HOOFDSTUK 26

Op weg naar het missieziekenhuis ging ik bij Estelle de Villiers langs.

‘Alles kits?’ zei ik in de intercom bij haar hek. ‘Ik ben het, Francesca. Mag ik even afscheid komen nemen?’ Ik was stomverbaasd toen ik haar een Afrikaans woord hoorde zeggen dat zich laat vertalen als ‘kut’.

Toen zwaaide het hek eindelijk open en ging ik naar binnen.

‘Ik heb geen make–up; op,’ zei Estelle door de hordeur, ‘en mijn haar zit hopeloos. En ik heb een lelijk oud joggingpak aan. Je mag me zo niet zien.’

‘Estelle, ik lag in de verloskamer naast de jouwe toen je Peter kreeg. Wij hebben geen geheimen voor elkaar.’

Mijn vriendin kwam schoorvoetend naar buiten. Het was voor het eerst dat ik haar zonder make–up;, opgekamd haar en pailletten zag.

‘Goh, wat ben je mooi! Wat heb je een prachtige ogen! Ze verdwenen altijd onder je valse wimpers. En je hebt een perfect figuur. Je bent net een poppetje! En wat een waterval natuurlijk blond haar! Waarom toupeer je het in hemelsnaam?’

Estelle zuchtte. ‘Daar houdt Bruce van.’

‘Die idioot. Hij heeft het gezegde door elkaar gehaald. Geen wonder dat hij bij je weg is.’

‘Het gezegde?’

‘In Ierland zeggen we dat een man gelukkig getrouwd is als hij een hoer in de slaapkamer, een dame in de woonkamer en een kok in de keuken heeft.’

Estelle keek me niet-begrijpend aan. ‘Engels is niet mijn moedertaal.’

‘Misschien maar goed ook.’

‘Mevrouw, u bent er weer!’

Opeens schoot Violet door de hordeur naar buiten en viel me in de armen.

‘Violet! Wat doe jij hier?’

‘Ik heb grote ruzie met mevrouw Camilla gehad, mevrouw. Ze zei dat ik mijn biezen moest pakken en terug naar Gweta gaan, maar ik ben naar mijn goede vriendin mevrouw Estelle gegaan en heb haar om werk gevraagd.’

‘Maar ik dacht dat mevrouw Estelle en jij aartsvijanden waren.’

Estelle en Violet keken elkaar aan en lachten.

‘Ik weet niet of u dit gezegde ook in het Engels hebt: ‘Liever een vijand die je kent…’’

We liepen door het lege huis naar de achterveranda. Alles was al ingepakt en naar Plumtree gestuurd, zelfs de jongens.

‘Stil, hè?’ zei Estelle. ‘Ma zegt dat ze zich goed hebben aangepast: ze zitten weer op hun oude school, ze praten bij met hun vriendjes; het is bijna alsof ze nooit weg zijn geweest.’

‘Ik dacht dat je in Bloemfontein woonde voordat je naar Botswana ging.’

‘O, maar ik ga vaak met de kinderen naar Plumtree. Om de paar jaar een maand of twee. We zijn nog nooit zo lang op dezelfde plek gebleven als hier, Bruce en ik, sinds ons huwelijk…’

Ze keek verdrietig naar de enorme tuin met het zwembad, de zandbak, de boomhut en het vreemde, felkleurige metalen klimrek, een bijzonder Afrikaans speeltoestel dat in Groot-Brittannië nooit door de keuring zou komen, maar de afgelopen vier jaar alleen een vingertop en wat hoofdhuid had gekost.

‘Ik zal het hier missen. Dit is het mooiste huis dat ik ooit heb gehad. We hebben nog nooit eerder gras gehad.’

‘Kun je niet blijven?’

Estelle schudde haar hoofd en er sprongen tranen in haar mooie blauwe ogen. ‘Ik ben niemand in Botswana, alleen maar de echtgenote van mijn man. De kinderen en ik zijn hier op Bruce’ visum binnengekomen en zonder Bruce en de kinderen mag ik niet blijven…’

Ik veranderde van onderwerp. ‘Camilla heeft net zo’n hek met schrikdraad voor ons gekocht als jij hebt.’

‘Toen ik je over Bruce en Shirley Smith kwam vertellen, informeerde Camilla wat ik aan beveiliging had. Ik wilde op je schouder uithuilen, Francesca. Jij bent de enige vriendin die nooit ‘heb ik het niet gezegd’ zegt.’

