Terwijl Dorothy me vertelde dat ik huidkanker had, trok Ella aan mijn arm en schreeuwde: ‘Mammie, ik moet een plasje doen!’
Mammie heeft huidkanker, het kind van drie moet plassen. Wat is belangrijker, in het grote geheel der dingen? De wc. Altijd de wc.
‘Vertel me straks maar over die kanker,’ zei ik terwijl Ella en ik ons de spreekkamer uit haastten. ‘We moeten eerst naar de wc.’
‘Het is een basaalcelcarcinoom,’ vertelde ik aan Will nadat de bad- en bedrituelen achter de rug waren en Ella en Hugh in bed lagen. Isobel lag aan mijn borst. Will zette ons eten op tafel. ‘Die puist die Dorothy vorige week van mijn neus heeft gehaald, was een soort huidkanker. Ik moet terug naar het missieziekenhuis voor een echte operatie, anders gaat het uitzaaien.’
Will overhandigde me zwijgend mijn bord en een lepel. Lamsstoofschotel met wasbonen. Ik had Violet leren koken toen ik in verwachting was van Hugh. Ik had haar zes simpele gerechten leren bereiden en die had ze sinds Hughs geboorte elke week gewetensvol en in dezelfde volgorde gemaakt. Op donderdag aten we lamsstoofschotel met wasbonen. Morgen aten we rundvleespastei met broccoli. Will klaagde nooit over ons monotone kleuterdieet.
Misschien viel het hem niet meer op.
‘Glaasje water?’
Als ik minder zeker van mezelf of minder volwassen was geweest, had ik kunnen denken dat het hem niet kon schelen. Ik had door tranen verblind kunnen zijn, net als die zachte middag in Oman toen hij me vertelde dat hij naar Botswana ging. Drie jaar met drie kinderen van onder de drie in de Afrikaanse bush hadden echter een eind gemaakt aan de goedkope tranen. Ik verhief gewoon mijn stem en herhaalde wat ik had gezegd.
Ten slotte zei Will: ‘Ik vermoedde al dat het een basilioom was. Het komt vaak voor bij blanke Afrikanen, zeker op het gezicht, waar je steeds het stof wegveegt. Mijn moeder heeft er een jaar of dertig geleden een van de zijkant van haar oog laten weghalen.’
‘Heb je wel met haar meegeleefd?’
Will haalde zijn schouders op. ‘Mijn vader is door een pof-adder gebeten en was op slag dood. Mijn zus Kate stierf op haar twaalfde aan hersenmalaria. Ik denk dat mijn moeder er al met al gemakkelijk van af is gekomen met een beetje huidkanker.’
Voordat ik iets terug kon zeggen, steeg er een verschrikkelijk geloei op uit Ella’s kamer aan de andere kant van de bungalow. Mijn alfamannetjesechtgenoot sprong op als een hardloper aan de start.
‘Ze roept om haar potje.’
‘Opschepper!’ riep ik naar zijn weglopende rug. ‘In Noord-Ierland gaan ook mensen op akelige manieren dood, hoor!’
Ik weet niet wat me bezielde op de ochtend dat ik naar het ziekenhuis moest om de rest van de huidkanker uit mijn neus te laten snijden, maar ik deed een zwangerschapstest. Was het ervaring? Intuïtie? Dorothy hield stug vol dat God tot me had gesproken (en ik Hem had gehoord). Hoe het ook zij, terwijl de test sudderde, gaf ik Isobel snel de borst. Will had gelijk. Het prinsesje had natuurlijk al maanden van de borst af moeten zijn. Ze had al tandjes en kon zelf rechtop zitten. Straks kon ze naar me toe kruipen en me bijten als ik haar de borst weigerde, zei Will plagerig.
De test was positief. Uiteraard. Dat is de test altijd als het om Will en mij gaat. Will hoeft zijn broek maar over het voeteneind van het bed te hangen of ik ben weer zwanger. Straks vraagt de mammiebende nog: ‘Waarom ben je niet aan de pil? Ben je katholiek?’
