6

Ik word wakker van een indringend ge-rrrrrrriiinnnnngggg van een telefoon. Terwijl ik probeer mijn ogen open te krijgen, realiseer ik me dat ik onder me water hoor klotsen. Even denk ik dat we de zee op zijn gedreven en ga ik te snel rechtop zitten, bang dat we kapseizen, maar dan herinner ik me dat ik in een kamer zit die tot zijn knieën in het water staat.

Rrrrriiiinnng-rrrrinnnng…

Ik pak de hoorn van de telefoon en prik met mijn elleboog in een briefje van Hugh: ‘Durfdeje niet wakker te maken! Om 6 uur terug. Ik hoopdat je een leuke dag hebt met Felicity!

Ik leg het briefje aan de kant en grom ‘Hallo?’ in de telefoon.

‘AAAAAAAGGGGGGGHHHHH!’ Een vrouwenstem gilt zo hard dat mijn trommelvliezen echt trommelen. Over de duivel gesproken.

‘AAAAAAAAGGGGGGGHHHHH!’ gil ik terug, ineens vol energie.

‘Ben je wakker?’ piept ze.

‘Nog niet helemaal,’ geef ik eerlijk toe.

‘Sorry, maar ik kon niet langer wachten. Ik wil dat je zo snel mogelijk hierheen komt!’

‘Waar ben je?’ vraag ik, nog steeds niet helemaal wakker.

‘Kunje vanuitje kamer de lagune zien?’ vraagt ze.

‘Ik zit op de lagune,’ vertel ik haar.

Felicity slaakt een kreet van opwinding. ‘Toch niet in een van die wa-terbungalows?’

‘Ja.’

Verwend kreng!’ roept ze uit.

‘Ik weet het!’

‘Loop naar het terras,’ instrueert ze.

Ik rol uit bed en trek de hoorn mee naar buiten.

‘Ik ben er,’ zeg ik wanneer ik op het warme teakhout stap en mijn ogen dichtknijp tegen de zon.

‘Wat zie je?’

‘Een verblindend geel licht.’

‘En als je ogen het weer doen…?’ gaat ze verder.

Ik zie allemaal blauw…Eerst het heldere kobaltblauw van de kussens op de ligstoel op het terras, dan het uitgestrekte azuurblauwe water tot aan het hoofdeiland van Bora Bora, waar Mount Otemanu omhoog rijst als een heidens monument…

‘Wat nog meer?’

Aan de andere kant van het water zie ik een klein rood kerkje en een aantal daken die eruitzien als poedergroene Chinese hoeden. Ik zie een smalle strook huizen, allemaal op respectvolle afstand van de vulkaanpiek.

‘In je eigen tijd…’ Ik hoor Felicity met haar vingers trommelen.

Ik kijk direct onder me in het heldere water en zie twee blauwe vissen met racestrepen over het koraal schieten.

‘Iets omhoog en wat naar rechts,’ geeft Felicity aan.

‘O! Een groot wit schip met vier helderwitte zeilen!’ Eindelijk heb ik de code gekraakt.

‘Dat ben ik! Dat ben ik!’ roept ze blij uit.

‘Wauw!’ Ik begin te kirren om wat duidelijk het ultieme genieten is in de cruisewereld. ‘Ze is prachtig.’

‘Ik weet het! Ik ben ook een verwend kreng!’ grinnikt ze. ‘Kom je nou of niet?’

Ik kijk naar het water dat tussen ons in ligt. ‘Hoe?’

‘Je neemt de hotelshuttle naar Vaitape, dat duurt ongeveer drie minuten. Daar spring je aan boord van de Wïndstar-tender. Hij is feloranje, die kun je niet missen. Hij gaat om kwart voor en kwart over het uur.’

‘Dat is eigenlijk hetzelfde als twee bussen, toch?’ controleer ik. Ik ben nog steeds niet gewend aan hoe het hier gaat en ga naar binnen om een notitieblokje te zoeken om de tijden op te schrijven.

