Max aan Susa:
Maar mijn gedachten zijn bij jou, bij ons, net als in de afgelopen maanden. In love, Max.
Susa tegen Max:
Nu doe ik iets wat ik een jaar geleden al wilde doen!
“Is er een dokter aan boord?” vraagt de donkerharige stewardess kalm aan de passagiers, die achter elkaar staan te wachten tot ze uit kunnen stappen. Mijn buurman, die net nog met zijn handbagage worstelde, is in het smalle gangpad tussen de twee eerste stoelrijen in elkaar gezakt. Zijn gezichtskleur is van varkensroze in krijtwit veranderd, zijn van cognac doordrenkte adem verzadigt ondanks de airconditioning de atmosfeer in de bedompte cabine, en de zweetvlekken onder zijn armen zijn nadrukkelijk aanwezig. Een sierlijke, wat oudere blondine, op wier tas het hoofd van mijn buurman nu in een merkwaardig verdraaide positie ligt, staart verbijsterd voor zich uit en roept aan een stuk door: “O, mijn god! O, mijn god!”
“Mama, gaat die dikke man dood?” hoor ik de kleine jongen op de stoel achter me vragen.
“Dat weet ik niet. Ssst! Dat weet ik echt niet. Blijf nou maar zitten, Felix,” antwoordt zijn moeder. Haar T–shirt spant over haar buik, haar haren hangen slap in haar gezicht, alleen de knalrode lippen verraden dat ze vanochtend in de spiegel heeft gekeken.
De piloot grijpt in, knoopt het overhemd van mijn buurman open, voelt zijn pols en begint meteen met hartmassage en mond-op-mondbeademing; hij kijkt niet erg optimistisch.
Ik laat me weer in mijn stoel vallen. Uitstappen kan ik voorlopig wel vergeten. Ik heb mijn mobieltje nog steeds in mijn hand, met het SMS’je van Max. Wat moet ik doen? Hem SMS’en over dit belachelijke toeval? Of zijn SMS gewoon negeren, mijn afspraak met de galeriehouder in Rome nakomen en vanavond volgens plan weer naar huis vliegen?
In het vliegtuig is het rustiger geworden, de meeste passagiers zijn weer gaan zitten en wachten af. De piloot buigt zich nog steeds over mijn ex-buurman.
“Hij ademt!” zegt hij tegen de stewardess, terwijl hij hem in een stabiele zijligging legt. Ik doe mijn ogen dicht, leun naar achteren en hoor de dreunende voetstappen van het hulpverleningsteam in de slurf. Komt de politie zo meteen ook nog opdagen? Worden we straks een voor een verhoord?
Na bijna een halfuur kan ik eindelijk het vliegtuig verlaten. Het SMS’je van Max heb ik inmiddels zeker twintig keer gelezen:
Ben net voor het eerst – sinds ons bezoek van bijna een jaar geleden – weer in Rome. Ga Berlusconi interviewen! Maar mijn gedachten zijn bij jou, bij ons, net als in de afgelopen maanden. In love, Max.
Ik heb de hele tijd nagedacht over wat ik zal doen en heb uiteindelijk helemaal niets gedaan. Snel loop ik langs de bagagebanden naar de uitgang. Ik wurm me door de mensenmassa, die staat te popelen om hun geliefden weer in hun armen te kunnen sluiten en sta plotseling voor hét café. Ik neem het interieur op: de rangschikking van de tafels is nauwelijks veranderd en op de plek waar Max me een jaar geleden voor het eerst zijn liefde heeft verklaard, staan nu twee koffiekopjes en een waterglas. Ik krijg kippenvel! Het ziet er precies zo uit als vorig jaar, het begin van zes fantastische dagen met elkaar. Zes dagen, die gestolen tijd waren omdat ik destijds nog getrouwd was. Max was mijn grote, onvervulde jeugdliefde, die ik vorig jaar, in een aangeschoten bui, een mail had gestuurd waardoor alles weer begon.
“Au!” roep ik en ik draai me geschrokken om.
Een kleine jongen, die nauwelijks groot genoeg is om boven de handgreep van de bagagewagen uit te kijken, is net tegen mijn hielen gereden. Zijn moeder schiet te hulp en verontschuldigt zich met een stortvloed aan Italiaanse woorden.
