Henri tegen Susa:
Wat is er in godsnaam met je aan de hand?
Susa tegen George:
Hoe goed kent Henri haar dan?
Max aan Susa:
Als dit het nummer van Susa Wienand is, laat dan alsjeblieft iets van je horen.
De volgende ochtend ben ik niet bepaald fit, want Henri en ik hebben het niet bij één fles wijn gelaten. De avond was vrolijk en uitgelaten, we hebben ervan genoten om helemaal alleen in huis te zijn en zijn niet naar boven gegaan, maar hebben het koeienvel voor de open haard voor een andere bestemming gebruikt. Pas toen de vlammen in de haard waren gedoofd en het koel werd, hebben we de kaarsen uitgeblazen.
Henri is al wakker, de plek naast me is leeg. Ik kijk op de klok en stel opgelucht vast dat het nog geen acht uur is. Vastbesloten schuif ik het dekbed weg en sta op. Dat was duidelijk te snel, want ik voel een korte pijnscheut in mijn hoofd. Het enige wat nu helpt is een enorme portie zuurstof en beweging. Ik zie een stukje van mijn joggingbroek onder de stapel kleren uitsteken, die ik gisteravond achteloos heb neergesmeten. Ik trek hem eronderuit en doe hem snel aan, pak een T–shirt uit de kast en ga naar beneden. Henri staat fluitend in de keuken.
“Hoofdpijntablet?” vraagt hij ondeugend.
“Nee, het gaat wel. Ik ga joggen,” zeg ik, ik geef hem een kus en ontworstel me met veel moeite aan zijn armen.
“Moet jij niet naar kantoor?” vraag ik terwijl ik naar de deur loop.
“Nee, mijn eerste bespreking is pas om elf uur.” Hij knipoogt veelbetekenend naar me. Wat is er met hem aan de hand? Zat er iets bijzonders in het eten?
“Ik ga rennen en dan ben ik absoluut weer tot alle schanddaden bereid.” Ik werp hem een kushandje toe en laat de deur in het slot vallen. Kasimir rent voor me uit over de oprit.
Ondanks mijn kater loop ik vandaag beter dan gisteren, ik hoef niet te blijven staan en kan zelfs een stukje verder rennen. De zuurstoftoevoer doet me goed, na twee kilometer is mijn hoofdpijn weg. Kasimir jaagt ijverig op konijntjes, maar het lukt hem nog steeds niet om er een buit te maken. De vogels tsjilpen, de eekhoorntjes rennen over de bomen heen en weer en verderop rijdt een tractor knetterend over het veld. Ik heb mijn iPod vandaag thuisgelaten, want de batterij was leeg. Als ik terugkom, is Henri niet meer in de keuken en het is doodstil in huis. Alleen het aroma van verse koffie hangt nog in de lucht. Ik roep hem twee keer en ga dan met een groot glas water in mijn hand naar boven. De slaapkamerdeur staat op een kier. Ik duw hem open en ben verbijsterd. Op de commode staat een blad met champagne, aardbeien, lychees, druiven, dadels en verse vijgen. In de badkamer hoor ik het gebrom van het scheerapparaat en als ik de deur opendoe, kijkt Henri me verrast aan.
“Verdorie, je bent al terug.” Hij houdt het scheerapparaat in zijn ene en een beker koffie in zijn andere hand en heeft een handdoek om zijn middel geslagen. Het lijkt erop dat hij elk moment naar beneden kan vallen.
“Inderdaad. Zal ik nog maar een rondje gaan lopen?” vraag ik vrolijk. “Hoewel ik dan misschien zo uitgeput ben dat er niet veel meer met me te beginnen is.”
“Alsjeblieft niet,” antwoordt hij snel en hij gaat verder met scheren. De handdoek glijdt weg en valt op de grond. Hij ziet er heel sexy uit voor zijn leeftijd, het blonde dons glanst op zijn huid, die zelfs midden in de winter altijd een beetje gebruind is.