‘Will!’ riep ik vanuit de badkamer. ‘Verrassing!’
Ik hoorde hem aan de andere kant van de gang Ella toespreken.
‘Nee, Ella, je mag niet in je pyjama naar school. Nee, Ella, het spijt me, maar dat kan gewoon niet!’ En toen (heel stellig): ‘Ella, ik breng je niet nog eens in die verdomde barbie-pyjama naar school,’ gevolgd door een hoog ‘verdomd, verdomd, verdomd!’ van Ella, die ontsnapte en door de gang naar de beschutting van Violet rende, van wie ze alles of niets mocht dragen, als ze maar gelukkig was.
Ik verstopte de zwangerschapstest in mijn toilettas en riep naar mijn echtgenoot: ‘Mag ik je aanraden voortaan een ander bijvoeglijk naamwoord bij de barbiepyjama te kiezen? ‘Ongeschikt’, of ‘vrouwelijk’. Zelfs ‘roze en meisjesachtig’ komt beter over als ze tante Jean straks uitlegt waarom ze weer in haar barbiepyjama is gekomen…’
‘Neem me niet kwalijk, Rra, ’ zei ik tegen de anesthesist in het ziekenhuis, ‘maar ik ben in verwachting, dus ik wil geen algehele narcose. Ik wil dat dokter Dorothy de rest van de kanker onder plaatselijke verdoving wegsnijdt. Zonder medicatie.’
‘Zelfs geen valium?’
‘Zelfs geen valium.’
Het was zenuwslopend, maar ik had wel vaker in zenuwslopende situaties verkeerd.
Zoals de eerste keer dat ik op de oude luchthaven van Hongkong landde. Ik zette de 767 met tweehonderd passagiers over de Chinese waslijnen heen aan de grond terwijl de blauwe zee aan het eind van de piepkleine landingsbaan naar me knipoogde. Commandant Andrew Cunningham, die bij de RAF had gediend, van snelle auto’s hield en de landing in zijn slaap had kunnen uitvoeren, of op zijn hoofd, of met zijn ogen dicht, of alle drie tegelijk, liet mij in mijn eentje modderen terwijl hij zijn kruiswoordpuzzel maakte.
Of de bevalling van Isobel op de keukenvloer zonder pijnstillers, met Ella en Hugh als publiek en niet meer hulp dan die van Will, die probeerde flauw te vallen toen het kruintje van de baby zichtbaar werd. Violet was niet in haar kamer, dus er was niemand die op de kinderen kon passen terwijl Will zich klaarmaakte om me naar het missieziekenhuis te brengen. Tegen de tijd dat er een tas was ingepakt, zat ik op handen en knieën te gillen: ‘Het is te laat! Ik voel het komen!’
Ik probeerde niet in paniek te raken onder de felle operatielampen. Het was heel benauwd en heel claustrofobisch en het groene operatielaken dat mijn lichaam bedekte, bedekte ook mijn ogen, maar gelukkig niet mijn mond.
‘Mooie kleur lippenstift!’ zei Dorothy opgewekt.
Ik had vaker in zenuwslopende situaties verkeerd, maar er was nooit een verminking van mijn redelijk aanbiddelijke gezicht aan te pas gekomen. Dorothy had voet bij stuk gehouden tijdens het gesprek voorafgaand aan de operatie.
‘Basaalcelcarcinoom wordt alléén veroorzaakt door te veel blootstelling aan de zon.’
‘Maar ik kom nooit met mijn gezicht in de zon. Ik ben veel te bang voor rimpels.’
