Claudia aan Susa:
Ik vertrouw hem niet!!!
Max tegen Susa:
Kom ik bij jou eigenlijk nooit op de eersteplaats?
Andrea tegen Susa:
Er hebben net twee mannen van de gendarmerie naarje gevraagd. Heeft je cowboy iets op zijn geweten?
Winkelen met Max is een heel nieuwe ervaring. Op de Via Condotti ontdek ik La Perla. Deze lingeriewinkel heeft weliswaar schaamteloze prijzen, maar de spullen zijn onweerstaanbaar. Ik stort me meteen op alles wat zwart is en mijn oog valt op een diep uitgesneden bh, die is afgezet met ragfijn kant. De bijpassende string is zo klein dat ik betwijfel of ik hem ooit over mijn heupen krijg. De uiterst slanke, donkerharige en in één woord prachtige verkoopster rekt de string tussen haar duimen uit om me de rekbaarheid van dit niemendalletje van tachtig euro te demonstreren. Max kijkt toe, rolt met zijn ogen, gaat op een stoel zitten en pakt verveeld zijn mobieltje. Ik ben overtuigd en ga het setje passen. Ze geeft me niet alleen de bh en de string, maar ook het bijpassende nachthemdje.
Eigenlijk haat ik passen. Het geworstel om je kleren uit te trekken. Het meedogenloze licht van het van bovenaf verlichte pashokje dat elke overtollige gram genadeloos benadrukt en me onherroepelijk decennia ouder maakt. De spiegels aan twee kanten, waarbij je onvrijwillig opmerkzaam wordt gemaakt op de allerkleinste verslapte zones. En dan nog de claustrofobische afmetingen. Maar in dit paradijs is het passen een puur genoegen. Het licht, dat het pashokje gelijkmatig verlicht, is heerlijk camouflerend. De spiegels zijn naar behoefte uitklapbaar. En ik heb minstens vier vierkante meter tot mijn beschikking. De airconditioning zoemt zachtjes, er klinkt Italiaanse muziek en ik vraag me af wat Max aan het doen is. Ik glip snel uit mijn jurk, sandalen en bh en wurm me in het nieuwe verleidingssetje. Het nachthemdje blijkt heel verraderlijk te zijn. Na twee pogingen heb ik het nog steeds niet aan. Op de een of andere manier beland ik steeds weer met mijn hoofd aan de verkeerde kant van de spaghettibandjes. Bij de derde keer lukt het en ik moet lachen. Als Max dit ziet…De verkoopster schuift het zware gordijn een stukje opzij en is verrukt. Het nachthemdje doet wonderen: het versmalt, verjongt, maakt mooier, betovert. Ik zie er gewoon uit om in te bijten.
“Signore!” roept ze naar Max, terwijl ze me een veelzeggende blik toewerpt. Als Max het gordijn opzijschuift en naar me kijkt, weet ik wat we straks gaan doen.
Alleen met de grootste overredingskunst, want Max’ behoefte aan winkelen is duidelijk bevredigd, krijg ik hem mee naar nog twee winkels. In de Via Frattini vind ik een parfumerie en een boetiek met een assortiment dat gevaarlijk is voor mijn creditcard. Ik ben in een opperbeste stemming en sla toe; twee jurken, een rok met T–shirt en een jasje, waaraan ik net zo weinig weerstand kan bieden als aan de dunne bruine zomerlaarzen. Max schudt zijn hoofd en wenkt een taxi.
Verliefd slenteren we uren later door het middernachtelijke Rome, langs de ontelbare tafels waarop Italiaanse lekkernijen voor de gasten staan uitgestald. Uit elk restaurant komt andere muziek. Max heeft zijn arm rond mijn middel geslagen en trekt me dicht tegen zich aan. Zo moet het zijn, denk ik, terwijl ik me tegelijkertijd afvraag waarom we het de laatste keer zo verpest hebben.
“Morgen gaan we naar ons café,” stelt Max voor. “Naar de Keith Richard- en Anita Ekberg-klonen, weet je nog?” Lachend kijkt hij me aan. “Die homoseksuele eigenaar en Anne Murrays ‘Can I have this dance for the rest of my life’.”
