HOOFDSTUK 3

Tijdens onze eerste maanden als pasgetrouwd stel in Botswana hadden Will en ik geen vrienden. We woonden buiten de stad in de stoffige bush en we deelden een bakkie, dus wanneer Will naar zijn werk was, had ik geen contact meer met de werkelijkheid en leek de tijd te freewheelen. De ochtend en middag gingen voorbij zonder dat ik het merkte en dan kwam Will weer thuis. We vrijden elke nacht onder het muskietennet, met lijven en lakens die plakkerig waren van de hitte.

‘Schiet op, Will,’ spoorde ik mijn echtgenoot aan wanneer zijn tong treuzelde bij de sensuele zachtheid achter mijn oor en er heerlijke sidderingen over mijn rug liepen.

‘Waarom? Toen ik met je trouwde, heb ik beloofd met je te slapen en met je wakker te worden, voor altijd en eeuwig, tot de dood ons scheidt…’

‘Dat deel van de huwelij ksgeloften herinner ik me niet meer…’

Tot ons trouwen hadden we nooit een nacht samen doorgebracht; ik had hem nooit naakt gezien; we hadden elkaar zelfs maar zelden gekust. Onze bijzonder ouderwetse verkeringstijd had zich afgespeeld op Seeb International Airport en in het uiterst ippenbare restaurant van het Crew Hotel. Oman is een ultraconservatief land. Will moest een lange broek aan wanneer hij met me in het Crew Hotel at en onze passie bleef beperkt tot elkaars hand vasthouden onder het tafelkleed. Daar kwam nog bij dat ik hem niet goed genoeg kende om iets anders uit te lokken, of met iets anders in te stemmen.

Hij had natuurlijk wel eens geprobeerd een stapje verder te gaan.

(‘Doe of je ziek bent en blijf bij me!’

‘Maar ik ben niet ziek!’

‘Kun je niet doen alsof?’

‘Nee! Wie moet het vliegtuig besturen als ik ziek ben? Dan staat de bemanning ook aan de grond.’)

Nu haalden we de verloren tijd in.

Will streek met zijn vingers over de accordeonplooien van mijn ribben, wreef met zijn lichaam over mijn buik en kuste mijn lippen beurs. Elke nacht hetzelfde omslachtige gedoe, en het was elke nacht volmaakt. Ik hield van de geur van zijn huid, de ruwheid van zijn handen en de gewelddadige geschiedenis van zijn leven die ik als een landkaart van zijn naakte lichaam kon lezen. Littekens van een knipmes op zijn armen. De grote hap die door een woest wrattenzwijn uit zijn been was gebeten. Littekens van kogels op zijn rug. Het Afrikaanse bruin. Er was geen nacht dat ik niet met Will wilde vrijen.

‘Hoe kom je aan die littekens van dat mes?’

‘Ik was pas drie toen pap doodging. Mam moest weer aan het werk, want we konden niet van de boerderij leven. Mijn zus Kate zat al op kostschool en ik had geen kinderjuf die me uit de problemen kon houden. Ik had een Ndebele-jongetje dat me gezelschap hield. Ik was meestal bij hem in de compound. Ik at zijn voedsel, sprak zijn taal, we hielden mollen, mangoesten, schildpadden en galago’s als huisdieren. We waren bloedbroeders, vandaar die littekens…’

‘Het klinkt idyllisch.’

Hij likte nu langs de binnenkant van mijn dij. Ik voelde zijn stoppels prikken. Het begon pijn te doen.

‘Het was mijn ondergang. Ik verwilderde. Mam zegt dat ze me niet in een onderbroek kon krijgen toen ik voor het eerst naar school ging, en ik wilde ook geen schoenen aan. Op mijn veertiende werd ik van school gestuurd omdat ik dagga had gerookt. Ik had het van de inboorlingen in Plumtree gekregen.’

‘Je draagt nog steeds geen onderbroek.’

‘Oude gewoontes. Ik kan het gevoel niet velen.’ Hij omvatte mijn borsten met zijn handen. ‘Volmaakt. Ik had nooit durven hopen dat ze zo’n mooie vorm zouden hebben…zo pront…’ Hij begon te sabbelen.

Mijn mond werd droog en mijn hoofd heet, en ik gaf hem een condoom. ‘Laten we alsjeblieft niet meer praten, Will…’

‘Ik hou niet van condooms. Ze zijn tegen de leer van de katholieke Kerk.’

‘Ik wist niet dat jij katholiek was!’

Hij grinnikte. ‘Ben ik ook niet, maar nadat ik van de jongensschool in Plumtree was gestuurd, moest ik naar de jezuieten. Ik ben niet katholiek, maar ik heb een bijzonder degelijke katholieke opleiding gekregen.’

