George tegen Chantal:
Ze wordt een jongedame met goedgevormde benen en geen onbehouwen schepsel met ballonkuiten.
Michèle tegen Susa:
…heeft tien minuten geleden hun kleine Carlotta gekregen…
Susa tegen Henri:
Wat doe jij hier?
Het is ongelooflijk hoe snel de tijd gaat, denk ik als ik uit het raam kijk terwijl het vliegtuig naar de startbaan taxiet. De struiken en een enkele boom hebben lichtgroene bladeren, die zich de komende dagen bij warm weer tot een intens groen zullen ontwikkelen. Mijn eerste maand in mijn oude thuisland is razendsnel gegaan. Over twee uur land ik in Montpellier, George komt me halen en dan rijden we naar de galerie, want vanmiddag verwachten we de eerste partij sculpturen. De expositieruimte is net geschilderd en de komende dagen gaan we bepalen waar de sculpturen van Valerie Clochard het best tot hun recht komen, want zaterdag is de opening. De stewardess biedt me een sandwich aan, waarvoor ik bedank. Mijn maag is dichtgesnoerd. Een merkwaardige onrust heeft me in zijn greep als ik eraan denk dat ik tot begin volgende week in Montpellier zal zijn. Daar bereikt de thermometer sinds twee weken waarden tussen de twintig en vijfentwintig graden. Alles staat in volle bloei en het ruikt naar voorjaar. Zal ik heimwee hebben? Heimwee naar de zon, de vrolijkheid, de relaxtheid van de Fransen? Hoe zal het zijn om weer in mijn huis te zijn, ‘s-ochtends met Kasimir te gaan joggen en daarna baantjes in het zwembad te trekken? En moet ik contact opnemen met Henri? Hem laten weten dat ik in de stad ben? Sinds onze terugkeer uit Thailand heb ik hem niet meer gesproken. De brief die hij voor me had achtergelaten, was zijn laatste levensteken. Ik heb vaak aan hem gedacht en heb hem de afgelopen weken twee tot drie keer bijna gebeld, maar na een paar cijfers heb ik snel weer opgehangen. Ik wist gewoon niet wat ik moest zeggen. Michèle heeft me verteld dat hij één keer per week bij haar langskomt om te controleren of alles in orde is en naar Jonas en Victoria vraagt, maar geen woord over mij zegt. Ze zegt ook dat hij er in het begin slecht uitzag, hij had donkere wallen onder zijn ogen en was een paar kilo afgevallen, maar hij lijkt zijn evenwicht inmiddels weer hervonden te hebben. Als hij bij haar op bezoek komt, lacht hij, vertelt vrolijke verhalen over zijn werk of bespreekt probleemgevallen met haar.
George staat in de aankomsthal, is gebruind en straalt me tegemoet. Terwijl we naar zijn auto lopen, vertelt hij me de laatste nieuwtjes en vermeldt heel terloops dat Henri langskwam toen Valerie gisteren in de galerie was om iets te bespreken. Ze zijn met z’n drieën iets gaan eten, maar George moest eerder weg omdat Chantal autopech had en in hoogzwangere toestand geen band meer kan verwisselen.
“Hoe wist Henri dat Valerie er was?” vraag ik nieuwsgierig.
“Gisteren stond in de krant dat we zaterdag een sculpturenten-toonstelling hebben. Bovendien heb ik posters op laten hangen. Het kan hem dus nauwelijks ontgaan zijn. Toch leek hij verrast toen hij haar zag.”
We komen tegelijk met de bestelwagen aan. Ik breng snel mijn reistas naar het kantoor, verwissel mijn pumps voor sportschoenen, stroop mijn mouwen op en sta daarna alleen in de weg.
“Wat ben jij van plan?” George grijnst, kijkt me uitdagend aan, slaat zijn armen over elkaar en wacht op mijn antwoord.
“O,” zeg ik onbeholpen. “Ik was van plan om te helpen.”
“Zo zo.” George grijnst nog steeds. “Maar deze mannen blijven tot we de juiste plek voor elk beeld hebben bepaald. We hoeven niet te slepen of te schuiven, Susa. Alleen de kleine stukken gaan we zelf neerzetten.”
