18

‘Ik wil niet met je praten,’ pruilt Felicity aan de andere kant van de lijn.

‘O,’ zeg ik, teleurgesteld, en bereid me mentaal voor op een dag vol halfbenevelde ellende.

‘Moet je niet vragen waarom?’ tart ze me.

‘Waarom?’

‘Omdat je gelijk had,’ zucht ze.

‘Waarover?’

‘Over Coco.’

‘O nee!’ gil ik. ‘Was het heel erg?’

‘Dat zou het zijn geweest als ik was gebleven. Maar toen hij me begon te zoenen, raakte ik in paniek en ben ik ervandoor gegaan.’

‘Grappigdat je dat zegt…’ mompel ik en vertel haar kort hoe mijn nacht is verlopen.

‘Oké, en nu stoppen!’ Ze onderbreekt me nog voor ik bij de mysterieuze vrouw ben aanbeland die aan het eind van mijn rol toiletpapier zat. ‘Dit is duidelijk een gesprek dat we onder vier ogen moeten voeren. Werkt Hugh vandaag?’

‘Ja.’

‘Hoe snel kun je hier zijn?’

‘Een halfuurtje?’

‘Doe het in twintig minuten en je kunt met me mee op de Circle Island Tour.’

‘Wat mag dat dan wel zijn?’ vraag ik, terwijl ik visioenen krijg van trektochten door de zinderende hitte.

‘In een bus met airconditioning zitten en doen terwijl we naar de bezienswaardigheden kijken, terwijl we eigenlijk op zoek zijn naar Luchthavenman.’

‘Is die weer in beeld?’ Ik leef helemaal op.

‘Jazeker. Ik laat hem nog niet gaan. Gisteren mag ik dan een bittere oude vrijster zijn geweest, vandaag ga ik voor roekeloos optimisme!’

Ik lach en juich ‘ik zal er zijn!’ Ik grijp mijn tas nog voor ik de telefoon heb neergelegd.

Om de een of andere reden had ik gedacht dat we het eiland zouden bekijken vanuit een touringcar, maar in werkelijkheid is het een oude ‘Ie truck’ met houten zijkanten en airconditioning in de vorm van open ramen. Gelukkig rijden we behoorlijk hard en vangen we heerlijk veel wind. Het enige nadeel is dat er te veel te zien is en te weinig tijd om te kletsen. We ontdekken dat de lange brievenbussen bij elke oprit bedoeld zijn voor de dagelijkse levering van vers stokbrood; dat het op het eiland wemelt van de zwerfhonden en dat één ongelukkig mormel een heel hondenkoor kan doen losbarsten; en dat de Tahitianen hun doden in hun achtertuin begraven.

Felicity zegt meteen dat ze hier nooit een huis zal kopen. ‘Een sigaren-kistje met een dode hamster erin kan ik hebben, maar het idee dat de grootouders van de vorige bewoner onder het gazon liggen?’ Ze rilt. ‘Of zouden ze hen opgraven wanneer ze verhuizen?’

We krijgen eindelijk de gelegenheid honderduit te praten wanneer we stoppen voor een schilderdemonstratie van pareau’s en we tien minuten de tijd krijgen om rond te neuzen in de regenboog van stoffen, bedrukt met vissen en schelpen.

‘Coco dus.’ Ik begin de ondervraging terwijl we achter een dicht behangen waslijn duiken voor een beetje privacy. ‘Hoe zat dat nou precies?’

‘Er valt niets te vertellen. Het voelde gewoon niet goed,’ kreunt Felicity. ‘Ik dacht dat ik de smaak weer te pakken kon krijgen, maar het lijkt wel alsof ik me er op het moment niet toe kan zetten tenzij er toekomst in zit.’ Ondertussen aait ze verstrooid een gevlekte, paarse pareu. ‘Daarmee wil ik niet zeggen dat ik pas weer aan seks ga doen als ik getrouwd ben, maar ik wil wel weten of er een tweede afspraakje inzit!’

‘Ik snap het,’ knik ik.

‘Wat was het probleem met Tezz?’ vraagt ze op haar beurt. ‘Besefte je toen je hem zoende hoeveel je nog van Hugh hield?’

‘Niet bepaald,’ zeg ik en krimp ineen.

‘Integendeel?’ Ze kijkt angstig.

