Het was november. De zon beukte meedogenloos op ons neer, er was geen wolkje te bekennen en de muskieten staken ons ‘s nachts door onze kleren heen. Mijn rechterarm, die ik onder het rijden uit het raampje van de Range Rover liet leunen, was verbrand. De linker was nog wit.
Ik was nu zo gigantisch zwanger dat ik nog maar één jurk had die paste, en ik had het zo benauwd dat ik er nooit ondergoed onder droeg.
‘Leid ons niet in verzoeking,’ zei Will toen hij ontdekte dat ik met blote billen naar de kerk ging.
‘Bemoei je met je eigen zaken. Aangezien je niet meer met me slaapt, ben je mijn echtgenoot niet meer. Je bent alleen nog maar de man met wie ik ben getrouwd.’
De kerk stond in het centrum, op een hoogst onwaarschijnlijke plek tussen een supermarkt en een kroeg voor zwarten die Morning Glory heette. Het was natuurlijk heel handig als je voor de dienst snoep wilde kopen in de supermarkt of erna een biertje wilde pakken bij Morning Glory, maar het was niet erg waardig, want er rolde wel eens een dronken man naar binnen als er een rock–’n-roll gospel op de kerkpiano werd gespeeld, en pastor Bruce marcheerde hem dan altijd naar buiten en grapte dat hij vervuld was van meer dan de Heilige Geest.
Pastor Bruce de Villiers was een sekssymbool onder de geestelijken. Hij was breed van schouder en smal van heup en droeg een geruit overhemd waarvan genoeg knoopjes openbleven om iedereen zicht te gunnen op zijn blondbehaarde borst. Hij speelde rugby voor Botswana. Er waren altijd alleen maar staanplaatsen in de kerk.
Na de dienst verdrongen de gemeenteleden van pastor Bruce zich altijd om hem heen, zowel de mannen als de vrouwen.
‘Wat een lekkere dienst, pastor!’
‘Kom eens bij ons braaien, pastor!’
‘Mag ik de zoom van uw mantel aanraken, pastor?’
Estelle de Villiers, zijn sprankelende, onberispelijke echtgenote, stond stilletjes alleen voor in de kerk op hem te wachten. Ze verwachtte haar kind ook in november, maar haar kleine designer buikje paste keurig in een witte legging en een katoenen positiejurk met ruches. Ze hield haar hoog-opgekamde haar met een opvallende diadeem met stras uit haar gezicht en ze had een snoezig waaiert je waarmee ze uitdagend naar haar echtgenoot fladderde.
Estelle had geen betere pastors vrouw kunnen zijn als ze was besteld bij meneer Moss, de koppelaar. Ze leidde een afvalcursus en een speelgroep, ze bezocht de zieken, maakte soep voor de armen, organiseerde knutselochtendjes en brei-clubs, en het patchwork, de placemats, de theemutsen, ovenwanten en lappenpoppen die ze maakte werden weer verkocht op de braderieën ten bate van de kerk, die zij ook organiseerde. Ze was zo welriekend dat zelfs haar winden naar rozenblaadjes roken.
‘s-Ochtends ging ik zodra Will naar zijn werk was naar het zwembad van de Britse consul, waar ‘s zomers heel attent een schaduwnet over werd gespannen. Ik zwom als een gewichtloze walvis op en neer en neer en op, vervreemd van de werkelijkheid, mijn gedachten de vrije loop latend. Als hij het niet te druk had, telde de tuinman van Margaret de diplomaat mijn baantjes.
‘Driehonderdeenendertig, en nee, de baby is er niet uitgevallen toen ik een salto maakte. Ik heb het gecontroleerd toen ik eruit kwam.’
‘Hoe groot is dat zwembad?’
‘Gewoon. Vijfentwintig meter lang.’
Will rekende het na, man die hij was. ‘Je hebt meer dan acht kilometer gezwommen?’ Hij kon het niet geloven.
