Hoofdstuk 4

Liefde en dood

David aan Andrea:

Ik ben er voor je! xxx David

David aan Andrea:

Laat van je horen. Ik maak me zorgen, xxx David

Andrea aan David:

Lief van je. Het gaat niet goed met me. Laat vanme horen als alles voorbij is. xxx Andrea

Ik laat mijn gespannen nekspieren masseren door de hete waterstraal en probeer me onder de douche met speciale oefeningen te ontspannen. Het is woensdagmiddag halfeen. Klaus en de kinderen zijn allang het huis uit en komen bij wijze van uitzondering vandaag niet voor vijf uur terug. Ik heb vanochtend verwoed alle keukenkastjes opgeruimd en wil na deze lekkere douche met een kop thee en een boek in de tuin gaan zitten. Of ik me op het boek kan concentreren is nog maar de vraag. Vanavond heb ik namelijk afgesproken met David en moet ik hem de waarheid vertellen. De hele morgen lang draaien mijn gedachten al om dit gevoelige onderwerp.

Wacht ik tot hij me iets vraagt, of begin ik zelf? Zeg ik het hem recht voor zijn raap of moet ik hem de waarheid druppelsgewijs toedienen? Geen wonder dat mijn schouders gespannen zijn. Ik hoor de telefoon overgaan, spring poedelnaakt onder de douche vandaan en schiet de slaapkamer in. Het is mijn moeder, die weten wil hoe het met mij, mijn gezin en Susa gaat. Ik vertel haar dat alles oké is, dat ik vanaf volgende week bij Claudia de boekhouding op orde ga brengen en dat het volgens mij vroeg of laat weer goedkomt tussen Susa en Martin. Waarop mijn moeder alleen kort antwoordt: “O, ik dacht dat dit huwelijk nu eindelijk ontbonden zou worden.” Nog voor ik kan reageren, vertelt ze over haar belevenissen bij hun vrienden in Denia.

Ze blijven daar langer dan oorspronkelijk gepland, willen het achterland verkennen, zijn aan het eind van de week al uitgenodigd op een barbecue en overwegen zelfs een vakantiehuis te kopen. “Weet je, wij worden er ook niet jonger op en zo langzamerhand begint dat eeuwige reizen me op de zenuwen te werken. Hier is het klimaat prima. Toni zegt dat Denia het Florida van Europa is. Ik zou me hier een paar maanden per jaar prettig voelen, en reizen zullen we heus nog wel blijven doen. Morgen gaan we eens een paar huizen bekijken. Zou het niet geweldig zijn als jullie volgend jaar zomer allemaal komen logeren?”

De mooiste weken van het jaar, mijn vakantie, bij mijn moeder doorbrengen? Ik weet niet of dat zo’n goed idee is. Mijn moeder kwettert vrolijk verder: gisteren hebben ze een uitgebreide wandeling door Valencia gemaakt en een stierengevecht bezocht. Vandaag staat een kleine rondreis door de omliggende dorpen op de agenda. Ik ben blij voor mijn ouders; ze genieten. Mijn moeder belooft dat ze over een paar dagen weer iets van zich zal laten horen. Ik moet iedereen de groeten doen, en nu moet ze neerleggen, de anderen wachten al.

In shorts en T–shirt lig ik een halfuur later in de hangmat in de tuin en laat me door de zon verwarmen. Ik ben bijna ingedut als de voordeurbel gaat. In een zomerjurk en op hoge espadrilles met sleehak staat Bar voor me, een fles ijskoude prosecco in de hand.

“Vanochtend heb ik de laatste hindernissen genomen en alles met onze belastingadviseur besproken. Daarnet kwam de brief van het gerechtshof, en met een beetje geluk word ik over twee weken officieel toegelaten als advocate. Om dit heuglijke feit te vieren wilde ik een glaasje met je drinken,” legt ze haar onverwachte bezoek uit.

