19

Even ben ik met stomheid geslagen. Het voelt als een klap in mijn gezicht. Ik heb nog nooit zoveel woede en argwaan op Hughs gezicht gezien – dit is de allerergste manier van ontwaken die je kunt bedenken.

‘Het leek me lekker om te zwemmen nu het nog rustig is in het zwembad,’ stamel ik. ‘Ik was er zelfs nog voor de handdoekenman – daar kunnen de Duitsers nog een puntje aan zuigen!’

Laat me hier alsjeblieft mee wegkomen. Ik moet er alles aan doen om te zorgen dat hij ophoudt met zo te kijken.

‘Wanneer ben je weggegaan?’ vraagt hij met een ijskoude stem.

‘Goh, dat weet ik niet meer. Ik geloof niet dat ik op de klok heb gekeken.’

‘Ik werd om drie uur wakker en toen was je weg. Daarna heb ik niet meer geslapen.’

Ik hap inwendig naar adem. Hoe kan ik mijn lange afwezigheid verklaren?

‘En sinds wanneer zwem jij zonder zwemkleren?’ gaat hij verder en houdt mijn enige badpak omhoog.

Snel Amber, denk!

‘Nou, ik ging eigenlijk naar buiten om een wandelingetje te maken, maar toen ben ik gaan liggen om naar de sterren te kijken, en toen zal ik wel in slaap zijn gevallen. Toen de zon opkwam, was het zo prachtig dat ik in mijn ondergoed het water in ben gelopen…’ Ik sla mijn handdoek open als bewijs. ‘Zie je?’

‘Met wie was je?’

‘Wat? Met niemand!’ Voor de verandering spreek ik de waarheid. ‘Ik was de hele tijd alleen.’

‘En je bent niet verder gegaan dan het strand?’

‘Nee, waarom vraag je dat?’ Ik schiet in de verdediging.

‘Gisteren zei Sandrine dat ze dacht dat ze jou had gezien in een plaatselijke bar.’

Mijn maag keert zich vol schuldgevoel. Nu ben ik erbij.

‘Welke bar?’ breng ik uit, met gemaakte verwarring.

‘Dat zei ze niet. Het was maar heel even, maar ze wist het zeker…’

‘Nee natuurlijk niet!’ grom ik en schud hevig met mijn hoofd. ‘Ze had vast een paar Mai Tais te veel op.’

‘Dat dacht ik ook. Tot nu…’

Hij blijft me vragend aankijken. Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik word koud bij de gedachte dat ik eergisteren op het punt stond het uit te maken. Als ik de hogepriesteres niet was tegengekomen op de terugweg van de boomhut, zou ik dat zeker hebben gedaan. Maar nu voelt alles verward en ellendig, en wil ik het alleen maar goed maken en terug naar zoals het was. Ik had naar Felicity moeten luisteren toen die zei hoe gelukkig ik mezelf mocht prijzen met Hugh. Ze weet hoe moeilijk het is om alleen te zijn. Zij ziet hoe ondankbaar ik eigenlijk ben. Plotseling voel ik schaamte, alsof alles met Tezz een gril was. Felicity heeft het beste met me voor. Als ik mezelf niet kan vertrouwen, moet ik haar maar vertrouwen.

‘Kom hier!’ Ik stap naar voren en omarm Hugh. Eerst stribbelt hij nog wat tegen, maar dan geeft hij toe. ‘Het spijt medat je je ongerust hebt gemaakt,’ zeg ik. ‘Maar het is goed. Ik ben terug.’

Hij pakt me stevig beet. ‘Je gedraagt je zo vreemd de laatste tijd, ik dacht…’

‘Shhhh,’ kalmeer ik hem, omdat ik zijn (terechte) beschuldigingen niet wil horen. ‘Ik weet dat ik afwezig en vreemd ben geweest, maar dat is nu voorbij. Alles wordt weer normaal. Zullen we naar Manihi gaan en opnieuw beginnen?’

‘Wil je dat nog?’ Hij klinkt bijna verrast.

‘Natuurlijk.’

Hij kijkt me droevig aan. ‘Ik houd zoveel van je, Amber. Ik weet niet wat ik zonder je zou moeten.’

Het schuldgevoel steekt ongenadig. Hoe kon ik ooit overwegen hem pijn te doen? Goddank dat ik de kans heb gekregen om het in orde te maken.

‘Weet je wel dat we maar een uur hebben voor we weg moeten?’

Ik had geen idee. Ik was alle gevoel voor tijd kwijt, samen met mijn verstand. ‘Dan moet ik maar gaan douchen,’ kir ik.

‘Ik zal ontbijt bestellen,’ zegt hij enthousiast. ‘Wat voor sap wil je – sinaasappel of grapefruit?’

‘Ananas.’

‘Thee of koffie?’

‘Warme chocolademelk.’

‘Een zoet broodje of een brioche?’

Ik sla met mijn hand op de badkamerdeur. ‘Croissants.’

‘Ik houd van je!’ juicht hij, alsof onze gebruikelijke kletspraat bij het ontbijt zijn vertrouwen in onze relatie heeft hersteld.

‘Ik houd van jou!’ Ik kan het gewoon zeggen.

Gelukkig sta ik in de badkamer achter een gesloten deur en kan hij mijn gezicht niet zien. Maar ik zie het wel. Het kijkt me aan in de spiegel. Het is van afschuw verwrongen.

Hoe kon dit gebeuren? Ik frons naar mezelf. Ik houd van deze man, dat weet ik zeker. Misschien niet tot over mijn oren de laatste tijd, maar in Oxford was ik zeker nog niet zo in de war.

Een klop op de deur. ‘Lieveling?’

‘Ja!’ Ik ben nog geen stap dichter bij de douche.

‘Papaja of kiwi?’

‘Watermeloen als ze die hebben.’

‘Oké!’

Hij klinkt zo opgewekt, zo bereidwillig te geloven dat alles goed zal komen. Kon ik maar even enthousiast zijn…alles op zijn tijd. Eerst moet ik Tezz loslaten. Meteen voel ik een pijnlijke scheut vanbinnen. Maar ik ben vastbesloten: ik zal die man eens flink uit mijn haar wassen.

Ik pak de fles shampoo en lees de tekst: ‘Verwijdert effectief alle smerigheid, stylingproducten en fixaties op schitterende droombeelden.’

Dat moet afdoende zijn.