Ik schoot in de verdediging. ‘Wat moet ik anders de hele dag doen? We hebben geen airconditioning in huis en niet in de Range Rover. Hoe verleidelijk het idee ook is, ik kan niet van ‘s-ochtends vroeg tot ‘s-avonds laat in de koeling van de flessenwinkel blijven staan. De mensen beginnen erover te praten!’
‘Ga maar gauw liggen. Je benen zijn zo gezwollen als bananen.’
‘Hou toch op, schat. Zwangerschap is geen ziekte.’
Camilla belde me op.
‘Is het er al?’
‘Nog niemand.’
‘O, balen! Ik dacht dat het misschien was gekomen voordat we aan boord gingen. Ik moet mijn mobieltje uitzetten en ik weet niet of het wel werkt op de Malediven. Ik blijf een week weg. Jij bent een keer bijna verdronken op de Malediven, hè?’
Ze lachte manisch. Camilla was altijd manisch vlak voordat ze ging vliegen.
‘Is ze wel op de hoogte van de feiten van het leven?’ vroeg Will toen Camilla had opgehangen. ‘Weet ze wel dat baby’s zich niet altijd naar haar vakantie schikken? Of denkt ze dat alle vrouwen zes weken voordat ze zijn uitgerekend een keizersnee kunnen nemen zodat ze hun vakantie niet hoeven te missen?’
‘Dat was niet zomaar een vakantie. Het was een reis naar Tonga om het nieuwe millennium in te luiden. Als Camilla dat had gemist, had ze duizend jaar moeten wachten op haar volgende kans. Waar maak je je druk om? Kathryn is kerngezond. Camilla is wél arts, hoor. Ze wist wat ze deed.’
‘Waar haalt ze de tijd vandaan om arts te zijn?’ zei Will wrevelig. ‘En James Snotter ook. Als we iets van haar horen, staan ze altijd op het punt om met vakantie te gaan, als ze niet net terug zijn van een vakantie, en tussendoor krijgen we ansichtkaarten waarop staat dat ze zo’n leuke vakantie hebben. Waren jullie er ook maar.’ Hij plukte een ansicht tussen de tralies van het keukenraam vandaan en las: ‘We zitten ineen gepimpte koloniale villa op een suikerrietplantage met een eigen pad naar het strand en een permanente staf van vier. Wat moet ik beginnen? Er is geen zwembad! Die kaart is gisteren aangekomen, uit Jamaica.’
‘Daar is ze niet met James Snotter geweest. Ze gaat nooit ergens heen met James Snotter. James Snotter blijft thuis bij Kathryn en Camilla gaat met haar club op reis. Ik geloof dat ze alle Caribische eilanden nu hebben afgewerkt.’
‘Een club? In plaats van haar man?’
‘O, ja. Ze gaat al sinds haar studietijd met de club op vakantie. Ze zijn met zijn vijven. Mannen en vrouwen. In hun studietijd gingen ze als rugzaktoeristen met de trein door Europa, maar het is nu allemaal iets minder primitief. Ze doen exotische bestemmingen aan. Ik geloof niet dat er nog een paradijselijk eiland op aarde is waar ze niet zijn geweest.’
‘Maar waarom gaat ze niet met haar man?’
‘Er zijn geen aardappels op paradijselijke eilanden en James wil niets anders eten. Voordat ze met James trouwde, was ze met iemand van de club getrouwd. Sam. Samuel. Een schat. Ik had zelf wel met hem willen trouwen…’
De volgende ochtend werd ik met een rothumeur wakker. Iedereen had de pik op me.
‘Dit is de beroerdste kop thee die ik ooit heb geproefd. Heb je het water wel gekookt, Will? Heb je wel verse melk gebruikt? Heb je Broken Orange Pekoe gebruikt of theezakjes van hier? Laat maar, ik kan het wel raden.’
Toen Will naar de bouwplaats was, mopperde ik op Violet, die de afwas van de vorige avond met bleek deed.
‘Wil je me vergiftigen, Violet?’
‘Het afwasmiddel is op, mevrouw,’ zei de onverstoorbare Violet.