We babbelen en de tijd vliegt. Om acht uur precies parkeer ik voor het Franse restaurant waar ik een afspraak met David heb. Ik ben speciaal een beetje omgereden, want ik wilde absoluut voorkomen dat ik er eerder dan hij zou zijn. Als ik de deur open zie ik hem aan een tafeltje bij het raam zitten. Ik loop naar hem toe en het voelt alsof ik een zak rotsblokken achter me aansleep. Aan de tafel naast ons zit een verliefd paartje, dat de hele tijd handjes vasthoudt en de omgeving volledig lijkt te zijn vergeten. Mijn hart wordt zwaar als ik eraan denk dat wij hier nog niet zo heel lang geleden ook zo verliefd hebben gezeten.

Vandaag zal het zeker niet zo harmonieus en intiem worden, want ik kan me met de beste wil van de wereld niet voorstellen dat David verrukt zal zijn van mijn openbaring. Geen enkele man speelt graag de tweede viool! David zit met zijn rug naar de deur, zijn zwarte leren jas hangt over de leuning en hij staart voor zich uit. Ik tik hem lichtjes op de schouder. “Hoi, daar ben ik.” Ik doe een hopeloze poging om vrolijk te lijken, waar ik direct mee ophoud bij het zien van Davids gezicht. Hij staat op, omhelst me en drukt een kus op mijn lippen. Was dat de laatste keer? Ben ik hem kwijt? Ik grijp naar het pakje Marlboro en steek een sigaret op.

“Wat wil je drinken?” vraagt hij.

Whisky, wodka, gin en rum – het liefst met bakken tegelijk, schiet het door mijn hoofd, en ik hoor mezelf zeggen: “Witte wijn en water. Hoe gaat het met je?”

Zonder te antwoorden richt David zich tot de ober en bestelt. Een paar seconden lang kijken we elkaar in de ogen, dan pakt hij mijn hand en zegt: “Ik kan wel zo ongeveer raden wat jij me zo gaat vertellen. Voor ik echt kwaad word en we misschien ruzie krijgen, wil ik dat je weet dat je een fantastische vrouw bent. Jij haalt het beste in me naar boven, ik heb van ieder moment met jou genoten en heb er geen seconde spijt van.” Dat klinkt als een liefdesverklaring met afscheid. Daar heb ik niet veel aan toe te voegen. Ik laat de woorden op me inwerken, grijp naar de wijn en weet niet hoe en waar ik moet beginnen. Moet ik hem echt de waarheid vertellen of het kaartenhuis van leugens nog hoger maken? Hoe lang kan ik nog liegen? Ik raap al mijn moed bij elkaar en begin.

“Ik heb je verteld dat ik drie kinderen heb?” Hij knikt.

“Drie meisjes: Sofie is vijftien, Maxi dertien en mijn jongste, Lisa zes jaar oud. Ze hebben natuurlijk ook een vader en…” Voor ik verder kan gaan, gaat mijn telefoon. Het is Klaus, dat herken ik al aan de beltoon. “Sorry, maar die moet ik opnemen,” verontschuldig ik me.

“Waar ben je?” valt Klaus met de deur in huis. “Je moet onmiddellijk naar huis komen. Ik kreeg net een telefoontje uit Spanje. Je ouders hebben een ongeluk gehad. Ze liggen allebei in het ziekenhuis en het gaat erg slecht met ze. Susa is ook al naar ons onderweg. Wanneer kun je hier zijn?”

“Over een halfuur ben ik er. Mijn god, leven ze nog? Hoe, wanneer en waar is het gebeurd?” vraag ik half snikkend, terwijl ik met één hand mijn jas aantrek.

“Dat weet ik allemaal niet. Ik verwacht zo meteen een telefoontje van het ziekenhuis. Andrea, rij voorzichtig, alsjeblieft.”

“Wat is er aan de hand, je bent lijkbleek.” David houdt mijn hand vast. “Mijn ouders,” stotter ik. “Ze hebben een auto-ongeluk gehad. Ze zitten in Spanje. O, mijn god! Ik moet direct naar huis.” Ik sta op, mijn stoel valt om en ik merk dat ik beef als een espenblad.

“Moet ik je naar huis brengen? Je kunt in deze toestand toch onmogelijk autorijden!” vraagt hij bezorgd. Hoe lief het ook bedoeld is, dat kan ik er nou net niet hebben.