‘Precies. Denk jedat je hier rond het middaguur kunt zijn?’

Ik kijk op mijn horloge. ‘Dat moet lukken,’ zeg ik.

‘Geweldig. Want ikmoet je echt iets vertellen!’

‘Heb je nu al nieuws? Je bent hier nog maar een paar uurtjes.’

‘Ik ben een snelle!’ giechelt ze voordat ze ophangt.

Nu we het erover hebben – Sandrine…Ik loop weer naar buiten en kijk naar haar bungalow, half in de verwachting Hughs boxershort naast een bikini te zien liggen. Gekkie. Ze zijn samen op werkbezoek. Ze zijn teruggevlogen naar Tahiti voor een presentatie in het Museum voor Zwarte Parels en een cultureel diner. De arme ziel moet weer een keer het vliegtuig in. Ik weet dat hij het liefst hier de hele dag op het terras had gelegen met een goed boek, om tussen de hoofdstukken door een duik te nemen. Och, kijk nou eens! Ik zie ineens dat er een trapje direct vanaf het terras het water in loopt. En er is een buitendouche…

‘Au!’ ik stoot mijn hoofd tegen het overhangende rieten dak. Terwijl ik naar beneden duik om niet meer stengels in mijn ogen te krijgen, realiseer ik me dat ik word bekeken door een pasgetrouwd stelletje in de bungalow aan de andere kant. Jezus! Houd eens op met staren! Je zou denken dat ze nog nooit iemand in een geblokte flanellen pyjama in het paradijs hebben gezien.

Een uur later sta ik op de steiger te wachten tot ik met een aantal andere hotelgasten aan boord kan stappen van de shuttle. Ze zien er allemaal zo zwierig uit in hun hotpants en korte topjes. Ik weet niet hoe ze zo veel blote huid durven te laten zien zonder zich ervoor te schamen. Ik ben daarentegen helemaal in stof gewikkeld – zoveel stof dat als de wind onder mijn rok zou komen, ik waarschijnlijk wel naar Vaitape kan parasail-en.

De overtocht verloopt vlot, om me heen wordt vooral Frans gesproken, dus ik concentreer me op het geronk van de motor en het scheurende geluid dat het water maakt waar we doorheen snijden. Dit is zo surreëel: ik kan nog steeds niet geloven dat ik in dit parallelle universum terecht ben gekomen. Ik probeer me de meisjes in het Ashmolean voor de geest te halen, maar het beeld is niet helder. Het is alsof mijn geheugen door de zon beetje bij beetje wordt gewist; misschien een trucje om mijn aandacht bij het heden te houden?

Met acht minuten over voordat de Windstór-tender vertrekt, volg ik de horde toeristen naar de overdekte markt, waar de lokale dames hun handgemaakte schelpenkettingen en zijden pareus aan de man brengen – de Tahitiaanse versie van de sarong. Er is er zelfs eentje met Gauguins Vrouw met bloem erop. Ik moet hem kopen voor Abigail en stuntel wat met de grote, kleurige biljetten die Hugh voor me heeft achtergelaten. 40.000 Franse Pacifische franken. Ongeveer 20 pond.

Maururu.’ De volumineuze vrouw met volumineuze rode bloemenjurk lacht naar mij en knikt wanneer ik haar het geld geef.

‘Dank u,’ zeg ik en ik pak het plastic tasje van haar aan.

Maururu, ’ herhaalt ze, terwijl ze haar hand op mijn arm legt, duidelijk van plan om me dit woord te leren.

Mauw-roe-roe, ’ zing ik terug.

Weer terug in de zon zoek ik de steiger af naar een oranje tender – daar is hij, hij legt net aan. Ik zie dat er verbazingwekkend veel mensen uit komen, allemaal zien ze eruit alsof ze niet kunnen geloven dat ze hier zijn.