Met een hefplatform worden de sculpturen uit de vrachtwagen geladen, op een rolwagen gezet en vervolgens naar de galerie gebracht.
Ik voel me overbodig en ga naar de keuken om voor iedereen koffie te zetten. Het gaat tamelijk snel. George laat me zijn planning zien, de stukken worden op de betreffende plekken neergezet, de spots worden gericht en het klopt. Na vier uur hebben de tien grote sculpturen een plek. De kleinere sculpturen zijn verpakt in houten kisten die voor de deur van het kantoor staan. We willen net de voetstukken uit het magazijn halen als Chantal binnenkomt. Ze ziet er fantastisch uit, schuift een enorme babybuik voor zich uit, en heeft baguette, salami, kaas, olijven, tomaten, paprika en natuurlijk een fles macon bij zich. We eten, drinken, praten en lachen.
“Ik ben net bij mijn dokter geweest,” zegt ze geheimzinnig lachend. “En hij kon zien wat het wordt.”
George springt overeind en roept: “Vertel op!”
“We krijgen een dochter, George!” Chantal streelt stralend over haar buik. “Poe! Ze doet net een partijtje voetbal in mijn buik.”
“Mijn dochter voetbalt niet!” George is ontzet. “Ze wordt een jongedame met goedgevormde benen en geen onbehouwen schepsel met ballonkuiten.”
Ik lach, want George vindt vrouwen die voetballen absoluut niet aantrekkelijk. “Nog een paar weken, dan is het zover,” zegt Chantal. Ze heeft haar buik vol van het zwanger zijn, wil weer normaal kunnen bewegen en verheugt zich op het werk in de galerie. Spontaan besluit ze nu al te blijven om ons te helpen. “Bastian is toch tot morgenochtend bij mijn moeder,” zegt ze vastbesloten.
George opent de houten kisten en Chantal pakt de sculpturen er voorzichtig uit, terwijl ik de voetstukken uit het magazijn haal. Het is al acht uur als we het voor gezien houden. Morgen is er weer een dag, bovendien knorren onze magen weer en Michèle heeft beslist iets eetbaars op het fornuis staan.
“Wat heb je vandaag voor lekkers gemaakt?” vraag ik als ze na de derde keer overgaan opneemt. “En is er genoeg om drie hongerige monden te vullen?”
Als ik via de terrasdeur naar de keuken loop, Michèle bij het fornuis zie staan, Kasimir kwispelstaartend naar me toe komt, de tafel gedekt is en de kaarsen branden, heb ik het gevoel dat ik helemaal niet ben weg geweest. Michèle begroet me uitbundig, trekt me stevig tegen zich aan en verwelkomt daarna George en Chantal. Ze heeft vissoep gemaakt.
De zon schijnt genadeloos in mijn gezicht, ik draai me op mijn andere zij, werp een blik op de wekker en stel vast dat ik me flink moet haasten als ik nog wil joggen en zwemmen. Na de twee flessen wijn die we gisteren met zijn tweeën hebben gedronken, heb ik heerlijk geslapen. Chantal moest een lichtelijk aangeschoten George naar huis transporteren. Ik rek me nog een beetje uit, sta langzaam op en geniet van het uitzicht over de tuin. Het is hier zo anders dan in Keulen, waar het straatlawaai ook ‘s-ochtends vroeg al overheerst.
“Hè, hè, eindelijk,” begroet Michèle me een halfuur later opgewonden. “Waar was je?” Ze kijkt me aan, ziet mijn bezwete, rode gezicht en wacht niet eens op mijn antwoord, maar praat opgewonden verder terwijl ze me een glas water geeft. “George heeft daarnet gebeld. Chantal heeft vannacht weeën gekregen en het lijkt erop dat hun prinsesje al snel geboren gaat worden.”
Mijn poging om hem telefonisch te bereiken mislukt, ik krijg zijn voicemail. Nu moet ik me haasten, want over minder dan een uur komt de cateraar om alles te bekijken en George is er niet. Ik ren naar boven om te douchen en terwijl de hete waterstraal op mijn hoofd klettert, voel ik dat er tranen over mijn wangen stromen. Sinds gisteravond duw ik de gedachte aan mijn miskraam met een ijzeren wilskracht weg en probeer ik er zo weinig mogelijk aan te denken, maar daarnet schoot het door me heen dat mijn kleintje ook niet zo lang geleden geboren had moeten worden.