‘Volgens mij kunnen mannen die zeggen dat ze een hekel aan condooms hebben hun erectie niet volhouden terwijl ze er een omdoen.’

Daarna vielen we in slaap onder de ventilator die warme lucht over ons heen wiekte.

‘s-Ochtends, wanneer Will naar zijn werk was, kookte ik water in een steelpannetje om thee voor mezelf te zetten. Het was een nieuwe ervaring voor me, want ik had twaalf jaar in hotelkamers geleefd en de roomservice gebeld als ik een kop thee wilde, of een diner van drie gangen, of een fles water, op elk uur van de dag of de nacht, afhankelijk van mijn bestemming en mijn jetlag.

Mijn bagage, het resultaat van twaalf jaar internationaal shoppen, zou per schip uit het Midden-Oosten overkomen. Tot die tijd moesten Will en ik ons behelpen. We kampeerden. We hadden geen telefoon, geen waterkoker, geen tv, geen wasmachine, geen stofzuiger en geen schone kleren. We kookten op flessengas. De vlam waaide steeds uit, dus daar moesten we continu op letten.

Will begreep niet waar ik me druk om maakte.

‘Dit is Afrika. In Afrika wonen de mensen buiten. Niemand gaat in een benauwde keuken staan koken. Als ik uit mijn werk kom, gaan we een braai houden.’

‘Een braai?’

‘Dat is Afrikaans voor barbecue. En we drinken geen thee, schattebout. We drinken bier.’

‘Opschepper! Omdat jij nou toevallig in de bush bent opgegroeid in een boerderij zonder deuren of ramen!’

Violet maakte haar opwachting bij mijn hek. Een nette vrouw van begin dertig met schone kleren en een klein meisje—Gloria—op sleeptouw.

‘Ik geloof dat u een dienstmeisje nodig hebt, Mma,’ zei ze beleefd.

Violet was niet de eerste vrouw die naar mijn hek kwam om haar diensten aan te bieden. Het gerucht dat er een blank stel zonder dienstmeisje was aangekomen, had zich door heel Tlokweng verspreid en ik was overspoeld met aanbiedingen.

‘Nee, dank u, Mma. Ik hoef geen dienstmeisje.’

Will was perplex. ‘Die vrouw zoekt werk. Ze moet een kind voeden. Ik zeg niet dat het je plicht is om werk te verschaffen, maar wil je zelf niet ook graag hulp? Je had in het Midden-Oosten toch ook bediendes?’

Ik had Suma en Janet gehad, die stil en eerbiedig, gewapend met plumeaus en voorzien van leuke schortjes, geluidloos tussen mijn internationale aankopen trippelden terwijl ik met een masker op, krulspelden in mijn haar en plakjes komkommer op mijn ogen lavendel lag op te snuiven om me beter te kunnen ontspannen voor een lange nachtvlucht…

‘Ik ben geen piloot meer, Will. Wat moet ik de hele dag uitvoeren als ik mijn eigen huishouden niet meer doe? Ik kan niet toekijken terwijl die vrouw mijn rommel opruimt. Mammie heeft ons arbeidsethos bijgebracht—toen de kerkenraad aanbood een afwasmachine voor de pastorie te kopen, zei mammie: ‘Heel vriendelijk, maar we hoeven niet nog een afwasmachine. We hebben er al twee.’ Dat waren Camilla en ik!’

Will haalde zijn schouders op. ‘Ik beloof je dat ik niet ‘had ik het niet gezegd’ zal zeggen als je je bedenkt.’

Het kostte me een hele week om me te bedenken. Het fijne, rode Afrikaanse stof waaide overal in en over, dag en nacht. Zodra een tegelvloer was gedweild en gedroogd, daalde het rode stof weer neer—en we hadden geen dweilemmer, dus moest ik de dweil met mijn blote handen uitwringen. Tegen het eind van de week had ik al mijn nagels gebroken en zaten mijn handen onder de blaren.

En aangezien ik twaalf jaar geen was had gedaan—waarom zou ik, als Wasserij Charmant vlak om de hoek in Bahrein zat en mijn kleren de volgende dag gewassen, gedroogd en gestreken op metalen hangers werden teruggegeven?—had ik voor het gemak onderschat hoeveel inspanning het kostte om kleren uit te spoelen (mammie zei dat je het water altijd drie keer moest verversen) als je niet eens stromend water had.

Tegen het eind van de eerste week wilde ik de eerste bereidwillige hulp die zich meldde met open armen ontvangen.

Will zei niet ‘had ik het niet gezegd’. Hij gniffelde niet eens. Hij zei wel: ‘Ik heb Violets mobiele nummer. Zal ik het je geven?’