Ik knik, lach en kus hem.
Andrea was nogal geshockeerd, toen ik haar laat in de middag opbelde en tegen haar zei dat ik nog een of twee nachten met Max in Rome zou blijven. Ook Claudia deed een duit in het zakje. Ze verklaarde me zonder meer voor gek en ik moest haar beloven dat ik ervandoor zou gaan zodra ik merkte dat hij zijn zelfbeheersing verloor. Later stuurde ze me nog overbodig SMS’je:
Ik vertrouw hem niet!!!
Ik ook niet helemaal, want ik heb vandaag al twee keer donkere donderwolken op het voorhoofd van Max gezien. De eerste keer in de galerie en daarnet in de boetiek, toen hij toevallig zag hoe hoog de rekening was. Ik probeer er geen aandacht aan te besteden, geniet en hoop dat er geen onaangename herhalingen zullen plaatsvinden. Het voelt zo goed om weer samen te zijn.
De volgende ochtend net na achten, als ik eindelijk diep in slaap ben (Max heeft ‘s nachts met heel Italië om het hardst gesnurkt én gewonnen) word ik wakker door het jankende Shakira-deuntje van mijn mobiel. Max heeft me op een bepaald moment in de vroege ochtenduren losgelaten en is naar zijn kant gerold; ik kus zijn schouderblad, snuif een vleugje Max op, en pak snel mijn telefoon. George struikelt bijna over zijn woorden: er is ingebroken in de galerie! De inbrekers zijn door het raam in het achterste gedeelte binnengekomen. De galerie is een enorme chaos omdat ze alle schilderijen van de muren hebben gepakt en mijn kantoor overhoop hebben gehaald. Vreemd genoeg lijkt er op het eerste gezicht niets te ontbreken.
“Weet je zeker dat er niets weg is?” wil ik van George weten.
“Nee, dat weet ik niet. De politie is hier net om sporen veilig te stellen en pas daarna kan ik alle schilderijen tellen en in het magazijn gaan kijken. De kluis hebben ze niet gevonden, ze zijn waarschijnlijk gestoord.”
Terwijl George me gedetailleerd over het politiewerk vertelt, staat Max achter me en trekt me tegen zich aan, zodat ik duidelijk voel hoe opgewonden hij is. Ook al staat mijn hoofd er nu helemaal niet naar, toch vervult het me met een weldadig gevoel.
“Wat is er aan de hand?”
Met mijn hand op het mondstuk leg ik hem in twee zinnen uit wat er is gebeurd en probeer tegelijkertijd naar George te luisteren.
“George, ik neem het volgende vliegtuig,” zeg ik vastbesloten.
“Nee, dat is echt niet nodig. Ik regel alles wel. Het duurt nog uren voordat ik kan opruimen. De verzekeringsagent komt zo meteen langs. Het lukt wel. Blijf jij maar gerust in Rome.”
Voor mij staat echter vast dat ik terugvlieg. Als ik heb opgehangen, geef ik Max een zoen. “Heel even wachten. Ik moet snel een vlucht boeken.”
Voordat hij antwoord kan geven, heb ik het reisbureau aan de lijn. Met Alitalia kan ik om 12.35 uur van Rome rechtstreeks naar Marseille vliegen. Nauwelijks twee uur later kan ik daar landen. Ik werp een blik op mijn horloge, het is net na negen uur en ik reserveer.
Max ziet er verdrietig uit als hij uit de badkamer komt. “Zo, je gaat dus weg?”
“Ja, maar pas om halfeen, we hebben dus nog wat tijd,” zeg ik veelbelovend.
“Nee, je bent er tenslotte helemaal niet bij met je hoofd. We kunnen beter gaan ontbijten.” Max is boos en ik ook, want ik had het me toch iets anders voorgesteld. Zwijgend loop ik naar de badkamer.
Als we na het ontbijt terugkomen, is Max nog steeds chagrijnig.
We zeggen niet veel tegen elkaar en de stemming is bedrukt.
“Ik begrijp niet dat je absoluut wilt vertrekken. Het lijkt erop dat je gewoon zo snel mogelijk weg wilt,” verwijt hij me.