Ik stamel: “Het maakt niet uit,” draai me snel om en sla op de vlucht.
Terwijl ik mijn nieuwe zonnebril – een verjaardagscadeau van mijn vriendin Claudia – in mijn handtas zoek, trekt mijn mobieltje luidruchtig de aandacht. Tot mijn opluchting is het mijn zus Andrea. Zij, Claudia en mijn andere vriendin Barbara zijn samen met aanhang voor mijn veertigste verjaardag naar mijn nieuwe huis in Montpellier gekomen.
“Goed geland, liefje?” vraagt ze.
“Ja, de vlucht en de landing waren prima maar daarna barstte de hel los,” begin ik te ratelen terwijl ik naar een taxi loop.
“Niet te geloven! Hoe is het met je buurman?” Andrea is ontzet. “En dan Max ook nog. Lieve hemel. Je vliegt voor het eerst sinds maanden weer naar Rome en…”
“Denk je dat hij weet dat ik in Rome ben?” onderbreek ik haar, terwijl ik mijn tas in de kofferruimte van de taxi leg en achter de chauffeur ga zitten.
“Nee, natuurlijk niet. Hoe moet hij dat weten? En, ga je het hem vertellen?” Ze is even stil en gaat dan verder: “Ik zeg het niet graag, Susa, maar als je het mij vraagt is het het lot. Jullie tweeën samen in Rome!”
“Maar ik vraag het je niet!” snauw ik in mijn mobieltje, dat ik tussen mijn oor en schouder klem terwijl ik in mijn handtas het adres van de boetiek zoek waar ik per se nog voor mijn afspraak naartoe wil om een plotseling opkomende koopdrang uit te leven. “Vertel me liever of alles vanochtend is gelukt. Waren de werklui voor de verwarming er al?”
“Ja, maar waarom moet het eigenlijk zo snel? Wie heeft er in augustus bij een temperatuur van tweeëndertig graden in de schaduw een verwarming nodig? En wat hoor ik in vredesnaam allemaal, Susa?”
“Jezus, Andrea, ik zit eindelijk in de taxi en wil net zolang shoppen tot mijn creditcard rookt. En nou kan ik dat stomme briefje met het adres van die boetiek niet vinden. Ik word gek!”
Ineens hoor ik een bekende mannenstem in vloeiend Italiaans zeggen: “Naar Berlusconi’s dienstwoning, alstublieft.”
“Ik heb al een passagier!” zegt de chauffeur.
“Susa, ben je er nog?” hoor ik Andrea ergens ver weg vragen.
De woorden blijven in mijn keel steken.
“Susa! Hallo?” gilt Andrea in de hoorn.
“Het gaat nu even niet. Ik bel je straks weer,” stotter ik.
Mijn grootste nachtmerrie is net waarheid geworden.
Twee bruine ogen die me heel erg vertrouwd zijn, kijken me vanaf de voorbank aan. Max verstijft. “Jij hier?” is het enige wat hij kan uitbrengen.
“Dat lijkt erop,” antwoord ik. Ik krijg de neiging om hysterisch te gaan lachen.
“Maar waarom…” Max onderbreekt zichzelf, kijkt naar me en vraagt dan: “Waar moet jij naartoe? En kunnen we misschien eerst samen een kop koffie gaan drinken?”
“Ik drink geen koffie,” zeg ik automatisch.
“Ja, dat weet ik.”
“Wel water, water is prima.” Mijn hemel, denk ik, wat een achterlijk gesprek. Mijn mond is kurkdroog, mijn handen trillen, net als de rest van mijn lichaam, mijn ademhaling is oppervlakkig en onregelmatig en ik ben bijna aan het hyperventileren.
“Heb je er iets op tegen als ik naast je kom zitten?”
“Nee, natuurlijk niet,” zeg ik gemaakt kalm.
De chauffeur kijkt Max vragend aan als hij uitstapt en naast me gaat zitten. Ik ben als gehypnotiseerd.
“Nou, waar gaan we dat water drinken?” wil hij van me weten.
Is hij zo cool of kan hij gewoon beter toneelspelen? Voordat ik zijn vraag kan beantwoorden, geeft hij de chauffeur een adres op en kijkt me uitdagend aan.