‘Waarom heb je dat niet gezegd? Ik kan geen gedachten lezen. Waarom denkt iedereen dat ik gedachten kan lezen?’
Ik slaakte een theatrale zucht en zei dat ik naar de Village Spar zou rijden om afwasmiddel te kopen. Als ik iets minder in mezelf was opgegaan, had ik de betekenisvolle glimlach op Violets gezicht misschien gezien. Als ik iets minder had geraasd en getierd, had ik misschien gehoord wat ze Gloria toefluisterde: ‘De baby van mevrouw komt vandaag…’
Ik stapte naar buiten. Het was zo warm dat het voelde alsof er een föhn op de hoogste stand in mijn gezicht blies. Het stuurwiel van de Range Rover was zo heet dat ik mijn handen brandde. Zelfs het weer had de pik op me.
Ik reed naar de Village Spar. Een vrolijk jongetje bedelde om geld.
‘Impshee!’ zei ik. ‘Oprotten!’ Hoewel ik meestal aardig tegen hem deed en hem de wacht liet houden bij de Range Rover wanneer ik boodschappen deed, want het raampje aan de bestuurderskant kon niet meer dicht.
Een volkomen onschuldige Afrikaanse man liep met zijn karretje door het gangpad met groente en fruit.
‘Aan de kant!’ gilde ik. ‘Ik ga niet voor jou opzij!’
De caissière deed alsof ze me niet zag.
‘Ben je nog van plan me te helpen of zal ik ergens anders naartoe gaan?’
Toen ze het wasmiddel twee keer aansloeg, zei ik: ‘Ik heb het wel gezien, kreng! Je hebt het wasmiddel twee keer aangeslagen.’
‘Het was per ongeluk.’
‘Ja, dat zeg je nu!’
Toen ik weer op het parkeerterrein kwam, paste de sleutel niet in het contact van de Range Rover. Hij bleef telkens steken en het zweet spatte van me af.
Er naderde een bende jonge bedelaars met zwarte zonnebrillen.
‘Geef me een sigaret!’
‘Ik rook niet.’
‘Geef me dan zeventig thebe om een pakje sigaretten te kopen!’
‘Impshee, jullie allemaal!’
De sleutel paste eindelijk in het contact en de Range Rover startte brullend.
‘Aan de kant,’ riep ik naar de jongens die om de auto heen zwermden, ‘anders rij ik over je heen!’
Thuis aangekomen snauwde ik tegen Violet: ‘Je hebt de kleren zo lang aan de lijn laten hangen dat ze stug zijn geworden.’
Opeens braken mijn vliezen. Ik denk dat ik de enige was die ervan opkeek.
Mijn seksloze zwangerschap was eindelijk voorbij. Hoera! De weeën waren binnen een uur ondraaglijk; tijd voor medisch ingrijpen. Will racete van zijn werk naar huis, liet de motor draaien, toeterde en riep: ‘Schiet op, Francesca!’, terwijl ik mijn eigen tas droeg.
In het missieziekenhuis lag een vrouw te krijsen. Ze sloeg schandelijke taal uit.
‘Wie is dat?’ vroeg ik aan Dorothy toen ze me kwam onderzoeken.
‘Estelle de Villiers. Van de kerk.’
‘Dat meen je niet!’
‘Estelle ligt al vanaf vanochtend vroeg te baren. Ze is alleen en bang en ze is het zat. Pastor Bruce heeft haar hier afgezet toen haar vliezen waren gebroken. Hij zei dat hij naar een gebedsontbijt moest en hij beloofde daarna terug te komen, maar hij zal wel naar de Buil and Bush zijn gegaan om daar de rugbyinterland op het breedbeeldscherm te zien. Ik heb haar gevraagd of ik hem moest bellen om te zeggen dat hij voort moest maken, maar ze zei: ‘Arme Bruce, hij werkt zo hard, ik zie hem bijna nooit meer.’’
‘Is het haar eerste kind?’
