Het was de ochtend voor Kerstmis. Ik zat in bed lauwe thee te drinken en toen ik een hapje bijzonder knapperige toast nam, brak mijn tand af. Alweer.
‘Au!’
Will liet Ella, Hugh en Isobel, die in de badkamer in een slordige rij stonden om hun gezicht te laten poetsen, hun tanden te laten kammen en een washandje over hun haar te laten halen, in de steek en rende naar me toe.
‘Is het zover?’
‘Will, ik ben pas over twee weken uitgerekend.’
‘Maar Dorothy zei. Dat je bij het eerste steekje. Meteen naar het ziekenhuis moest. Omdat ze haar honorarium misloopt als jij op de keukenvloer bevalt. Alweer.’
‘Ik dacht dat je Dorothy niet mocht. Nu citeer je haar.’
‘Natuurlijk mag ik Dorothy wel. Ik ben alleen een beetje bang voor haar.’
‘Waar zou je bang voor moeten zijn?’
‘Mannen zijn altijd bang voor vrouwen die slimmer zijn dan zij,’ zei Will in een zeldzame vlaag van eerlijkheid.
De verstikkende hitte kwam mijn humeur niet ten goede.
‘Neem me niet kwalijk. Ben ik niet slimmer dan jij?’
‘Dat is iets anders.’
‘Nou, dit is mijn vierde zwangerschap en ik ben er vrij zeker van dat een afgebroken tand geen teken is van naderende barensnood.’
‘In bed blijven!’ commandeerde hij. ‘Als ik met de kinderen klaar ben, bel ik de tandarts.’
‘Alsjeblieft, mag ik opstaan en zelf de tandarts bellen? Alsjeblieft, dwing me niet hier nog langer te blijven liggen.’
‘Alsjeblieft, vergeet de Bijbel niet, Francesca. De man staat boven de vrouw. Ik spreek als hoofd van dit huishouden. Je bloeddruk is torenhoog en ik moet er op advies van Dorothy op staan dat je in bed blijft.’
Ik lig nu drie dagen in bed. Drie dagen geleden was ik een zojuist geslaagde piloot van Air Botswana, samen met de rest van mijn groep, en het middelpunt van de belangstelling omdat ik de enige acht maanden zwangere vrouw in de groep was. De president kwam me persoonlijk feliciteren en mijn foto sierde de voorpagina van de landelijke krant. De verslaggever noemde me een ‘bron van inspiratie’ voor vrouwen en ikzelf zou hebben gezegd dat als ik een jongen en een meisje kreeg, ik hen Jozef en Maria wilde noemen. Vervolgens bedierf ik mijn imago als inspiratiebron door op het Insignefeest tijdens ‘Leaving on a Jet Plane’ op de dansvloer flauw te vallen.
Ik heb begrepen dat Will en de president me samen naar de presidentiële Mercedes hebben gedragen, waarin ik ijlings naar het missieziekenhuis ben gebracht—met een voorrijder, een politie-escorte en de verslaggever van de landelijke krant, die hoopte een Jozef-en-Maria-primeur binnen te halen (helaas was ik buiten westen en heb ik dit spannende deel gemist). Dorothy, die geen dienst had, moest worden opgepiept om me te komen redden. Toen ze eindelijk in de onderzoekkamer aankwam, werd ik al klaargemaakt voor de operatiekamer en schreeuwde ik half bewusteloos: ‘Nee, geen keizersnee. Alsjeblieft geen keizersnee!’
‘Je bloeddruk is torenhoog. Je hebt eiwit in je urine. Weet je wat pre-eclampsie is?’
‘Ik beloof je dat ik de rest van de wachttijd met mijn voeten omhoog in bed zal blijven. Ik kom er zelfs niet uit om te plassen. Ik ga wel op het potje. Alsjeblieft, Dorothy, geen keizersnee!’