‘Het is lastig,’ zucht ik. ‘Het voelde zo goed – ik heb nog nooit zo’n goed gevoel gehad – maar ik voelde me ook schuldig en op de terugweg stuitte ik op dat meisje…’

Felicity luistert vol aandacht terwijl ik vertel over mijn korte, maar verontrustende ontmoeting met de hogepriesteres.

‘Ze zit hem in elk geval achterna, ook al geeft hij dan niet thuis,’ concludeert ze terwijl we teruglopen naar de vrachtwagen.

‘Jij denkt dus dat het maar van één kant komt?’ Felicity leidt me naar de achterbank, waar we kunnen praten zonder de groep te storen.

‘Zou kunnen.’ Ze denkt even na. ‘Maar volgens jou weten maar drie mensen van zijn boomhut?’

‘Dat zei hij.’

‘Het zou dus kunnen dat hij iets met haar heeft gehad. Maar niet nu. Hij wordt toch geacht een gebroken hart te hebben en zich ver van de dames te houden, althans dat had je gehoord?’

Ik probeer me Malia’s woorden te herinneren. ‘Het klonk in elk geval niet alsof hij klaar was voor een relatie. Maar ze zei niets over affaires.’

‘Hmmmm,’ mompelt ze terwijl we langs een verlaten bouwterrein van een hotel rijden, waarna we stoppen zodat de gids even bij een vriend langs kan gaan. ‘Dat meisje was volgens jou opvallend, met een hoop haar?’

‘Gevlochten van voren, pluizig van achteren.’

‘Met een zilveren ankh om haar nek?’

‘Ja, hoeweet je dat?’ Dit detail schiet me nu pas te binnen.

Felicity tikt tegen het raam en ik val meteen op de grond. In de tuin aan de overkant staat de hogepriesters.

‘O nee!’ hijgt Felicity.

‘Wat!’ sis ik vanaf de grond. ‘Zeg alsjeblieft niet dat ze de bus in komt.’

Felicity schudt haar hoofd. ‘Ze is met Tezz.’

‘Wat?’ Ik wil overeind komen, maar Felicity duikt naast me. Ook zij probeert zich te verstoppen.

‘Wat doe je?’ piep ik, verpletterd. ‘Je moet me vertellen wat ze aan het doen zijn samen!’

‘Dat weet ik!’ gromt ze, ‘maar ik wil niet dat hij me ziet, anders doet hij niet gewoon.’

De bus schiet naar voren. Kennelijk is de gids weer terug.

Ze kijkt op en tegelijkertijd betrekt haar gezicht. Dat betekent niet veel goeds.

‘Waren ze aan het kussen?’ Ik hijs me weer in mijn stoel zodra we de hoek om zijn.

‘Nee.’

‘Maar ze stonden wel op het punt?’ ga ik in alle ernst verder.

Ze kijkt ongemakkelijk en knikt dan van ja. ‘Maar ik weet het niet zeker. Misschien waren ze elkaar wel aan het kietelen of zoiets.’

Ik ben helemaal van slag. Hoe kon dit gebeuren? Hoe kan hij het ene moment zo intiem met mij zijn en vervolgens met haar rotzooien? Mijn maag draait zich tot een krakeling van jaloezie bij de gedachte dat hij een ander aanraakt.

‘O Amber, misschien is het allemaal wel heel onschuldig,’ probeert Felicity terwijl we langs een apotheek en een basketbalveld rijden. ‘Misschien is ze een vriendin, zijn zus, nicht, of iets dergelijks.’

De bus stopt opnieuw.

‘Hier wonen de landkrabben,’ verkondigt de gids en wijst naar de vuile, beschaduwde zandbank links van ons.

‘Ik zie niks,’ klaag ik stuurs.

‘Kijk maar eens wat er met deze bloem gebeurt…’ De gids pakt een van de felrode hibiscusbloemen die langs de ramen van de bus hangt en gooit hem op de grond. Meteen schieten er twee gigantische klauwende krabben naar voren die elk een bloemblad grijpen en om de bloem beginnen te vechten, als twee huisvrouwen over een kleurig sjaaltje in de uitverkoop. Ineens lijkt het me alsof de krab met de exotische tekening de ho-gepriesteres voorstelt en ik de krab met de verbleekte schaal ben – de bleke en niet zo boeiende Amber – met Tezz als de veelkleurige prijs. Ik wacht met spanning af wie er zal winnen. Het zand stuift op, klauwen raken beschadigd, maar de krabben weten van geen opgeven. Tot slot, en tot mijn grote verdriet, wint de hogepriesteres. Ze sleurt haar prijs direct met zich mee en laat de andere krab verbijsterd en alleen achter. Ik zak teleurgesteld terug in mijn stoel.