“Ze is er!” gilt Michèle opgewonden als ik net een handdoek om mijn haren wikkel.
Ik schrik. “Wie is er?”
“Carlotta!”
Ik kijk haar vragend aan.
“Susa, Chantal heeft tien minuten geleden hun kleine Carlotta gekregen, de baby is er!” Dan kijkt ze me aan. “O, hemel, kom hier,” fluistert ze zacht en ze trekt me naar zich toe terwijl ik onbeheerst begin te huilen.
Met piepende banden, een zonnebril op mijn neus en mascara in mijn handtas rij ik naar de galerie. Mijn ogen branden nog steeds, ik probeer ze te kalmeren met de verkoelende pads die Michèle me heeft gegeven, maar ik ben bang dat dat vandaag niet veel helpt.
Het wordt een zonnebrillendag, gelukkig is het heerlijk weer en valt het niet op. Ik doe net open als de cateraar inparkeert. In de galerie is het nog steeds een vrolijke chaos, de kisten staan slordig door elkaar, de stofzuiger ligt voor mijn voeten. Monsieur de Saint-Claire kijkt geïrriteerd rond en benadrukt dat zijn werknemers morgen helaas niet genoeg tijd hebben om op te ruimen. Ik bijt op mijn lip en verzeker hem dat dat ook niet nodig zal zijn. De Saint-Claire laat zijn ogen nog een keer door de ruimte dwalen, schudt zijn hoofd lichtjes en kijkt medelijdend naar me. Tien minuten later is hij verdwenen en begin ik op te ruimen. Ik breng net de lege kisten naar mijn jeep als George aankomt. Hij straalt van geluk, laat me de eerste foto van zijn dochter zien en vertelt heel gedetailleerd over de geboorte.
“Ik rij snel naar huis, douche, haal schone kleren voor Chantal en iets om aan te trekken voor Carlotta en dan kom ik terug,” zegt hij en hij belooft om op zijn laatst over twee uur terug te zijn. Dan heeft hij een paar uur de tijd voordat hij de twee dames vanavond mee naar huis mag nemen. Ik kijk hem na, lach en reken er niet op dat hij vandaag nog een echte hulp zal zijn. Het lukt me alleen ook wel, denk ik koppig, ik pak de stofzuiger en ga als een razende door de galerie. Ik ben bijna klaar als de telefoon gaat.
“Mijn Isi wil niet starten en ik kan de tuinman niet bereiken. Kun jij mijn bestelling misschien bij de vishandelaar halen?” vraagt Michèle vertwijfeld.
Ik beloof het, laat me uitleggen waar de vishandelaar zit en wil de galerie eigenlijk al afsluiten, als mijn blik op de spiegel valt. Jezus, denk ik, mijn ogen zijn klein, mijn haren zijn verwilderd en op mijn neus zit een enorme pukkel. Het volgende kwartier breng ik op het toilet door om de schade enigszins te beperken. Het kost moeite en ik win vandaag beslist geen missverkiezing, maar zo kan ik Michèles vishandelaar, monsieur Brochet, tenminste onder ogen komen. Michèle heeft een hoge pet van hem op, heeft het volste vertrouwen in hem, dweept met zijn ogen, die altijd fonkelen, en flirt volgens mij hevig met hem. Toen ze vertelde hoe hij heette, moest ik hard lachen. Brochet betekent snoek. Geen wonder dat die man vishandelaar is geworden! De lege dozen rammelen als een gek terwijl ik over de kinderkopjes van de oude binnenstad rij. Doelgericht loodst mijn navigatiesysteem me door allerlei straatjes, tot ik het winkelbord zie. Monsieur Brochet staat achter zijn toonbank en fileert net een snoekbaars voor de klant voor me. Ik wacht geduldig, kijk rond in de winkel, scan de koelkasten waarin allerlei lekkernijen, zoals zelfgemaakte visfonds en soepen liggen, en observeer hem stiekem. Hij is groot, minstens een meter negentig, en heeft zilvergrijze haren met een paar donkere strepen. Zijn hazelnootbruine ogen stralen warmte en vriendelijkheid uit. Dan ben ik aan de beurt. Ik vertel dat ik de bestelling voor Michèle kom halen en hij is meteen ongerust.