‘Het spijt me dat ik er niet voor je was. Ik ben in Ierland geweest. Mijn tante lag op sterven. Ik wilde afscheid van haar nemen…’

‘Dit was voordat je wegging. Je was bij de tandarts. Heeft Camilla het niet doorgegeven? Ze wilde wel wat kinderjuffen van me overnemen als ik uit Gaborone wegging. Ze heeft vier Batswana overgenomen. Ik neem de Ndebele-meisjes mee naar Zimbabwe…’

Tegen de tijd dat ik eindelijk in het missieziekenhuis aankwam, was Camilla geopereerd. Ze lag aan een infuus en nu haar gezicht niet meer verdoofd was, stond het heel triest. Dorothy, die haar operatiekleding nog aanhad, had haar begrafenisgezicht opgezet.

‘Wat is er? Het was toch maar een miskraam? Ze kan toch nog een kind krijgen als ze wil?’

‘Zo simpel ligt het niet.’

Ik wachtte tot Dorothy de innerlijke strijd had beslecht tussen haar absolute geloof in haar beroepsgeheim en haar behoefte een naaste verwant van Camilla, mij dus, slecht nieuws te vertellen.

‘Je zus heeft geen spontane miskraam gekregen. Ik heb dit maar één keer eerder gezien, tegen het eind van mijn opleiding in Zuid-Afrika, maar zoiets vergeet je nooit meer. Ze moet naar de medicijnman zijn gegaan…’

‘Om de zwangerschap af te breken?’

‘Ja. Wat de medicijnman geeft, wekt meestal binnen twaalf uur een spontane abortus op. Het werkt prima in de allereerste weken van de zwangerschap, maar Camilla was al minstens zestien weken zwanger, de foetus werd niet spontaan uitgedreven en tegen de tijd dat ze begon te bloeden, vanochtend, had het gif zich al door haar lichaam verspreid.’

Een huivering zoals ik nog nooit eerder had gevoeld, zelfs niet toen ik de geest van mijn nichtje voor het eerst zag en zelfs niet toen ik besefte dat mijn landingsgestel was blijven steken, trok over mijn hoofdhuid. Mijn nekharen gingen overeind staan en de angst omklemde mijn maag. Ik was bang dat ik moest overgeven.

‘Probeer je me nou te vertellen dat Camilla dit niet overleeft?’

‘Ik weet het nog niet. We pompen haar vol antibiotica. Ik weet niet hoe ver het zich al heeft verspreid. De komende vierentwintig uur blijft de toestand kritiek.’

‘Kan ik ïéts doen?’

‘Bidden,’ zei Dorothy plechtig. ‘Om een wonder.’

Toen tante Gr ace voorspelde dat mijn leven op mijn veertigste drastisch zou veranderen, was ik zo egocentrisch te denken dat de verandering mij zou overkomen. Ik zou de loterij winnen. Een spirituele openbaring krijgen. In de bak worden gesmeten. De hoofdrol krijgen in een kaskraker uit Hollywood. Ikke, ikke, ikke. Het was nooit in me opgekomen dat mijn leven drastisch zou veranderen door iets wat een ander overkwam. Camilla was mijn hele leven al meer dan gewoon mijn zus. We hadden een baarmoeder, een tweelingkinderwagen en een tweepersoonsbed gedeeld. Op school maakten we samen onze examens. Zij was beter in talen; ze deed mijn mondeling schoolexamen Frans erbij. Ik was beter in natuurkunde; ik deed haar practicum natuurkunde erbij. Zelfs onze moeder heeft ons nooit uit elkaar kunnen houden. Mammie zei altijd dat individualiteit een overschat goed was.

‘Als Camilla doodgaat, sterft er ook iets van mij.’

‘Kalmeer in godsnaam,’ zei Will. ‘Het is niets voor jou om de moed op te geven.’

‘Je hebt me niet gezien toen ik die 767 in Abu Dhabi aan de grond had gezet. Voordat je kwam.’

‘Tante Grace zei dat je het hoofd koel hield.’

‘Tante Grace zat vol gin.’

Tijdens de vierenhalf uur durende vlucht was ik niet in paniek geraakt. Ik was niet in paniek geraakt toen we voor de landing boven de luchthaven cirkelden en ik de brandweerwagens en ambulances zag staan. Ik was niet in paniek geraakt omdat ik mijn werk deed en geen ruimte in mijn hoofd over had voor paniek.