“Nee, dat kan niet.” Als ik hem aankijk, rollen de tranen over mijn wangen. David loopt met me naar buiten en neemt me stevig in zijn armen, terwijl ik onhoudbaar blijf snikken.

“Het komt vast allemaal goed,” zegt hij troostend.

“Niks komt goed. Ik ben getrouwd!” flap ik eruit. Ik ruk me van hem los, stap in de auto en zie zijn verbijsterde gezicht. Als ik de motor start, klopt hij op mijn raam.

“Dat is nu niet zo belangrijk. Ik ben er voor je als je me nodig hebt. Beloof me dat je goed op jezelf past en bel me.” In zijn ogen zie ik zachtmoedigheid, begrip en vertrouwen. Als in trance rijd ik door de stad richting snelweg. Opnieuw rinkelt mijn telefoon.

“Sorry dat ik stoor,” begint Claudia en zwijgt wanneer ze me hoort snikken. “Lieverd, wat is er met jou aan de hand?”

“Mijn ouders hebben een ongeluk gehad. Ik weet niet of ze nog leven en ik heb tegen David gezegd dat ik getrouwd ben en…” Verder kom ik niet.

“Rustig aan. Wat is er met je ouders?”

“Klaus belde net en zei dat ik direct naar huis moet komen, dat hij een telefoontje heeft gehad uit Spanje en dat mijn ouders in het ziekenhuis liggen, terwijl ik met mijn minnaar…” ik begin weer te huilen.

“Daarom klonk hij zo panisch op mijn antwoordapparaat. Ik heb hem net afgeluisterd en wilde je zeggen dat je absoluut naar huis moet bellen. Ach schatje, kan ik iets voor je doen?”

“Nee, dat denk ik niet! Susa zal zo meteen ook wel bij mij thuis zijn en dan moeten we proberen erachter te komen wat er gebeurd is.”

Twintig minuten later parkeer ik voor de voordeur. Klaus probeert Susa te kalmeren, de kinderen zitten als verlamd op de bank. Alleen Katzli en Kasimir zijn elkaar zoals altijd vijandig gezind en laten dat blaffend en blazend merken.

“Waar was je?” vraagt mijn zus in tranen.

“Bij Claudia!”

“Hoezo, wat doe je op dat tijdstip bij Claudia?”

“Dat doet er nu toch niet toe,” zeg ik knorrig terug. “Laten we liever bedenken wat we nu moeten doen.”

Klaus komt er tussendoor: “Ik check op internet of er vluchten zijn. Jullie moeten morgen met het eerste vliegtuig naar Spanje!” Dat waardeer ik aan mijn man. Hij reageert bedachtzaam, houdt het hoofd koel en komt direct in actie.

“Naar welke stad moeten we dan vliegen en wie past er op Jonas en Victoria?” Susa maakt een hulpeloze indruk. Klaus belt Martin en legt hem de situatie uit, zodat hij op de kinderen kan passen. Ondertussen zoekt hij een vlucht voor ons. Het vliegtuig vertrekt morgenvroeg om zeven uur, om negen uur zijn we in Valencia. Klaus huurt online een auto, en zoekt een hotel voor ons. Als Martin aankomt, springt Susa op, loopt hem tegemoet en begint onbedaarlijk te huilen. Ze heeft hem echt hard nodig.

De volgende ochtend om kwart over vier staat Susa met een taxi voor de deur. Zwijgend zitten we tijdens de taxirit en de twee uur durende vlucht naast elkaar. We krijgen allebei geen hap door de keel, bang voor wat ons te wachten staat. Omdat we alleen handbagage hebben, gaat alles vlot. Even voor tienen rijden we op de AP7 richting Alicante. We hebben nog een kleine 90 kilometer te gaan. Ik heb geen oog voor de sinaasappelplantages langs de weg. Ik rijd veel te hard over de snelweg. Onze ouders liggen in de privékliniek San Carlos in Denia. Ik parkeer de auto op de laatste parkeerplaats in de schaduw onder een boom.

