Shirley Smith hoorde niet bij mijn hoogopgeleide vriendinnen van in de veertig. Ik kende haar alleen beroepshalve. We hadden elkaar leren kennen toen Ella nog een baby was. Ik had een uitje met de leesclub, het eerste sinds ik moeder was geworden, en ik zat in Swiss Chalet op een rode steak te kauwen. Barbara, wier literaire smaak doorgaans uitging naar praktische handleidingen en studieboeken op het gebied van diergeneeskunde, had eindelijk een roman gevonden die de moeite van het lezen waard was.
‘Ongelooflijk dat dit een roman is; het doet zo denken aan het leven van mijn moeder! Die is ook kort na de Tweede Wereldoorlog opgegroeid in de Kongo, net als de zusjes in het boek. Haar vader was ook een zuidelijke doopsgezinde zendeling, net als de vader in het boek. Maar zij at de apen op!’
Goh, spannend, dacht ik, even die hap steak kauwen en dan vraag ik welk boek ze bedoelt.
Net toen Margaret uitriep: ‘Ze at geen apen, Barbara!’ en Dorothy vroeg: ‘At ze ook slangen? Ik heb gehoord dat slangen naar kip smaken,’ brak een van mijn tanden af. Geen kies natuurlijk, want daar zag je niets van, maar een hoektand aan de rand van mijn glimlach. Ik voelde de scherpe breuklijn. Ik likte erlangs. Het losse stukje wiebelde.
‘Woont je familie nog steeds in de Kongo, Barbara?’ vroeg ik en het afgebroken stukje rolde uit mijn mond op tafel.
Margarets antwoord werd overstemd door het gelach.
‘Ik zie dat die oudewijvenpraat over dat elk kind je een tand kost toch waar is,’ zei Margaret, en Barbara, die tandarts in Zimbabwe was geweest voordat ze op een ochtend wakker werd en besefte dat ze nooit meer in een menselijke mond wilde kijken, zei: ‘Er zit een uitstekende tandarts in de praktijk in het No Matata-winkelcentrum, boven de Payless Supermarkt. Ze behandelt mij ook. Ze heet Shirley Smith.’
Ik heb een hekel aan tandartsen. Dat had ik al voordat ik Shirley Smith leerde kennen. Het is niet zozeer dat ik bang ben; een tandarts die ‘hou je ogen open als ik aan het boren ben!’ naar een doodsbange achtjarige blaft, zou tegenwoordig waarschijnlijk worden geroyeerd wegens kindermishandeling.
Ik heb een hekel aan tandartsen, maar na vijf minuten met een afgebroken tand begon mijn tot dan toe bescheiden ijdelheid sterker te worden dan mijn aangeboren afkeer van tandartsen. Als ik hier niets aan liet doen, en snel ook, zouden nerveus ingestelde omstanders flauwvallen als ik naar hen glimlachte. En ondeugende kinderen zouden me achter mijn rug om bijvoorbeeld ‘Jaws’ noemen, en misschien zelfs in mijn gezicht. En als mijn echtgenoot het zag, zou hij keihard weigeren me te kussen uit angst dat ik mijn tandafdr ukken in zijn tong zou zetten.
Ik maakte dus maar een afspraak met Shirley Smith, die de hoektand oplapte en me vertelde dat ik iets ernstigs moest laten doen, een wortelkanaalbehandeling of zoiets, en ik maakte een afspraak waar ik me weer uit draaide.
‘Als u het niet goed laat repareren,’ waarschuwde ze, ‘breekt die tand weer af.’
Ze had gelijk. De hoektand bleef maar afbreken, elk halfjaar opnieuw, en elk halfjaar ging ik weer naar Shirley Smith, die de hoektand oplapte en zei: ‘Mevrouw Dallas, als u het niet goed laat repareren, breekt die tand weer af.’
‘Hoe ziet ze eruit?’ vroeg Camilla.
Ik dacht even na. ‘Ze is moeilijk te beschrijven, want eigenlijk is er weinig over haar te vertellen. Ouder dan ik. Grote borsten, korte benen, gewoon haar, gewone make–up;…’ Ik beet op mijn onderlip, plotseling hoopvol. ‘Misschien vergis ik me. Misschien heeft ze helemaal geen verhouding met Will. Will is nooit dol geweest op grote borsten. En cru gesteld is Shirley Smith niets bijzonders, tenzij je een tietenman bent. Als mijn echtgenoot een verhouding wilde, zou hij toch iemand kiezen die jonger is dan zijn vrouw en er beter uitziet dan zijn vrouw?’