Pas daarna, toen we waren uitgestapt en vragen hadden beantwoord, toen ik in mijn hotelkamer zat en tante Grace op haar bed lag te snurken, werden de paniek en angst die ik vierenhalfuur had onderdrukt uit me geperst met een onmenselijke misselijkheid: er leek geen eind aan het overgeven te komen.

‘Wat had je dan verwacht?’ zei commandant Cunningham later. ‘Ik had in mijn broek gepiest in jouw plaats.’

Het was tijd om de kinderen in bad te stoppen. ‘Waar is het bataljon huishoudsters en kinderjuffen naartoe?’

‘Ze hebben er om vier uur allemaal het bijltje bij neergegooid,’ zei Will. ‘Zelfs Kopano.’

‘Daar hebben we dan ook niet veel aan. Misschien kan ik Violet overhalen terug te komen. Violet nam het misschien niet zo nauw met het huishouden, maar ze wilde altijd helpen met het badderen.’

Ik hielp Will de kinderen uit te kleden en zette ze in bad.

‘Nu ga ik weer bij Camilla in het ziekenhuis zitten. Tot ze doodgaat of bijkomt.’

Will reageerde ontstemd.

‘Maar je verwacht een tweeling. Je hebt net een vlucht van elf uur achter de rug. Je benen zijn zo gezwollen als bananen. Je kinderen hebben je twee weken niet gezien.’

‘Het is mijn zusje.’

‘Ga Violet dan eerst halen,’ zei Will. ‘Zeg dat ze me moet helpen met de kinderen. Smeek haar of ze terug wil komen. Bied haar twee keer zoveel loon. Zeg dat ze een televisie van ons krijgt!’

Het laatste wat ik hoorde toen ik naar buiten rende en in de Land Rover Discovery sprong, was het geplons van Ella en Hugh die elkaar aanvielen met massavernietigingswapens, een vrolijk ‘Domme pappie! Domme pappie!’ en Will die brulde: ‘Francesca, laat me niet alleen! Ik ben bang voor ze!’

Op weg naar het missieziekenhuis ging ik dus weer bij Estelle langs.

‘Violet, waarom heeft Camilla je ontslagen?’

‘Toen u weg was, wilde ze dat ik haar naar de medicijnman bracht, maar ik zei: ‘Nee, mevrouw, de krachten van de medicijnman zijn niet voor blanke mensen.’ En toen zei ze dat als ik haar niet bracht, ik mijn biezen maar moest pakken en terug naar Gweta gaan.’

Mijn zus lag nu in een eenpersoonskamertje. ‘De narcose is uitgewerkt, maar ze doet haar ogen niet open,’ zei Dorothy. ‘Haar ademhaling is regelmatig, maar ze vertoont geen reacties.’

‘Zou ze me kunnen horen?’

‘Alleen als ze luistert.’

Ik ging op de rand van het bed zitten en pakte Camilla’s hand. Ik dacht aan de kleine tatoeage van een bloem, een camelia, op haar linkerborst, verborgen onder haar ziekenhuispon.

Waarom heb je me weggestuurd? Waarom heb je me niet verteld wat je van plan was? Ik had je kunnen helpen. Ik had een echte arts voor je kunnen zoeken. Je had naar een veilige kliniek in Zuid-Afrika kunnen gaan, geen haan die er ooit naar had gekraaid…

Camilla’s stem klonk als een klok in mijn hoofd.

Een dure, schone, klinische instelling waar ik op een brancard binnen word gerold, de ‘procedure’ wordt uitgevoerd en ik weer naar buiten word gerold. Met niet meer emotionele betrokkenheid dan wanneer je een kies laat trekken! Ik wilde lijden voor wat ik had gedaan.

‘Wat heb je dan gedaan?’

Ze gaf geen antwoord.

Dorothy stond in de deuropening naar ons te kijken. ‘Je praatte met haar! En ze gaf antwoord!’

Ik wreef in mijn ogen. Ik was opeens doodmoe en ik voelde hoofdpijn opkomen, alsof er steeds meer druk op mijn schedel werd uitgeoefend.

‘We hadden het al jaren niet meer gedaan. Toen we nog klein waren, deden we niet anders. Mammie was finaal overstuur toen ze doorkreeg dat we zonder woorden met elkaar praatten. Ze dacht dat we het deden om haar te stangen.’