Zwijgend stappen we uit, na de koelte van de airco in de auto overvalt ons de Spaanse hitte. Achter de receptie zit een geblondeerde vrouw van midden veertig, die vriendelijk naar ons glimlacht. Ze noteert onze namen en vraagt ons in de wachtkamer plaats te nemen. Seconden worden minuten, minuten worden uren. Onze zenuwen zijn tot het uiterste gespannen, mijn lijf schreeuwt om nicotine, maar ik beheers me.

“Zullen we een sigaret gaan roken? Ik houd het hier niet meer uit,” vraagt Susa, alsof ze gedachten kan lezen.

“Graag,” antwoord ik opgelucht.

We melden het even bij de receptie en gaan buiten bij de andere nicotinejunks staan. Zwijgend observeren we de bedrijvigheid van het ziekenhuis, als dokter Sanchez, een oudere heer, ons in gebroken Duits aanspreekt. We volgen hem naar zijn kantoor. Terwijl ik langzaam in een zware leren stoel wegzink, begint hij te praten. Hij kan ons slechts beperkte informatie geven over het verloop van het ongeluk. Het vond ongeveer tien kilometer voor Denia plaats, op de provinciale weg richting Alicante. Een vrachtwagen heeft geen voorrang verleend en is bijna zonder te remmen op de personenauto geknald. Papa en mama hebben zware verwondingen opgelopen, en na enig aarzelen deelt dokter Sanchez ons mee dat mama vanochtend iets over negenen overleden is.

Ik reageer niet, voel niets, zijn woorden dringen amper tot mij door. Ik staar hem alleen maar aan en begrijp pas echt wat ik net gehoord heb, als Susa een gil uitstoot die door merg en been gaat. Ik neem haar in mijn armen, probeer haar te kalmeren, terwijl de tranen over mijn wangen stromen. Het duurt een eeuwigheid voor ik er met kurkdroge mond en haast weigerende stem in slaag naar de toestand van onze vader te informeren.

“Hij leeft, maar zijn toestand is zeer, zeer kritiek. Hij heeft tijdens het ongeluk kennelijk een hartinfarct gekregen en op dit moment is hij niet bij bewustzijn. Hij heeft zware inwendige bloedingen en als we die niet snel kunnen stoppen…Het ziet er niet goed uit, als ik eerlijk ben.”

“Mogen we hem zien?” vraagt Susa met een door tranen verstikte stem. Dokter Sanchez knikt. Hand in hand lopen we door de gangen van het ziekenhuis naar de intensive care op de eerste verdieping. Een zuster geeft ons overschoenen, overjas en een mondkapje en drukt op de knop voor de automatisch openende deur. En dan zien we papa liggen. Hij is verbonden aan slangen en zuignappen, en op de achtergrond horen we het piepen van de hartmachine. Het is afschuwelijk.

Susa en ik gaan naast het bed zitten. Voorzichtig raak ik zijn hand aan, streel zijn vingers en merk dat hij licht reageert. Susa praat tegen hem, vertelt hem dat we hier zijn om hem en mama mee naar huis te nemen. Dat alles goed komt en dat we hem nodig hebben. Maar of hij ons hoort?

Ik voel me afgestompt, leeg, opgebrand. Na een tijdje – ieder gevoel voor tijd ben ik kwijt – verschijnt dokter Sanchez. Hij wil weten of we onze moeder willen zien. Zwijgend volgen we hem.

Ze ligt in een verduisterde, koele ruimte. Ze draagt een zomerjurk. Haar haren zijn netjes en om haar lippen ligt een zachte glimlach, alsof ze over iets moois droomt. Ze ziet er ontspannen uit. Voorzichtig geef ik haar een kus op haar voorhoofd. De gedachte dat ze nooit meer haar ogen op zal slaan, nooit meer ‘Andreaaa’ zal roepen, of wat dan ook nog zal doen, is onbegrijpelijk. Ik neem me voor me haar gezicht, haar vredige uitdrukking in mijn geheugen te prenten, zodat ik die altijd op kan roepen als ik dat wil.

Mijn moeder en ik hadden geen hechte band. Ze was niet iemand met wie je een warme relatie kon hebben. Haar aangeboren discipline, die door haar balletverleden nog versterkt was, bepaalde ook haar houding ten opzichte van de buitenwereld. Ze was altijd beheerst en kon iedere situatie aan – behalve wanneer ze last had van claustrofobie, dan had je de poppen aan het dansen. Susa gaat bij haar zitten, pakt haar hand en stort haar hart bij haar uit. Zachtjes verlaat ik de ruimte.