Ik ga onder de douche.
“Niet afdrogen!” roept Henri tegen me en loopt de slaapkamer in.
Ik laat het warme water op mijn schouders kletteren, zeep me in en douch dan ijskoud. Met kippenvel en nat van het water ga ik naar hem toe.
Henri ligt uitgestrekt op bed. “Kom bij me liggen.”
“Kletsnat?”
“Ia, toe dan, het is alleen water en dat droogt zo weer.”
Als ik lig haalt hij een lange, witte veer tevoorschijn. Ik kijk hem vragend aan.
“Wacht maar af,” fluistert hij.
Met de veer omcirkelt hij de druppels op mijn huid, veegt ze weg en kust die plekken.
“Henri…”Verder kom ik niet.
“Sst, ontspan je en geniet er gewoon van.”
Ik probeer me te ontspannen, ik hoop en bid dat mijn allergie dit keer geen reactie veroorzaakt en zeg niets. Ik voel dat ik langzaam steeds natter word. Henri streelt met de veer over mijn voorhoofd en neus, trekt de contouren van mijn lippen na en laat hem dan langs mijn hals naar mijn borsten glijden. Mijn libido bereikt het kookpunt als hij met de veer langs de binnenkant van mijn dijen streelt en zijn lippen vanaf mijn navel naar beneden glijden. Ik zou het van hartstocht kunnen uitschreeuwen als mijn neus niet zo ontzettend kriebelde. En dan krijg ik een enorme niesbui!
“Wat is er in godsnaam met je aan de hand?”
“De veer,” zeg ik tussen twee keer niezen in. “Ik ben allergisch.” Ik nies alweer. “Voor alles wat met vogels te maken heeft.”
Om exact tien uur komt George aanrijden. Hij heeft een week geleden een nieuwe auto gekocht. In zijn oude Citroen kon hij onmogelijk zijn binnenkort vierkoppige familie rondrijden. Zijn nieuwe auto heeft leren stoelen, wat heel praktisch is met kleine kinderen, en overal airbags. Hij ziet er moe uit en komt gapend binnen.
Zijn zoon Bastian heeft de hele nacht gekrijst en Chantal is nu met hem naar de kinderarts. Ik zet een kop sterke koffie voor de zwaarbeproefde vader en luister naar zijn ellende. Na een halfuur dring ik aan om te gaan, want het is een heel eind rijden naar Maussane les Alpilles. En we hebben weliswaar een adres, maar weten niet precies hoe we er moeten komen. We rijden in de richting van Nimes. Op Georges briefje, dat een routebeschrijving moet voorstellen, staat dat we richting Mouries moeten, dan in noordelijke richting moeten rijden tot we de weg naar Maussane les Alpilles kruisen en daarna is het nog bijna twee kilometer over bos- en landweggetjes naar het huis van de beeldhouwster. Madame Clochard heeft beloofd de hele dag thuis te zijn. Het gaat fantastisch, na twee uur zijn we al voorbij Mouries, alleen zien we nergens een afslag naar Maussane les Alpilles.