‘Misschien is het wel zo goed dat je ze hebt gezien, Amber,’ begint Felicity. ‘Stel je voordat je alles wat je met Hugh hebt, had vergooid voor een vakantieliefde met de lokale Casanova.’

‘Dat is hij niet…’ begin ik, maar zucht dan. ‘Ik kan niet geloven dat hij zo is.’

‘Hoeweet je dat zo zeker?’ informeert ze.

‘Omdat ik nooit iets zeker weet, maar ik heel erg zeker was van hem.’

‘En hoe voel je je nu?’

‘Een deel van me gelooft er nog in, maar dat meisje…’

‘Luister, volgens mij moet je blijven bij wat je met Hugh hebt. Je weet niet hoe gelukkig je jezelf mag prijzen met een vent zoals hij. Maar,’ zucht ze, terwijl ze zich probeert in te leven, ‘als Tezz je werkelijk zo geraakt heeft als je beweert en je er helemaal voor wilt gaan, dan moet je direct zijn en hem naar haar vragen.’

‘Echt waar? Dat lijkt me zo’n beetje het slechtste wat ik kan doen.’

‘Maar als hij een ploert en een gigoio is, zal hij je niet de waarheid vertellen. Dan zegt hij gewoon dat je het helemaal verkeerd hebt, dat ze gewoon vrienden zijn en dat hij over iets struikelde en in haar armen belandde. Hmmmm. Er moet een manier zijn om erachter te komen.’

‘Als ik genoeg Mai Tais had gedronken, zou ik het haar zelf vragen, maar misschien heeft ze haar eigen plannen.’

‘Inderdaad,’ beaamt Felicity.

‘Bovendien weet ik niet eens hoe ik hem weer moet zien. Ik kan niet terug naar de Paradise Room en riskeren dat Sandrine daar is.’

‘Denkjedat je die boomhut kunt terugvinden?’

‘Beslist niet.’

‘Jammer. Dat zou het snelste antwoord zijn geweest op al je vragen.’

‘Je bedoelt dat ik hem had moeten bespioneren?’ spot ik. ‘Om het goed te kunnen zien, zou ik net zo vaardig bomen moeten kunnen klimmen als Coco, en dat kan ik absoluut niet.’

‘Maar ik wel.’

‘Echt, ik zou het met geen mogelijkheid kunnen terugvinden. Het was diep in de jungle. Diep.’

We zwijgen allebei. Ineens schiet me iets te binnen.

‘Hij gaat wel elke avond na de show naar het strand.’

Felicity kijkt me aan.

‘Elke nacht. Zo ben ik voor het eerst met hem in gesprek geraakt.’

‘Da’s perfect! Het is nog vlakbij je bungalow ook, dus je kunt hem ontmoeten zonder dat het al te veel opvalt!’

‘Misschien dat hij het raar vindt als ik om twee uur ‘s-nachts nog een wandelingetje maak…’

‘Niet als hij je niet ziet!’ Felicity kijkt me stralend aan.

‘Zijn we nu weer aan het spioneren?’ zucht ik.

‘Vind je dit belangrijk?’

Ik zwijg.

‘Want volgens mij hadden we het over jouw toekomstige geluk.’

‘Klopt.’

‘Dus wil je achter de waarheid komen?’ Felicity’s logica is niet te kraken.

‘Ja.’

‘Dan zie ik geen alternatief,’ bromt ze. ‘Als je werkelijk zo’n belangrijke beslissing gaat nemen, moet je zoveel mogelijk informatie hebben.’

Ik denk na over haar voorstel terwijl we het laatste stuk van het eiland bekijken en terugkeren bij de aanlegsteiger. Misschien heeft ze gelijk. Ik wil inderdaad weten hoe het zit en ik kan geen andere manier bedenken om daar achter te komen.

‘Je vindt het dus niet moreel verwerpelijk?’ vraag ik in een poging mijn twijfels weg te nemen, terwijl we uit de bus stappen en naar het dichtstbijzijnde tentje met koele drankjes sjokken.