“Waarom heb je mijn SMS niet beantwoord als je ook in Rome bent? Vond je het zo erg om me te ontmoeten?”
Voordat ik antwoord kan geven, gaat hij verder. “Susa, ik heb echt heel veel aan je gedacht. Vaker dan me lief was. Maar ik heb aldoor tegen mezelf gezegd dat het geen zin heeft. Maar dat betekent niet dat je uit mijn leven verdwenen bent.”
Het lukt me eindelijk om diep adem te halen. Ik kijk in zijn bruine ogen, die me doordringend opnemen, en het valt me op dat hij voor zijn inmiddels zesenvijftig jaar nauwelijks rimpels en een ongewoon volle, donkere bos haar heeft. Dan vertel ik hem, zonder in te gaan op zijn vraag en wat hij heeft gezegd, over wat er die ochtend is gebeurd. Ik probeer rustig en zakelijk te blijven, terwijl mijn hart een koprol maakt, de kronkels van mijn darmen samentrekken en mijn grijze cellen doordrenkt zijn met endorfinen. Ik voel dat mijn schouders verstrakken van verlangen naar hem. Het liefst zou ik me meteen in zijn armen storten, hem zo zoenen als hij dat het liefste heeft, en de wereld om ons heen vergeten. In plaats daarvan geef ik hem een gedetailleerde beschrijving van de stuiptrekkingen en reanimatiepogingen van mijn medepassagier, probeer tijd te winnen en mijn zintuigen te kalmeren.
Als de taxi door de eindeloos lijkende straten is geworsteld en stopt, stel ik met verbazing vast dat we bij de Fontana di Trevi zijn. Langzaam lopen we naar een van de ontelbare café-restaurants, als er minstens drie busladingen Aziatische toeristen op ons afkomen. Als mieren krioelen ze over het beroemde plein en ze fotograferen alles wat zich laat scherp stellen, bij voorkeur elkaar. Ze kwebbelen vrolijk, om dan abrupt te zwijgen en hun reisleidster, een sierlijke dame die in plaats van de typische paraplu een gifgroene hoed als herkenningsteken draagt, hun onverdeelde aandacht te geven. Na een paar minuten, Max en ik hebben intussen wijn, brood en olijven besteld, komen ze weer in beweging. De nachtmerrie is voorbij; heel even lijkt het plein bijna verlaten.
“Nu doe ik wat ik een jaar geleden al wilde doen!” roep ik lachend, ik spring overeind en loop met een twee-euromunt naar de fontein. Volgens de gebruiken van de klassieke oudheid moet het offeren van een munt de goden gunstig stemmen. Maar waarvoor wil ik dat de goden mij gunstig zijn? vraag ik me af. Voor mijn afspraak in de galerie of voor mijn liefde voor Max? En is het eigenlijk nog liefde? Uitgelaten kus ik de munt, ik doe mijn ogen dicht en gooi hem over mijn rechterschouder. Ik blijf één moment met gesloten ogen staan en moet dan lachen. Was dit de juiste wens? Als ik mijn ogen weer opendoe, staat Max voor me. Met zijn duim en wijsvinger trekt hij mijn kin naar zich toe. Zijn bruine ogen vertellen een heel verhaal.
Er dringen maar een paar lichtstralen door de zware gordijnen van de kleine suite. De geluiden van Rome sluiten ze buiten, net als al het andere wat ons kan storen. Ik voel Max’ adem in mijn nek en zijn handen op mijn schouders. Als hij de bandjes van mijn jurk naar beneden trekt en deze op de grond valt, sta ik in mijn zwarte string en bh op acht centimeter hoge hakken voor hem. Mijn opwinding stijgt. Max legt zijn handen rond mijn middel, tilt me op en ik sla mijn benen rond zijn heupen. Het liefst zou ik zijn overhemd openrukken, maar Max is allergisch voor rondvliegende knopen. Tot overmaat van ramp begint hij aan mijn oorlelletje te knabbelen. Is hij vergeten dat ik nooit een fan van dat romantische geteut ben geweest? Ik wil pure hartstocht, wild verlangen, met mijn rug tegen de muur. Zijn handen gaan op ontdekkingstocht en alle plekjes die hij aanraakt lijken onder stroom te staan, sterkstroom. Dan trekt hij me eindelijk op bed. Mijn heupen naderen langzaam zijn pulserende mannelijkheid, die zich als een raket voor de start opricht. Als hij in me binnendringt, is het net als altijd met Max: ik ben thuis.