Dorothy schudde haar hoofd. ‘Dit is Estelles zesde. Of is het de zevende? Ik ben de tel kwijt, eerlijk gezegd. Ik geloof dat ze is begonnen met een tweeling—die is in Zimbabwe geboren. Toen kreeg ze een kind in Zuid-Afrika, en toen een in Namibië. En er is er beslist een in Bloemfontein geboren, ook in Zuid-Afrika, voordat het gezin naar Botswana kwam…’
Estelle zette het weer op een kermen en vloeken. Ik werd opeens panisch. Als je je zesde kind baarde, of was het je zevende, floepte het er dan niet gewoon uit als je niesde?
‘Ga ik straks ook zo schreeuwen?’
Dorothy grinnikte. ‘Engels is niet Estelles moedertaal. Ik denk dat ze van de meeste woorden niet eens weet wat ze betekenen.’
‘Nou, wat er ook in die spuit zat die je me net hebt gegeven, Dorothy, ik wil er nog wel een.’
De verdoving werd toegediend en ik lag op het hoge, smalle bed te woelen, zoekend naar een makkelijke houding.
‘Dat spul werkt niet. Ik heb nog steeds pijn.’
‘Francesca, als ik je nog meer geef, val je van het bed en breek je je nek.’
Estelles kreten klonken steeds uitzinniger uit de kamer naast me. Dorothy vergat haar doktersmanieren en blafte: ‘Estelle, hou op met dat gekrijs! Ga rechtop zitten, pak je enkels beet en pers. Persen, Estelle!’
Ik wilde het zelf ook wel op een gillen zetten, maar Will fluisterde telkens: ‘Sst, Francesca, straks horen ze je nog…’
Naderhand kwam Estelle naar mijn verloskamer om Ella te bewonderen.
Pastor Bruce was er nog steeds niet, maar Estelle had zich voor hem opgetut: ze was een surrealistisch visioen met een babydoll, hooggehakte, donzige muiltjes, valse wimpers en monotoon gebabbel.
(‘Ik vroeg of ze een spiegel wilde,’ vertelde Dorothy, ‘om te zien hoe het kruintje van de baby tevoorschijn kwam. ‘Ja, graag,’ zei ze, ‘ik moet mijn lippenstift verversen.’’)
‘Een meisje! Om roze kleertjes met kwikjes en strikjes aan te trekken!’
Dat was vermoedelijk mijn eerste en laatste gesprek met Estelle de Villiers geweest als ik haar, net als ieder ander, had afgedaan als de volmaakte echtgenote en broedmachine voor baby’s, ware het niet dat ze naar mijn bed kwam en het boek pakte dat op de deken lag.
‘Ben je al aangekomen bij het stuk waar Emma van Berthe bevalt?’
Ik schudde mijn hoofd.
Estelle bladerde behendig naar de passage die ze zocht en las:
Ze hoopte op een zoon…Een man is tenminste vrij; hij kan hartstochten en landen bereizen…Maar een vrouw wordt altijd belemmerd…Haar wil fladdert met elke wind mee, als de voile van haar hoedje, vastgebonden met een lint; er is altijd een verlangen dat haar trekt; een conventionaliteit die haar tegenhoudt.
Ze gaf me het boek terug. ‘In het Frans klinkt het nog mooier.’
‘Spreek je Frans?’
‘Ik heb het op school geleerd. We mochten kiezen: Frans, Latijn of Afrikaans. Ik koos Afrikaans en Frans, en na twee jaar moest ik een van beide laten vallen, en dat werd het Afrikaans. Pap was woest. Hij zei: ‘Waarom zou je Frans leren als je toch met een leuke jongen uit Plumtree gaat trouwen?’ Toen zei ik: ‘Pap, ik heb ambitie. Ik droom ervan weg te vliegen!’ Ik wilde zo ontzettend graag stewardess worden. Ik had een knap nichtje in Pretoria, Doret, en zij vloog bij South African Airways. Ze bracht tijdschriften en brochures van overzee voor me mee. Met Kerstmis en bij bruiloften vertelde ze me over haar reizen. Vandaag Parijs, morgen New York!’