George draait, rijdt een heel stuk terug, vertikt het aan iemand te vragen, en is er van overtuigd dat ik hem heb afgeleid en dat we daarom de kruising voorbij zijn gereden. Als we voor de derde keer het stuk afleggen en een eind verder rijden, vinden we de bewuste kruising. Aan Georges gezichtsuitdrukking kan ik zien dat hij opgelucht is. Langs de weg staan mooie eengezinswoningen. George blijft plankgas rechtdoor rijden tot er rechts en links van de weg alleen nog wijnstokken staan. Het asfalt gaat over in gedroogde kleigrond en we laten een stofwolk achter ons alsof we het woestijntraject van Parijs-Dakar rijden. Hoewel Georges auto piept en knarst, gaat hij niet langzamer rijden. Volgens mij zijn we te ver, maar ik zeg niets, want kritiek leveren op het oriëntatievermogen van mannen grenst aan majesteitsschennis. Op een bepaald moment kunnen we niet verder, de Alpilles rijzen voor ons op. George keert, geeft gas en rijdt terug. Dan lijkt hij het gevonden te hebben, hij remt hard, slaat af en laat de auto langzaam over de kuilen rijden, tot we bij een prachtig, oud gebouwvan twee verdiepingen komen, met wilde druiven die de ramen nog net niet overwoekeren. Ik ben onder de indruk. Over het grasveld komt een vrouw in een verwassen jeans en een heel strak T–shirt naar ons toe lopen. Haar haren zijn roodblond met een paar grijze strepen. Haar huid is bezaaid met zomersproeten, haar ogen zijn hazelnootbruin en ze heeft een adembenemend figuur. Ik vermoed dat ze van mijn leeftijd is.
“Bonjour!” roept ze naar ons en ze legt de laatste tien meter met verbazingwekkend grote passen af. “George, wat fijn dat je er bent. Kon je het makkelijk vinden?”
George straalt en antwoordt tot mijn verbazing: “Ja, je routebeschrijving was gewoon fantastisch.”
Dan begroet ze mij net zo vriendelijk en vraagt ons met haar mee te gaan. In de tuin achter het huis heerst een gestructureerde chaos, de veranda bestaat uit houten planken die bij elke stap kraken. Aan de plafondbalken hangen overvloedig beplante potten aan kettingen. Op de schommelbank liggen drie katten tevreden naast elkaar. Ze zijn helemaal niet geïnteresseerd in ons, maar slapen gewoon verder. Valerie loopt voor me en kletst uitgelaten met George. Ze heeft een aangename, donkere stem. Ik slenter gehoorzaam achter ze aan. Bij een grote houten tafel met aan twee kanten witte banken blijft ze staan.
“Wat willen jullie drinken?”
Voordat we antwoord kunnen geven, gaat de telefoon en Valerie gaat het huis in. We horen haar lachen.
“Ze heeft hier een klein paradijsje gemaakt,” zeg ik.
“Ja, ze is vijftien jaar geleden uit Montpellier vertrokken en heeft een paar jaar in Marseille gewoond. Vijfjaar geleden is haar lievelingsoom gestorven, ze heeft het huis van hem geërfd en is hiernaartoe verhuisd.”
“Hm…en hoe weet je dat allemaal?” vraag ik verbaasd.
“Van Henri.”
“Kent hij haar ook?”
“Ja, maar dat vertel ik je straks wel,” zegt George zachtjes, want Valerie komt met een blad met water, ijsblokjes, pernod, olijven, baguette, kaas, dadels, salami, tomaten en nog meer lekkers naar buiten.
“Jullie hebben vast honger,” zegt ze en ze zet al het heerlijks voor onze neus.
Terwijl we eten en pastis drinken, vertelt Valerie enthousiast over het beeldhouwwerk dat ze net heeft afgemaakt. Ze heeft een jaar geleden besloten om geen vrouwentorso’s meer te maken en wijdt zich nu aan de schoonheid van het mannenlichaam. Ze vertelt dat ze in plaats van een model liever boeken over de klassieke oudheid bestudeert en dat het eerste exemplaar van speksteen in haar atelier staat. Als we willen, mogen we de beelden van de afgelopen vijf jaar bekijken, want ze heeft vanaf dat moment niets meer willen verkopen.
“Maar nu ik aan een nieuwe fase ben begonnen, kan ik afscheid nemen van de oudere stukken,” zegt ze veelbetekenend, ze schuift een stuk kaas in haar mond en spoelt het weg met een grote slok pastis.
“Neem jullie drankjes mee, de katten lusten geen kaas of salami, maar ze doen er alles aan om pastis te bemachtigen.”