Het zweet stond me in de handen. Beelden uit mijn leven zweefden zacht en wazig achter mijn zwetende oogleden. Ik dacht aan rare, nergens op slaande onbenulligheden. Een roze zomerjurk die ik ooit tijdens een vakantie had gedragen. Mijn voornemen Ella en Hugh hun flesje af te pakken en ze uit een beker te laten drinken. Die vreemde oude tante Grace, die zwart had gedragen op mijn bruiloft en tijdens de toespraken had verkondigd: ‘Francesca’s leven zal volkomen veranderen op haar veertigste Kerstmis. Denk om mijn woorden, Francesca, je veertigste Kerstmis…’ tot mammie, die lijkbleek was en heel verdrietig keek, haar in een soort houdgreep had genomen en haar met zachte hand de salon uit had geduwd.
Ik was in maart veertig geworden. Met Kerstmis zou mijn leven volkomen veranderen.
Een stuk of vijf injecties prikten maar een klein beetje; Dorothy sneed me met een soepele haal van haar scalpel open. Het bloed werd met een apparaat afgezogen en haar handen waren schoon toen ze klaar was.
‘Klaar,’ zei Dorothy. ‘Hoe voel je je, Francesca?’
‘Lekker.’
Als ik op een willekeurig ander moment van mijn leven aan de buitenissige voorspelling van tante Grace had gedacht, zelfs eerder die ochtend, voordat ik onder een groen laken de operatiekamer in werd gereden, had ik een aangenaam halfuurtje onschuldig kunnen fantaseren over een radicale verandering naar gunstiger omstandigheden. Het winnen van de loterij of een spirituele openbaring. Ik had gemakkelijk van het sublieme naar het potsierlijke kunnen overschakelen en een gevangenisstraf in het verschiet kunnen zien, of een hoofdrol in een Hollywoodfilm die een kaskraker werd.
Alles was mogelijk, maar in mijn versteende toestand, onder een groen laken op een operatietafel, kon ik me maar op één mogelijkheid richten: het feit dat de dood alles radicaal anders maakt. Ik raakte er opeens van overtuigd dat ik dood zou gaan. Dat Dorothy een paar kankercellen over het hoofd zou zien, dat ze zich in het geniep snel naar mijn hersenen zouden uitzaaien en dat ik dan doodging. Op mijn grafsteen zou komen te staan: Ze zei telkens dat ze hoofdpijn had, maar niemand luisterde.
Ik zou ook in het kraambed kunnen sterven, onstelpbaar bloedend onder de kerstboom, terwijl Will blindelings in kringetjes rondrende in zijn pogingen onze kinderen in de Range Rover te zetten en met me naar het ziekenhuis te rijden om het bloeden te laten ophouden, terwijl hij uitriep: ‘Je had me verdomme niet eens verteld dat je weer zwanger was!’
Malaria. Slangenbeet. Kanker. Je kunt aan zoveel dingen doodgaan. Zou een van die dingen me echt met Kerstmis te grazen nemen? En als ik doodging, wie zou er dan lief zijn voor mijn kinderen?
Toen ik uit de ok naar mijn kamer werd gereden, belde Will.
‘Uw man,’ zei de verpleegster. ‘Hij heeft al drie keer gebeld terwijl u in de operatiekamer was.’
Mijn heerlijke, geduldige, begripvolle, lieve Will. Zo bezorgd om zijn zieke vrouw dat hij een dag vrij had genomen om door onze bungalow te ijsberen, onze kinderen aan zijn hart te drukken en op nieuws over mij te wachten. Ik kon hem voor me zien, nagelbij tend en de ene sigaret met de andere aanstekend. Als ik goed luisterde, hoorde ik een countrynummer ergens op de achtergrond…
‘Waarom is het nog niet klaar?’ schreeuwde Will in mijn oor. ‘Waar blijf je?’
‘Hoe bedoel je, waar blijf ik? Ik kom net uit de operatiekamer. Ik kan niet zomaar uit bed springen en naar huis gaan. Mijn hechtingen zouden kunnen knappen. Mijn neus zou eraf kunnen vallen.’
‘Maar je bent al sinds zeven uur vanochtend weg! Er is geen water, de borden staan in stapels in de spoelbak, de vloeren zijn vuil en er marcheren rijen mieren door het hele huis.’