‘Deze kant op voor de eilandexcursie.’ Een klein Frans mannetje stuurt een groep op weg voordat hij zich omdraait om de koppen te tellen voor de jeepsafari. Ik loop om hem heen en ga in het muffe interieur van de boot zitten; ik ruik zenuwen en motorolie. Ik vraag me af of ze er nog net zo uitziet? Zal wel niet, gezien ze in mijn fantasie altijd een sportshirt en polorokje droeg, met een hockeystick in de hand en een oranje zweet-bandje om de pols. Terwijl we de lagune op draaien, zie ik ineens haar heldere babyblauwe ogen voor me, haar melkwitte huid met duizenden sproeten en opvallende, zwiepende kastanjebruine lokken. En ik: mijn moeder was altijd bezig om mijn haar te vlechten om haar kunsten te laten zien. Ik vraag me af of Felicity zal schrikken van hoe eenvoudig ik gekleed ga. Zou ze me wel herkennen?

‘AMBER!’ hoor ik boven me iemand roepen terwijl de tender langs het cruiseschip aanlegt.

Ik kijk omhoog en zie een paar wild zwaaiende armen.

‘FLOSSIE!’ roep ik terug, haar bijnaam rolt over mijn lippen voordat ik het in de gaten heb.

Ik ren de trap op, over de steiger en BOEM! recht in haar armen! O mijn God! Wat is er heerlijker dan iemand omhelzen wanneer je het echt meent? Direct krijg ik een brok in mijn keel. Nu ik haar zie, voel ik me voor het eerst in jaren weer nauw verbonden met mijn ouders. Bang dat ik ga huilen en mezelf voor gek zet als ik haar langer vasthoud, trek ik me terug en kijk ik mijn tweeëndertigjarige vriendin eens goed aan. Haar sproeten liggen nu op een goudkleurige achtergrond, haar ogen en glimlach zijn enorm en even sprankelend als vroeger, maar niets vergeleken met haar enorme bos haar, die wel wat weg heeft van de kapsels van de inheemse Tahitiaanse vrouwen; het ligt als een enorm dik buffelkleed op haar rug.

‘Je haar!’ roep ik uit.

‘O nee!’ gilt ze. ‘Als ik had geweten dat het zo enorm zou worden had ik het direct laten afscheren! Waar is je moeder als we haar nodig hebben?’ lacht ze, dan stamelt ze: ‘O, het spijt me. Ik…’

‘Maakt niet uit!’ sus ik haar. ‘Ik zou ook willen dat ze hier was.’

Felicity omhelst me opnieuw en trekt me dan de trap op naar het bo-vendek. ‘Snel! Je moet Brian even gedag zeggen voordat hij weer weg moet.’

Neef Brian is een van die vreselijk smetteloos geklede mensen die je wel eens ziet. Natuurlijk is het niet erg dat hij een kreukloos wit officiersuniform draagt, maar daarnaast is ook zijn haar perfect gekapt, zijn zijn tanden geflost en heeft hij de gladste, schoonste huid die ik ooit bij een man heb gezien (je zou bijna denken dat hij zijn kin laat waxen in plaats van scheren). Hij heeft die aantrekkelijk combinatie van elegant professionalisme en brutale joie de vivre die in de familie zit. Ik kijk hem vol bewondering aan terwijl hij de vroege lunchgasten begroet; hij tovert een brede glimlach op hun gezichten en ze beginnen bijna te huppelen – dat is mij bij Quand 1’Artiste Mange nooit gelukt.

Felicity stelt voor dat we lekker van de airco gaan genieten en neemt me mee naar het orangerieachtige verandarestaurant – met veel wit en chroom en potplanten.

