Camilla belde. ‘Ze is helemaal vol van Ginger, hè?’
‘Ginger de pony?’
‘Wie anders?’
Ginger was van onze neefjes Frank en Philip geweest. Als Camilla op Ginger reed, was dat poëzie in beweging. Ginger was willig en eerlijk, hij kon in sierlijke achtjes draven, hij ging altijd met zijn rechterbeen in galop, hij trok nooit en probeerde nooit er met Camilla vandoor te gaan.
Vervolgens klom ik op Ginger. Ik zag er net zo uit als Camilla, ik woog hetzelfde, mijn stem klonk hetzelfde en ik had exact evenveel rijlessen gehad, maar voor mij wilde Ginger niet in beweging komen. Ik schopte hem, sloeg hem en brulde tegen hem, en het maakte geen greintje verschil. Om het nog erger te maken keek hij soms naar me om, trok zijn bovenlip op en sneerde naar me terwijl ik me in het zweet werkte om hem aan het lopen te krijgen.
Als Camilla of tante Grace in de wei was, rende ze hulpvaardig naar hem toe, woest schreeuwend en met haar armen maaiend. Dan nam Ginger het bit stevig tussen zijn tanden, stak zijn stoute neus in de lucht, steigerde verschrikkelijk en schoot ervandoor.
‘Hij stelt je op de proef!’ riep Camilla terwijl we aan de horizon verdwenen. ‘Hij plaagt je maar! Je moet hem laten voelen wie de baas is!’
Ginger was altijd de baas. Als ik hem eindelijk in bedwang had, reed ik terug naar Camilla, gleed machteloze tranen schreiend uit het zadel en droeg woedend de teugels aan haar over. Ze sprong vederlicht in het zadel en bijna voordat ze hem had aangeraakt, reden ze de wei in, als een gedicht in beweging.
‘Stelt Ella je op de proef? Wat doet ze allemaal?’ Ik deed mijn best om meelevend te klinken, maar stiekem vond ik het leuk.
‘Zal ik beginnen bij het moment waarop jij vertrok, toen ze in de vertrekhal in haar broek pieste, of zal ik doorspoelen naar de laatste crisis, namelijk dat we Hughs Deekie niet konden vinden toen hij naar bed moest?’
‘Vertel maar over Hughs Deekie.’
‘Leg eerst maar eens uit hoe je je zoon een knuffeldekentje kunt geven zonder het vangnet van een reserve? Hugh was bijna hysterisch. ‘Deekie! Deekie!’ brulde hij, en ik zei: ‘Ella, waar bewaart mammie het reservedekentje?’
‘Wat voor reservedekentje, tante Cam?’ zei Ella. ‘We hebben geen reservedekentje.’ En ik zei: ‘Ella, weet jij waar Hughs dekentje is?’, en Ella zei: ‘Ja, tante Cam, dat heb ik verstopt.’ En ik zei: ‘Ga het dan alsjeblieft halen, Ella, Hugh huilt.’ En Ella zei: ‘Nee, tante Cam. Deekie speelt verstoppertje en je moet hem zoeken,’ en ik zei: ‘Deekie is Hughs liefste vriendje, Ella, en als hij zoek is, kan Hugh niet slapen,’ en toen zei Ella vol leedvermaak: ‘Tante Cam, Deekie heeft zich verstopt!’’
Ik schoot in de lach. ‘Ik had je moeten waarschuwen. Hughs dekentje verstoppen is Ella’s lievelingskunstje. Ze probeert het bij iedereen.’
Toen Violet aan deze beproeving werd blootgesteld, had ze Ella billenkoek gegeven, en Dorothy had op haar knieën om goddelijk ingrijpen gebeden. Camilla scheen het met omkoperij te hebben geprobeerd.
‘Ik zei: ‘Als je Deekie pakt, krijg je iets lekkers.’’
‘Laat me raden. Ella zei: ‘Dan wil ik het lekkers eerst zien, tante Cam!’’
‘Ja, dat klopt,’ zei Camilla stomverbaasd. ‘Ik heb nog nooit zoiets gehoord van een kind van tweeënhalf! ‘Dan wil ik het lekkers eerst zien.’’
‘En heb je het haar laten zien?’
