn die zwarte parels niet enorm uniek? Wat als jullie allebei dezelfde willen hebben?’
‘De Koh-I-Noor van de parelwereld?’ Hugh grijnst bij het vooruitzicht. ‘Er zou wel een enorme knoert moeten zijn, maar zelfs Piers weet niet zeker of het echt is of maar een fabeltje. Misschien gaat ze naar Tahiti op huwelijksreis…’ Hugh kijkt me aan en we barsten tegelijkertijd in lachen uit. Deze vrouw is ontembaar. Een manneneter bij uitstek. Slechts één persoon heeft haar charmes ooit weten te weerstaan, en de trotse winnaar van deze eervolle Stalen Onderbroek is Hugh.
Ondanks het feit dat ze hem openlijk heeft geprobeerd te verleiden, vind ik haar bijna aardig – ze is overdreven, zo schaamteloos egoïstisch, zo verslaafd aan merknamen, en toch geeft ze je nooit het gevoel dat jij minder bent dan zij. Ik weet dat ze gaat zeggen dat ze mijn teenslippers geweldig vindt en er zelf ook een paar moet hebben, zodat ik echt een beter antwoord moet bedenken dan ‘Ze waren gratis bij de Cosmo’. (Het verbaast me elke keer weer wat tijdschriften weggeven bij hun zomeredities.
Ik kan niet wachten tot ze een opblaasbed of een ijsmachine op de cover gaan plakken.) ‘Kom, we gaan even hallo zeggen,’ daag ik Hugh uit.
∗
‘Mon dieu!’ kirt ze uit wanneer ze ons ziet. ‘Dit kan niet!’
‘Het kan wel,’ intoneert Hugh, terwijl hij zich met een serieus gezicht uitgebreid laat luchtkussen. ‘Ken je Amber nog?’ zegt hij, in een poging de aandacht naar mij te verleggen.
‘Maar natuurlijk!’ zegt ze, terwijl ze mijn kaak vastpakt. ‘Een vrouw om trouw aan te blijven, n’est ce pasl’
Zoals ik al zei, schaamteloos.
‘Waar gaan jullie twee naartoe?’ vraagt ze, terwijl ze de terminal rondkijkt, op zoek naar een geschikte locatie.
‘Tahiti,’ antwoordt Hugh.
‘Tahiti?’ roept ze uit. Ze pakt mijn hand vast, waarschijnlijk om te kijken of ik een trouwring draag.
‘Zaken,’ stel ik haar gerust.
Ze masseert mijn naakte ringvinger en is overduidelijk opgelucht. ‘O,’ glimlacht ze, om daarna uit te roepen: ‘O! Niet voor de parels?’
Hugh knikt.
‘Maar waar is Piers?’ Met haar ogen scant ze snel de andere passagiers.
‘In Londen,’ antwoordt Hugh. ‘In bed.’
‘In bed?’ Sandrine kijkt ons geschokt aan, alsof ze niet snapt hoe Piers zich voor zo’n reis had kunnen verslapen.
‘Ziek in bed,’ verduidelijk ik.
‘Ah, ziek, goed.’ Voor Sandrine is deze verklaring acceptabel.
‘Dus, ben je net uit Parijs aangekomen?’ vraag ik, terwijl ik me afvraag of er boven haar business class-stoel dan een zelfbruiner heeft gehangen.
‘O nee, ik ben hier al sinds vorige week. Ik ben met een paar vrienden naar Malibu geweest. Ik voel me weer als nieuw.’
O help, dat geeft haar een driedubbel voordeel: omdat ze vanaf hier slechts last heeft van een tijdsverschil van drie uur, zal haar jetlag niet zo erg zijn als die van Hugh; parels zijn natuurlijk haar specialiteit; en Frans is haar moedertaal – zeker een plus als je naar Frans Polynesië gaat. Tenzij Hugh in het geheim vloeiend Tahitiaans spreekt, heeft de arme sloeber geen schijn van kans.
‘Wat grappig dat jullie weer gaan samenwerken!’ piep ik nerveus.
‘Samen?’ Sandrine kijkt Hugh zuur aan. ‘Nee hoor, hij is nu de vijand!’
Hughs gezicht wordt zo grijs dat ik even denk dat de kans bestaat dat we direct weer naar huis gaan, maar Sandrine trekt hem direct in haar armen, met die blik van een vrouw die weet hoe ze met de zweep en de veer moet omgaan: ‘Ik maak een grapje, natuurlijk! Er zijn genoeg parels voor ons allebei, out?’
‘Ik hoop het wel.’
‘En misschien, als je je echt gedraagt…’ ze leunt naar hem toe en raakt zijn oor aan met haar Chanelrode lippen ‘…zal ik een paar beroepsge-heimpjes met je delen, non?’
Een gewone vriendin zou dit ergerlijk vinden, maar ik kan alleen maar lachen, omdat ze zich op hetzelfde moment naar mij omdraait en zegt: ‘Cherie! J’adore die teenslippers – je moet me echt vertellen waar je die hebt gekocht!’