‘O, wat ben je toch naïef!’ zei Camilla met een lach. ‘Je gelooft toch niet echt dat Will iets te kiezen heeft gehad? Waarschijnlijk wist hij niet wat hem overkwam. Geen man kan weerstand bieden aan een vrouw die zich op hem stort. Geloof tante Cam nou maar. Ik ben zelf die sloerie geweest.’
‘Camilla!’
‘Rustig, Francesca de Preutse. Ik heb me nooit op een getrouwde man gestort. Nóg niet! Ik weet alleen dat er een lelijk, gedrongen tandartsje in de coulissen van elk huwelijk staat te wachten. Op haar kans. En ik wil wedden dat in zo’n stille negorij als deze, waar weinig te kiezen is, elke man beter is dan geen man, en dat Will niet de enige is aan wie ze zich heeft opgedrongen.’
Op maandagochtend liep ik met geheven hoofd Shirley Smiths praktijk in. En met knikkende knietjes, maar dat had weinig met Shirley Smith of Will te maken.
Shirley keek op van haar aantekeningen en glimlachte vriendelijk. ‘Ik heb het gehoord, van je neus.’
‘Van wie dan?’ vroeg ik, meteen wantrouwig.
‘Je bent het gesprek van de dag in Botswana. De praktijk van dokter Dorothy zit vol blanke Afrikanen die bobbels en knobbels willen laten wegsnijden. Je hebt ons allemaal de stuipen op het lijf gejaagd. Ik heb mijn eigen huid grondig laten nakijken toen ik vorige week in Johannesburg was.’
‘Ben je naar Johannesburg gegaan om je huid te laten nakijken?’
‘Ik ga elk halfjaar naar de huidkankerkliniek in het National Hospital. Het is de beste van Afrika, misschien wel van de hele wereld…’
Zo babbelde ze door terwijl ze mijn lastige hoektand bekeek. Over haar vader en moeder, die eind jaren vijftig vanuit Schotland naar Zuid-Rhodesië waren geëmigreerd. Ze waren als pasgetrouwd stel per schip naar Kaapstad gegaan en vandaar per trein naar Plumtree.
‘Plumtree is maar een gehucht. Iedereen kent iedereen daar. Mijn moeder gaf les op de jongensschool. Ik ging ook naar de jongensschool. Ik had wiskunde met je man Will. Dat was me een wilde!’
Ik maakte een niet-bedreigend, vrijblijvend gorgelgeluid in mijn keel, al had ik haar eerlijk gezegd liever willen bijten.
‘Pap was veehouder en de stukjes van zijn lichte, sproetige Keltische huid die uit de lange mouwen van zijn overhemd en de pijpen van zijn korte broek en kniekousen staken, verbrandden elke dag in de Afrikaanse zon. Tegen de tijd dat hij vijftig was, waren al die stukjes huid bezaaid met kanker, en de puntjes van zijn oren en het puntje van zijn neus waren al weggesneden.’
Nu maakte ik een ontzet, schor geluid in mijn keel.
‘Het is genetisch, zie je,’ legde Shirley uit. ‘Huidkanker wordt veroorzaakt door een erfelijk gen. Ik heb al mijn moedervlekken moeten leren kennen en ze worden regelmatig gecontroleerd door een dermatoloog die gespecialiseerd is in huidkanker. Er zijn al een paar dingen weggebrand voordat ze konden uitzaaien. Ik heb uiteraard nooit in de zon gezeten, maar toen ik klein was, hadden ze nog geen beschermingsfactor 50 in Plumtree.’ Ze zuchtte. Er blonken tranen in haar ogen. ‘Arme pap. Toen hij in 1958 uit Ayrshire naar Afrika vertrok, zal hij wel nooit hebben verwacht dat hij aan huidkanker zou overlijden.’
Het tandartswerk was eindelijk gedaan. Ik spoelde mijn mond en wachtte op de gebruikelijke riedel: ‘Als u het niet goed laat repareren, breekt die tand weer af.’
Maar deze keer zei Shirley met haar hoofd in haar aantekeningen: ‘U zult wel geschrokken zijn, hè, toen u het hoorde van Will?’
‘Will?’ zei ik stompzinnig. ‘Mijn man, bedoelt u?’
Shirleys glimlach straalde uit haar sproetige gezicht. Haar ogen waren fletsblauw en haar wimpers bijna wit. Ze had goedkope oorbellen in en ze had zeker een centimeter uitgroei rond haar scheiding. Miauw!
‘Ja, Will. Will Dallas. Oeps. Hij heeft het u nog niet verteld, hè?’
‘Wat?’
Merkte ze dat ik me vreemd gedroeg? Of had ik altijd knikkende knieën bij de tandarts?