Nu lig ik dus in semi-invalide toestand te wachten tot de tweeling wordt geboren terwijl mijn alfamannetjesechtgenoot de huishoudelijke taken binnen ons gezin vervult. Het heeft hem nog geen drie dagen gekost om afstand te doen van de voedzame menu’s die Violet met zoveel moeite heeft leren bereiden—lamsstoofschotel met wasbonen op donderdag, rundvleespastei met broccoli op vrijdag—en als we geluk hebben, eten we soep uit blik; als we minder geluk hebben, mogen we ons te buiten gaan aan de cornflakes met gesteriliseerde melk. Gisteren heeft hij een paar rode sokken bij de kookwas gestopt en het roze resultaat zo lang aan de waslijn laten hangen dat het stug is geworden. Hij heeft het drinkwater niet gekookt, dus de kinderen hebben diarree. En dankzij zijn opmerkelijke methode om het huis koel te houden—ramen en deuren gesloten, gordijnen dicht—ruikt het in huis nu naar een jongenskleedkamer na een hockeymatch.
‘Ik begrijp niet waarom je Violet met de feestdagen naar Gweta hebt laten gaan…’
‘Je hebt Violet niet nodig. Je hebt mij toch?’
Is dit echt dezelfde echtgenoot die zich verzette tegen mijn moeder, weigerde zich de avond voor onze bruiloft huwelij kslessen te laten geven en in plaats daarvan ging hoeren en snoeren met mijn krankzinnige militaire neven, waarna hij me de volgende dag met een ontbrekende wenkbrauw en een onverklaarbare zuigzoen in zijn nek het jawoord gaf?
O, wat vind ik het nu jammer dat mijn echtgenoot zich op zijn vrijgezellenavond niet door dominee Adam Robinson heeft laten vertellen dat de plaats van de vrouw in huis is.
Wat zou ik het heerlijk vinden als hij er nu meedogenloos op stond dat ik uit bed kwam en me zwanger en blootsvoets aan het aanrecht ketende.
‘Ging je maar weer aan het werk.’
‘Het spijt me, Francesca, maar het bouwterrein is afgesloten met de kerstdagen. Ik blijf hier, of je het nu leuk vindt of niet.’
Het meest frustrerende aan de wraak van het alfamannetje is nog wel dat mijn moeder geen kwaad woord over Will wil horen en al zijn inspanningen, hoe middelmatig ook, luidkeels prijst.
‘Wat een goed idee om alles roze te verven! Zo kun je veel beter kleren vinden die bij elkaar passen.’
Mijn bedlegerigheid heeft maar één voordeel: ik mis de voorbereidingen voor het kerstfeest van het gezin Dallas, dat tot nu toe altijd een onzalige gebeurtenis was. Sober. Informeel. Tlokweng verlaten, onze kinderen te klein om er iets van te begrijpen, heel vroeg in de ochtend naar de kerk, voordat de hitte te erg wordt, en als diner een lukrake, verschroeide offerande van de barbecue.
Ik ben als piloot de voeling met het traditionele Ierse kerstfeest kwijtgeraakt. Ook al zat ik op 33.000 voet, ik heb nooit heimwee gehad naar gecremeerde kalkoen, een dessert zonder alcohol en mijn moeders vileine kritiek op diegenen die First Derryrose alleen op kerstochtend bezochten en dan nog alleen om met hun feestelijke kledij te pronken.
Nu achtervolgt het me weer.
Emma Flood heeft me een groot pakket gestuurd met een attent, handgeschreven briefje: Ik weet dat je geen witte kerst krijgt, dus stuur ik je er een. (Een spuitbus met sneeuw voor op het raam, feesthoedjes en een dunschiller.)