De volgende ochtend was Violet stipt om zeven uur present. Binnen twee uur had ze het stof eronder en blonken de tegelvloeren. Toen ik tussen de middag aanbood een boterham voor haar te smeren (ik hoopte op een babbeltje) zei ze beleefd dat ze liever uitrustte in het bediendevertrek achter in de tuin.

Het bediendevertrek was een sober hok met een wc dat ik in mijn onwetendheid voor een mooie tuinschuur had aangezien toen we ons huis betrokken. Ik keek verbaasd toe toen Violet en Gloria zich op de tegelvloer uitstrekten en in een diepe slaap vielen.

(‘Waarom kijk je daarvan op?’ vroeg Will. ‘Ik heb jou staand als een roos zien slapen.’

‘Alleen tijdens de ramadan, toen er extra bedevaartvluchten naar Mekka waren en wij werden geacht vrolijk te vliegen met twee gebroken benen en waterpokken!’)

‘s-Middags ging Violet de was in ons bad te lijf terwijl Gloria de wacht hield bij het gasstel, paraat om alarm te slaan zodra de vlam uitwaaide. Tegen het eind van de eerste dag kon het me niets meer schelen wat ze kostte of wat voor extraatjes ze eiste; ik moest haar hebben.

‘Ze komt in het bediendevertrek achter in de tuin wonen,’ vertelde ik die avond enthousiast aan Will, ‘en ze zegt dat ze naast haar loon elke maand een baal mielie en een deodorant wil.’

‘Voor ons trouwen was je gezagvoerder van een vliegtuig, een bemanning en tweehonderd passagiers. Nu word je helemaal in beslag genomen door een werkster.’

‘Violet is geen werkster, Violet is dienstmeisje. En het is zo’n aardige vrouw! Ze heeft zelfs de kreukels uit de lakens gestreken toen ze ons bed opmaakte. Dat kan ik me zelfs niet van Suma en Janet herinneren! En ze wil iets hebben wat Cobra heet om de veranda te poetsen, en ze wil een grote zinken teil voor de was, en ze wil een bundel twijgen om het erf te vegen. En ze wil dat ik een uniform voor haar koop.’

‘Wil ze ook gordijnen met ruches voor de ramen van het bediende vertrek en een wc-rolhouder met tierlantijntjes?’

Ik weigerde me te laten stangen.

‘Ik heb haar al gezegd dat er gordijnen in mijn bagage uit het Midden-Oosten zitten en dat ze ze mag hebben. Misschien heb ik zelfs wel een wc-rolhouder met tierlantijntjes, ik geloof dat ik er op de Filipijnen ooit een heb gekocht…’

Nu ik niet meer worstelde met het huishouden, werd het vinden van een geschikt uniform voor Violet een obsessie.

Game was het grote warenhuis in de stad waar je bijna alles kon kopen, ook dienstmeisjesuniformen, maar als je niet tot aanschaf overging zodra je iets zag, als je ook maar een fractie van een seconde aarzelde, was het weg en moest je het zonder stellen tot de volgende keer dat de vrachtauto met voorraad uit Zuid-Afrika kwam.

Ik werd de trouwste zondagsshopper van Game; ik keek rond en wachtte tot de vrachtauto een geschikt uniform voor Violet kwam brengen. Er kwamen elke week verschillende soorten aan, maar ze waren allemaal afgrijselijk en leken me ver beneden Violets waardigheid. Ik hoopte elke week op een lading smaakvolle bloemmotiefjes, misschien zelfs een leuk ruitje, maar elke week werd ik teleurgesteld.

Will werd bang dat de hitte, het stof en het ontbreken van airconditioning me gek maakten. De obsessie met het uniform was nog maar het begin. Binnen de kortste keren zou ik naakt in het van krokodillen vergeven stuwmeer zwemmen, blootsvoets door de van slangen vergeven bush lopen en Chibuku Shake Shake drinken met de inboorlingen.

‘Botswana heeft een luchtvaartmaatschappij,’ zei hij ten einde raad. ‘Air Botswana. Ze vliegen door het hele land. Waarom stuur je je cv niet op? Ik weet zeker dat ze dolblij zijn met een piloot met jouw ervaring.’

De wittebroodsweken eindigden abrupt toen ik na vier maanden huwelijk ontdekte dat ik zwanger was.

‘Nee,’ zei Will die avond. ‘Nee, Francesca. Beslist niet, en vraag het niet nog eens.’

‘Maar ik voel me niet anders!’

‘Nou, maar ik wel en het blijft nee.’

‘Maar je hebt het vannacht gedaan, en gisternacht, en toen was ik ook al zwanger…’

‘Als ik had geweten dat je zwanger was, had ik je met geen vinger aangeraakt.’

‘Maar wat had je dan verwacht? Jij wilt geen condooms gebruiken.’

Will was onvermurwbaar. ‘Ik raak je pas weer aan als het kind er is.’