Arme mammie. De damesbladen staan vol lange artikelen over hoe je moet opvallen en ik heb me laten vertellen dat er ambitieuze ouders zijn die de droom en het streven hebben uitzonderlijke, interessante dochters op te voeden die eruit springen in het geestloze gewoel van de mensheid, maar zo is mijn moeder niet. Mammie heeft ons hele leven aan Camilla en mij gepoetst, aan onze persoonlijkheid, onze eigenheid en onze keuzes, in een verschrikkelijke, ondankbare poging ons in een vorm te gieten waar we niet voor waren gemaakt.

‘Je hebt een goedkope snol van jezelf gemaakt met Alex Flood. Wat tante Grace ook over vissen zegt, nu wil hij nooit meer met je trouwen.’

En toen ze gelijk bleek te hebben, en ik besloot naar Ex-Pat Air uit te wijken, zei ze: ‘Waarom wil je piloot worden? Ik heb nog nooit van vrouwelijke piloten gehoord. Kun je niet gewoon stewardess worden?’

En toen ik mijn ontslag nam bij Ex-Pat Air omdat ik met Will ging trouwen, werd ze hatelijk.

‘Waarom zou je zo’n goede baan opgeven om met hem naar Afrika te gaan? Je verdient meer dan hij. Kan hij niet als je ‘aangewezen echtgenoot’ bij jou in Bahrein komen wonen?’

‘Wat moet hij daar de hele dag doen?’

‘Zonnebaden. Goud kopen in de soek. Roddelen. Wat doen de partners van al die andere piloten?’

Ik herinner me zelfs dat ze het nummer van Marianne Faithfull neuriede over de wanhopige vrouw van zevenendertig die ervan droomde in een sportauto door Parijs te rijden, met de wind in haar haar.

‘Het zal wel heel bevrijdend voor je moeder zijn om hier te komen wonen, hè?’ onderbrak Dorothy mijn gemijmer zachtjes. ‘Een leven zonder roddels.’

‘Het zal wel, maar ik begrijp het niet goed, want ik heb er nooit iets van gehoord.’

‘Hoort Camilla het wel?’

‘Camilla wordt erdoor geteisterd!’

Stiekem heb ik altijd gedacht dat het de roddels waren die Camilla tot een huwelijk met James Snotter hadden gedreven. Ze onderhielden romantische betrekkingen sinds Camilla’s scheiding van Sam Dawson, maar geen mens had ooit gedacht dat Camilla serieuze plannen met hem had. Zeker mammie niet.

‘Het is wel duidelijk dat je met dat lelijke saaie mannetje omgaat om je teleurstelling te verwerken. Je zult wel nooit over Sam Dawson heen komen.’

Toen Camilla dan ook met Sams vakantieclub naar Barbados ging en James geen uitnodiging kreeg, leek het erop dat de romance haar beste tijd had gehad.

Tot Camilla ontdekte dat ze zwanger was. En verkondigde dat ze met James Snotter ging trouwen.

‘Waarom dan toch?’ vroeg mammie.

‘Ik hoor het geroddel al. Geen mens weet nog dat ik zwanger ben, maar elke zondag in de kerk hoor ik ze ongehuwde moeder fluisteren.’

‘Je verwacht toch niet echt van me dat ik geloof dat dokter Snotter de vader van je ongeboren kind is? Want ïk hoor al gefluister sinds je terug bent van Barbados.’

‘Je denkt dat Sam Dawson de vader van Kathryn is, hè, Camilla? Je denkt dat Kathryn tijdens de vakantie op Barbados is verwekt. En je denkt dat dat arme dode kindje ook van Sam Dawson was…’

Door het tikken van de ventilator, het zachte ritselen van het muskietennet en het bijna onhoorbare gedruppel van het infuus heen hoorde ik een heel zwak geluid in de stille, witte ziekenhuiskamer.

Het was Camilla’s stem, maar die klonk nu niet schril, boos of hysterisch. Ze praatte zo zacht als een fluistering.