Wat is de dood toch onbegrijpelijk. Terwijl ik naar de schilderijen van plaatselijke kunstenaars kijk, komt de verpleegkundige van de intensive care naar me toe lopen. Ik meen uit haar mengelmoes van Spaans, Engels en drie woorden Duits te begrijpen dat mijn vader weer bij bewustzijn is. Ik roep Susa.

“Jullie zijn er,” zegt hij nauwelijks hoorbaar, als we bij zijn bed staan. De kracht in zijn stem is weg, de fonkeling in zijn ogen is gedoofd. Hij sluit zijn ogen en vraagt hoe het met mama gaat. Dokter Sanchez, die net op tijd binnengekomen is, geeft ons met een hoofdbeweging te kennen dat we de waarheid beter niet kunnen zeggen.

“Naar omstandigheden goed,” lieg ik. Hij kijkt me en Susa aan en schudt zijn hoofd – hij gelooft me niet.

“Ik weet niet of ik het ga redden…Andrea, je weet waar alles ligt. Bel Thomas, mijn advocaat, alsjeblieft. Hij kan jullie met alles helpen…” Het spreken valt hem zichtbaar zwaar. “Jullie moeten nu sterk zijn, niets overhaasten…zo is het leven nu eenmaal. Mama en ik hebben het goed gehad, maak je geen zorgen…Jullie moeten nu doorgaan met het leven.” Dan sluit hij zijn ogen. Ik voel een gevoel van paniek opkomen en wil nog iets zeggen. Dan fluistert dokter Sanchez ons toe dat de patiënt nu rust nodig heeft.

“Ik heb de vrijheid genomen de vrienden van uw ouders over uw komst te informeren. Ze wachten beneden op u, maar ze hebben me uitdrukkelijk gezegd dat u de tijd moet nemen.” Dokter Sanchez kijkt ons begripvol aan. We gaan nog eenmaal naar mama, en lopen dan zwijgend naar beneden. Ik heb het gevoel in een tussenwereld te leven, waarin alleen maar ziekenhuiskamers en mortuaria bestaan.

Toni en Annette Schafer zitten met een kop koffie in de wachtkamer zachtjes te praten als wij naar hen toe lopen. Allebei zijn ze rond de zestig, al een eeuwigheid getrouwd en ze wonen al tien jaar in Denia. Hij had een eigen bedrijf in de elektrotechniek, dat hij op zijn vijftigste heeft verkocht, zodat ze samen de vruchten van hun arbeid konden plukken. Zolang ik me kan herinneren, zijn ze al vrienden van mijn ouders, gingen ze bij elkaar op bezoek en af en toe zelfs samen op vakantie. Annette heeft tranen in haar ogen en we horen dat zij bij moeder was toen ze stierf.

“Vanochtend om zeven uur belde dokter Sanchez om te zeggen dat het met jullie moeder slechter ging. Ik heb kort met je man gesproken, Andrea, en van hem gehoord dat jullie onderweg waren. Daarna ben ik naar het ziekenhuis gereden.”

“Was ze toen nog bij bewustzijn en heeft ze nog iets gezegd?” vraagt Susa.

“Ja,” zegt ze en ze vertelt met geëmotioneerde stem over de laatste minuten. Mama wilde graag dat ik me om papa zou bekommeren. Ik wist wel wat goed was, ze maakte zich geen zorgen. En Susa moest goed nadenken. Annette aarzelt even voordat ze zich verder tot Susa richt.

“Ze had het gevoel dat jij de afgelopen jaren niet meer jezelf was en je door Martin hebt laten gebruiken. Ze vindt dat je eindelijk weer je eigen weg moet gaan – misschien zelfs zonder Martin.” Susa kijkt Annette met grote ogen aan.

“Heeft mijn moeder dat echt gezegd?”

“Ja, en ze heeft me laten beloven, het jou precies zo door te geven.”

