HOOFDSTUK 9

De volgende ochtend kwam Estelle in een stofwolk bij ons huis aan. Ze liet de motor draaien, stak haar onberispelijk opgemaakte gezicht door het open raam van haar gehavende bakkie en brulde: ‘Hallóóó, Francesca, hoe gaat het?’

Het was zeven uur. Will was net weggegaan om Ella naar de peuterschool te brengen. Ze had voor hun vertrek even op het potje gezeten, maar er om onverklaarbare redenen de voorkeur aan gegeven naar haar slaapkamer te rennen en daar op het kleed te poepen. Hugh, die achter haar aan was gerend, was erin getrapt. Will, die achter hen allebei aan was gerend, had geprobeerd Hugh op te tillen voordat hij erin kon trappen, en de poep was van Hughs voet op Wills korte broek gevallen. Toen was Ella naar Violet in de keuken gerend en had gezegd: ‘Ik heb net gepoept in mijn slaapkamer en mammie zei: ‘Laat maar liggen, dat ruimt Violet wel op!’’

Gewoon weer een dag in Afrika.

Ik had mijn gezicht nog niet gewassen en ik liep nog in het Mile High-T-shirt waarin ik had geslapen. Hughs haar zat nog vol spaghetti bolognese van de vorige dag. Isobel, die al sinds vijf uur wakker was, was oververmoeid en lag krijsend van uitputting in haar ledikantje.

Ik riep vanuit de nooddeur naar Estelle: ‘Zet je bakkie maar onder de palissander en kom een kop thee drinken.’

Violet, die in de keuken stond af te wassen, verstijfde en rolde met haar ogen.

‘Met zijn hoevelen zijn ze, mevrouw?’ fluisterde ze toen Estelle met een ovenschotel en een zelfgebakken melktaart over het erf naar me toe trippelde op haar bespottelijke sandalen met plateauzolen. Achter haar dribbelde een jongetje op blote voeten met een kaalgeschoren hoofd en een reep bil-tong in zijn stevige knuistje geklemd.

‘Alleen Peter,’ fluisterde ik terug. ‘De rest zit op school.’

Terwijl Estelle en Peter naar de bungalow liepen, voerden ze een verhit gesprek in klikklakkend Afrikaans. Peter overhandigde me plechtig zijn reep biltong, waaraan geknaagd was, liet zijn korte broek zakken, keerde ons kuis de rug toe en plaste in de jasmijn naast onze deur.

‘Bravo!’ juichte Estelle. ‘Ik heb hem gezegd dat hij een Smartie krijgt als hij in de tuin piest en een pets als hij het in huis doet.’ Ze haalde haar gepailletteerde schouders op. ‘Het werkte bij de andere jongens ook, dus waarom nu niet?’

Ze gaf me een vluchtige kus op de kant van mijn gezicht die niet in het verband zat en wrong zich langs me heen de keuken in, waar Violet paraat stond. Met een rebelse uitdrukking op haar gezicht, want mijn dienstmeisje en Estelle konden elkaar niet luchten of zien.

Estelle was een keer met al haar zes zoons op bezoek gekomen, met maar drie kinderjuffen om ze in toom te houden, en het was akelig geworden. De drie kinderjuffen hadden het zo druk gehad met de drie jongste jongens—ze duwen op de autobandschommel, ze water te drinken geven en ze heen en weer dragen op brede Afrikaanse ruggen, en Estelle had het zo druk met rooibosthee drinken en kerkroddels vertellen (‘Die arme Bruce, hij werkt zo hard dat we hem bijna nooit meer zien’) dat de oudste jongens kans zagen als een stel wilden op de bedden te springen, aan de gordijnen te zwaaien en, als klap op de vuurpijl, Violet nat te spuiten met de tuinslang. Violet pakte de jongen met de slang en tijdens hun worsteling beet hij haar. Toen nam Violet hem over de knie en gaf hem een pak slaag. Hij liep huilend naar Estelle, die erop stond dat ik Violet een afranseling en haar ontslag gaf. Violet stond erop dat Estelle zou vertrekken, anders zou ze haar biezen pakken en teruggaan naar Gweta, haar dorp. Ik werd uit de vreselijke impasse gered doordat een van de jongste jongens over de tuinslang struikelde en een gat in zijn hoofd viel op de scherpe rand van de betegelde veranda. Sindsdien was Estelle niet meer met haar hele kinderschaar gekomen.