‘Is het niet geweldig?’ zegt ze opgewonden. ‘Ik wist niet dat ik zo’n dure smaak had voordat ik hier kwam! Er is een buffet met salades en soepen, er zijn een paar pastaschotels, of je kunt ook iets van het menu bestellen…’

Ik kies voor het buffet, omdat ik graag wil gaan zitten en we veel te bepraten hebben. Eerst hebben we het over van alles en nog wat, van de films die we in het vliegtuig hebben gezien, de hoge luchtvochtigheid en de gevolgen ervan voor ons haar, wat er allemaal op het cruiseschip te doen is en het vijfgangendiner waar Felicity zichzelf gisteravond voor dwong wakker te blijven.

‘Ik had kerriesoep met pastinaak, met een garnering van appelchips en…’ Ze stopt met praten en barst in lachen uit. ‘Ik snap niet waarom ik het nu over soep heb! Achttien jaar, Amber! Mijn God, als we als tiener een kind op de wereld hadden geschopt, hadden we nu volwassen dochters gehad! Die heb je toch niet, hè? Ik bedoel maar, ik weet dat ik je heb gevraagd of je zwanger was en je zei nee, maar…’

‘Nee, geen geheime kinderen,’ verzeker ik haar, terwijl ik me verwonder over haar energie. ‘En jij?’

Ze schudt haar hoofd. ‘Niet dat ik het niet heb geprobeerd…’

Mijn glimlach verdwijnt. ‘Wil je zeggen dat het niet lukt…’

‘Om een man te vinden die me zwanger wil maken?’ lacht ze. ‘Dat is mijn probleem!’ Ze neemt een slokje ijswater, gaat op het puntje van de bank zitten en kijkt me met grote ogen aan. ‘Wat ik wilde vertellen was, ik denk dat ik eindelijk geluk heb.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Wat ik je wilde vertellen: sinds gisteren, toen ik uit het vliegtuig stapte, ben ik verliefd!’ piept ze. Ze kijkt me erg tevreden aan.

‘Op wie?’

‘Ik weet het niet!’ gilt ze en gooit haar handen in de lucht.

‘O,’ ik frons mijn wenkbrauwen en kijk haar scheef aan. Dit klinkt een beetje vaag. Sinds wanneer is Felicity zo zweverig?

‘Ik bedoel, ik heb hem gezien…Ik weet hoe hij eruitziet,’ legt Felicity uit. ‘Ik weet alleen niet hoe hij heet. Nog niet.’

‘Ga verder…’ Ik moet nog worden overtuigd.

‘Nou, ik weet niet of hij in mijn vliegtuig zat of net van een ander eiland kwam, maar ik stond met een grote groep mensen van de Windstar op Brian te wachten toen we elkaar in de ogen keken en het was net alsof iemand me onder stroom zette. Ik wilde mezelf bijna aan zijn voeten werpen.’

‘Maar dat heb je niet gedaan.’

‘Nou, eigenlijk wel.’

Wat?

‘Niet met opzet! Achter me begonnen mensen te duwen en ik viel zo in zijn armen, maar in plaats van me weg te duwen of me te ontwijken, pakte hij me beet en hield hij me vast totdat ik weer rechtop kon staan.’ Felicity kijkt glazig de ruimte in. ‘Och, Amber, het was geweldig. Ik had zo in zijn armen in slaap kunnen vallen, midden in de chaos.’

‘En toen?’

‘Toen deed ik mijn ogen open en zag ik Brian, liet ik hem los zodat ik naar hem kon zwaaien en toen ik me omdraaide was hij weg.’

Ik voel de teleurstelling. ‘Kan het zijn dat hij op het schip zit?’ Ik probeer de feiten op een rij te zetten.

‘Brian zegt dat die kans groot is. Hij zegt dat als ik de hele dag bij het buffet blijf staan, ik snel genoeg weet of hij aan boord is.’

‘En als dat niet zo is?’

‘Nou, Bora Bora is klein genoeg. Er zijn niet meer dan dertig hotels. Ik vind hem vast en zeker.’

Niet snel uit het veld geslagen, onze Felicity. Ik volg haar blik terwijl ze de laatste gasten ziet binnenkomen.

‘Niks, ouwelui. Niks, Italianen…’ Ze streept ze van haar lijstje.