“O, mijn god!” Susa is opgestaan, pakt een sigaret uit mijn tas en gaat naar buiten.

“Je moeder en ik hebben het er al eerder over gehad. Ze wilde zich niet bemoeien met de situatie, maar maakte zich wel zorgen over je zus,” beantwoordt Annette mijn vragende blik. Het moet mama werkelijk bezig hebben gehouden, want anders had ze niets over Susa en Martin tegen Annette gezegd.

“Kom, we gaan wat eten?” neemt Toni voor het eerst het woord. We gaan met de Schafers naar een kleine tapasbar in Denia. Het is raar, en eigenlijk schaam ik me er ook een beetje voor, maar ondanks alle verschrikkelijke gebeurtenissen heb ik honger.

Op ons uitdrukkelijk verzoek beschrijft Toni het ongeluk. Omdat de Schafers met hun auto vlak achter onze ouders reden, kunnen ze een minitieus verslag geven. Midden in een zin gaat mijn mobieltje af. Het is de assistente van dokter Sanchez, die ons vraagt onmiddellijk naar het ziekenhuis te komen. Tien minuten later staan we opnieuw aan papa’s bed. We komen nog net op tijd. Alle slangen zijn weggehaald; dokter Sanchez staat over onze vader heen gebogen. Als hij ons ziet binnenkomen, richt hij zich op. “Het is bijna afgelopen,” fluistert hij.

Ik ben in shock. Het kan toch gewoon niet dat we binnen een paar uur onze beide ouders verliezen? En plotseling gaat het ritmische piepen van de machine over in een lange, doordringende toon. Ik zoek Susa’s ogen. Verbijsterd staart ze mij aan. Ook papa is dood. Wij zijn vanaf nu alleen. We blijven nog een tijd bij hem zitten, bezoeken mama nog een keer en verlaten pas tegen de avond het ziekenhuis.

Ik word wakker van de eerste zonnestralen. Vrijdag, kwart over acht, geeft de wekker aan. Susa slaapt diep en heeft haar hoofd begraven in de kussens. Na het inchecken hebben we gisteren de Schafers nog bezocht. Ze hebben geprobeerd ons te troosten, en tot in de details hebben ze de laatste dagen van onze ouders beschreven. Die waren net zo gelukkig geweest als de rest van hun leven.

Vandaag moeten alle formaliteiten geregeld worden. Klaus heeft al contact opgenomen met een begrafenisondernemer, die het transport regelt in samenwerking met een Spaans bedrijf en de lokale instanties. Ik sta op het balkon van onze kamer, rook de derde sigaret van deze morgen – dit is geen goed moment om te stoppen – en stuur David een kort SMS’je. Het zand reflecteert de zonnestralen, de golven likken aan het strand – het is hier een klein paradijs eigenlijk. Ik heb voor het ontbijt roomservice besteld, want in onze huidige situatie wil ik geen vrolijk lachende mensen, geen krijsende kinderen, geen nieuwsgierige blikken en geen meevoelende obers om ons heen hebben. Pas als het ontbijt er is, wordt Susa wakker.

Haar ogen zijn, net als de mijne, gezwollen en klein, met diepe, donkere kringen. Ik voel me gesloopt. Bij een kop thee en een baguette met jam bespreken we onze dagindeling. Om elf uur moeten we in het ziekenhuis zijn, alle papieren tekenen, met de begrafenisondernemer om tafel gaan zitten en het autoverhuurbedrijf bellen. Uiterlijk half vijf moeten we weer richting Valencia rijden. Klaus heeft vrij genomen om alles in goede banen te leiden. Om zeven uur vanavond vliegen we terug. Op de luchthaven zal de begrafenisondernemer op ons wachten en de kisten overnemen. Bedwelmd, dof en bloedeloos voel ik me, ook Susa is volledig krachteloos.

Om negen uur landen we. Martin haalt ons op. Als we binnenkomen zitten alle vijfde kinderen voor de tv. Klaus staat in de tuin te barbecuen. Hij neemt me in zijn armen, ik huil zacht.