‘Ik had toch geen keus? Ik had het haar al beloofd. Gelukkig vond ik een paar stoffige pepermuntjes in een hoekje van je heuptas, anders had ik het kunnen vergeten. Ik kan je wel zeggen dat het de eerste en de laatste keer was dat ik ooit heb geprobeerd een kind om te kopen.’
‘Heb je Kathryn nooit omgekocht?’
‘Kathryn is nooit stout,’ snoefde Camilla. ‘Kathryn was een zoet baby’tje, toen een getemde peuter en nu is ze een goed aangepast, zelfbewust, sociabel meisje. Ik wil niet hoogdravend klinken, maar ik denk dat de jezuïeten op het goede spoor zaten toen ze zeiden: ‘Geef me de jongen tot hij vijf is en ik toon u de man’!’
Ik was niet overtuigd. ‘Succes! Zal ik je je handleidingen sturen om je te helpen bij het hersenspoelen van de kinderen Dallas?’
‘Laat maar. Ik heb Exclusive Books in Johannesburg vanmiddag gebeld om ze te bestellen. Ze komen morgen met de Express aan.’
‘Ik heb je je oude kamer gegeven,’ zei tante Grace. ‘Kun je het bed zelf opmaken? Neem die lakens maar die op de Aga liggen. Mijn armen zijn niet sterk genoeg meer.’
‘Moet ik het bed afhalen en eerst de matras schoonvegen?’ Will had voor ons trouwen bij tante Grace gelogeerd, en toen hij op de ochtend van de bruiloft het bed afhaalde, had hij allemaal muizenkeutels op de lakens gezien. ‘Wat nog aanzienlijk prettiger was dan de hele nacht met een dode muis aan je voeten liggen en denken dat het een verdwaalde slaapsok is,’ zei ik.
‘Of de dag na je bruiloft wakker worden en zien dat een muis de melk uit het theestel drinkt dat je net als huwelijkscadeau hebt gekregen,’ vulde tante Grace aan. ‘Het is zo lang geleden,’ zei ze. De tranen welden in haar ogen op en ze vervolgde beverig: ‘Ik herinner me niets meer van Denis. Ik hoop niet dat hij me straks aan gene zijde opwacht, want ik ben echt bang dat ik hem niet herken.’
Oom Denis en Naomi waren begin jaren zeventig, toen het net het Wilde Westen was in Noord-Ierland, bij een bomaanslag omgekomen. Twee onschuldige mensen die op het verkeerde moment op de verkeerde plaats waren. Het was juli, ze waren net terug uit Spanje en Camilla en ik waren bij hen uitgenodigd om te zien hoe bruin Naomi was geworden.
‘Kijk eens hoe bruin ik ben!’ Naomi stroopte haar short en onderbroek af zodat we haar witte billen konden bewonderen. ‘Ik ben zo bruin dat ik net een Spaanse señorita ben. En ik spreek ook Spaans als een Spaanse senorita. Hoor maar. Ik wil een ijsje, por favor. Pappie, ik wil een ijsje, por favor.’
Camilla en ik waren stikjaloers, want wij waren in de vakantie nooit verder gekomen dan een huisje aan de noord-kust van Antrim, elk jaar weer, en onze vader leidde een missiepost in de duinen zolang we er waren, dus was het net alsof we elke dag naar de zondagsschool moesten, en dat jaar had het heel veel geregend, dus we waren niet bruin. We hadden niet eens sproeten.
‘Een ijsje!’ zei oom Denis. ‘Wat een uitstekend idee, Naomi. Laten we naar het dorp rijden en ijs voor iedereen halen. Francesca, heb je zin om mee te gaan?’
‘Nee, dank u,’ zei ik, want er was net een wolk voor de zon getrokken, ik had het opeens koud en ik wilde mijn vest pakken. Ik zag ze in oom Denis’ sportwagen stappen, hij toeterde nog een paar keer en toen scheurden ze de laan af, richting Derryrose.
Naderhand zei mammie dat ze in de tuin rozen had staan snoeien toen ze voorbij zoefden en dat ze het heel onverantwoordelijk van oom Denis had gevonden dat hij Naomi zonder gordel om voorin had laten zitten.
Er was niet eens een waarschuwing geweest, zoals anders.
Het centrum van Derryrose was versierd met rood-wit-blauwe slingers, aan elke lantaarnpaal wapperde de Britse vlag en de stoepranden waren rood-wit-blauw geschilderd. De Twelfth of July was gevierd, het feest was voorbij en de oranje sjerpen en bolhoeden werden weer een jaar opgeborgen.