En de afgelopen drie dagen ben ik bijna tot waanzin gedreven door de onwelluidende opgenomen kerstliederen die vanuit de bungalow van mijn ouders door de straat schallen en de onwelluidende hysterie van de zondagsschoolkinderen die hun jeugdige versie repeteren van het kerstspel dat op kerstochtend in de kerk wordt opgevoerd. Na de repetitie van gisteren kwam mammie mijn kamer in geslopen om haar ernstige zorgen uit te spreken over Ella’s invoelende wijze van acteren—als hoogzwangere Maria wil ze per se over het geïmproviseerde podium schuifelen, al pruttelend: ‘Zwangerschap is geen ziekte.’ Hugh daarentegen, die een herder speelt en een theedoek op zijn hoofd heeft, roept onophoudelijk: ‘Jezus!’
‘Misschien kun je ze allebei ontslaan,’ opperde ik hoopvol. ‘Ella heeft vast wel een vervangster en zo’n vloekende herder wordt niet gemist.’
Mammie lachte luid en gekunsteld. ‘Ik begin te denken dat Will gelijk heeft. Die zwangerschapshormonen zijn je écht naar het hoofd gestegen!’
Het zout in de (kerst-)pap was wel het moment dat Will een zak spruitjes tevoorschijn haalde en zei: ‘Je moeder zegt dat spruitjes een essentieel onderdeel van het traditionele kerstfeest zijn, maar ik weet niet goed wat ik ermee moet doen. Gebruik je ze als vulling voor de kalkoen?’
De meest magische Kerstmis die ik ooit heb gehad, was in het jaar toen het me lukte mijn schema zo in te delen dat ik op kerstavond op Seeb International Airport landde, als een Kerstman voorzien van taxfree kerstcadeautjes voor Will en gehaktpasteitjes die ik uit het toestel had gesmokkeld. Ik was net lang genoeg aan de grond om hem te kussen onder een door Marian de purser verschafte plastic maretak, toen hij me vertelde dat het paleis voor de sultan af was, zijn contract afgelopen was en dat hij uit Oman wegging. ‘Ik ga een ziekenhuis bouwen in Botswana,’ zei hij. Mijn ogen, overdekt met eyeliner en mascara, schoten plotseling vol tranen. Ik vloog niet op Afrika. Ik zou hem nooit meer te zien krijgen.
Marian, die ook in de coffeeshop in de aankomsthal zat, waar ze snel een sigaret rookte voordat de passagiers naar Londen instapten, stond op. Ik stond ook op. Ik moest met haar mee—het vliegveldbusje zou niet zonder slag of stoot één enkele stewardess naar een toestel brengen, maar niemand durfde een gezagvoerder iets te weigeren. Ik was ‘zevenendertig en op de top van mijn glansrijke carrière.
‘Zul je me missen?’ vroeg Will.
‘Oké, ik heb een afspraak om twee uur voor je kunnen maken omdat je een noodgeval bent. Toen ik eenmaal had gezegd dat het om jou ging, waren ze zo behulpzaam als het maar kan. Door die foto op de voorpagina van de landelijke krant ben jij deze week de beroemdste blanke vrouw van Botswana.’
‘Hoor eens? Ik zat te denken, Barbara gaat vanavond naar Khutse. Als wij de Disco nu eens inlaadden en met haar meegingen? Zo ver is het niet, al is het er vrij primitief. Ik denk dat we ons eigen water moeten meebrengen.’
Will trok een wenkbrauw op. ‘In Khutse zitten die dolle leeuwen. Weet je nog wat er met die Engelse docenten is gebeurd? De troep was zo dichtbij dat ze de adem van de leeuwen door het tentdoek heen konden voelen. Wil je dat we door de leeuwen worden verslonden?’
‘Natuurlijk worden we niet verslonden. Barbara is toch wildopzichter? Die weet wel hoe je met leeuwen moet omgaan. Om te beginnen, zegt ze, moet je niet op de grond slapen. Je zet een daktent op je bakkie om in te slapen. En als er een leeuw te dichtbij komt, schijn je met een zaklamp in zijn ogen, dan rent hij weg.’
Will zuchtte. ‘Ik had nooit gedacht dat ik het nog eens zou zeggen, maar ik ben bang dat je moeder gelijk heeft. Ik denk dat de zwangerschapshormonen je naar het hoofd zijn gestegen.’