De zon schijnt fel deze zaterdagmorgen, als wij de bosweg naar de begrafenisonderneming inslaan. Links en rechts zijn parkeerplaatsen, verstopt tussen grote oude bomen. We zetten de auto in de schaduw en wachten op Susa die met Martin en de kinderen onderweg is. De wegwijzer vertelt ons dat de ontvangstruimte op de eerste etage is. Meneer Ba’hr verwacht ons al. Samen gaan we de ruimte in, die eerder lijkt op een ruime privébibliotheek dan op de ontvangstruimte van een begrafenisondernemer. Op de ovale, mahoniehouten tafel staan verse koffie, water en sinaasappelsap. Aan de muren hangen doeken die geschilderd zijn door een rouwende, vertelt meneer Bahr. Voor de ramen zitten smeedijzeren tralies, waardoor de afgrijselijke groenbeige stof met bloemetjespatroon van de gordijnen nog lelijker lijkt.

Als meneer Bahr ons met rustige en bedachtzame stem zijn deelneming betuigd heeft, houdt hij een korte voordracht over de dood. “Ik weet hoe pijnlijk dit allemaal voor u is. Hoe onverwacht ook, maar op het definitieve karakter van de dood is niemand ooit voorbereid. De dood is onherroepelijk. Een dierbare wordt van ons weggenomen. Ongeacht hoe vooruitstrevend we ook zijn, hoe technisch ontwikkeld ook, en al geloven we de wereld te beheersen – wij zijn en blijven sterfelijk. Men zou niet alleen het leven, maar ook de dood bewust moeten ervaren.”

Ik zie hoe Jonas en Sofie onbehaaglijk op hun stoelen heen en weer schuiven, terwijl Lisa met haar pop speelt, en ik overweeg even om meneer Bahr te vragen de voordracht te beëindigen. Toch verwerp ik die gedachte weer, want ergens lijkt het me belangrijk – belangrijk voor het rouwproces, belangrijk voor het afscheid, belangrijk voor de herinnering – dat het gezegde gezegd wordt.

“In het leven is het belangrijk om liefde te tonen en om er werkelijk te zijn voor de ander. Voelen we nog hoe goed het doet om samen te zijn met elkaar, onze zorgen en onze vreugde te delen? Ook bij het rouwen zou niemand alleen moeten blijven. Om te kunnen rouwen, heeft ieder mens tijd, ruimte en toestemming nodig. Dat laatste moet iedereen zichzelf geven, het zelf toelaten. Ieder mens kan zijn rouw zelf bepalen en moet dat ook bewust doen. Want iedereen verwerkt op een andere manier.” De klank van zijn stem is rustgevend, aangenaam, en zijn woorden stemmen me tot nadenken.

Martin grijpt voorzichtig Susa’s hand, ze laat het toe en kijkt hem dankbaar aan. Mijn gedachten dwalen af. Ik moet aan het laatste gesprek met mijn moeder denken. Ze zat nog zo vol ideeën en plannen en was nog helemaal niet klaar met het leven. Mijn ouders wilden nog zo veel reizen, zo veel samen beleven.

Bahr vertelt ons dat het mogelijk is om de overledenen op te baren in een uitvaartcentrum, om afscheid van hen te kunnen nemen. Susa en ik zijn het erover eens dat wij dat niet willen. We hebben immers al afscheid genomen.

“De kinderen kunnen vandaag of morgen de lege kisten beschilderen en zo afscheid nemen als ze dat willen,” stelt meneer Ba’hr voor.

“Ja mammie, dat wil ik. Omama vond mijn schilderijen altijd zo mooi. Dan kan ze een hele grote meenemen.” Lisa is opgesprongen en staat met stralende ogen voor me. Ik werp een blik op mijn twee oudsten en Victoria en Jonas – ze knikken.

“Goed! Kunnen we vanmiddag terugkomen?” vraag ik meneer Bahr.

“Ja, natuurlijk. Ik ben hier tot zes uur.”