Uren later is mijn keel uitgedroogd en zijn mijn lippen een beetje beurs van alle zoenen. Op mijn huid glanzen kleine zweetdruppels, mijn haren plakken aan mijn hoofd en ik vermoed dat mijn ogen net zo stralen als die van Max. Hij houdt me heel dicht tegen zich aan gedrukt en ik voel zijn hartslag langzaam rustig worden. In elkaar verstrengeld rollen we over de enorme kluwen lakens in de richting van de fles water op het nachtkastje, ik snak naar water. Daarbij valt mijn oog helaas op het horloge naast de telefoon. Ik moet me haasten, want over een halfuur word ik in Galerie del Corso in de buurt van het Palazzo Galleria verwacht.
“Moet je gaan?” vraagt Max terwijl hij me nog steeds vasthoudt.
“Ja, dat kan niet anders.”
“Hoe lang blijf je in Rome?” Daar is de vraag die tijdens het vrijen steeds weer door mijn hoofd spookte. Mijn vliegtuig naar huis gaat vanavond, net voor negen uur. Zo is het gepland. Max lijkt zich op een langer verblijf voorbereid te hebben, want de hotelkamer is gereserveerd.
Ik geef geen antwoord, maak me langzaam los uit zijn armen en wil bij hem vandaan rollen.
“Nee, zo gemakkelijk kom je niet weg!” Max trekt me opnieuw naar zich toe. “Dit is niet alleen een vrolijke neukpartij, wat seks met mijn ex,” zegt hij.
“Mijn vlucht voor vanavond is al geboekt…” Ik aarzel en kijk naar hem voordat ik verderga. “Ik ben bang. Bang om me weer te laten gaan. Bang om weer zo gekwetst te worden.” Een jaar geleden heeft Max’ ziekelijke en ongegronde jaloezie alles kapotgemaakt tussen ons. Zijn antwoord is een lange, kalme kus.
Ik voel de tranen in mijn ogen springen, kom snel overeind en loop naar de badkamer. De verlichting is fel, het marmer koud en wit, mijn spiegelbeeld ziet er verkreukeld, maar gelukkig uit. Jezus, ben ik bereid om hem nog een keer toe te laten in mijn leven? Als ik uit de douche kom, is Max aan de telefoon. Er lijkt iets helemaal verkeerd te gaan, hij is chagrijnig. Terwijl ik mijn spullen bij elkaar zoek en me aankleed, beëindigt hij het telefoongesprek.
“Mijn interview met Berlusconi voor de Frankfurter Allgemeine gaat niet door en is voor onbepaalde tijd verschoven. Mijn andere afspraak gaat ook niet door, want ik krijg die kerel niet te pakken. Ik kan vandaag dus ook weer terugvliegen.”
Ik zit op het bed, probeer het riempje van mijn schoen dicht te maken en denk na over mijn antwoord. Eigenlijk wilde ik tegen hem zeggen dat ik blijf, maar nu lijkt alles veranderd te zijn. Dan gaat Max verder: “Maar ik wil niet terugvliegen. Ik wil bij jou zijn, ik wil dat je ook blijft, zolang je wilt. Ik kan met je meegaan naar je afspraak, en daarna kunnen we iets gaan eten. Susa, het was niet gewoon seks. Dit zijn wij. Wij in Rome!”
Met één schoen aan en één in mijn hand loop ik naar hem toe. “Ja, ik blijf. Een of hooguit twee nachten,” zeg ik tussen twee zoenen door. “Dat gaat, maar daarna moet ik echt terug.”
Een kwartier later zitten we in een taxi. Als het al donker zou zijn, dan zouden we de taxi van binnenuit verlichten, zozeer straalt het geluk van ons af. Terwijl ik naar mijn afspraak ga, bekijkt Max een paar winkels. We hebben afgesproken dat hij me over een uur ophaalt. Giovanni en zijn zoon Giorgio verwachten me al. Giovanni is halverwege de vijftig, groot voor een Italiaan, met grijzende haren en gevaarlijk glinsterende, pikzwarte ogen. Giorgio daarentegen is de droom van alle jonge Italiaanse meisjes. Net zo groot als zijn vader, met blonde krullen en gifgroene ogen, waarbij ik me meteen afvraag of hij de kleur een handje helpt met contactlenzen. Giovanni en Giorgio verstuiven emmers vol charme en verstrikken alle vrouwelijke wezens in hun netten. Een bezoek aan hun galerie is aan te bevelen aan alle vrouwen die aan zichzelf twijfelen; na tien minuten voel je je Sophia Loren en Gina Nationale in één persoon!