Ik lag in een lauw bad. Het zweet dat onaangenaam over de bolling van mijn gezwollen buik stroomde, vormde een plasje in de gleuf tussen mijn borsten. Het was mijn tweede bad die dag en waarschijnlijk zou ik weer in bad moeten nadat ik terugkwam van de tandarts en dan nog een keer voordat ik naar bed ging. En misschien in het holst van de nacht nog een keer. En de rest van de tijd zou ik met een nat washandje op mijn gezicht in bed liggen…
Plotseling drong het tot me door dat er maar één aanvaardbare manier was om de folterende verschrikking van het aanstaande nieuwe, geheel verbeterde kerstfeest van het gezin Dallas te ontlopen, en die bestond eruit dat ik met twee kersverse baby’s in het ziekenhuis zou liggen.
Alsof ze mijn gedachten kon lezen, belde Camilla op.
‘Zijn ze er al?’
‘Nog niets.’
‘O, wat vervelend. Ik had gehoopt dat ze er zouden zijn voordat we aan boord gingen.’
‘Heb je nog medische ideeën om ze eruit te lokken? Als ze er morgen niet voor het middageten zijn, moet ik met een feesthoedje op spruiten eten en het is hier zo heet dat je spruitjes met spek en kastanjes op de stoep zou kunnen bakken. Als we een stoep hadden.’
‘Heb je het al geprobeerd met een heet bad, hete curry en hete seks? Niet noodzakelijkerwijs in die volgorde. Hoor eens, lieverd, ik moet mijn mobieltje uitschakelen en ik weet niet of het werkt in Marokko, maar blijf je best doen, goed? En ik bel je zodra ik weer thuis ben.’
‘Hoe heb je James overgehaald Noord-Afrika te proberen?’
‘Nou, toen we eenmaal terug waren uit Zuid-Afrika en zijn muskietenbulten weg waren en iedereen zijn bruine huid bewonderde, vergat hij de hitte en het stof zo’n beetje. En die raadselachtige geur, natuurlijk! En toen zei Kathryn niet langer ‘dumela’ en ‘howzit’ en ‘izzit’ en al die andere leuke dingen die Ella zegt en ik zei niet langer ‘robot’ in plaats van verkeerslicht en ‘bakkie’ in plaats van auto en ik denk dat hij het miste. Weet je, waarschijnlijk komen we met Pasen terug om je te zien. Als het wat koeler is…’
‘Heb je je ontworsteld aan Sams vakantieclub?’
‘Nou en of. Sams vakantieclub is zo’n idiote toestand geworden. Het ene vijfsterrenhotel na het andere. Soms wist ik amper nog in welk land we waren. En we gingen nooit naar Afrika, want Sam en de club dachten dat Afrika’ te gevaarlijk en vergeven van de ziektes was. Ik heb een nieuwe club opgezet. De vakantieclub van de Snotters. We gaan elk jaar naar Afrika, misschien twee keer per jaar…Ik wilde deze zomer eens in Kenia kijken…’
‘Een heet bad, hete curry en hete seks dus,’ zei ik voor de zekerheid.
‘Ik heb gehoord dat het masseren van je tepels de weeën ook op gang kan brengen.’
‘Moet ik dat zelf doen, of mag ik hulp inroepen?’ vroeg ik, maar de verbinding was al verbroken.
‘Will,’ riep ik, ‘Will, schat, heb je even?’
Om twee uur strompelde ik de tandartspraktijk in. Shirley Smith keek op van haar aantekeningen en glimlachte.
‘Weer dezelfde tand, mevrouw Dallas? U moet hem echt eens definitief laten opknappen. Wanneer bent u hier voor het laatst geweest?’
Ik zakte voorzichtig op de tandartsstoel en liet mijn mond openhangen. Hoe durfde dat hitsige tandartsje!