∗
We gaan op de ons toegewezen stoelen zitten – Hugh en ik bij het raam, Sandrine alleen in de rij voor ons – maar omdat ze zich constant omdraait en met Hugh praat over mensen die ik niet ken en ontwerpers van wie ik nog nooit heb gehoord, realiseer ik me dat ik geen oog dicht zal doen als we zo blijven zitten, dus probeer ik het juwerliersduo over te halen naast elkaar te gaan zitten. Het is beter om ze nu te laten bijpraten dan dat we straks met elkaar in het restaurant zitten en ik me voel als het vijfde wiel aan de wagen. Ze verblijft, natuurlijk, ook in het Bora Bora Lagoon Resort en nodigt ons nu al uit voor het diner. (Dit klinkt als het begin van veel dinner-a-trois: Sandrine en Hugh hebben exact hetzelfde reisschema – dezelfde bijeenkomsten, gesprekken en rondleidingen – dus zal ze hem veel vaker zien dan ik. Ik weet niet zeker wat ik daarvan moet denken.)
Een paar minuten nadat we van plek zijn gewisseld, heeft Sandrine al een fles Cristal achterover geslagen, haar satijnen oogmasker opgedaan en ligt ze diep te slapen. Hugh zit na twee bladzijden van zijn parelhuiswerk te knikkebollen, en een paar vellen papier glijden op de grond. Ik, nog klaarwakker natuurlijk, spring op en graai alles bij elkaar. Ik weet nog net de voorpagina onder de hak van onze stewardess vandaan te grissen.
Omdat de pagina’s niet zijn genummerd, lees ik de eerste en laatste zinnen om alles weer op volgorde te leggen. Tien minuten later voel ik me rustiger dan ik me de hele dag heb gevoel. Onderzoek. Heerlijk. Ik waaier door de stapel papier en probeer te bedenken hoe lang het zou duren voordat ik het allemaal heb doorgelezen. Het is een dikke pil, met informatie over geschiedenis, cultivatie, ontwerp, classificatie, certificatie…Ik weet dat Hugh er nog niets van heeft binnengekregen en dat hij nooit tijd genoeg heeft om dit allemaal voor de eerste vergadering morgen te verteren. Misschien zou het helpen als ik de basis ervan weet en dan een soort diagram voor hem maak? Ik weet een beetje over de Japanse akoyaparels uit mijn vaders ‘privé-verzameling’, maar tot deze reis wist ik niet eens dat zwarte parels echt bestonden. Ik dacht dat het een legende was. Ik kan beter bij het begin beginnen.
Gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wanneer ik door het pak papier blader op zoek naar de inleiding, word ik afgeleid door een glossy kleurenfoto. Zeg, kijk eens, die parels zijn helemaal niet zwart. Hugh heeft gelijk als hij zegt dat ze eerder op kogellagers of metalen knikkers lijken, maar zwarter dan een glimmend houtskoolgrijs worden ze niet. Er zijn ook parels in prachtige, heldere pistache-, aubergine-, blauw- en paars-grijze pauwachtige tinten. Er is er zelfs een champagnekleurige parel. Ik ben onder de indruk: er moet iets geweldigs in dat Tahitiaanse water zitten om deze kleuren te produceren. Misschien is dat ook met Gauguin gebeurd: hij doopte zijn penseel in de lagune en toen hij die op het doek zette, werd het zand roze.
Het bijschrift vertelt me dat de prijzen variëren afhankelijk van hoe zeldzaam een parel is en wat in de mode is. Als ik Piers’ aantekeningen lees, is blauw momenteel erg in, dan pauwblauw, dan groen en als laatste grijs, de kleur die het meest voorkomt en dus het minst waard. Er zit ook een opmerking voor Hugh bij, om te zoeken naar boeddhavormige parels voor Glenn de Spirituele Effectenmakelaar.
‘Boeddhavormig?’ mompel ik terwijl ik verder blader in de hoop een plaatje ervan te vinden. Het enige wat ik vind, is een vel met mogelijke variaties op de vorm. Schijnbaar is slechts een klein aantal parels perfect rond: je vindt ze in de vorm van kalebassen, kikkervisjes, knopen, vlin-derhondjes, eieren, tweelingen (die er een beetje uitzien als een sneeuwpop) en het exotisch klinkende ‘forme fantaisiste’. Er zijn ook parels met groeven, zoals tollen en misvormde clusters parels die eruitzien als wratten. Als gevolg daarvan kan het tien jaar duren voordat je genoeg parels bij elkaar hebt die qua kleur en grootte bij elkaar passen om er een ketting van te maken. Dat noem ik nou nog eens geduld hebben.
Ik kijk nog eens naar de plaatjes met de gegroefde ovalen met hun opvallende richels in het midden. Persoonlijk vind ik deze ‘barokke’ parels het mooist. Ze bezitten unieke charme en detail; je kunt er uren naar kijken. Als ik ze vergelijk met die perfect ronde parels, vind ik die maar saai.
Glad gepolijst en perfect van vorm; schitterend, maar uiteindelijk enorm saai.