“Natuurlijk niet. Ik wil niet weg,” zeg ik sussend, “maar het moet nu eenmaal.”
“Dat is niet waar! Ik hoorde dat George zei dat je kunt blijven.”
“Ja, dat zegt hij wel, maar het is beter als ik daar ben,” zeg ik terwijl ik mijn spullen bij elkaar zoek.
“Dat is grote onzin, de politie doet haar werk ook zonder je.” Max gaat harder praten. “En bovendien: er is altijd iets belangrijker dan onze relatie. Eerst komt je gezin, je vrienden en tot overmaat van ramp ook nog je galerie. Kom ik bij jou eigenlijk nooit op de eerste plaats?”
“Daar gaat het toch niet om?” verdedig ik mezelf met mijn kleren in mijn hand.
“Natuurlijk gaat het daar wel om! Nauwelijks zijn we weer bij elkaar en is er vertrouwdheid tussen ons, of je gaat er bij de eerste de beste gelegenheid weer vandoor. Jezus, Susa, we zouden zo ontzettend gelukkig met elkaar kunnen zijn. Alleen jij en ik. En we hadden elkaar net teruggevonden.”
“Is dat zo?! Interessant. Weet je wat, ik ga.” Ik ben woedend. We zouden, we hadden, is hij niet goed bij zijn hoofd? Maar goed, als Max meteen in de verleden tijd begint te praten, dan kan hij het zo krijgen. Woedend zoek ik mijn spulletjes bij elkaar. Max staat in de deuropening, kijkt me sprakeloos aan, draait zich om en terwijl hij de deur achter zich dichttrekt, hoor ik hem nog zeggen: “Het ga je goed, ciao!”
Vijf minuten later heb ik alles in de tassen gepropt, werp ik mijn hoofd in mijn nek en seconden later gooi ik de deur in het slot.
Met twee papieren tassen, mijn aktetas en mijn handtas loop ik parmantig op mijn hoge hakken door de schijnbaar eindeloze gang naar de lift. Ik probeer dapper, onverstoorbaar, rustig en kalm te lijken, terwijl ik ondertussen mijn uiterste best moet doen om niet in huilen uit te barsten. Moet ik hem bellen? Heeft hij misschien gelijk? Nee, roept mijn trots. Hij is weggegaan. Als hij zoveel om me geeft, had hij ook mee kunnen gaan naar Montpellier, om me te helpen en een kijkje in mijn leven te nemen. Of had ik dat aan hem moeten voorstellen? Te laat, beslis ik, maar mijn gevoelens lijken gevangen in een hamsterrad.
Dat terracottategels regelrecht killing kunnen zijn voor zomersandaaltjes, merk ik na vijf meter. Ik zwik, kan mijn evenwicht niet bewaren en kom onzacht op de grond terecht. De tassen heb ik impulsief in een grote boog van me af gegooid en de inhoud ligt verspreid voor me. Alleen mijn handtas heb ik nog. Mijn enkel doet pijn, ik heb een schram op mijn rechterknie en een op mijn rechterhand, mijn mobieltje gaat, en als ik mezelf bekijk, zie ik dat ik daarnet door alle Max-stress mijn jurk binnenstebuiten heb aangetrokken. Het label met de materiaalsoort en het wasvoorschrift zit overduidelijk aan de buitenkant. Ik wil alleen nog janken en ben bijna in de verleiding om toe te geven aan deze behoefte, als George Clooney uit suite 334 naar buiten komt. Voordat ik iets kan doen, zegt hij tegen me: “O, dear. What happened?”