‘Kijk eens, Violet,’ zei ik vrolijk terwijl ik water opzette, ‘die lieve Estelle heeft avondeten voor ons meegebracht. Is het een stoofschotel met rundvlees, Estelle?’

Estelle knikte.

‘Dat is je lievelingseten, hè, Violet?’

‘Ja, mevrouw.’

‘En een melktaart voor toe. Melktert is je lievelingseten, hè, Violet?’

‘Ja, mevrouw.’

‘Je hoeft vandaag dus niet te koken, Violet. Geen saaie vis-quiche met worteltjes. Ben je niet blij?’

‘Jawel, mevrouw.’

Kort daarna zaten Estelle en ik met een pot thee op de veranda.

‘Bedankt voor de stoofschotel. En de melktaart. Ik weet dat het traditie is om de moeder eten te brengen na de bevalling, maar ik wist niet dat het ook na kleine operaties gebeurde.’

Estelle inspecteerde haar hoog opgekamde kapsel in de weerspiegeling van de openslaande deuren. ‘Een operatie aan het gezicht van een vrouw kan nooit ‘klein’ zijn. Wat kan ik voor je doen? Zal ik de speelgroep morgenmiddag bij mij thuis laten komen?’

‘Heel graag, Estelle,’ zei ik, want de speelgroep kostte een week voorbereiding en een maand hersteltijd.

De laatste keer had ik lasagne gemaakt, een quiche, broodjes gerookte kip met mayonaise, echte Ierse fifteens, toffeezandkoek en een chocoladerol (die niet rolde, maar wel heerlijk smaakte).

‘Dat is niet genoeg,’ zei Violet pessimistisch.

Ik geloofde haar en pofte er nog tien aardappels bij.

‘In Ierland eten we aardappels bij de lasagne…’

Ik had ook vijf potten Play-Doh in vijf verschillende kleuren voor de kinderen gekocht.

Een van de kinderen at van de plasticine en braakte over zijn moeder heen. Ella zette haar potje midden in de woonkamer en gaf de poepshow van haar leven: ‘Je moet mijn hand vasthouden, mammie. Het is echt een heel grote poep!’ Hugh, die wilde opscheppen, probeerde in een boom in de tuin te klimmen door eerst op zijn zwarte motorfiets te klauteren, vervolgens op de schouders van Peter de Villiers, waarna hij als een aap naar de eerste tak zwaaide en als een baksteen op het beton viel.

‘Hugh is dood! Hugh is dood!’ riep Peter de Villiers.

Ik spoedde me naar mijn slappe, levenloze zoon. Toen ik langs een pluizig, blond, duimzuigend kind rende, waaide ze om en viel op de tegels. Peter pakte ogenblikkelijk een plastic deegroller van de boetseertafel en sloeg haar zo woest op haar hoofd dat ik de pijn met een zak diepvrieserwten moest verdoven, terwijl Violet Hugh enorme scheppen kristalsuiker toediende (tegen de schrik, zei ze).

‘Nooit geweten dat kleien zo gevaarlijk kon zijn!’ zei Estelle vrolijk toen de speelgroep was afgelopen en zij me hielp opruimen.

Deze ochtend racete Peter de Villiers op Hughs zwartplastic motorfiets om het pompoenveldje terwijl Hugh erachteraan stommelde en telkens snikte: ‘Mij! Mij!’

Ik pakte mijn zoon en gaf hem een knuffel.

‘Hugh, luister eens? Peter is onze gast. En hij is je vriendje! Je moet je motorfiets niet hem delen. Ga jij maar op Ella’s motorfiets, die is precies hetzelfde als de jouwe.’

‘Mij!’ krijste Hugh, en hij wees naar Peter. Snot en tranen biggelden over zijn gezicht.

Estelle stond op. ‘Laat mij maar even. Waar is Ella’s motorfiets?’

Ze pakte Ella’s motorfiets en blafte in het Afrikaans een commando naar Peter. Peter liet Hughs motorfiets vallen, pakte gedwee die van Ella en reed erop weg.

Estelle sloeg wat stof van haar witte spijkerbroek. ‘Kinderen!’ Toen leunde ze naar me over en fluisterde luid: ‘Heb je ‘t al gehoord, van Shirley?’

‘Shirley Smith, de tandarts?’

Estelle knikte. ‘Shirley met de grote tieten. Ze heeft een minnaar. En hij is getrouwd!’

Nu Hugh ook een motorfiets had, was Peter de zijne snel beu. Hij stond opeens bij zijn moeder en zei: ‘Tiet, mama, tiet!’