“Er is toch niets gebeurd?” vraagt hij.
“Nee, haar Isi is alleen van slag.”
“Ja, dat dacht ik al. Michèle moet haar ook eens wegbrengen voor een onderhoudsbeurt. Ik denk dat ik dat maar moet regelen,” zegt hij terwijl hij zich naar de koelkast draait om er een zak uit te halen. “Michèle doet het toch niet. Zeg haar maar dat ik morgenochtend langskom en Isi meeneem. Ik breng haar na sluitingstijd weer terug.”
“Ja, dat is goed,” antwoord ik geamuseerd.
“O, en zeg ook maar tegen haar dat ze haar lekkere pompoen-crèmesoep mag maken om me te bedanken. Dan neem ik verse zeekreeft mee.”
Ik onderdruk een lachje. Michèle heeft een aanbidder die blijkbaar regelmatig op bezoek komt. Geweldig! Met de zak in mijn hand ga ik naar de deur, ik doe hem open, loop naar buiten en bots keihard tegen iemand aan.
Henri!
Die verdomde sleutel past gewoon niet in het contactslot! Woedend kijk ik naar mijn handen, die nog steeds trillen en ik zie dat ik heb geprobeerd om de auto met de garagesleutel te starten. Zacht vloekend leun ik achterover, doe ik het raam open en haal diep adem. Dat Henri daarnet zo onverwacht voor me stond heeft me helemaal van mijn stuk gebracht. Ik was dolgelukkig dat ik mezelf met allerlei kunst- en vlieggrepen in een redelijke staat heb gebracht. Hij leek daarentegen evenwichtig en volkomen kalm, en was verbaasd dat hij me bij de vishandelaar tegenkwam. Het was een merkwaardig gesprek.
“Wat doe jij hier?” vroeg hij met zijn handen in zijn zakken.
“Vis kopen. Michèle kon zelf niet omdat Isi niet wilde starten en ze wil vanavond sint-jakobsschelpen maken,” dreunde ik mechanisch op.
“O, die lekkere dingen met voorjaarsuien, een zweem knoflook en gember? Ja, die maakt ze echt uitstekend klaar.” Henri streek een haarlok uit zijn gezicht, zijn andere hand hield hij in zijn broekzak. Ik keek naar hem en bedacht dat het langere haar hem goed staat.
“En wat doe jij hier?”
“Ook vis kopen. Ik krijg vanavond visite en daarom heb ik een enorm plateau fruits de mer besteld en dat haal ik nu op,” zei hij vastbesloten.
“Lekker! Wie komen er allemaal?” Ik was veel te nieuwsgierig om het niet te vragen.
“Gewoon, een paar goede vrienden, maar ik weet niet wie er uiteindelijk allemaal komen. Je weet hoe het gaat. Maar één persoon meer of minder maakt niet uit. Ik heb genoeg besteld.”
Ik keek hem verwachtingsvol aan, en hij keek terug.
“Zeg, ik moet gaan.” Henri pakte de deurkruk vast met de hand waarmee hij daarnet nog door zijn haren streek, duwde de deur open en ging zo snel het rijk van Monsieur Brochet binnen dat ik geen tijd had om nog iets te zeggen. Ik ben naar mijn auto gelopen en daar zit ik nu nog steeds, start eindelijk met de juiste sleutel en rij snel weg, want ik wil Henri niet nog een keer zien. Na tien minuten is het me duidelijk dat ik onverbiddelijk in de wirwar van straatjes ben verdwaald. Mijn navigatiesysteem moet weer aan.
“Wat is er met jou aan de hand?” begroet George me als ik met de zak sint-jakobsschelpen de galerie in kom.
Hè, waarom is hij niet naar zijn vrouw en dochter in het ziekenhuis gegaan? denk ik onredelijk. Ik wil nu graag alleen zijn met mijn frustratie.
“Niets,” antwoord ik bot en ik loop meteen naar de koelkast in de keuken. Daarna ga ik achter de computer zitten en probeer me te concentreren, wat echter niet lukt. Slechtgehumeurd bekijk ik de sculpturen en ik zie hoe George met het instellen van de laatste spots worstelt als de telefoon gaat.