‘Arme Will,’ zei Shirley. ‘Het is zo moeilijk voor hem. We hebben het er gisteren over gehad. Hij zal het u wel onder vier ogen vertellen wanneer hij weer thuis is. Het is niet iets wat je telefonisch kunt bespreken, hè?’
Ik had haar moeten bijten toen ik de kans nog had.
Ik moest ontzettend veel regelen voordat ik uit Botswana weg kon. Om te beginnen moest ik er zeker van kunnen zijn dat mijn zus haarfijn wist waar ze aan begon.
‘Kom, Camilla, ik moet je iets laten zien.’
Ik liep met haar naar de voordeur en wees naar de knop erboven.
‘Dit is de alarmknop.’
‘Wat moet ik met een alarmknop?’
‘Ik zeg niet dat het ooit zal gebeuren, maar als je op een avond de voordeur opendoet en een gewapende bende ziet staan, en ze bedreigen je en roepen ‘handen omhoog!’, dan steek je je handen omhoog en druk je op de alarmknop. Hij maakt een verschrikkelijk kabaal. Misschien schrikken ze er zo van dat ze op de vlucht slaan, en anders moet de gele beveiligingsbus binnen vier minuten ter plekke zijn.’
‘Dat meen je niet.’
‘Er is een reeks gewapende roofovervallen geweest. Telkens dezelfde bende en telkens dezelfde werkwijze. Net een detective van Sherlock Holmes: De raadselachtige zaak van de avondmaal berovingen. Ze stormen naar binnen. Ze maken je bang. Je geeft ze alles wat ze willen hebben, ze sluiten je in een slaapkamer op en ze gaan ervandoor. En het gebeurt altijd om een uur of zes.’
‘Waarom?’
‘Weet ik niet, en ik raad je aan er niet naar te informeren als ze onverhoopt komen. De gangbare theorie is dat als ze rond etenstijd iemand beroven, ze de gestolen waar nog kunnen verkopen voordat ze de nachtbus terug naar Zim nemen. En de politie heeft geen tijd om ze op te sporen.’
‘Komen ze uit Zimbabwe?’
‘Ze verhongeren, Camilla. Ze zijn radeloos. Verzet je niet.’
Toen gaf ik haar mijn heuptas. ‘Vergeet je dure handtas. Deze heuptas heeft genoeg ruimte voor een portemonnee, sleutels en een mobieltje. Ik weet dat het er niet uitziet, maar de gelegenheid maakt de dief en als jij het druk hebt met de kinderen, kan iemand zó je handtas snaaien.’
‘Hou op met die griezelverhalen, alsjeblieft. Je maakt me bang.’
‘Plaats jezelf dan niet in een kwetsbare positie. Gebruik die heuptas zolang je hier bent, sluit alles goed af en draag geen sieraden buiten.’
Tot mijn verbazing was Camilla echt overstuur. Ze was een wereldreiziger; haar koffers zaten vol stickers. De tralies voor mijn keukenraam waren bijna onzichtbaar door de kaarten van Camilla die ik ertussen had gestoken.
Ze leek mijn gedachten te lezen. ‘Ik reis omdat het mode is, niet omdat ik het graag wil. En ik logeer altijd in vijfsterrenhotels.’
Toen we de veiligheidsmaatregelen hadden besproken, was het tijd om ons op de kinderen te richten.
‘Ik weet het niet, hoor,’ aarzelde ik zwakjes. ‘Ze zijn nog zo klein. Ik zal ze zo missen.’
‘Ja, als kiespijn,’ zei Camilla hardvochtig. ‘Maak maar een lijst van de belangrijkste dingen die ik moet weten. De rest vraag ik wel aan Violet. En als er echt iets ergs is, bel ik je wel.’
‘Niet doen,’ zei ik benauwd, want ik heb absoluut geen gevoel voor humor als het op mijn kroost aankomst.
‘Grapje. Ik bel Dorothy of Estelle wel, of ik vraag het aan Will. Die komt binnenkort met hangende pootjes terug. Al is het maar om zijn koffer te pakken.’
Ik begon aan de lijst.
1)Schenk de melk naast Ella’s muesli—niet eroverheen gieten, dan lust ze het niet meer.
Het was dinsdag tussen de middag en ik gaf Isobel voor de laatste keer de borst voordat ik wegging.
Zilte tranen drupten ongevraagd van het puntje van mijn neus en spatten op het mollige handje dat in argeloze extase mijn borst streelde.
Toen Isobel klaar was, nam Camilla haar van me over en droogde mijn vochtige tranen met het Mile High-T-shirt.