‘O, jee.’
‘En tante Jean zegt dat Ella op school in haar broek heeft geplast, ze stond gewoon midden in het lokaal te lachen terwijl het langs haar benen stroomde. En toen ik haar na het middageten in bed stopte, hoestte ze tot ze haar hele flesje uitbraakte.’
‘Een vraag om aandacht?’
‘Toen maakte Hugh de koelkast open, pakte de boter en beschilderde je hele nieuwe goudkleurige bank in de woonkamer. Toen ik hem de boter eindelijk afhandig had gemaakt en hem in bed had gestopt, vond hij een krijtje en heeft hij de muren van zijn slaapkamer onder gekrast.’
‘Hij is ook zo creatief.’
‘En nu willen ze niet eten!’
Er viel een korte stilte. Toen snakte Will naar adem.
Met de stem van een radiopresentator die het eind van de wereld aankondigt, vervolgde hij: ‘Ella heeft net haar spaghetti bolognese boven Hughs hoofd omgekeerd. Het plakt in zijn haar en we hebben geen water om hem te wassen…’
Hij klonk alsof hij bijna in tranen was. Zelfs ik begreep dat dit misschien niet het juiste moment was om hem er afgemeten aan te herinneren dat hij elke ochtend naar zijn werk ging en ik thuisbleef met de kinderen. Ik zei dus: ‘Waar is Violet?’
‘Violet loopt al sinds je vertrek met Isobel rond. Ze heeft niet eens tijd gehad om te koken. Die baby moet van de borst af. Hoor je me wel? Ze heeft de hele dag geen hap gegeten en ook geen flesje gedronken. En de herrie die ze maakt met haar gekrijs om jou!’
‘Ja, schat. Ja, ik ben het met je eens. Absoluut. Ze gaat vandaag van de borst af. Het staat boven aan mijn lijstje.’
‘Wat voor lijstje? Ik dacht dat je net uit de operatiekamer kwam. Wanneer heb jij tijd gehad om een lijstje te maken?’
‘Ik heb een lijstje in mijn hoofd gemaakt toen Dorothy in mijn neus sneed. Van dingen die ik moet doen als ik weer thuis ben. Isobel aan de fles krijgen staat bovenaan.’
Will droogde zijn tranen. ‘Ik hoop dat Ella en Hugh van de fles af krijgen op twee staat.’
‘Nou, eigenlijk stond jou een dikke zoen geven op twee,’ zei ik, maar hij was te ver heen om zijn vrouw nog te willen zoenen. Zijn gevoel voor betrekkelijkheid was samen met het water afgesloten.
‘Mocht je willen. Ik sta op het punt met blote Barbies te gooien.’
(Een onaardige verwijzing naar een uitgesproken moeilijke avond een paar dagen na de geboorte van Isobel. Het had geonweerd en door de stortregen was zowel de stroom als het water uitgevallen, en het dak van de bungalow lekte op een aantal plekken en toen de avond viel werd iedereen bang en huilerig, ook ik, omdat de lucht buiten spookachtig troebel geel was en de kaarsen binnen telkens uitwaaiden. En de telefoonlijnen deden het niet meer, natuurlijk, dus ik had sinds de ochtend niets meer van Will gehoord.
Toen hij eindelijk uit zijn werk kwam, uren te laat, zaten de drie kleintjes en ik op een kluitje in een droog hoekje van Ella’s slaapkamer gesteriliseerde melk uit de fles te drinken en de laatste puddinkjes te delen. En in plaats van intuïtief aan te voelen dat we allemaal op het randje van een zenuwinzinking waren, verkondigde mijn echtgenoot gewichtig: ‘Ik mag blij zijn dat ik nog leef. De brug bij Swiss Chalet is ingestort. Ik moest kilometers omrijden naar de doorwaadbare plek aan de andere kant van The Village om over te kunnen steken. Een gevorkte bliksemschicht sloeg vlak voor me op de weg in. Ik hoorde het knetteren en sissen. Ik kon het ruiken. Als ik was geraakt, was ik geëlektrocuteerd.’