‘James is een goede echtgenoot. Hij is makkelijk in de omgang. Vriendelijk. Behulpzaam in huis. Een uitstekende vader. Aangenaam. Hij maakt zich nuttig. Ik ben altijd een dame geweest in zijn woonkamer en hij een kok in mijn keuken…maar op zijn verjaardag ging het allemaal op een verschrikkelijke manier mis. Ik heb hem diep teleurgesteld. Hij zei: ‘Ik weet dat we de wereld niet in brand zetten, samen in bed, maar ik heb het altijd als ‘de liefde bedrijven’ beschouwd. Vanavond ben je niet meer dan een hoer in onze slaapkamer.’ Ik had bijna gezegd dat Sam Dawson het wel lekker vond, maar in plaats daarvan keek ik eens kritisch naar mezelf. Naar mijn egoïstische, kille, lege leven. En ik kon me er niet nog eens uit bluffen met een kind dat niet van hem was…’

‘Maar Sam Dawson is niet de vader van je kinderen, Camilla. Dat kan niet. Sam Dawson is onvruchtbaar. Hij heeft zich als geneeskundestudent laten steriliseren omdat hij de pest had aan condooms.’

Camilla heeft haar hele leven charme, charisma en zelfvertrouwen gehad. Ze lachte altijd luid als ze blij was, schreeuwde hard als ze kwaad was en stampte over iedereen heen wanneer ze iets wilde.

Toen we zeven waren, kreeg ik van tante Grace een glazen sneeuwbolletje met Kerstmis. Ze gaf Camilla een boek over pony’s.

‘Een grote vergissing. Je had ze allebei hetzelfde moeten geven,’ zei mammie pessimistisch toen we op kerstavond onze cadeautjes uitpakten.

‘Kletskoek,’ zei tante Grace. ‘Wanneer laat je nou eens tot je doordringen dat je dochters individuen zijn?’

‘Wat een mooi sneeuwbolletje,’ zei Camilla, en nog geen uur later was het weg.

Camilla was boos.

‘Waar is je sneeuwbolletje, Francesca? Heb je het nu al zoekgemaakt? Je bent soms ook wel oerstom, Francesca. Hoe kun je zoiets moois nou kwijtraken?’

De volgende ochtend hield Camilla bij hoog en bij laag vol dat de Kerstman een glazen sneeuwbolletje onder in haar kerstsok had gestopt.

‘Weet je zeker dat het niet dat bolletje van Francesca is dat ze gisteren kwijt was? Misschien is het per ongeluk in jouw sok beland,’ zei mammie.

Camilla zette het op een krijsen. ‘Ik werd midden in de nacht wakker en toen zat de Kerstman op het voeteneind van het bed en ik heb zelf gezien dat hij het in mijn sok stopte. Hij had Rudolf ook meegenomen door de schoorsteen en ik heb hem over zijn neus geaaid. Rudolf heeft een knalrode neus!’

Camilla’s geweten knaagde en knaagde. Ze werd steeds bozer op zichzelf en iedereen om haar heen. Ze weigerde van het kerstdiner te eten, ze weigerde liedjes rond de kerstboom te zingen en ze wilde niet met me dammen.

‘Irritant kind,’ zei tante Grace. Het was haar eerste Kerstmis zonder Naomi. De wond die haar dood had geslagen, was nog open en rauw.

Camilla trok het zich niet aan. Ze kon alleen aan het sneeuwbolletje denken.

Ten slotte nam pappie haar mee naar het kantoor van de pastorie en zei: ‘We weten dat je Francesca’s kerstcadeautje hebt gepakt. We weten dat je het in je sok hebt verstopt.’

Oog in oog met mijn geheiligde vader had Camilla het fatsoen beschaamd te kijken.

‘Hoe wisten jullie het? Kwam het door het verhaaltje dat ik over Rudolf had verzonnen?’

‘Je geweten schreeuwt al de hele dag.’

‘Wat mij verbaast, is dat ze een geweten hééft,’ snoof tante Grace.

Toen Camilla haar ogen opendeed, was het eerste wat ze zei: ‘Waarom heb je me dat nooit verteld, over Sam Dawson?’

‘Waarom heeft hij het je niet verteld voordat hij met je trouwde?’

‘Maar ik heb altijd gedacht dat Kathryn zijn dochter was…Ik wist zeker dat ze op Barbados was verwekt! Die geile ouwe oplichter heeft de hele tijd met losse flodders geschoten!’

Ik lachte. Wat Dorothy ertoe aanspoorde naar ons toe te hollen.

‘Je bent weer bij!’

Er welden tranen op in de ogen van mijn zus. ‘Bedank Francesca de Preutse maar. Ze heeft me zojuist een reden gegeven om te leven.’