Oom Denis parkeerde. Naomi en hij sprongen uit de auto en liepen door de straat naar het Savoy. Toen ze langs Grubbs liepen, de pub, ontplofte de bom. Oom Denis werd aan stukken gereten. Naomi, die voor hem uit naar het Savoy holde, werd gedood door een vliegende scherf. Camilla en ik zagen haar opgebaard liggen. Ook al was ze dood, ze was nog steeds bruin.
‘Wat ik het ergst vind,’ zei tante Grace, ‘is dat ze haar ijsje niet heeft gekregen, por favor.’
‘Natuurlijk herken je oom Denis wel,’ zei ik nadrukkelijk tegen mijn tante. ‘Pappie heeft ons verteld dat de engelen hem in de hemel weer in elkaar hebben gezet. Het is heel goed gelukt; je ziet zelfs geen naden. En ik weet nog hoe hij eruitzag, dus jij zult je hem zeker wel herinneren. Hij was lang, donker en knap. Hij had een zwartleren jack. Ik ben banger dat hij jou niet herkent, tante Grace. Neem me niet kwalijk, maar dertig jaar geleden was je gezicht een stuk jonger.’
Tante Grace fleurde op. ‘Je hebt volkomen gelijk. Hij herkent me nooit. Moet ik een maskertje nemen, denk je?’
‘Ik had vloerbedekking voor mijn slaapkamer gekocht bij Big Carpet.’ Tante Grace keek geamuseerd naar mijn vergeefse pogingen eiwit stijf te kloppen met een vork. ‘Heel mooi, met roze bloemetjes. Vijf pond de vierkante meter. Ik dacht, tja, straks ben ik dood en ik wil niet in mijn eigen slaapkamer opgebaard liggen als de vloerbedekking daar tot op de draad versleten is en als ik dood ben, wil ik niet dat de halve gemeente binnen komt stampen om mij te zien en dan commentaar heeft. Ik kocht die vloerbedekking dus bij Big Carpet en ze kwamen hem leggen en ik overdrijf niet: de volgende ochtend hingen de rafels er al bij. Ik belde Big Carpet en zei dat die vloerbedekking niet deugde. ‘Daar kan ik niets aan doen,’ zei de bedrijfsleidster. ‘Kindlief,’ zei ik tegen haar, ‘ik werk als vrijwilliger bij het Burger Adviesbureau en ik ken mijn rechten. Volgens de Consumentenwet van 1994 heb ik recht op volledige teruggave van mijn geld als het door mij aangeschafte product niet piekfijn in orde is. En zeg nou zelf, hoe kan ik mijn eigen wake in een slaapkamer houden waar de vloerbedekking rafelt?’’
‘Wat je zegt,’ beaamde ik. Ik kwam geen steek verder met dat eiwit.
‘Ik denk dat je het beter met een ander ei kunt proberen,’ raadde tante Grace me aan. ‘Ik denk dat je het niet goed hebt gescheiden. Ik denk dat er geel bij zit.’
‘Zeg je nou dat je het zelf beter kunt?’
‘Geef maar hier.’
De stervende vrouw brak behendig een ei, scheidde het wit van de dooier en begon te kloppen. Binnen een minuut schuimde het eiwit, terwijl zij gewoon doorpraatte.
‘Dat afschuwelijke jonge ding begint dus op haar poot te spelen. Ze zegt dat ze een onafhankelijke inspecteur moet sturen om de vloerbedekking te inspecteren en als ze zijn rapport heeft gelezen, kan ze beoordelen en evalueren en een goed onderbouwde beslissing nemen. Ik zei: ‘Waarom stap je niet in je auto van je zaak? Het is maar een kwartier rijden naar mijn huis, en dan kun je die vloerbedekking zelf zien. Ik weet zeker dat je je reiskosten vergoed krijgt.’ Nee, zei ze, dat kon niet. Dat was tegen het bedrijfsbeleid. Haar evaluatie zou niet objectief zijn, want zij vertegenwoordigde Big Carpet. Ik heb dus vier weken op die onafhankelijke inspecteur gewacht en ik weet niet hoe vaak gebeld om mijn beklag te doen, en uiteindelijk komt er een inspecteur in een dikke auto die een blik op de vloerbedekking werpt, zegt ‘die rafelt’ en weer weggaat. Drie weken later had ik nog steeds niets van Big Carpet gehoord, dus ik belde weer en die onbeschofte jonge bedrijfsleidster zegt dat ze het rapport van de onafhankelijke inspecteur nog niet heeft ontvangen, en ik zeg dat ik daar geen genoegen mee neem omdat ik stervende ben en als ze niet opschiet met het vervangen van die ondeugdelijke vloerbedekking, ben ik al dood.’