Giovanni laat me een paar schilderijen van nieuwe, veelbelovende talenten zien. Hij wil dat ik een expositie organiseer. De jonge kunstenaars hebben een heel eigen stijl, kopiëren niet en het is interessant dat ze de meest uiteenlopende materialen in hun werk gebruiken. We worden het snel eens, want ik heb tussen twee tentoonstellingen nog vier weken open. In die tijd zou ik de twee kunstenaars een platform in Montpellier kunnen bieden, gerichte reclame versturen, geselecteerde klanten uitnodigen, allemaal op kleine schaal. Mijn compagnon George, die ik tussendoor bel, is net zo enthousiast over het idee. Is de tentoonstelling in Montpellier voorbij, dan stuur ik de werken door naar Keulen, om ze daar in mijn andere galerie tijdens een kleinschalige vernissage te tonen. Giovanni is blij en Giorgio is de kunstenaars al aan het bellen. Nauwelijks tien minuten later zijn ze er, de proseccokurken knallen en iedereen is happy, ik al helemaal.
We zijn bezig aan de tweede fles en praten opgewonden in een mengelmoes van Engels en Frans – Italiaans ken ik natuurlijk nog steeds niet – als Max binnenkomt. Omdat ik met mijn rug naar de ingang sta, zie ik hem niet. Giorgio haast zich naar de vermeende klant om hem in het Engels duidelijk te maken dat de galerie gesloten is. Dan hoor ik de stem van Max: “Ik ben geen klant, ik kom Susa halen.”
“O, de chauffeur!” roept Giorgio.
Voordat Max iets kan zeggen, loop ik haastig naar hem toe. “Nee, nee, dit is Max! Mag ik jullie voorstellen?” Shit, dat was op het nippertje. Ik stel hem aan iedereen voor, pak mijn tas en neem snel afscheid.
De zon brandt onbarmhartig op mijn gezicht, en de twee – of waren het er drie? – glazen prosecco op mijn nuchtere maag doen de rest. Met mijn zonnebril op mijn neus geef ik Max een zoen.
“Honger?”
“Ja, behalve water, prosecco en…” Ik begin te giechelen, “…heb ik vandaag nog niets binnengekregen.”
“En daarna moet ik nog even winkelen,” ga ik verder.
Met papier en een balpen maak ik in de taxi snel mijn lijstje: Kanebo – mascara, La Prairie – van alles, La Perla – lingerie, en dan nog ergens een jurkje.
Max, die bij ons laatste bezoek aan Rome ook al verantwoordelijk was voor de keuze van het restaurant, neemt me deze keer mee naar La Grotta Zurra. Het restaurant staat bij de Romeinen bekend om zijn fantastische visgerechten. Dagelijks is er maar één menu. Gasten hebben weliswaar weinig te kiezen, maar de samenstelling is gewoonweg fantastisch.