“De schilderijen uit Rome zijn vandaag aangekomen. Ze zijn fantastisch! Maar het zijn er te veel, we zullen een keuze moeten maken!” Het is Jan, die in mijn oor buldert.
“Hoezo te veel?” vraag ik verbaasd.
“Na de eerste schifting komt het totaal op veertig stuks.”
Als Jan ernstig is, praat hij graag een beetje hoogdravend. “Ik kan de keuze ook alleen maken,” gaat hij verder.
Ik denk even na en zeg dan tegen hem dat ik zijn probleem niet begrijp, want de vernissage in München vindt pas eind volgende week plaats.
“Dat klopt, maar de schilders komen maandag en voor die tijd moeten we beslist hebben welk schilderij op welke plek komt, want de kleuren zijn zo verschillend dat de muurkleur die we hebben gekozen te contrastrijk is en het effect van de schilderijen zelfs benadeelt. Ik heb er geen idee van hoe we het anders moeten doen. We moeten het van tevoren bepalen,” zegt Jan gewichtig.
Ik beloof hem dat ik over een halfuur contact met hem opneem en hang op.
“Jan heeft gebeld,” zeg ik tegen George, die net van de trap stapt, en vertel hem dan over het gesprek.
“Hm,” bromt hij. “Hij heeft waarschijnlijk gelijk. Waarom check je niet gewoon of er een geschikte vlucht is?” vraagt hij verbazingwekkend kalm. “Zolang je er morgen het eerste uur na de opening bij bent, vind ik het prima.”
Omdat we iedereen voor ‘s middags vier uur hebben uitgenodigd en het laatste vliegtuig om acht uur richting Beierse hoofdstad vertrekt, boek ik en bel daarna Jan. Hij is hoorbaar opgelucht, zal een hotelkamer voor me reserveren en we spreken af elkaar zondagochtend om elf uur in de galerie Cornelius te ontmoeten. Met een beetje geluk kan ik maandagavond het vliegtuig naar Keulen nemen en ben ik volgens plan weer thuis.
“Ik ben nu weg! Maak het niet te laat!” roept George naar me, terwijl ik het e-ticket print.
Twintig minuten later doe ik de deur achter me dicht, stap met de zak sint-jakobsschelpen in de auto en rij naar Michèle.
We koken samen, drinken intussen een glas droge witte wijn en ik vertel over de onverwachte ontmoeting met Henri.
“Ik had op zijn minst verwacht dat hij me zou uitnodigen,” besluit ik mijn verhaal.
“Bizar!” mompelt Michèle. “Het is niets voor Henri. Maar je hebt echt geen reden om je druk te maken, Susa. Ik had verwacht dat hij je spontaan zou uitnodigen, al was het maar voor de vorm. Hoewel…”
“Hoewel…?” snauw ik.
“Nou ja, als hij je uitnodigt wordt het beslist geen ontspannen en vrolijke avond. Stel je voor, zijn vrienden kennen jullie als een stel. Er zouden duizend ongestelde vragen in de lucht hangen. En als je eerlijk bent, zou je niet echt losjes zijn geweest.” Ze kijkt op van de kleingesneden voorjaarsuien. “Zo is het waarschijnlijk veel beter.”
Ik aarzel en neem een heel grote slok wijn.
“Drink niet zo snel. Je hebt vandaag waarschijnlijk nog niets gegeten en zo meteen ben je aangeschoten.”
Als een koppig kind grijp ik weer naar het glas en sla de rest achterover. Michèle schudt haar hoofd. “Kun je misschien de tafel dekken?” vraagt ze berustend.
Zwijgend pak ik bestek, borden en glazen, ik steek de kaarsen aan en voel de wijn door mijn aderen naar mijn hoofd stromen. Ik voel dat ik een beetje duizelig word. Shit!
“Maar toch,” zeg ik koppig en ongewild hard. “Hij had toch zoveel fatsoen kunnen hebben om het in elk geval aan me te vragen? Ik had absoluut nee gezegd.”
“Had je dat?” Michèle kijkt me scherp aan.
“Natuurlijk!” Ik zet de glazen goed, haal een karaf ijswater en neem een grote slok. “En misschien ook niet,” geef ik beteuterd toe. “Ik wil te graag weten of Valerie er ook is.”