We lopen dwars door de tuin en komen bij een schuur die tussen de pijnbomen staat. Valerie vertelt dat het dak van onbreekbaar glas is. “Het kan stormen en hagelen, het gaat niet kapot. En de bomen geven genoeg schaduw, zodat het ‘s zomers niet te warm wordt, en in de wintermaanden kan ik er ook heerlijk werken. Het wordt trouwens tijd om hier weer eens te snoeien.”
Ik kijk om me heen. Er staan beelden in verschillende maten en materialen, zoals marmer, brons en klei, en ze heeft van bijna elk vrouwelijk lichaamsdeel een kunstwerk gemaakt. Ronde, stevige borsten met tepels die zich opgewonden verheffen. Slanke, goed-gevormde benen die je zou willen aanraken en strelen leunen optisch tegen een Rubens-beenmodel dat in een schoot eindigt. Daarnaast een buste waarvan de schouders kracht uitstralen en handen die zo fragiel lijken dat het eng is om ze aan te raken.
“Heb je ze gecatalogiseerd? Hoeveel beelden wil je voor een expositie ter beschikking stellen?” George is al aan het rekenen.
“Hm…hier staan er tweeënveertig en als jullie willen, mogen jullie ze allemaal exposeren. Ik wil ervan af,” zegt ze snel. Ik schraap mijn keel, pak mijn camera uit mijn tas en wil gaan fotograferen, als Valerie zich naar me toe draait en zegt: “Ik heb ze allemaal al op foto vastgelegd en beschreven. Als je wilt, kun je dat bekijken en meenemen.” Voordat ik antwoord kan geven, loopt ze al naar een gammele stelling waar ze begint te zoeken. Ze vloekt als een dragonder over de chaos en is blij als ze het gezochte na vijf minuten woelen heeft gevonden. Ik ben verbaasd. De map is van prachtig leer gemaakt. George en ik bladeren naar de foto’s van de bewuste sculpturen.
“Ik laat jullie even alleen. Jullie weten waar je me kunt vinden,” zegt ze en ze stuift naar buiten.
“Wat vind je ervan?” vraagt George als de deur in het slot is gevallen.
“Je weet dat ik geen liefhebber van sculpturen ben, maar deze bevallen me en ik wil het graag proberen. Ik heb ook al iets bedacht.”
“Barst maar los,” zegt hij.
“Als we alle tweeënveertig sculpturen tegelijk exposeren, raken de kijkers ervan in de war en bovendien hebben we er geen plaats voor. Wat vind je ervan als we een maand lang een speciale expositie voor sculpturen houden en ze elke week wisselen? Dan kunnen we er per week ongeveer tien tentoonstellen.”
“Fantastisch,” zegt George met stralende ogen. “Maar we moeten er elke week een happening van maken. Ik wil dat iedereen erover praat.”
“Prima.”
George pakt de map en we lopen naar het huis. Als hij Valerie ons plan voorlegt, is ze enthousiast. Ze belooft voor het transport te zorgen, maar wordt stil als George tegen haar zegt dat we verwachten dat ze elke week aanwezig is bij het presenteren van de nieuwe sculpturen.
“Ik weet niet of dat zo’n goed idee is,” zegt ze. “Kunnen jullie dat niet zonder mij?”
“Nee,” zeg ik. “Het is altijd beter als de kunstenaar zelfs iets over zijn werk en zijn inspiratie vertelt.”
Valerie twijfelt, wil erover nadenken en we spreken af om haar over een week het uitgewerkte plan te presenteren. Daarna rijden George en ik weer naar huis.
Onderweg zijn we het er snel over eens hoe we het project gaan aanpakken en we overleggen wat het juiste tijdstip is. Over drie weken hebben we een expositie van Noord–Franse schilders die een maand duurt, dus kunnen we de sculpturen begin april tentoonstellen.
“Dan heb ik net genoeg tijd om de catalogus te maken,” mompelt George.