Het eiwit was eindelijk stijf.
‘Het zit hem allemaal in de polsbeweging,’ zei tante Grace gewiekst. ‘Je moet dat ei laten voelen wie de baas is.’
Ik streek het haar van mijn tante naar achteren en verdeelde het eiwit behoedzaam over haar gezicht.
Tante Grace straalde. ‘We hadden het niet beter kunnen uitkienen. Wat zal ik er fantastisch uitzien op tv.’
‘Heb je dan echt contact opgenomen met dat consumentenprogramma? Het is niet alleen maar bluf?’
‘Natuurlijk is het geen bluf. Ik ben presbyteriaans. Ik bluf niet over geld…Ik heb een hoogst charmante jongeman aan de telefoon gehad en hij komt morgen met zijn eigen camera naar me toe en dan gaan we samen een reportage maken in de slaapkamer.’
Ze knipoogde. ‘Er heeft al jaren geen man meer iets met me gedaan in de slaapkamer.’
Voordat het eiwit hard was, zei ze: ‘We mogen niet vergeten tegen Madeline te zeggen dat ze op mijn lijst met laatste wensen moet zetten dat mijn televisieoptreden opgenomen moet worden en dat ik wil dat het tijdens mijn wake beneden in de salon telkens weer wordt afgespeeld op Camilla’s plasmascherm.’
Na de dood van oom Denis en Naomi werden Frank en Philip naar de Vrijmetselaars Kostschool voor Jongens in Dublin gestuurd en was tante Grace na veertien jaar huwelijk en drie kinderen plotseling alleen. Daarom adopteerde ze Camilla en mij min of meer. Ze haalde de kamer van die arme dode Naomi leeg met een manische ijver, verbrandde alles wat wilde branden op een groot vuur in de wei met wilde bloemen en boende en schilderde de rest. Naomi’s witgemoffelde smeedijzeren ledikantje en kindermeubeltjes werden vervangen door het tweepersoonsbed dat muizen aantrok en een antieke, monsterlijk grote kleerkast. Toen Camilla en ik nog klein waren, gingen we in die kast zitten en speelden dat er in de achterwand een deur naar Narnia zat. Nu bewaarde ik er kleren in: er hingen winterjassen van twintig jaar geleden, onbeholpen avondjurken uit mijn studietijd en een handjevol katoenen zomerjurken, nauwelijks gedragen en vrijwel vergeten.
‘Goh, die was ik bijna vergeten. Ken je deze nog? Die heb ik gekocht voor mijn huwelijksreis die er nooit van gekomen is.’
‘De mooiste huwelijksreis die je ooit bent misgelopen, lieverd,’ zei tante Grace. ‘Waar zouden jullie ook alweer naartoe gaan? Mauritius? Mozambique? Het was iets met een M.’
‘De Malediven. Het vakantieoord heette Paradise. Zes houten bungalows op stelten boven de zeegroene lagune. Wit strand. Blauwe lucht. Een schalks briesje. En de hele dag niets te doen, en de hele dag om het te doen…’
‘Wat heb jij een geweldig geheugen! Je herinnert je een huwelijksreis die er nooit is geweest!’
‘Ik zal het nooit vergeten.’
‘Die jurken passen je vast nog wel. Je bent nu hooguit dunner dan op je vierentwintigste. Hoor eens, lieverd, ik had al lang in bed moeten liggen, ik ben dodelijk vermoeid. Sorry voor de woordspeling! Ik ga naar bed en jij gaat die roze jurk passen, dat is de mooiste, en dan kom je nog even voor me paraderen.’
Toen ik de roze jurk kwam laten zien, lag tante Grace in bed te roken.
‘Ook een trekje?’ Ze had een gelukzalige glimlach op haar ontspannen gezicht. Haar angst voor de dood was weer onder controle.
Ik ging bij haar op het bed zitten. ‘Hoe kom je eraan?’