Estelle tilde hem op haar knie en koppelde hem aan een borst.

‘De muren hebben oren,’ fluisterde ze me toe. ‘Ik vertel het wel als hij klaar is.’

Terwijl Peter van zijn elfuurtje smulde, redde ik Isobel uit haar ledikant]e. Ze streelde liefdevol over mijn borst onder het drinken. De fles gesteriliseerde melk die Emma haar de vorige avond zo efficiënt had gevoerd, leek geen kwaad te hebben gedaan. Misschien konden we proberen de voorstelling die avond onder toezicht te herhalen? En hé, voordat we het goed en wel beseften, zou Isobel van de borst af zijn.

Peter sabbelde nog wat, gleed van de schoot van zijn moeder, veegde zijn mond met de rug van zijn hand af en rende naar de autoband om in te schommelen.

‘Vertel me nu maar over de minnaar van Shirley Smith.’

‘Je weet dat ze uit hetzelfde dorp in Zim komt als ik?’

Ik knikte. ‘Plumtree, toch?’

‘Shirley was het afgelopen weekend in Plumtree om haar moeder naar een verzorgingshuis te brengen en toen heeft ze het aan haar moeder verteld, en die heeft het weer aan mijn moeder verteld, en die heeft het aan mij verteld.’

‘Heeft ze tegen haar moeder gezegd dat hij getrouwd was?’

‘Die Shirley kent geen schaamte! Vroeger in Plumtree pakte ze alle vriendjes al af. Die grote tieten zijn moeilijk over het hoofd te zien, vind je ook niet? Ze heeft haar moeder verteld dat deze getrouwd is en kinderen heeft, dat hij zijn gezin vervloekt, er geen minuut langer meer wil blijven en bij haar gaat wonen.’

‘Shirley moet wel een heel ruimdenkende moeder hebben.’

‘Die Shirley heeft in Botswana al de reputatie dat ze huwelijken kapotmaakt,’ zei Estelle afkeurend. ‘Vraag maar aan je vriendin Dorothy.’

Net op dat spannende moment reed Wills bakkie ons erf op. Will sprong eruit, Ella achter zich aan sleurend. Ella’s barbiepyjama was smerig en ze krijste de longen uit haar lijf.

‘Will! Wat is er gebeurd?’

‘Ze heeft zich weer eens onder gepiest,’ zei Will woedend. ‘In mijn bakkie op weg naar de peuterschool. En toen ik haar daar uit de auto tilde, ging ze in het stof zitten en wilde geen vin meer verroeren. Toen tante Jean probeerde haar over te halen op te staan en mee te gaan naar het lokaal om schone kleren aan te trekken, spuugde ze naar haar!’

Estelle sprong op en zei vrolijk: ‘Peter en ik moeten naar huis, koeksesters bakken voor Bruce. Die arme Bruce, hij werkt zo hard, we zien hem bijna nooit meer.’

Ze pakte Peter bij de hand en rende naar haar bakkie. Ze gaf gas met haar plateauzolen en reed in een stofwolk het erf af. Peter, die naast haar voorin zat, stuiterde woest op en neer.

‘Rustig, Will. Ella heeft alleen maar in haar broek geplast. Ze is pas tweeënhalf. De wereld vergaat niet.’

Hij had misschien tot bedaren kunnen komen en de grap ervan in kunnen zien als Ella niet naar mij toe was gerend, haar hoofd in mijn T-shirt had begraven en het op een loeien had gezet: ‘Flesje. Ik wil Flesje! Flesje is mijn liefste vriend, mammie!’, terwijl Hugh op de rug van een stoel was geklommen en krijste: ‘Stomme pappie!’ Ik zat zelf met Isobel op schoot en het moet er wel hebben uitgezien alsof we tegen hem samenspanden.

Will wees naar Isobel, die half schuilging onder het Mile High-T-shirt. Zijn gezicht had een griezelige kleur: knalrood en lijkbleek tegelijk.

‘Hoe vaak heb ik je niet gevraagd haar van de borst te halen?’

‘Will…’

Hij draaide zich op zijn hakken om, stapte in het bakkie en reed weg in een wolk heet, rood stof.

Zodra hij uit het zicht verdwenen was, hield Ella op met loeien en tilde haar hoofd van mijn schoot.

‘Ik ben een grote lastpak. Pappie zegt dat ik een grote lastpak ben.’

‘Dat zegt hij ook tegen mij, lieverd.’

Toen belde Camilla op. ‘Wat doe je morgenochtend?’