Hij is als kunsthistoricus degene die onze catalogi maakt. Hij doet het heel goed, schrijft een levensloop van de kunstenaar, een interpretatie van de werken en soms ook een interview, voorziet de foto’s van de juiste gegevens en stelt de chronologisch-thematische catalogus samen. De meeste journalisten nemen zijn uiteenzetting blindelings over en de klanten waarderen zijn grondige kennis en hebben ervoor gezorgd dat de catalogi zelfs verzamelobjecten zijn geworden.
“Zo, en nu wil ik weten waarom je zoveel over Valerie weet.”
“Dat heb ik je toch al verteld! Ik heb het van Henri gehoord. Hij kent haar blijkbaar al heel lang en heel goed.”
Ik trek mijn wenkbrauwen op. “Hoe goed kent Henri haar dan?” vraag ik nieuwsgierig.
“Gewoon goed!” zegt George ontwijkend.
“George, zeg het nou maar.”
“Zo precies weet ik het ook niet.”
“George!” Ik kan er niet tegen dat hij niets vertelt.
“Goed, Valerie schijnt Henri’s eerste en grote liefde te zijn geweest.”
“Ja, en verder?” Ongeduldig als ik ben wil ik natuurlijk meteen alles weten, want Henri heeft me nog nooit over Valerie verteld.
“Veel meer weet ik er eigenlijk niet over te vertellen.”
Typisch mannenantwoord.
“Wanneer was dat? Waren ze een stel? En zo ja, hoe lang? Waarom zijn ze uit elkaar gegaan? En wie heeft het uitgemaakt? George!” Ik ontplof bijna.
“Ik weet alleen dat ze een relatie hadden en ze het allebei heel moeilijk vonden om over de scheiding heen te komen,” mompelt hij. “Meer weet ik echt niet, Susa. Vraag het Henri toch gewoon.”
“Dat ga ik inderdaad doen.” En dan bedenk ik hardop dat zijn relatie met Valerie voor zijn huwelijk moet zijn geweest, dat ze misschien vanwege haar ongelukkige liefde voor Henri naar Marseille is gegaan, dat ze blijkbaar nooit is getrouwd en waarschijnlijk nog steeds van Henri houdt.
“Wat een onzin, Susa. Dat zijn toch allemaal vermoedens! Misschien heeft ze Henri voor een ander verlaten en is ze met hem naar Marseille gegaan, maar heeft de relatie geen stand gehouden.” George haalt diep adem. “Dat jullie vrouwen toch altijd over alle mogelijkheden moeten roddelen. En meestal blijkt achteraf dat het toch heel anders is gegaan. Chantal doet dat ook altijd en het irriteert me echt mateloos. Vraag het hem gewoon.” Hij zet de radio harder en staart voor zich uit. Ik leun achterover en pieker in stilte verder. Vanavond zal ik Henri over ons bezoek vertellen en eens kijken hoe hij reageert.
We hebben geluk, kunnen vlot doorrijden en ik ben vlak voor zessen weer thuis. Henri is er nog niet. Als ik de koelkast opendoe, zie ik een gapende leegte. Shit! Al het lekkers van gisteravond hebben we opgegeten en ik hoop dat Henri iets eetbaars meeneemt en niet uit eten wil gaan. Met een snee knackebröd en een toinaat in mijn hand loop ik naar mijn werkkamer. Terwijl ik mijn laptop aanzet, toets ik Martins nummer in omdat ik Victoria en Jonas wil spreken, maar er neemt niemand op. De kids zijn ook niet bereikbaar via hun mobieltjes. Ik slenter weer naar de keuken en zie dat Kasimir samen met Diablotin voor de deur staat. Die twee zijn nog altijd twee handen op een buik, slapen samen op Kasimirs plek en toen we pasgeleden geen kattenvoer in huis hadden heeft Kasimir zelfs zijn eten met haar gedeeld. Terwijl ik toekijk hoe ze eten en op mijn knackebröd kauw, hoor ik Henri’s auto.