‘Je had er hoe dan ook mee moeten stoppen. Je kunt onmogelijk de borst blijven geven en tegelijkertijd een gezonde baby op de wereld zetten.’
‘Natuurlijk wel.’
Camilla schudde haar hoofd. ‘De geest is gewillig, maar het vlees is zwak. Heb je je bloed al een keer laten testen sinds je zwanger bent?’
‘Dorothy heeft vorige week na de kankeroperatie bloed afgenomen. De uitslag is nog niet binnen, maar kan dat onderzoek ons iets vertellen wat we nog niet weten?’
‘Je zou bloedarmoede kunnen hebben. Na drie zwangerschappen in drie jaar moet je wel een ijzertekort hebben.’
‘Ik weet zeker dat het goed is. Het is altijd goed.’
‘Voel je je zwanger?’
‘Wat een merkwaardige vraag! Ik weet het niet, Camilla. Hoe voelt het om zwanger te zijn?’
Camilla hapte niet. ‘Ben je vermoeid? Heb je een metaalsmaak in je mond? Zijn je borsten overgevoelig? Ben je misselijk?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik heb wat licht bloedverlies gehad, maar dat is toch vrij normaal tijdens een zwangerschap? Ik had het ook toen ik Hugh verwachtte.’
‘Je zou meer rust moeten nemen,’ zei Camilla. ‘Rusten en eten. Zul je in Ierland naar de praktijk gaan om je door James te laten onderzoeken?’
‘Wat een vervelende bemoeial ben jij!’
De dure kofferset van mijn zus stond, gepakt met haar opvallende, dure kleding, bij de gangdeur op ons te wachten.
‘Draag mijn kleren hier maar,’ zei ik. ‘Ik weet dat je ze afgrijselijk vindt, maar ze waren best mooi toen ik ze kocht, heel Karen Blixen-achtig. Violet zegt dat het door het water komt en Will geeft het wasmiddel de schuld, maar ik denk dat ze door de zon kapot gebleekt zijn. Je wilt vast niet dat jouw mooie kleren er na een paar wasbeurten ook zo geruïneerd uitzien.’
‘En jij moet natuurlijk mijn kleren dragen in Ierland. Ik sta erop. Ik moet er niet aan denken dat een oen op straat jou in je Afrikaanse vodden ziet en denkt dat ik, de glamoureuze dokter Simms, oerwoudkoorts heb opgelopen. En stop wat koolbladeren in je beha, dan droogt de moedermelk eerder op.’
Hugh kwam giechelend als een krankzinnige mijn slaapkamer binnen, van top tot teen onder de lichtroze shampoo. De hele fles, want hij was net nieuw. Ella zat hem op de hielen, ook giechelend als een krankzinnige, maar met de schuchterheid die een tweeënhalf jarige vóór heeft op een anderhalf jarige, want Ella wist dat het niet alleen komisch was, maar ook stout.
‘Je zult toch niet de hele tijd boos op ze zijn?’ vroeg ik, plotseling angstig. ‘Ik weet dat ze wel eens stout zijn, maar…’
‘Ik word helemaal niet boos,’ stelde Camilla me gerust. ‘Hou eens op met dat getob. Het is niet gezond.’
‘Maar ik heb zo veel om over te tobben. Ik heb er de hele nacht van wakker gelegen.’
‘Wat dan?’
‘Nou, ze kunnen verdrinken. Je zult ze toch geen seconde onbewaakt in het bad laten zitten, hè? Hughs nieuwste spelletje is onder water ademen.’
Camilla pakte het boek dat op mijn handbagage lag en zwaaide ermee. ‘Het was een ongeluk. In dat boek. Dat meisje dat in de eendenvijver verdronk, dat was een ongeluk. En het andere kind overleed aan hersenvliesontsteking. En het derde was doodgeboren. Die dingen gebeuren nu eenmaal, of je nu een zorgzame of een onverschillige moeder bent.’
Ik nam er geen notitie van. ‘Violet mag alleen strijken als jij thuis bent en het is jouw verantwoordelijkheid, alleen de jouwe, om de kinderen bij het strijkijzer uit de buurt te houden. En verwacht geen seconde dat Violet tegelijkertijd op de kinderen kan passen en het huishouden doen. Als ze het allebei moet doen, kan ze het gas laten aanstaan, of niet op het haardvuur letten, of scherpe messen laten slingeren, of plastic zakken…’
Toen we mijn koffers in de Range Rover laadden en de kinderen ingespten, was ik in mijn paniekaan val nog steeds instructies op de valreep aan het bedenken.