‘Was hij erg knap?’ Ik probeer nog steeds te begrijpen hoe ze zo hotel-debotel van hem kan zijn.

‘Hij was geen Brad Pitt, maar wel echt mijn type,’ antwoordt ze zangerig.

‘Wat als hij steeds room service bestelt?’ Ik denk aan de plannen die Hugh en ik gisteravond maakten.

‘Zelfs als dat het geval is, blijft hij niet de hele dag op zijn kamer. Trouwens, Brian denkt dat je dat alleen maar doet als je óf ziek bent óf op huwelijksreis, en hij zag er niet echt uit alsof hij straalverliefd was.’

‘Wat bedoel je? Hoe weet je dat?’ Ik wil meer weten.

‘O, gewoon de manier waarop ze met elkaar omgingen.’

‘Ze?’ Mijn wenkbrauwen schieten omhoog.

‘Nou, er liep een vrouw naast hem, maar ik denk niet echt dat ze wat met elkaar hadden.’

‘O, Felicity!’ Ik kan het niet helpen en zak bijna onder de tafel.

Ik heb dit eerder meegemaakt met Abigail. ‘Maar ik weet zeker dat er niets tussen hen is!’ bleef ze volhouden wanneer ze weer iemand was tegengekomen die al een relatie had. Ik wil niet dat Felicity ook die weg inslaat.

‘Echt waar!’ protesteert ze. ‘Ik heb ze een tijdje gevolgd – hij negeerde haar volkomen.’

‘Nou, er is nogal veel te zien als je hier net uit het vliegtuig hebt gestapt. Niet elk vliegveld kijkt uit op een lagune die eruitziet als een openluchtzwembad met lichtgevend mondwater,’ redeneer ik.

‘Geloof me maar, geen sprankje liefde,’ blijft Felicity volhouden. ‘Als jij verliefd was en in het paradijs aankwam, dan zou je elkaar vastpakken en zeggen, ‘Kijk hier eens! Kijk daar! O, schat, dit is zo geweldig!’’

Ik denk aan hoe Hugh en ik waren toen we aankwamen. Hij nam wel het woord ‘geweldig’ in de mond, en ik weet dat hij mijn hand vastpakte. Maar wat deed ik?

‘Als je had gezien hoe hij me aankeek,’ zegt ze, terwijl ze weer door de salades heen staart.

‘Vertel me eens,’ zeg ik.

Felicity opent haar mond, maar er komt niets uit. ‘Ik kan het niet uitleggen,’ verzucht ze. ‘Maar het was alsof hij me kende.’

‘Misschien dacht hij dat wel.’

‘Hoeveel langbenige godinnen met Diana Ross-haar en sproeten ken jij?’

Ik glimlach. ‘Maar eentje.’

‘Hoe dan ook, ik weet het gewoon,’ zegt ze heel realistisch. ‘Net zoals jij dat wist met Hugh.’

Mijn vork met artisjok blijft in de lucht hangen. ‘Wat wist ik?’ Ik stel de vraag hardop.

Felicity kijkt me verbaasd aan en snuift: ‘Zeg het maar: jij bent degene die al bijna getrouwd is!’

Ik negeer haar sneer en denk even na. Wat wist ik zeker? ‘Ik wist dat hij me geen pijn zou doen. Ik wist dat hij veilig was, dat hij aardig was.’

‘Nou, wat wil je nog meer?’ zegt ze uitdagend.

Ik kijk mijn vriendin aan. Ze is de eerste die me die vraag stelt. Wat wil je nog meer? Iedereen die Hugh kent, gaat ervan uit dat ik alles al heb.

‘Ik weet het niet,’ zucht ik, ‘ik wist niet eens dat ik meer wilde totdatje het vroeg.’

‘Dan heb je waarschijnlijk niets meer te willen,’ zegt ze snel. ‘Je voelt waarschijnlijk net wat te veel met me mee. Het is niet erg.’