Was dat normaal? Ik vond het niet normaal. Ik vond hém niet normaal, maar aan wie kon ik het vragen? Moest ik een nieuwe afspraak maken en weer twee weken wachten totdat ik aan de beurt was bij de verlopen oude dokter met de whiskykegel die de zwangerschap had bevestigd? Moest ik ‘s-ochtends bij Will in het bakkie stappen en de telefoon op het bouwterrein gebruiken om Camilla in Ierland te bellen en het haar te vragen?

‘Lees een boek,’ zei Will. ‘Denk aan iets anders.’

Violet, die merkte dat ik in de put zat, vroeg vriendelijk of ze iets voor me kon doen.

‘Kon dat maar,’ zei ik mismoedig, ‘maar ik heb de woorden niet.’

Violet rolde met haar ogen. ‘Ik ben ook getrouwd geweest. Mijn man was een slechterik die me sloeg.’

Ze was van hem gescheiden en ze had een vriend gekregen die als een vader voor Gloria was, maar weigerde met haar te trouwen. Nu had ze weer een vriend, die getrouwd was, maar zijn vrouw kon geen kinderen krijgen en hij wilde dat Violet zijn kind zou dragen…

Ik was geen cynische echtgenote en tijdens de stille momenten van mijn freewheelende dag kon ik huilen bij de herinnering aan hoe mijn echtgenoot en ik in onze huwelijksnacht op weg naar Botswana in de eersteklas-wc lid waren geworden van de Mile High Club. Ik was zo in mijn nopjes geweest dat ik FRANCESCA & WILL MHC op een T-shirt had laten zetten. Dat shirt droeg ik nu in bed.

Voor het eerst sinds mijn romantische, onbesuisde vertrek naar Botswana kreeg ik zin om een vliegkoffertje te pakken en de weidse blauwe verte in te vliegen—vandaag India, morgen Zuidoost-Azië en overmorgen Australië. Ik begon het geweldige shoppen en het kosmopolitische straatleven van het Midden-Oosten te missen. Ik begon het leven in een dure flat vol jonge, vrijgezelle stewardessen te missen—we hadden een fitnessruimte, squashbanen, tennisbanen en een zwembad—er was altijd iemand om mee te tennissen, iemand om mee naar Schoonheidssalon Verrukkelijk te gaan, iemand die net een nieuwe feestjurk had laten maken bij Kleermakerij Fantasie, iemand die haar hart net had laten breken door een zeeman.

Sinds ik gezagvoerder was, vloog ik met een vaste bemanning, en die begon ik ook te missen. Ze waren eerst bang voor me geweest, en hadden zich afgevraagd of ik wel te vertrouwen was, want ze waren gewend aan mijn voormalige gezagvoerder, Andrew Cunningham. Die had bij de luchtmacht gediend, in snelle auto’s gereden en beschikte over jarenlange ervaring. Maar na een uiterst beangstigende vlucht, toen het landingsgestel bleef steken tijdens het opstijgen vanaf Tivandrum in het zuiden van India en we samen de vlucht van vierenhalf uur terug naar het Midden-Oosten moesten maken met het bijzonder realistische vooruitzicht van een noodlanding, werden we een team.

En toen ze beseften dat ik het altijd door de vingers zou zien als ze in Dhaka rotan serremeubelen in het ruim van het toestel smokkelden, of op de Filipijnen smeedijzeren kroonluchters, ontstond er een kameraadschappelijke band (ik had ook rotan serremeubelen en smeedijzeren kroonluchters in het ruim gesmokkeld).

Zelfs nu nog stuurde mijn purser Marian me ansichtkaarten: uit Londen, waar we Camilla Parker Bowles een keer bij een taxistandplaats op de luchthaven hadden zien staan, uit Indonesië, waar haar geblondeerde haar tot ongeregeldheden had geleid, uit Caïro, waar we kamelen bij de piramides hadden laten galopperen, en uit New York—we hadden de vorige zomer zoveel tijd in New York doorgebracht dat ik soms het hele weekend in bed bleef en van de roomservice leefde, zo saai!

Will zag mijn ondoorgrondelijke blik.

‘Heb je er spijt van dat je met me mee bent gegaan?’

Ik schudde mijn hoofd. Toen tante Grace in de soek van Mutrah boven op hem in zwijm was gevallen en zijn ogen de mijne vonden boven de vlotte grijze permanent van mijn tante, was er een warm, vertrouwd en geruststellend gevoel naar mijn tepels, mijn kruis en het diepst van mijn buik gestroomd. En niet alleen omdat hij lang, donker en knap was, een vriendelijk gezicht had en ogen die een meisje in moeilijkheden konden brengen.

‘Een baan beantwoordt je liefde niet.’