‘Ik heb een vriend die vindt dat ik niet hoef te lijden. Sterven is een heel eenzame bezigheid.’
Ik zoende haar op haar kruin. ‘Ik blijf bij je, dan ben je niet eenzaam meer.’
Tante Grace nam nog een hijs. ‘Ik vraag me vaak af hoe Naomi nu zou zijn. Wat er van haar geworden zou zijn. Het was zo’n stout, brutaal kind. Weet je nog dat Marie Murphy haar mond met zeep waste toen ze begon te vloeken? ‘Wat had je dan verwacht, Marie?’ zei ik. ‘Slaat Denis geen smerige taal uit?’
‘Dat kind wordt mijn dood nog,’ zei Marie altijd…De jaren zijn voor bij gevlogen sinds Naomi’s dood. Dertig jaar, in een flits weg! Ik denk elke dag aan haar. En vanavond voel ik me heel dicht bij haar, alsof ze bij me in de kamer is…’
Ik gaf mijn tante nog een zoen en ging naar mijn eigen slaapkamer. Alles heeft zijn tijd en plaats, en dit was geen avond om over mezelf te praten. Ik zou haar de volgende ochtend naar haar bizarre voorspelling op mijn bruiloft vragen.
‘Francesca!’ riep ze vanuit haar slaapkamer.
‘Ja, tante Grace?’
‘Heb je je moeder ooit over die noodlanding in Abu Dhabi verteld?’
‘Nee, tante Grace.’
‘Dat zou je wel moeten doen, lieverd.’
De volgende ochtend stond ik heel vroeg op, voordat tante Grace wakker was, en trok de roze jurk en roze huishoud-handschoenen aan. De man van de televisie zou voor de lunch komen. Als hij naar de voordeur reed, zou hij door de hal en de trap op moeten lopen naar tante Grace’ slaapkamer. Als hij door de achterdeur kwam, zou hij door de keuken naar de hal en de trap moeten lopen. Als hij uit Belfast kwam, zou hij naar de wc willen. Ik zou de andere deuren in huis natuurlijk potdicht houden, maar ik moest toch de hal, de keuken, de wc, de overloop en de slaapkamer van tante Grace schoonmaken, ventileren en bezwangeren met huishoudelijke geurtjes voordat hij kwam. Sterke koffie, brood in de oven en misschien kon ik de keukenvloer met Flash dweilen. Een grote bos lelies in de hal. Cif met citroengeur in de wc. Potpourri. Geurkaarsen. Luchtverfrisser. Alles was goed, als het die marihuanawalm die door het hele huis hing maar overstemde.
Ik kwam net terug van de markt met een grotesk boeket lelies en een plastic tas vol schoonmaakproducten. De keuken van tante Grace rook al alsof ik iets te verbergen had.
‘Hallo, Francesca.’
Ik stond met mijn rug naar de stem, maar ik herkende hem meteen. Mijn nekharen gingen overeind staan, mijn maag verkrampte en mijn knieën knikten. Alsof ik een tiener was.
‘Ik ben Francesca niet, ik ben Camilla,’ zei ik panisch.
De stem behoorde toe aan Alex Flood, de jongen die bijna mijn vriendje was geweest toen ik zeventien was. De jongen die Camilla had willen verleiden om erachter te komen of hij aseksueel was, of homoseksueel, of gewoon niet op me viel. Ik had hem in geen jaren gesproken, maar ik zou zijn stem nooit kunnen vergeten. Ik draaide me om en zag dat hij een grotesk boeket lelies, een reusachtig grote kabeljauwfilet en een bruinpapieren zak met een fles gin bij zich had. Ik wist dat als ik hem zou fouilleren, ik een blikje vol zelfgedraaide sigaretten zou vinden. Hem fouilleren? Wat bezielde me?
‘Grote geesten denken langs dezelfde lijnen. Grace zei dat die televisieman rond de middag zou komen.’
‘Vis, daar was ik nooit opgekomen. Goed van je. Vis stinkt.’
Onze ogen vonden elkaar boven de bossen lelies.
‘Je hebt groene ogen,’ zei ik zwakjes. Het was stompzinnig, maar het floepte er gewoon uit.
‘Jij ook. Het meisje met de groene ogen. Ik weet zeker dat je Francesca bent. Je droeg die jurk op de Malediven. Ik weet het nog.’