En ik pakte het eerste wat ik kon pakken, een blote Barbie, en gooide die naar hem toe.)
‘Heb je Rocky 2 voor ze opgezet?’
Rocky 2 was hun lievelingsfilm. Hugh was dol op de scènes waarin Rocky traint en Ella was gek op Rocky’s baby.
‘Ze hebben hem twee keer gezien, en toen schreeuwde Isobel er nog doorheen. En weet je wat Ella zei? Ze zei: ‘We hebben niets aan jou, pappie. Jij hebt geen melk voor Isobel in je borsten.’ Ik zal je iets zeggen, Francesca. Geen kinderen meer. Ik meen het. Drie is genoeg. Drie is zelfs drie te veel.’
‘Je hebt volkomen gelijk. Drie is veel te veel, maar we kunnen er nu niet veel meer aan doen. Ik zal het hier in het ziekenhuis navragen, ik zal bij mijn vriendin Dorothy informeren als je wilt, maar ik heb echt nog nooit gehoord dat je er eentje terug kon sturen.’
‘Ik meen het, Francesca. Het is me dodelijke ernst. Denk niet dat je er nog een binnen kunt smokkelen zonder dat ik het merk.’
Het was echt niet het moment om hem met een nieuwe zwangerschap te overvallen.
‘Welke heb ik binnengesmokkeld zonder dat je het merkte?’
Maar hij had al opgehangen.
Dorothy trof me snikkend in het bovenlaken van mijn ziekenhuisbed aan en droogde voorzichtig mijn tranen met de manchet van haar witte jas.
‘Zijn dit de tranen van Narcissus? Dat litteken is binnen de kortste keren weg en dan zie je er niets, meer van.’
‘Ik huil niet om mijn neus, Dorothy.’
Dorothy zuchtte en ging op de rand van mijn bed zitten. ‘Dan moet er iets binnen jullie sprookjeshuwelijk aan de hand zijn. Is Will niet blij met de nieuwe baby?’
‘Hoe weet je dat ik zwanger ben? Heb je in mijn toilettas gesnuffeld en de zwangerschapstest gevonden?’
‘Wat voor toilettas? Ik heb geen zwangerschapstest nodig om te weten dat je zwanger bent. Nog los van het feit dat ik je vorige drie zwangerschappen heb begeleid, heeft God het me een paar dagen geleden verteld.’
‘Dan wist je het dus eerder dan ik.’
Toen ik aangekleed en wel het ziekenhuis wilde verlaten, kwam Dorothy met een rolstoel naar mijn bed.
‘Ga zitten. Ik rol je naar mijn praktijk en dan meld ik je aan bij verloskunde.’
‘Heel vriendelijk van je, maar ik kan lopen, hoor.’ Dorothy trok een lelijk gezicht. ‘Doe niet zo onafhankelijk en ondankbaar. Ik moest bijna geweld gebruiken om de portier die rolstoel te ontfutselen.’
Ik ging in de rolstoel zitten en ze duwde me naar haar praktijk.
‘Dus nu ben je erin geslaagd zwanger te worden terwijl je de borst geeft. Wat ga je hierna proberen?’
‘Hierna ga ik proberen zwanger te worden zonder seks.’
‘Ik heb begrepen dat dat maar één keer eerder is gelukt.’ We werkten snel de formaliteiten af. Ze nam mijn bloeddruk op, nam bloed af en voelde aan mijn buik. ‘De scanner staat helaas in de missiekliniek in Mahalapye. Ik kan je dus niet zeggen wanneer je precies uitgerekend bent.’
‘Zou het helpen als ik je de exacte datum van de conceptie gaf?’
‘Zeer zeker.’
‘Het was Wills verjaardagswip. Dat was zijn verjaardagscadeau. Zonder condoom.’