Hij trekt me voorzichtig omhoog. Heeft George Clooney blauwe ogen? Kan het echt zo zijn dat mij dit gebeurt? Nee, Clooneys ogen zijn absoluut bruin en het uitgesproken Texaanse accent past ook helemaal niet bij de ster uit Ocean’s Eleven. Bereidwillig helpt de onbekende, die ik op eind veertig, begin vijftig schat, mijn spullen te verzamelen, en hij glimlacht vrolijk en dubbelzinnig naar me als hij mijn nieuwe bh uit de palm vist. Het liefst zou ik zeggen dat hij niet van mij is, maar de prijs was te gepeperd om hem daar gewoon aan zijn lot over te laten. Ik bedank hem, kijk met een prinses Diana-blik omhoog en bloos zelfs een beetje. Ben, mijn edelmoedige cowboy, heeft zich tijdens het overhandigen van mijn bh snel voorgesteld, geeft me een hand en zegt dat hij me in deze toestand onmogelijk alleen kan laten. In de lift vraagt hij me een beetje uit en hij straalt als ik tegen hem zeg dat ik op weg naar het vliegveld ben. Ben moet daar ook heen. Alleen heeft Ben een limousine besteld en geen armzalige taxi. Ben is galant, straalt als de Texaanse zon rond het middaguur. Hij lijkt te zwemmen in dollars, maar ruikt gelukkig naar Bvlgari Black in plaats van naar aardolie, een fascinerende geur.
Ik ben verrukt, ik ben er helemaal weg van. Met naar buiten gekeerde jurknaden stap ik in de limousine terwijl een chauffeur in livrei mijn tassen in de bagageruimte legt. Binnen vijf minuten tovert Ben een ijsgekoeld flesje champagne uit de console en uit zijn aktetas een pleister, die hij voorzichtig op de schram op mijn knie plakt. Hij vertelt weinig, maar overspoelt me met vragen. Ik vertel dat ik galeriehoudster ben en met mijn twee tieners sinds een paar maanden in Zuid–Frankrijk woon en daar nu naartoe vlieg, omdat er is ingebroken in mijn galerie. Max en mijn verdriet verzwijg ik, net zoals mijn veertigste verjaardag, die twee dagen geleden heeft plaatsgevonden.
“Ik vlieg helaas niet naar Zuid–Frankrijk, maar naar het regenachtige Londen.” Ben onderbreekt zichzelf. “Maar ik kan je meenemen. Zeg me hoe het vliegveld heet en dan landen we daar.”
Fantastisch! Mijn dochter zou ik uitdrukkelijk verbieden om op zo’n aanbod in te gaan. Maar wie wil een veertigjarige met schrammen ontvoeren? Ik neem het aanbod dankbaar aan.
Een halfuur later zijn we aangekomen bij het gedeelte van Fiumicino dat bestemd is voor privévliegtuigen. Dan slaat de pure luxeservice toe. Mijn tassen worden door de chauffeur naar een veiligheidscontrole gebracht, twee beambten staan klaar om de paspoorten en ons te controleren, de motoren van de Learjet draaien al. Nauwelijks tien minuten later laat ik me in een van de zware, lichtgrijze leren stoelen vallen. De piloot begroet niet alleen Ben, maar ook mij bij naam en weet al dat we een tussenlanding in Montpellier maken. Mijn god, zo wil ik altijd reizen. Geen lange rijen, geen veiligheidsvoorschriften, geen kleffe broodjes en flesjes goedkope wijn, maar sushi, met daarbij naar keuze warme sake of ijskoude chardonnay. Ik laat me alles aanleunen en geniet met volle teugen. Jammer dat Max me nu niet ziet, denk ik wraaklustig. Misschien moet ik deze man eens wat aandachtiger bekijken. De vergelijking met Ben wint Max niet, dat is nu al duidelijk. Tijdens de vlucht eten, lachen en praten we veel. Ben vraagt pas bij de landing om mijn telefoonnummer. Hij is zeker nog een maand in Europa en wil me graag nog een keer zien. Ik ben een beetje aangeschoten na twee glazen witte wijn en geef hem mijn kaartje. Ben heeft alles wat een vrouw zich kan wensen: hij is groot, slank en getraind. Zijn armen zijn om in te bijten, geen verslapte pennenlikkersarmen, maar ook geen sportschoolbiceps. Hij heeft humor, goede manieren, weet zich uitstekend te kleden en houdt van precies dezelfde lekkernijen als ik. Daarbij komt nog dat hij al vijf jaar gescheiden is, twee bijna volwassen kinderen heeft en een beleggingsmaatschappij in Dallas bezit. Hij is mijn droomman en ik zou onmiddellijk verliefd op hem moeten worden, hem nooit meer loslaten en heel gelukkig worden, als ik niet beter wist. Stilletjes moet ik om mezelf lachen. Ik denk weemoedig aan Max en stel me Ben voor als J.R. Ewing, met een cowboyhoed op een paard.