“Ja, en dan?” antwoordt Michèle droog. “Jaloers?” Ze draait zich om, zet haar handen in haar zij en haar ogen fonkelen gevaarlijk.
“Wat zou je dan weten? Dat deze man in staat is om zijn leven weer op te pakken? Mon dieu, Susa, hij heeft van je gehouden, wilde de rest van zijn leven met jou doorbrengen, maar jij hebt hem verlaten. Net als Max trouwens.”
“Ik dacht dat je mijn beslissing begreep?”
“Ja,” antwoordt ze. “Dat doe ik ook. En ik vind het nog steeds een juiste beslissing, maar vanuit het perspectief van de mannen ziet het er natuurlijk heel anders uit.”
We praten nog een tijdje over Henri’s niet uitgesproken uitnodiging, en dan vertel ik dat ik een brief aan Max heb geschreven. Haar ogen worden groot en rond, ze pakt haar glas en drinkt het in een teug leeg. Ik moet lachen, schenk nog een keer in en we toosten.
“Susa, Susa! Wat heb je in hemelsnaam aan hem geschreven?”
“Niet veel, alleen dat de informatie die Barbara hem heeft gegeven, klopt. Ik heb geprobeerd mijn beslissingen uit te leggen en vooral de redenen waarom ik sommige dingen heb verzwegen.”
“En?”
“Niets en. Het is Max, heel waarschijnlijk heeft hij deze brief in de categorie ‘ijskoud’ of ‘Susa’s buien en stemmingen’ ondergebracht en daar wil hij zich niet door laten leiden,” zeg ik kalm.
“Wat is dat nou voor onzin?” Michèle drinkt en schenkt mijn glas weer vol.
“Hij heeft nooit begrepen dat bepaalde stemmingen van mij met zijn gedrag te maken hebben. Voor hem ben ik gewoon humeurig, egocentrisch en verwend,” zeg ik chagrijnig.
“Je bent niet meer of minder afhankelijk van stemmingen dan andere mensen. Je werkt hard voor je geld, je bent een goede moeder. Wat verbeeldt hij zich wel? Wat is dat voor een vent? Een oude man met een buik die niet veel heeft gepresteerd. Nee, dat is niet waar, hij heeft in elk geval drie relaties laten mislukken.” Michèle grijnst kwaadaardig.
“Michèle,” zeg ik lachend, “nu schilder je hem slechter af dan hij is.”
“Nee, absoluut niet. Ik weet niet waarom je van hem houdt! Die man is niet discuta…hoe heet het ook alweer, inadmissible en hij is een andouille, een…hoe noem je een koe met horens?”
Ik moet nog harder lachen, want als Michèle aangeschoten is wil ze haar drie woorden Duits graag gebruiken en is alles wat uit haar mond komt één grote warboel.
“Een rund?”
“Ja, precies, dat bedoel ik,” roept ze opgelucht. “Hoe kon hij toelaten dat hij je kwijtraakte!”
We drinken de fles leeg, filosoferen nog wat en gaan dan slapen.
De volgende ochtend bonkt mijn hoofd verschrikkelijk, zoals te verwachten was. Het kost me de grootste moeite om uit bed te komen. Als mijn blik op de klok valt, schrik ik – het is al halftien. Om halfeen komt de cateraar en om een uur de bloemist. Als ik nog wil joggen en zwemmen, wordt het de hoogste tijd. Vijf minuten later sta ik in de keuken. Michèle ruimt de afwasmachine uit, kijkt me even aan en wenst me veel plezier. Dan drinkt ze van haar espresso.
Kasimir is enthousiast. Hij komt uit de achterste hoek van de tuin aangehold, springt tegen me op en rent dan voor me uit. Ik hijg, moet erg mijn best doen om mezelf te overwinnen en moet mezelf er bij elke stap van overtuigen dat dit goed voor me is. Na twintig minuten draai ik om. Kasimir sukkelt eerst even naast me, rent als we op mijn terrein komen meteen naar het terras, duwt zijn vochtige neus liefdevol tegen de kat en likt haar even. Diablotin sist en begint daarna te spinnen.