‘Ongeveer hetzelfde als vandaag. Van crisis naar crisis strompelen.’

‘O, wat saai! Moet je horen, schat, ik wilde even bij je langswippen. Ik vertrek vanavond van Heathrow en ik kom morgenochtend met de Express naar Botswana. Kun je me om elf uur van het vliegveld halen?’

Toen Will uit zijn werk kwam, lagen alle kinderen gevoederd en gebaad in bed te slapen. Ik had zelfs mezelf gebaad. Violet had de open haard aangestoken voordat ze naar huis ging en bij wijze van uitzondering was onze woonkamer knus, opgeruimd en kinderloos.

De nieuwe mashoud lag uitgerold onder een alleraardigst bankstel met veel snijwerk in de poten en rotan op de rug en armleuningen dat kortgeleden opnieuw was bekleed met zacht goudkleurige chenille. Ik had het bankstel achter in de loods met Rhodesische teak gevonden toen ik zwanger was van Isobel—het was achter op een bakkie gebonden uit Zimbabwe gekomen, daar achtergelaten ter stoffering en nooit afgehaald.

‘Een koloniaal bankstel! Dat moet ik hebben!’

Op de schoorsteenmantel stond een rij fotolijstjes van gehavend sloopmetaal, sommige in ingewikkelde diervormen gebogen, andere elegant, ingehouden en onopgesmukt. De wanden waren behangen met mijn verzameling inheemse manden.

De vloer was geveegd, het speelgoed was opgeruimd en de monsterlijk grote Rhodesische eettafel van teakhout die ik had gekocht toen ik Ella verwachtte was gedekt voor twee.

‘We hebben zelfs echt eten vanavond. Estelle heeft een stoofschotel gebracht. Hij staat in de oven.’

‘Ik heb haast, Francesca. Ik moet pakken. Laten we maar meteen eten.’

Ik keek naar hem terwijl hij zwijgend zijn eten naar binnen harkte. De avond tevoren waren we nadat ik terug was uit het ziekenhuis en de kinderen in bed had gestopt samen op de goudkleurige bank gaan zitten. Hij had eerst in mijn oorsmeer gepeuterd, toen had hij gezegd dat ik een stoppel op mijn kin had en vervolgens had hij herhaaldelijk zijn handen door mijn dunne haar gehaald en gevraagd hoeveel geld ik uitgaf…

Ik liep met hem mee naar onze slaapkamer en zag hoe hij sokken, zeep en een tandenborstel in een sporttas propte. Op het bed lagen een keurig opgevouwen lange flanellen broek, een overhemd en een stropdas van een rugbyclub.

‘Hoe kom je daaraan?’

‘Weet je dat niet meer? Die lange broek had ik altijd aan als ik je in je Crew Hotel in Oman opzocht. De eerste keer dat ik naar je toe kwam, wilde de portier me niet binnenlaten omdat ik een korte broek aanhad.’

‘Waar heb je hem nu voor nodig?’

Hij keek een beetje beschaamd. Ik begon bang te worden.

‘Ik moet vanavond weg voor zaken. Ik weet dat het slecht uitkomt, maar bij ons komt het nooit goed uit, hè? Er zijn wat problemen met het contract voor het ziekenhuis. Ik moet naar Johannesburg om het op te lossen. Ik weet niet hoe lang ik wegblijf, een week misschien…’

Ik ging op de rand van het bed zitten.

‘Maar Dorothy had beloofd op de kinderen te passen. Zodat we samen uit eten konden.’

‘Het spijt me,’ zei Will. ‘Het spijt me, Francesca.’

Ik was zwanger, ik gaf borstvoeding, ik voorzag dagelijks in de behoeftes van drie heel kleine kinderen, mijn fysieke zelfvertrouwen had het diepste dieptepunt bereikt…

Hij ging bij me weg.

‘Je hebt een leuk moment uitgekozen om bij me weg te gaan,’ zei ik.

‘Ik ga niet bij je weg. Ik ga voor zaken naar Johannesburg. Het is een noodgeval. Ik heb morgenochtend vroeg een bespreking. Ik vlieg met de Express van tien uur vanavond. Ik rij zelf naar het vliegveld en laat het bakkie daar staan tot ik terugkom.’

Hij gaf me een vluchtige zoen op de kant van mijn gezicht die niet in het verband zat.

‘Als ik terug ben, zijn je hechtingen eruit,’ zei hij.

Hij ritste zijn tas dicht en weg was hij.