Even hangt er een zware stilte tussen ons in. Ik vraag me af of we misschien allebei last hebben van jetlag, en realiseer me dat we toen we veertien waren alleen maar praatten over welke jongens van New College we leuk vonden. Dit is voor ons totaal nieuw. Ik leg mijn mes en vork neer. Felicity neemt nog een slokje van haar drinken en kijkt naar buiten. Ik vraag me af of ik mijn dessert zal gaan halen en dan met een nieuw onderwerp terug moet komen.

‘Zeg, het spijt me als ik wat snel ben aangebrand,’ Felicity begint, haar gezicht wordt rood en ze geeft toe: ‘Ik ben gewoon zo jaloers op iemand die al een partner heeft gevonden.’

Ik wil wat terugzeggen maar ze houdt me tegen.

‘En zeg niet dat het niet altijd zo geweldig is. Dat is net als wanneer rijke mensen zeggen dat geld niets uitmaakt.’

Ik kijk haar een tijdje aan. Ze is schichtig en geprikkeld, kijkt me niet aan…Hier klopt iets niet.

‘Gooi het er maar uit,’ moedig ik haar aan.

Ze kijkt me aan. ‘Wat?’

Ik blijf haar aankijken en probeer even begripvol te zijn als zij vroeger altijd was.

Ze kijkt weer naar beneden. ‘Je wilt weten waarom ik zo bitter ben?’

Ik voel me vreselijk. Het is waar. Ik dacht dat het leven iemand als Felicity niet murw kon krijgen. Hoe is dit gebeurd?

‘Kort gezegd, zonder je alle casussen uit te leggen, het is gewoon een opeenstapeling van teleurstellingen,’ legt ze uit. Ze gaat voor de moedige toon, maar komt alleen maar kwetsbaarder over. ‘Toen ik de afwijzingen niet meer op twee handen kon tellen, begon het pijn te doen. Iedereen zegt dat je jezelf moet blijven, maar wanneer mensen – mannen – dat niet leuk vinden, watmoet je dan doen?’

‘Wat bedoel je? Iedereen vindt jou geweldig. Wat is er niet leuk aan jou?’

‘Ik zou willen dat ik het wist.’ Ze schudt haar hoofd. ‘In het begin zijn ze zo happig. ‘Ik kan niet geloven dat zo’n prachtige meid geen vriendje heeft!’ zeggen ze dan, ze doen heel ongelovig en geven me allemaal complimentjes, maar dan bellen ze me niet meer terug. Ik krijg één afspraakje en we praten en lachen samen en hebben allemaal dingen gemeen, en zelfs wanneer ik iets voel als we zoenen, dan nog wordt het niets en blijf ik achter met de vraag: waarom? Wanneer besloten ze dat ik een ervaring was die ze niet nog eens wilden doormaken,’ zucht ze. ‘Je wordt er zo moe van. Elke keer dat het gebeurt, voel je je minder aantrekkelijk. Minder zelfverzekerd. En langzaamaan vertrouw je niemand meer en word je zenuwachtig en wanhopig…En wie wil nou zo iemand?’

Het breekt mijn hart – dat mannen vrouwen zo kunnen kwetsen. Goede vrouwen, vrouwen die beter verdienen. Er moet toch een manier zijn waarop mannen al deze pijn kunnen voorkomen?

‘Meestal zou ik willen dat ze ons niet vertellen wat we willen horen en gewoon de moed hebben om eens eerlijk te zijn. Eerlijkheid kan ik wel hebben. Het is al dat andere – het niet weten…’ Ze ziet er moe uit. ‘Je kunt maar zoveel keer weer terugstuiteren. Ik ben er zo ziek van om me zo vreselijk te voelen – elke keer krijg ik weer hoop en dan plotseling ben ik weer terug bij af. Ik zit thuis en denk: ‘Oké, ik ga positief denken, ik heb een plan!’ Maar het idee dat ik weer op vrijdagavond de cafés af moet struinen om mannen te vinden is zo deprimerend. Het is denigrerend en wanhopig en daar word je alleen maar nog wanhopiger van. Dus misschien besluit je om dan maar gewoon door te gaan met je leven, zoals iedereen je vertelt, en dan gaat er een jaar voorbij en er verandert niets. Al die onzin over dat je hem vanzelf tegenkomt wanneer je niet naar hem zoekt…Dat zeggen die meiden tegen je die al een relatie hebben en die hun mannen willen beschermen tegen wanhopige vriendinnen, dat zeg ik!’