‘O, ja,’ zei Shirley. ‘Begin juli. Nu weet ik het weer. Vlak na mijn laatste controle bij de huidkliniek in het National Hospital in Johannesburg. Dat is ook zo! Uw man was er ook. Om zijn melanoom te laten weglaseren. Wat een geluk dat ze er zo gauw bij waren, hè? Als dat eenmaal gaat uitzaaien…’
Ze rebbelde maar door over hoe verbijsterend het was dat Will een melanoom op zijn hoofd had terwijl zij zeker wist dat hij de afgelopen veertig jaar altijd een hoed op had gehad buiten. Het melanoom van haar eigen vader had op zijn enkel gezeten, wat net zo vreemd was als je bedacht dat hij altijd laarzen had gedragen, zijn hele leven in Afrika, binnen en buiten en zelfs in bed.
‘Dat lijkt tegenstrijdig met de medische opvatting dat huidkanker door de zon wordt veroorzaakt, hè?’ zei Shirley.
Ze rebbelde maar door en door, zonder ook maar één keer de naam Bruce de Villiers te laten vallen.
‘Je had me helemaal niet verteld dat Shirley Smith weer in Botswana zat!’
‘Ik dacht dat je het al wist. Haar romance met Bruce de Villiers verwelkte snel toen Bruce zijn eigen gezin begon te missen. Heb ik je Estelles kerstkaart niet laten zien? Die is vanochtend gekomen. Uit Lilongwe.’
‘In Malawi?’
‘Ze schreef: Het is niet zo leuk als Botswana, maar fantastisch! Bruce heeft een kerk gesticht en ik benweer in verwachting.’
Op eerste kerstdag hadden we geen stromend water of elektriciteit.
‘O, wat jammer! Ik hoopte op nog een warm bad en een tepelmassage terwijl de kinderen het druk hadden met hun cadeautjes. En misschien een beetje hete seks bij wijze van kerstcadeautje.’
Will kuste me. ‘En ik hoopte dat je het niet zou vragen.
Laten we eerst naar de kerk gaan en om goddelijke tussenkomst vragen. Als dat niet werkt, gooi ik wat currypoeder op de gebarbecuede kalkoen.’
Ik was eindelijk weer mobiel. Voordat we naar de kerk gingen, wipte ik de drogisterij af deling van de supermarkt binnen om pijnstillers te halen tegen de napijn wanneer ik de tweeling borstvoeding gaf. Ik praatte met de jonge, beeldschone (vermoedelijk kinderloze) drogiste, die zei: ‘Solpadeine? Daar heb ik nog nooit van gehoord. Denkt u dat het nodig is pijnstillers mee te nemen naar het missieziekenhuis? Denkt u niet dat u dankbaar zou moeten zijn voor de napijn, die immers betekent dat uw baarmoeder samentrekt?’
‘Hoe vaak heb jij gebaard?’
‘Nog nooit.’
‘Dan weet je niet waar je het over hebt.’
Toen we weer bij de Range Rover kwamen, zei Ella: ‘Mammie gilde tegen die aardige mevrouw en toen rende ze huilend weg!’
En Will zei: ‘Driftig, driftig! Zouden de baby’s voor of na de kalkoen komen, denk je?’
In de kerk brachten we Ella, Hugh en Isobel naar de geluiddichte kamer met de glazen wand waar de kinderen vrijelijk kunnen spelen en de mammiebende toezicht kan houden, terwijl iedereen toch door de grote glazen ruiten mijn vader kan zien preken en zijn lichaamloze stem door een luidspreker kan horen.
‘We hebben nog nooit zo’n grote gezien,’ zei de mammiebende bewonderend bij het zien van mijn enorme buik. ‘Mogen we even voelen?’
Wie zegt dat God onze gebeden niet verhoort? Na een halfuur verwoed met mijn armen zwaaien en kerstliedjes zingen braken mijn vliezen, begeleid door een koor van ‘Halleluja, loof de Heer!’
‘Wat nu?’ fluisterde Will.
‘Naar huis,’ fluisterde ik terug. ‘Ik moet een schone broek aantrekken.’
EINDE