“Vakantie!” roept hij goedgehumeurd als hij de deur opendoet.
Inderdaad, over twee dagen zitten we op dit tijdstip al in het vliegtuig. Dat was ik bijna vergeten.
Hij neemt me in zijn armen, kust me en kijkt me uitdagend aan. “Alweer knackebröd?”
“Ja, maar alleen omdat er niets anders is. Ik heb geen boodschappen gedaan en ik heb honger,” verdedig ik mezelf.
“Ja, en nu? Maken we iets te eten of lijden we honger?” Henri loopt naar de diepvriezer. “Wat hebben we hier?” Hij zoekt, rommelt en mompelt in zichzelf. “Nou, dat zal wel lukken. Michèle heeft garnalen en verschillende soorten groenten ingevroren.”
“En er zijn nog heel veel tomaten. Ik kan Michèles tomatensaus maken, we bakken de garnalen pikant, spaghetti erbij en klaar.” Twee minuten later staan we bij het fornuis te koken.
“En hoe was jouw dag?” vraagt Henri terwijl hij een fles rode wijn ontkurkt.
“Goed,” antwoord ik en ik overweeg heel even om nu al over Valerie te beginnen. Ik vertel kort over het idee om de sculpturen te exposeren en vraag Henri dan snel naar zijn dag.
“O, ik heb vandaag een bijzonder spannende dag gehad. We hadden een bespreking over de criminaliteitsbelasting in het algemeen, daarna over de belasting per hoofd van de afzonderlijke afdelingen, wat wordt uitgerekend aan de hand van gefactoriseerde zaakaantallen.” Hij kijkt me veelzeggend aan.
“Ja, en?” vraag ik.
“Nou ja, daaruit resulteert het personeelsmanagement. Spannend, vind je niet? Weet je,” gaat hij verder, “ik vind de positie van hoofdcommissaris van politie vaak behoorlijk saai. Ik praat urenlang over gefactoriseerde zaakaantallen en criminaliteitsstatistieken en merk niets meer van het echte politieleven. Op de een of andere manier moet ik een mogelijkheid vinden om daar weer dichterbij te staan.”
“Denk je dat dat kan?”
“Ik hoop het.” Henri drinkt zijn glas leeg, pakt de fles wijn en zet hem op tafel. Neuriënd zet hij er borden en waterglazen bij.
De volgende ochtend word ik net voor zeven uur wakker. Henri slaapt nog diep en vast. Ik schuif het dekbed voorzichtig opzij en sluip zachtjes de kamer uit. Kasimir zit al voor de trap en begroet me kwispelstaartend. Mijn mobiel, die nog steeds op de keukentafel ligt, bromt kort. Ik heb een SMS gekregen. Ik doe de terrasdeur open en laat Kasimir naar buiten terwijl ik het SMS’je open.
Amsterdam is fantastisch! Zijn in het Okura-hotel en hebben de topsuite voor ons alleen, met butler! Gaan zo meteen rondslenteren. Ben superverliefd. Kus. C.
Ik wens haar veel plezier en wil mijn mobiel wegleggen als ik zie dat ik nog drie berichten heb.
Volgende week in Italië. Heb drie dagen ingepland. Meld je alsjeblieft. Kus. A
Ik glimlach. Mijn zus heeft haar ‘zakenreis’ naar Milaan behoorlijk snel geregeld, precies wat ik al dacht.
Heb je de mail van Max gestuurd, ik heb voor volgende week dinsdag met hem afgesproken. Lupe is ook verder gekomen. Ben dit weekend met Christian opstap. Veel plezier in Bangkok. Meld je. Kus. Bar
Een mail van Max? Ik loop meteen naar mijn werkkamer, zet mijn laptop aan en open dan pas het derde SMS’je.
Als dit het nummer van Susa Wienand is, laat dan alsjeblieft iets van je horen. M.