Als ik haar zo aanhoor, krijg ik het gevoel dat ik wel erg dankbaar moet zijn voor Hugh. Hugh bespaart me al die misère. Kon ik het maar met Felicity eens zijn wanneer ze zegt: ‘Soms is veilig gewoon enorm geil.’

‘Uw warme drank, mevrouw.’ Brian zet een pot pepermuntthee tussen ons in en knijpt zijn nicht liefkozend in haar schouder. ‘Alles oké?’ vraagt hij, terwijl hij door de hurken gaat.

Ze legt haar hand op zijn arm: alles oké. ‘Ik had even een dipje, en dat is dom als je ziet waar ik nu ben en wie er hier bij me is!’

Hij knikt vol begrip en gaat weer rechtop staan. ‘Mijn twee favoriete Canadezen!’ roept hij uit en hij stelt de honeymooners Liz en Steve voor die net het restaurant binnen komen lopen. ‘Hoe was de aquascoop?’ vraagt hij terwijl hij ze naar hun tafel brengt.

Felicity kijkt hem even na en zegt dan: ‘Kijk, zij zijn verliefd. Echt volwassen, eerst vrienden en straks samen oud worden. Dat wil ik ook.’

Ik zucht. Als ik datgene wat ik met Hugh heb zou kunnen inpakken en aan Felicity kon geven, dan deed ik dat direct. Ik heb het vreselijke gevoel dat het aan mij niet is besteed.

‘Weet je, toen we op school zaten, had ik nooit het gevoel dat ik me ergens voor moest verontschuldigen,’ zucht ze weemoedig. ‘Toen dacht ik dat de omvang van je hart het enige was dat belangrijk was!’

‘Dat is nog steeds het belangrijkste,’ zeg ik, wanhopig om haar niet te laten vergeten hoe principieel ze vroeger was.

‘Nee, dat is niet zo, Amber. Er is tegenwoordig iets anders, iets wat ik niet begrijp. Wat mannen ook willen, ik heb het niet.’

‘Maar hoe zit het met je Luchthavenman?’ Hoor mij nou – nou zet ik al mijn kaarten op hem in!

Er is wat optimisme in haar gezicht te zien. ‘Hij lijkt gewoon anders,’ bekent ze. ‘Weet je wat het was?’ Ze zet haar kopje neer. ‘Toen hij mij aankeek, was het alsof hij mijn echte ik zag – een goed hart, een slecht kapsel, alles – en dat hij me toch aardig vond!’

Plotseling geloof ik haar. Felicity is een vrouw met grote idealen die duidelijk op haar voorhoofd staan. Misschien wisten die andere mannen dat ze niet goed genoeg voor haar waren en sprongen ze daarom zo vroeg van het schip – zodat ze haar niet zouden teleurstellen. Het kan zo zijn dat de Luchthavenman anders is, dat hij iemand zag met wie hij volkomen gelukkig kon worden. Misschien is hij een van die zeldzame mannen die een vrouw als zij verdient.

‘Weet je wat? We gaan hem vinden,’ zeg ik vol vuur. ‘Koste wat het kost. Waar hij ook is. We doen het samen!’ Ik spring op, wil direct beginnen, ook al moet ik elke hut doorzoeken.

‘Laten we dat gaan doen!’ roept Felicity, terwijl ook zij opspringt. ‘Maar eerst gaan we een frisse duik nemen.’