Dorothy rekende. ‘Je hebt Will nog niet verteld dat je weer in verwachting bent, hè?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Nou, hou het dan nog maar even voor je. Het kind komt pas met Kerstmis, en afgaand op je vorige drie zwangerschappen zou het nog zeker een paar maanden moeten duren voordat er iets te zien is. Zorg dat je Isobel van de borst af krijgt, laat je gezicht genezen en geniet van wat ontspannende seks met je echtgenoot. Doe vervolgens net zo verbaasd als hij wanneer je een buik krijgt.’
‘Hij zal razend zijn.’
‘Omdat je zwanger bent of omdat je het hem niet hebt verteld?’
‘Allebei,’ zei ik, maar er was iets voor haar advies te zeggen. Het is heel vervelend om met een celibataire echtgenoot getrouwd te zijn en na drie seksloze zwangerschappen in drie jaar was ik tot de onaangename conclusie gekomen dat er geen methode is om een man bij je in bed te krijgen die daar niet wil zijn. Ik mocht ervan uitgaan dat Will, zodra hij erachter kwam dat we weer een kind kregen, op slag later thuis zou komen uit zijn werk en me zou aankijken als een opgejaagd dier wanneer onze paden elkaar kruisten.
‘Een gelukkig huwelijk is een tere bloem,’ zei Dorothy en als ze niet die verstandige, pragmatische Dorothy was geweest, zou ik hebben gezegd dat ze beslist spijtig klonk. ‘Om die sterk te laten worden, moet je niet alleen geluk hebben, maar ook een goed beleid voeren. Waarom nemen jullie geen tafeltje voor twee bij Swiss Chalet? Ik wil wel op de kinderen passen. Ik kan Isobel vast wel een flesje laten drinken als jij haar de hele middag van de borst houdt.’
‘Dat is heel lief van je. Dank je wel.’
‘Will zou even boos kunnen zijn als hij in de gaten krijgt dat je het nieuws van je zwangerschap voor je hebt gehouden, maar jullie hebben de rest van je leven nog voor je, dus hij heeft alle tijd om het je te vergeven.’
Ik belandde uit het ziekenhuis in een chaos. We hadden nog steeds geen stromend water, de borden stonden nog steeds hoog opgestapeld in de spoelbak en Hughs haar zat nog steeds vol spaghetti bolognese.
Als ik bukte, begon mijn neus te bloeden, dus ging ik op mijn knieën op de vieze tegels zitten om de kinderen te zoenen.
‘Niet aan mijn gezicht zitten. Mammie heeft een zere neus. Kus mijn hand maar.’
Toen mijn hand met plakkerige zoenen was bedekt, deelde Ella mee: ‘Pappie heeft Isobel in bed gestopt zonder haar een schone luier om te doen.’
En Hugh, die amper kon praten, zei duidelijk: ‘Stomme pappie!’
‘En hij had haar geen flesje gegeven, dus heb ik haar mijn flesje gegeven en dat heeft ze opgedronken.’
‘Zat er gesteriliseerde melk in, Ella?’
Ella knikte plechtig. ‘Ja, mammie. Ze huilde en huilde, dus ben ik in het ledikantje geklommen en ik heb het in haar mond gestopt en ze dronk het op.’
‘Waar was pappie toen jij in het ledikantje klom?’
‘Stomme pappie zat in de keuken te huilen.’
‘Stomme pappie!’ zei Hugh haar na.
‘Waar is die leuke, lieve pappie?’ Ik gaf de woorden ‘leuke’ en ‘lieve’ extra nadruk en ze wezen allebei naar die leuke, lieve pappie, die verslagen met een biertje in zijn hand naar BBC World hing te kijken. Hij kon niet eens van de bank komen om me te begroeten.
‘Ik ben terug uit het ziekenhuis, Will.’
Hij kon zelfs amper zijn hoofd optillen, maar hij gooide tenminste geen blote Barbie naar mijn hoofd.