‘Vergeleken met het bedriegen van je aanstaande verloofde? Niet heel erg, nee.’

‘Felicity!’ hijg ik.

‘Ik zeg gewoon de waarheid.’

‘Ik wil Hugh dit niet aandoen,’ klaag ik.

‘Maar je wilt Tezz wel opnieuw kussen?’

‘In een perfecte wereld…’

‘Ja of nee?’

‘Zolang hij mij maar als enige kust, welja,’ zucht ik.

‘Interessant dilemma.’ Felicity trommelt met haar vingers tegen haar kin. ‘Het is een beetje alsof je een schitterende designerjurk ziet in een etalage. Je bent meteen verliefd, maar je weet dat je hem nooit zult kunnen betalen en dat het dus geen zin heeft de jurk te passen. Maar de jurk blijft in je gedachten. Je raakt geobsedeerd. Terwijl als je de jurk had gepast, je gemerkt had dat hij je buik dikker deed lijken of dat de kleur je bleek maakte en dan had je hem kunnen laten gaan. Maar alleen als je de jurk had gepast.’ Ze lijkt in de war door haar eigen vergelijking. ‘Wat niet wil zeggen dat ik het goedkeur of je aanmoedig om met Tezz verder te gaan, maar het lijkt me wel verstandig om te kijken of hij wel beschikbaar is.’

‘Dus in feite ben ik hem niet zozeer aan het passen als wel het prijskaartje aan het bekijken.’

‘Precies!’

‘Als je het zo stelt…’ Ik glimlach naar haar en steek mijn arm in de hare. ‘Het spijt me dat we vandaag niet zoveel geluk hadden met de Luchthavenman ‘Geen probleem,’ kirt ze en port me vriendelijk in mijn zij. ‘Ik heb nog een plannetje.’

‘O?’

‘Neef Brian stelt me vanavond voor aan de plaatselijke allemansvriend, de man die iedereen kent. Hij denkt dat als de Luchthavenman hier ooit eerder is geweest, dat deze man hem kent. En zo niet, dat hij dan een manier weet om hem te vinden.’

‘Klinkt veelbelovend,’ zeg ik en hoop van harte dat het plan slaagt.

‘Veel geluk met de missie van vanavond,’ zegt ze en omhelst me stevig terwijl onze watershuttles arriveren. ‘Bel me morgen meteen om te vertellen hoe het is gegaan.’

‘Oké.’

‘Je gaat het toch wel doen?’ roept ze en draait zich naar me toe.

Ik werp een stralende glimlach in haar richting, vol zelfvertrouwen, maar mompel ondertussen een heel wat minder dapper ‘we zullen zien.’

Tegen de avond ben ik al helemaal niet meer overtuigd van de wijsheid van Felicity’s plan, maar naar buiten glippen is inmiddels een gewoonte geworden. Tot mijn grote schrik moet ik bekennen dat ik tijdens mijn verblijf hier nog niet één keer de hele nacht naast Hugh heb gelegen. Ik kijk omlaag naar zijn slapende hoofd naast me, rechtvaardig mijn vertrek als een zoektocht naar de waarheid en plant een judaskus op zijn voorhoofd. Ik herken nog nauwelijks de bedriegster die ik ben geworden.

Eenmaal buiten bestudeer ik het strand en zoek ik naar een geschikte, beschutte uitkijkplek. Even overweeg ik een van de omgekeerde kanos als een soort van schild te gebruiken, maar dan bekruipt de angst me dat ze op me zullen gaan zitten om naar de sterren te kijken. Een onverdraagbare gedachte!

Maar wat dan wel? Ik draai op mijn hakken. Ha! Het handdoekenhuisje. Perfect! Het is een soort speelhuisje van bamboe dat overdag helemaal open is, en nu net genoeg openstaat om mij door te laten, al moet ik dan wel op mijn buik schuiven. Ik ben even bang dat ik halverwege vast zal komen te zitten, met mijn benen buitenboord, maar ik weet mezelf naar binnen te werken, hoewel daarbij wel een paar dozijn snorkelmaskers op de grond vallen.

‘Oké,’ spreek ik mezelf toe en ga zo zitten dat ik het stuk strand waar Tezz altijd zwemt goed kan zien. ‘Ik kan dit,’ stel ik mezelf gerust. En ik wacht. En wacht. Ik kijk op mijn horloge. Er is al een uur voorbij.