Wanneer we in Papeete aankomen – wat wordt uitgesproken als Papi-é-té – op het hoofdeiland van Tahiti, heb ik ontdekt dat hoe groter de parel is, hoe meer inwendige lagen er zijn, en hoe meer lagen, hoe meer hij glimt. (Glans is een belangrijke eigenschap, en je moet zowel kijken naar het gereflecteerde licht dat op de parel valt als naar het gebroken licht dat door de parel gaat. Fascinerend!)
Terwijl we wachten op onze volgende vlucht naar Bora Bora, leer ik nog dat wanneer je een parel in een safe bewaart, je er een glas water naast moet zetten om te voorkomen dat de parel barst. Nou ja, de mantel dan, niet de kern…
‘Oké, je hebt nu wel genoeg gelezen.’ Hugh pakt zijn papieren terug en stopt ze bij zijn laptop in zijn tas. ‘Tijd om van het uitzicht te genieten.’
‘Tjonge, wat een lange startbaan,’ mompel ik terwijl we over het asfalt lopen naar de Air Tahiti Nui-vlucht die ons naar Bora Bora moet brengen.
Drie vliegtuigen op één dag zijn er voor mij drie te veel. Hugh wordt helemaal opgewonden van het feit dat we er al bijna zijn, maar ondanks mijn belofte om de perfecte reisgenote te spelen, kan ik zijn enthousiasme niet delen. Zelfs het vooruitzicht van Felicity is nog niet werkelijk genoeg. Ik leg mijn hoofd te rusten tegen het plastic omhulsel van het raam en laat het gesidder door me heen gaan terwijl de motor wordt gestart. Nu ben ik echt moe. Nu wens ik dat ik had geslapen en niet dat hele pak papier had doorgeworsteld voor een parelexamen dat ik niet eens hoef te halen.
‘We gaan de lucht in!’ Hugh pakt mijn hand vast en leunt over me heen om naar buiten te kunnen kijken. ‘We zijn boven de wolken.’
Dit zijn niet die dikke watten waar ik aan gewend ben, maar dunne sliertjes mist, alsof er iemand beneden een sigaar staat te roken. Terwijl ik ze slaperig bestudeer, zie ik ineens een regenboog rond het vliegtuig. Gilly zou het de collectieve aura van de passagiers noemen, maar ik besluit dat het een teken is van mijn vader en moeder dat ze ook mee zijn gekomen…Nu ze eindelijk wat vrije tijd hebben, willen ze waarschijnlijk wel eens een paar uurtjes met me doorbrengen.
‘Weet je dat hier onder ons honderdachttien eilandjes liggen?’ vraagt Hugh. Hij doet zijn best er in elk geval eentje te vinden.
‘Echt waar?’ Ik ben verbaasd – ik had verwacht dat het er maar een paar waren, op zijn hoogst vijf.
‘Yup. Als je Tahiti op Parijs zou leggen, zouden de omliggende eilanden heel Europa bedekken.’
‘Je maakt een grapje!’ Dit is vreemd, zo weinig weten over waar ik ben. Ook een beetje vreemd dat Hugh meer weet dan ik. ‘Waar heb je dat geleerd?’ vraag ik.
Hij houdt het vliegtijdschrift omhoog. ‘Heb ik twee tellen geleden gelezen!’ hij grinnikt en geeft me een zoen op mijn wang.
Ik zucht diep. Niet alleen Sandrine zou nu graag in mijn teenslippers staan. Welke meid zou niet door een knappe jongeman willen worden ontvoerd voor een vakantie vol romantiek? Ik trek hard aan een paar losse haren, alsof ik zo mijn brein weer kan resetten. Wat is er met mij aan de hand? Waarom wil ik niets liever dan alleen thuis in mijn donkere kamer zitten en luisteren naar mijn moeders muziek? Ik denk dat dit land gewoon te vrolijk en energiek is voor mij: in plaats van dat we streng worden gewezen op het feit dat we geen scherpe objecten in onze handbagage mogen meenemen, wordt voor het opstijgen een vrolijk ukelele-deuntje gespeeld. Zelfs de stewardessen zijn informeel gekleed – ze dragen leuke, kleine jurkjes van paars batik en hebben een opvallende felgekleurde bloem achter het oor. En kijk dan eens naar dat glas fluorescerende ananassap dat net is geserveerd. Ik wil eigenlijk troebele thee in mijn eigen mok. En een fleecetrui in plaats van dit veel te doorzichtige FLY ME TO LAGOON-T-shirt dat Abigail voor me heeft gemaakt. Ik begin te rillen als ik zie dat de airco boven me zichtbaar koude lucht de cabine in blaast.
‘Koud, schat?’ vraagt Hugh. Hij wrijft over mijn arm met kippenvel.
Ik wil hem vertellen dat ze ons net zo goed aan vleeshaken in een koelcel kunnen hangen, zodat er maar snel een einde aan komt, maar in plaats daarvan mompel ik: ‘Het gaat wel.’ Ik draai me weer richting het raam.
‘O, mijn God!’ gil ik plotseling.
‘Wat?’ Hij kijkt me nog steeds aan.
Ik wijs met mijn vinger naar buiten en raak het plexiglas. Het enige woord dat ik nog kan uitbrengen is ‘Blauw!’