Om kwart over twaalf ben ik bij de galerie. Terwijl ik het alarm uitschakel en de luiken opendoe, hoor ik de donkere stem van Monsieur de Saint-Claire. Hij geeft zijn werknemers, die in ganzenpas achter hem aan lopen, voor mij totaal onbegrijpelijke aanwijzingen. Hij blijft in de expositieruimte staan, kijkt om zich heen en trekt zijn wenkbrauwen op.
“Madame Wienand, we zijn er!” roept hij hard. Hij ziet niet dat ik al uit mijn kantoor ben gekomen en nauwelijks een meter achter hem sta.
“Dat is heel mooi,” zeg ik zacht.
De Saint-Claire krimpt in elkaar en begroet me dan uiterst vriendelijk. “We willen nu alles opbouwen en komen over precies tweeënhalf uur terug met de canapés, het Aziatische fingerfood en de gekoelde dranken.” Hij kijkt me vragend aan.
“Prima, precies zoals we hebben afgesproken.” antwoord ik kalm.
Dan beginnen zijn werknemers witte tafels, witte tafelkleden, witte kaarsen en allerlei andere witte spullen naar binnen te dragen, geven alles een plek, brengen de glazen naar de keuken en delen de koelkast opnieuw in. Monsieur de Saint-Claire is net klaar als de bloemist komt. Hij zet bakken met witte bloemenarrangementen voor de voordeur, naast de zithoek en bij de toonbank. Even na tweeën wordt het ineens stil en kan ik de sculpturen in alle rust bekijken. Ik vind ze mooi en schuif mijn aanvankelijke bedenkingen helemaal opzij.
“Susa, je taxi staat voor,” zegt George als ik net mijn spullen uit het kantoor haal. Ik kook van woede, maar doe mijn uiterste best om het aan niemand te laten merken. De reden voor mijn woede is Henri. Ik weet wel dat ik totaal onredelijk ben, maar toch…Ik sprak net een welkom en een korte inleiding over de kunstenares en de sculpturen uit, toen de deur openging en Henri binnen kwam lopen. Hij zag er overweldigend uit. Hij was licht gebruind, alsof hij de afgelopen uren in de zon had doorgebracht; hij droeg het lichtgrijze overhemd dat we maanden geleden samen hadden gekocht, zijn grijze Armani-jack en een spijkerbroek. Hij bleef staan en keek me aan. Ik haperde even, schraapte mijn keel en moest toen mijn uiterste best doen om kalm en vast door te praten.
Gelukkig merkte niemand iets, behalve George. Valerie, die naast me stond, zwaaide vrolijk naar Henri, waarop hij echter nauwelijks reageerde. Ik mengde me onder de gasten, beantwoordde vragen van potentiële klanten en verkocht in het eerste halfuur al twee sculpturen.
“Heb je heel even tijd voor me?” vroeg Henri, die plotseling naast me stond. Tegelijkertijd begon een oudere, vaste klant tegen me te praten. Ik schonk mijn aandacht aan de klant en liet Henri wachten. Dat was twintig minuten geleden. Toen ik me daarnet omdraaide om hem te zoeken, stond hij bij Valerie. Ze lachten uitgelaten en hij had zijn arm losjes om haar middel geslagen. Valeries ogen fonkelden als ze naar hem keek. Ze straalden zo’n vertrouwdheid uit dat ik me woedend omdraaide en in mijn kantoor verdween.
Ik ben blij dat mijn taxi er is en dat ik dit getortel niet langer hoef aan te zien.
“Wat heb jij ineens?” vraagt George. Ik heb mijn stemmingen nog nooit voor hem kunnen verbergen.
“Niets,” antwoord ik zachtjes. “Het wordt alleen tijd om te gaan. Verontschuldig jij me bij de gasten? Ik wil niet meer uitgebreid afscheid nemen, anders mis ik het vliegtuig nog.”
George heeft me wel door, maar zegt niets en kijkt me na als ik tussen de gasten naar buiten glip. De taxichauffeur is gelukkig van het snelle soort, want ik zit nog maar net als hij er al plankgas vandoor gaat. Het laatste wat ik zie is Henri, die geboeid naar Valerie luistert en niet eens merkt dat ik weg ben. Het kost me ongekend veel kracht om mijn tranen terug te dringen. Ja, ik ben jaloers. En inderdaad, daar heb ik verdomme helemaal geen recht op!