‘Controleer altijd of de veiligheidsgordels van de kinderzitjes wel echt dichtgeklikt zitten. Ella heeft ze een keer opengemaakt en toen ik remde, vlogen alle zitjes, met alle drie de kinderen erin, van de achterbank op de vloer. Het is een wonder dat er geen doden zijn gevallen.’
‘Ik moet plassen!’ riep Ella toen Camilla de Range Rover startte en behoedzaam het erf af reed.
‘Stop! Als ze moet plassen, moet je altijd stoppen en haar uit de auto laten. Vanaf het gillen dat ze moet plassen tot het plassen zelf heb je ongeveer drie seconden de tijd. Je kunt ook een potje meenemen…’
Tegen de tijd dat we op het vliegveld waren en ik had ingecheckt met het paspoort en ticket van dokter Simms, was ik weer terug bij mijn angst dat de kinderen zouden verdrinken.
‘Een baby kan in een dweilemmer verdrinken. Zorg dat Violet de dweilemmer niet onbewaakt achterlaat. En ze mag onder geen beding bleek in huis halen. Ook niet als de wc naar pies stinkt. Ik heb bleek voor haar gekocht toen ze net bij me werkte, voor de kinderen kwamen, en toen heeft ze ermee afgewassen…’
Camilla had Isobel in het zitje op haar rug. Ze gaf me een zoen en draaide opzij zodat ik Isobel een zoen kon geven.
‘Goede reis, dokter Simms,’ zei ze gedecideerd. ‘En luister. Koop een frivool boek op het vliegveld van Johannesburg. Dat over een strand, misschien. Dat heb ik een paar jaar geleden in het vliegtuig naar Phuket gelezen. Of dat boek over dat groepje studievrienden dat iemand uit hun clubje straffeloos vermoordt—daar heb ik kort na de scheiding van Sam Dawson veel plezier aan beleefd…’
Ik ging op de vloer in de drukte zitten en knuffelde Ella en Hugh.
‘Ik ga shoppen. Ik blijf niet lang weg.’
Ella aaide het litteken opzij van mijn neus. Camilla had de hechtingen eruit gehaald.
‘Dat heeft Dorothy prachtig gedaan. Als ze niet langs de natuurlijke lijn van je gezicht had kunnen snijden, had het een rommeltje kunnen worden, maar dit ziet er uitstekend uit. Heel netjes. Over een paar maanden kun je het zelfs niet eens meer zien.’
‘Mammie gaat vliegen,’ zei Ella. ‘Vlieg maar weg, Peter! Vlieg maar weg, Paul!’ Ze leek zich niet al te veel zorgen te maken. Opeens viel het me in dat ze tweeëneenhalf was en dat ik haar hele leven geen nacht bij haar weg was geweest. Zelfs toen ik naar het ziekenhuis ging om van Hugh te bevallen, was ik om zes uur ‘s-ochtends van huis gegaan, een uur voordat Hugh werd geboren, en ik was die avond op tijd terug om haar in bad en in bed te stoppen. En toen Isobel werd geboren, op de keukenvloer, had ik het ziekenhuis natuurlijk niet eens gehaald.
Ik aarzelde nog steeds.
‘Ga weg,’ zei Camilla. ‘Straks maak je ze nog van streek.’
Bij de gate zette ik Camilla’s dure zonnebril af en keek om voor een laatste blik. Mijn zus was van een afstandje een opvallende persoonlijkheid in mijn Out of Africa-kleren; vandaag droeg ze een lange, wijde, mouwloze jurk met een dun katoenen T-shirt eronder en een dun katoenen hemdje eroverheen, mijn breedgerande hoed op haar hoofd en mijn Hi-Tec-laarzen aan haar voeten. Mijn drie verrukkelijke kindjes klitten om haar heen: Ella, in een verschoten roze zomerjurk, wuifde nog steeds, Hugh had zijn hoed alweer afgezet en Isobel was voorover gezakt in het rugzitje in slaap gevallen. Ik zag hoe Camilla Hughs hoed vriendelijk, maar ferm op zijn hoofd terugzette, Ella en hem bij de hand nam en wegliep. Van die afstand had je nooit kunnen raden dat ze hun moeder niet was.
Ik kocht de boeken die Camilla me had aangeraden, maar ik kreeg niet de kans om ze te lezen. Ik sliep al voordat het toestel opsteeg, rechtop zittend met een slaapmasker op en mijn voeten op mijn handbagage—dit was twaalf jaar mijn leven geweest en oude gewoontes zijn hardnekkig. Ik sliep droomloos tot we landden.
Tegen de tijd dat ik in Belfast door de douane was, had ik afgeleerd over mijn schouder te kijken om roodharige kinderkopjes te tellen.