Ben heeft een limousine voor me geregeld, het telefoonnummer van een doodgewone taxi kent hij duidelijk niet, maar blijkbaar wel wereldwijd alle bedrijven met een ophaalservice op niveau. Of is dat normaal als er een privévliegtuig landt? Hij loopt met me mee naar de auto en neemt afscheid met een vluchtige kus op mijn wangen. Als de limousine wegrijdt, taxiet de jet alweer naar de startbaan.
Ik moet onmiddellijk Andrea bellen.
“Hallo…!”
“Met mij!” roep ik in mijn mobieltje en ik begin er meteen op los te ratelen.
“Wacht even. Max is weer verleden tijd en jij bent met een privévliegtuig hiernaartoe gevlogen? Susa, dat wil ik graag in alle rust horen, niet aan de telefoon. En Claudia staat naast me, die wil ook alles weten. Wanneer ben je thuis?”
“Dat kan nog even duren, want ik ga eerst naar de galerie om de chaos te bekijken en George te helpen met opruimen.”
“Goed, tot straks.”
Terwijl we de tien kilometer van het vliegveld in noordelijke richting naar de stad rijden, verbaas ik me over de afgelopen achtenveertig uur en staar in het niets. Ik schuif alle gedachten aan Max voorlopig opzij en probeer van de rit te genieten. Ik woon nu alweer bijna zes weken met Victoria en Jonas in Montpellier. De kinderen hebben weliswaar nog aanpassingsproblemen, maar ik hoop dat dat binnenkort verandert. Ze hebben de afgelopen weken Frans geleerd tot ze erbij neervielen, want het nieuwe schooljaar begint bijna. Ze gaan net zoals in Duitsland naar een internationale school, maar de Franssprekende scholieren zijn in de meerderheid. Ze sluiten beslist sneller vriendschappen als ze de taal beheersen. Montpellier biedt daarvoor eigenlijk alle mogelijkheden. De stad wordt gekenmerkt door het grote aantal studenten. Jonas is nu al een uitblinker in alle natuurwetenschappelijke vakken en in sport, maar is in taal en literatuur een nul. Bij Jonas voeren de genen van mijn ex-man toch al de boventoon. Martin heeft een topmanagerfunctie bij een bank, jongleert met geldbedragen zoals anderen met appels, denkt en bekijkt alles analytisch, zelfs onze scheiding. Victoria heeft een ongelooflijk goed oog, denkt ruimtelijk en tekent uiterst nauwkeurig. Ik denk bij haar aan een beroep als fotograaf of architect. Ze is vijftien jaar en net zo groot als ik, heeft een adembenemend figuur, lange donkerblonde, golvende haren, diepblauwe ogen, die worden omrand door pikzwarte wimpers: ze is een schoonheid. Ik word nu al doodziek als ik eraan denk dat ze zich binnenkort bewust is van haar uiterlijk en dat doelbewust op de jongens gaat uitproberen.
Het verkeer in de stad is traag en het duurt langer dan verwacht voordat we er zijn. Mijn galerie ligt ongeveer vijf minuten van Le Jardin des Plantes – de botanische tuin – in een kleine zijstraat. Ik ben bij mijn eerste bezoek meteen verliefd geworden op de omgeving. De straat is smal en vol kleine, grappige, excentrieke maar ook chique winkels, links en rechts staan gebouwen van twee of drie verdiepingen, allemaal met de voor deze omgeving zo karakteristieke lamellen luiken. Hartje zomer, als de zon loodrecht aan de hemel staat, is de straat zonovergoten. In de wintermaanden hangen de bewoners lichtsnoeren voor de ramen en bomen en is het heel gezellig.
Eigenlijk is het niet alleen mijn galerie. George heeft het geweldige pand ontdekt en heeft er, net als ik, zijn geld in gestopt. We hebben de naam Larzac aangehouden en alleen het interieur veranderd. Als de limousine voor de galerie stopt, ziet alles er normaal uit. Geen politieauto’s, geen mensenmassa’s, die er altijd zijn zodra er ergens meer dan één politieauto staat. De groenteman aan de overkant van de straat opent net zijn winkel en zwaait naar me als ik uitstap. Op het moment is alles rustig, want de meeste mensen eten of rusten nog, voordat ze aan de rest van de dag beginnen.