Haar enthousiasme was aanstekelijk, maar oude gewoontes zijn moeilijk af te leggen.
‘Dat kan niet. De vlucht van Johannesburg naar Parijs duurt een uur of elf. De bemanningsleden moeten in elk geval de wettelijk voorgeschreven rustpauze in acht nemen, dat is dertien uur, voordat ze door kunnen vliegen naar New York. Ik heb die route nooit gevlogen, maar ik schat dat het minstens zeven, acht uur is van Parijs naar New York. Op de terugweg, met staartwind, gaat het sneller. En gezien het tijdsverschil zou je nichtje Doret dus pas overmorgen in New York kunnen landen.’
Estelle keek me verwonderd aan. Toen zei ze met gedempte, eerbiedige stem: ‘Jij bent stewardess geweest…’
‘Niet echt. Ik was piloot. Ik vloog met Boeings vanuit het Midden-Oosten. Naar Londen, Colombo, Singapore, Dhaka, New York…’
‘Waarom piloot? Waarom geen stewardess?’
‘Ik koos de makkelijkste baan! Waarom ben jij geen stewardess geworden?’
‘Ik ben een provinciaaltje! Ik reed paard, ik bestuurde een tractor! Ik hielp mijn moeder biltong en boerewors maken—ma’s boerewors was de beste van Plumtree, we wonnen alle wedstrijden, ons kruidenmengsel is een goed bewaakt geheim. Maar ik droomde er altijd van een koffertje in te pakken, het rode stof van mijn schoenen te schudden en weg te vliegen. Toen trouwde ik met Bruce en we leefden nog lang en gelukkig. Ik heb zoons. Zij zullen wegvliegen…’
Estelle werd mijn boezemvriendin.
‘Ik weet eigenlijk niks van baby’s,’ zei ik. ‘Is het niet ongelooflijk? Ik heb gestudeerd, ik ben twee keer de wereld rond gevlogen…’
Ze leerde me dus hoe ik de baby de borst moest geven, hoe ik haar moest laten boeren (‘Het meest bevredigende geluid van de wereld, de boer!’), hoe ik haar moest baden en inbakeren en hoe ik haar zware bolletje moest ondersteunen.
Ik vertelde Estelle op mijn beurt over Ex-Pat Air, de passagiers die we vervoerden en de bestemmingen die we aandeden.
‘De grot van Aladdin,’ zei ze toen ze mijn internationale aankopen zag. We zaten op de rieten serremeubelen op de veranda. ‘Waar komt dit vandaan?’
‘Dhaka, de hoofdstad van Bangladesh. Het is daar erg vochtig, je ruikt hoe de dingen in de grond groeien.’
We dronken thee uit Noritake-kopjes. ‘Waar komen die vandaan?’
‘Uit Colombo, de hoofdstad van Sri Lanka. We vervoerden dienstmeisjes van en naar het Midden-Oosten. Het waren net zwermen felkleurige vogels in hun sari’s.’
Ik vertelde Estelle zelfs waarom ik op mijn vierentwintigste in een vliegtuig was gestapt en de halve wereld over was gevlogen om piloot te worden. Het was een ingewikkeld, gênant verhaal, grappig, maar niet op een ik-lach-me-slapmanier. Het was een verhaal dat ik mijn aantrekkelijke, hoogopgeleide vriendinnen van in de veertig nooit zou kunnen vertellen.
‘Die jongen thuis, ik had mezelf bij hem voor schut gezet. Ik heb nog maanden geprobeerd van schaamte door de grond te zakken. Uiteindelijk heb ik me vermand en een koffer ingepakt en toen ben ik weggevlogen.’
‘Ik heb een boek,’ zei Estelle, ‘over een man die verliefd wordt op een meisje, maar haar niet durft aan te raken uit angst dat het magische gevoel zal verdwijnen wanneer het de realiteit van een relatie wordt.’
‘Is het een sprookje? Loopt het goed af?’