Als er nog eens een halfuur is verstreken, begin ik bang te worden dat hij niet komt. Dat hij er niet is, wil natuurlijk niet zeggen dat hij bij haar is. Misschien had hij vanavond geen zin om te zwemmen. Misschien moest hij een nieuwe act instuderen of zijn moeder in Boston e-mailen vanaf de hotelcomputer. Ik moet gewoon nog een beetje geduld hebben. Ik leun met mijn hoofd tegen het bamboe. Zo moe. Zou ik beter horen als ik mijn ogen dichtdoe? Ja, ik hoor de golven, die zachtjes tegen het strand klotsen. Heen en weer, heen en weer…

‘Mevrouw Pepper?’ ‘Huh?’ ‘Mevrouw Pepper!’

Zegt daar iemand mijn naam? Ik doe mijn ogen open en knipper tegen het felle licht. Ik herken met moeite François de hotelmanager en Hiro de handdoekenman, die me in opperste verwarring aanstaren.

‘Is alles in orde?’ vraagt François.

Het duurt even voordat ik besef hoe laat het is en doorheb dat het felle licht afkomstig is van de zon.

‘O, morgen! Goedemorgen!’ Inderdaad. Het is ochtend. Zou het heel erg zijn als ze hier af en toe eens een wolkje hadden? Mijn netvlies verschroeit!

‘U mag altijd een van de handdoeken uit uw kamer meenemen als u ‘s-ochtends wilt gaan zwemmen.’

Net op tijd dringen hun woorden tot mij door en ik stamel ‘Ah, ja. Daar had ik niet aan gedacht. Prima advies. Ik zal het onthouden voor de volgende keer.’

Ik klauter uit het hokje en voel me alsof ik tevoorschijn kom uit een taart, maar dan op het verkeerde feestje.

‘En in onze boetiek hebben we een prachtige collectie zwemkleding…’ eindigt hij met een indringende blik op mijn outfit, duidelijk bedoeld voor de avond.

‘Geweldig. Ik kijk er nu al naar uit.’ Ik trek mijn jurk recht en wil er in hoog tempo vandoor. Ik kan niet geloven dat ik in slaap ben gevallen – nou weet ik nog niks over Tezz!

‘Mevrouw Pepper?’ Dit keer is het Hiro.

Ik draai me om. ‘Ja?’

‘Uw handdoek.’

‘Mooi! Prima, bedankt.’ Opnieuw maak ik me klaar voor vertrek.

‘En een voor op de ligstoel?’

‘Waarom niet. Bedankt.’ Komt er dan geen eind aan deze vernedering?

Ik weet dat ze toekijken terwijl ik van het zwembad wegloop, maar ik kan nu niet meer doen alsof. Mijn huidkleurige broekje en beha kunnen nooit voor een bikini doorgaan en ik kan niet om zeven uur ‘s-ochtends in een avondjurk een zwempak gaan kopen.

Als door een wonder kom ik onderweg terug naar de bungalow geen andere gasten tegen, maar ik zie wel dat Hugh al fris en monter op de veranda staat. Oh-oh. Wat nu? Ik kan hem onmogelijk in mijn jurk van gisteravond onder ogen komen zonder argwaan te wekken.

Er zit niets anders op. Ik verlaat het pad en ga het strand op, trek mijn jurk uit tot ik alleen nog mijn ongeschikte ondergoed aanheb en waad de zee in tot ik ver genoeg ben om mijn haar onder te dompelen. Daarna ren ik weer het strand op, opnieuw hopend dat niemand me ziet, sla de eerste handdoek om me heen, rol mijn jurk in de tweede en ren naar de bungalow.

‘Hugh!’ klop ik vrolijk op de deur. Laat hem nog maar pas wakker zijn!

Terwijl de deur opengaat, voel ik me een verrader en niet op me gemak. Ik zeg tegen mezelf dat ik niets meer heb misdaan dan slapen in een handdoekenhutje, maar dat klinkt niet overtuigend.

‘Goddank! Je mankeert niets!’ Zijn eerste woorden klinken opgelucht, maar als ik naar binnenstap, blokkeert hij mijn weg, met een donker gezicht en bast met een stem die ik nauwelijks herken: ‘Waar ben je in godsnaam geweest?’