Bij mooi, droog weer staan de zware, dubbele deuren van pijnboomhout van de galerie open. Vandaag zijn ze dicht. Ik klop een paar keer, want ik heb mijn sleutel thuis laten liggen. George hoort me pas als ik keihard op de deur bonk. Hij doet open met een glas water in zijn hand.
“De politie is net weg en ik was in het magazijn. Het is een ongelooflijke chaos, maar ze lijken inderdaad niets gestolen te hebben. Twee lijsten zijn licht beschadigd en een is helemaal kapot, maar kom eerst binnen,” zegt hij terwijl hij me twee vluchtige kussen op mijn wangen geeft.
Als mijn ogen langzaam aan het schemerachtige licht zijn gewend, schrik ik. Niets, maar dan ook helemaal niets staat, ligt of hangt nog op de plek waar het hoort. Twee grote vloervazen zijn alleen nog een hoop scherven, de palmen zijn omgegooid en de aarde ligt verspreid over de vloer. De staande lamp uit Marseille is kapot en de kleine bureaulamp, die altijd op de secrétaire stond, is helemaal verbogen. Het ziet eruit alsof de inbreker er met twee voeten bovenop is gesprongen. In het kantoor is de chaos nog groter. De inhoud van alle laden ligt verspreid over de houten vloer, mijn dossierkast is leeg en is weggeschoven. Ik ben geschokt en probeer een plaatsje voor mijn tassen te vinden, stroop mijn mouwen op en begin de dossiers weer in te ruimen.
“Hebben ze het geldkistje gevonden?” wil ik van George weten. “Want als ik me niet vergis, zaten de inkomsten van het afgelopen weekend daar nog in.”
“Nee, ik had alles mee naar huis genomen. Ik wilde vanochtend vroeg naar de bank gaan. Gisteren kwam er nog een klant uit Rusland langs. Hij heeft het schilderij van Corneille contant betaald en daarom hadden we een flink bedrag in de kassa.”
“Heeft hij een Corneille contant betaald?”
“Ja, ik was ook nogal verbaasd.”
“Heb je…?”
“Natuurlijk heb ik gecheckt of hij me valse bankbiljetten wilde aansmeren. Maar ze waren allemaal echt.”
George en ik ruimen op, sorteren, hangen de schilderijen op hun plek en zijn net twee werkmieren, want morgen moet Larzac weer gewoon opengaan. Ik zit midden tussen de chaos van mijn bureauladen als mijn mobieltje gaat.
“Vertel me eens wat je de laatste tijd hebt uitgespookt? Heb je onlangs een voorliefde voor politieagenten ontwikkeld?” vraagt Andrea ongeduldig.
“Nee, hoezo?” zeg ik zuchtend.
“Er hebben net twee mannen van de gendarmerie naar je gevraagd. Iets met een passagier in een vliegtuig of zoiets. Heeft je cowboy iets op zijn geweten?”
“Geen idee. Wat heb je tegen ze gezegd?”
“Ha, dat was het lastigste. Barbara en ik hebben onze uiterste best gedaan,” zegt mijn zus.
“En was dat genoeg?”
“Ja.” Andrea lacht, “fe zult het niet geloven, maar ze snapten ons. Ik heb tegen ze gezegd dat je vanavond om acht uur in elk geval weer thuis bent.”
“Ja, en?”
“Niets ja en. Dan komen ze terug. Wat willen ze van je?”
“Echt. Ik heb er geen flauw idee van! Hoe laat is het nu?”
“Net na zessen.”
“Goed,” zeg ik en ik kijk naar George. “Dan ga ik zo.”
“Wat is er nu weer aan de hand?” vraagt George nieuwsgierig.
“Wist ik dat maar. Ik moet naar huis.”
Een halfuur later brengt George me naar huis. Hij heeft ook geen zin meer, is moe en wil naar zijn vrouw en kind. We zijn het eens. Morgenochtend vroeg gaan we verder en morgenmiddag gaat de galerie weer open.