Hoewel ik razende honger heb, heeft de aanwezigheid van Max het effect van een eetlustremmer op me. Het menu van vandaag bestaat uit een rucolasalade met avocado en cherrytomaatjes, fettucini, langoustines en daarbij een ijskoude witte wijn. Ik kijk naar Max en kan me nauwelijks voorstellen dat we iets meer dan een jaar uit elkaar zijn geweest, dat we zelfs geen contact hebben gehad. En nu is hij vol gas mijn leven weer binnen gedenderd. Bij het hoofdgerecht vertelt hij me over wat hij het afgelopen jaar heeft meegemaakt. Hij heeft sinds een jaar een relatie met ene Ottilde. Ottilde is halverwege de dertig, werkt bij een uitgeverij en komt op mij over als een grijze archiefmuis. Bij haar is verliefd zijn afhankelijk van het juiste bed en de juiste buikomvang. Tja, een kat in nood maakt rare sprongen. Ze hebben een meer dan losse relatie, waarmee Max helemaal niet gelukkig lijkt te zijn, of zegt hij dat alleen omdat ik degene ben aan wie hij zijn verhaal doet? Volgens Max is Ottilde ontevreden. Ontevreden over haar baan, waar ze niet weg durft te gaan. Ontevreden over haar woning. Ontevreden over haar leven? Jezus, denk ik. Ze is vast ook ontevreden over Max. Wat zoekt hij eigenlijk bij mij als hij ook op haar valt? Waarom gaat hij niet weg bij deze vrouw? En gaat hij bij haar weg als ik weer in zijn leven kom? Otti reist niet graag, vindt zijn woning maar niets en zal het waarschijnlijk ook niet eens zijn met de hoeveelheid kilo’s die de weegschaal aangeeft – ze vond Max te dik. Hoewel, volgens mij heeft Max al zeker veertig gram eraf’gesport’, een paar uur geleden…Ik moet glimlachen. Ja, de seks met hem was geweldig, zoals altijd. En Max heeft de magische woorden gezegd. Niet toen we een waren, niet tijdens de storm van onze hartstocht als ik me graag laat verleiden tot dergelijke uitspraken. Nee, hij zei het nadat ik had toegestemd om een of twee nachten in Rome te blijven, ik zacht vloekend met de riempjes van mijn sandalen worstelde en hij toekeek. Terwijl ik me nog steeds glimlachend overgeef aan mijn gedachten, babbelt Max maar door. “Het is geen ramp dat de afspraak met Berlusconi niet is doorgegaan. Het is al de derde keer dat hij afzegt. Maar ik wil dat interview per se doen. Het zou mijn positie bij de krant versterken en het is geweldig om te doen, heel anders dan voortdurend artikelen over onzinnige onderwerpen te moeten schrijven.” Max kijkt me nadenkend aan en gaat dan verder: “De laatste maanden heb ik vaker met de gedachte gespeeld om mijn baan op te zeggen en iets anders te gaan doen. Maar waar ik me echt zorgen over maak, wat ik niet begrijp, is de afspraak die ik daarna had.” Hij zwijgt.
“Hoezo? Ik dacht dat je alleen Berlusconi op je lijstje had staan?”
“Ik ben bezig met een veelbelovend verhaal en degene die ik zou ontmoeten, kan me belangrijke informatie geven. Als hij praat is het voor elkaar, dan heb ik het verhaal rond. Het wordt de kraker van het jaar, en er zullen een paar koppen gaan rollen.”
“En wat is er misgegaan?” vraag ik verveeld, want ik wil niet praten over een of ander onderzoeksverhaal. Ik wil over ons praten.
“Geen idee. Deze man, ik kan je niet zeggen hoe hij heet, is niet bereikbaar, terwijl hij voor honderd procent heeft toegezegd dat hij meteen na zijn landing zijn mobieltje zou aanzetten. Hij zou vanmiddag vanuit Marseille aankomen, me bellen en dan zouden we elkaar ontmoeten, meer weet ik niet. Ik heb van alles gedaan, maar het is alsof hij van de aardbodem verdwenen is. Als hij zich morgenochtend nog niet heeft gemeld…Misschien heeft hij een ongeluk gehad?” Max denkt even na en kijkt me dan stralend aan.
“Tja.” Ik denk net na over Otti. Ze is ontevreden. Max lijkt zich daaraan aangepast te hebben. Zou de geheime code tussen die twee ontevredenheid zijn? Ha! Hoe zullen hun gesprekken zijn?
Wederzijdse uitingen van de ellendige situatie? Zwelgen in zelfmedelijden? Max streelt mijn hand. Ik kom in de verleiding om mijn hand weg te trekken en hem te vragen wat hij eigenlijk van me wil. Het eerste doe ik niet, het tweede wel.
“Ik heb je gemist. Je lach, je oplichtende ogen, je humor, je onbevangen genieten van het leven wat er ook gebeurt, je tederheid, je hele persoonlijkheid.”
Ik lijk voor hem prozac op twee benen te zijn. Ik ben echter niet op huisartsenrecept verkrijgbaar, met een nauwkeurige opsomming van de mogelijke bijwerkingen.