Dan moeten we nog kiezen tussen begrafenis of crematie. “Nee, mammie, anders gaat mijn schilderij toch kapot,” roept Lisa onrustig. Een begrafenis wordt het, en we bespreken de rest. Het valt ons zwaar om de keuzes te maken voor de muziek, het eten, de drankjes en ik weet niet wat al nog meer. Gelukkig zijn Susa en ik eensgezind. We willen de ceremonie geen zwaarmoedig karakter geven, want onze ouders waren vrolijke mensen, met oog voor de dingen van de wereld. We kiezen voor een paar rock ‘n roll nummers uit de jaren vijftig en speciaal voor mijn moeder wordt Rachmaninov aan het graf gespeeld. Dan wordt de datum vastgesteld: woensdag om tien uur zal de rouwplechtigheid plaatsvinden.

Het is al ver na lunchtijd als we afscheid nemen van meneer Bahr. De magen van de kinderen knorren en ook ik heb een licht hongergevoel. Martin weet vlakbij een restaurant. Tijdens het eten denken de kinderen na over hoe hun schilderij eruit zal komen te zien. Ze kunnen haast niet wachten om te beginnen met schilderen.

Om vier uur zijn we weer bij meneer Bahr en kunnen de kinderen aan de slag: kleurrijke schilderijen, zwart-witte schetsen, zinnen en woorden die zij belangrijk vinden. Als het vijftal vindt dat ze klaar zijn, vermengt verdriet zich met trots. Klaus heeft de intieme, vreemde bijeenkomst vastgelegd op film, Martin heeft foto’s genomen, Susa en ik hebben toegekeken, en we zijn ervan overtuigd, dat we het afscheid van hun grootouders minder zwaar hebben gemaakt, ‘s-Avonds blijven we thuis. De kinderen spelen computergames, en ik ben verbaasd hoe snel ze een weg terug naar het hier en nu vinden.

Morgen moeten Susa en ik naar het huis van onze ouders rijden en ons door de papierwinkel heen werken. Als ik voor het eerst die dag op mijn telefoon kijk, heb ik drie berichten:

Ik ben er voor je! xxx David

Mijn gedachten zijn bij jou. xxx David

Laat van je horen, ik maak me zorgen, xxx David

Het doet me goed van hem te horen.

Lief van je. Het gaat niet goed met mij. Woensdag is de begrafenis. Laat van me horen als alles voorbij is. xxx Andrea

Woensdagmorgen om acht uur breekt de complete gekte los in huis. Ondanks hun verdriet verwarren mijn meiden de begrafenis kennelijk met een modeshow.

“Laat ze toch. Je moeder had het vast prima gevonden,” zegt Klaus, en ik laat ze. Alle drie trekken ze een outfit aan, die ze bij de laatste keer shoppen met oma hebben gekregen. Ikzelf zit behoorlijk bekaf in een zwarte jurk met een zwarte blazer naast Klaus en ik word panisch bij de gedachte aan de komende uren.

De rouwdienst vindt plaats in een kleine kapel, die naast de begraafplaats ligt. De parkeerplaats staat vol met de auto’s van alle vrienden van papa en mama. Als wij om even voor tienen aankomen, valt de regen met bakken uit de hemel. Klaus rijdt de auto tot vlak voor de ingang en laat de meisjes en mij uitstappen. Susa, Martin en de kinderen zijn er al en staan in de prachtig versierde kapel. Links en rechts van de banken staan grote foto’s van onze ouders opgesteld – foto’s die hun verhaal vertellen, momentopnamen uit hun gezamenlijke leven.

Mijn blik valt op de twee kisten, die in het midden op een kleine verhoging naast het altaar staan. De laatste groet – normaal eerder treurig – heeft in dit geval iets vrolijks, onbezorgds, dankzij de door de kinderen beschilderde kisten, door de foto’s, waarop mijn ouders elkaar lachend omhelzen, voor de piramides in Gizeh staan, voor het Alhambra met hun ogen knipperen tegen de zon, hun tuinfeest vieren…Naast de twee kisten een zee van bloemen, bestaande uit witte lelies en witte rozen. Het is precies zoals ze het gewild zouden hebben.

We lopen over het gangpad, gaan nog eenmaal langs de kisten, kijken naar de tekeningen en ik moet glimlachen. Susa is me gevolgd, pakt mijn hand en we gaan samen naar onze plaats terug. De dominee vertelt met donkere stem over het rijke leven van mijn ouders, over vrolijke gebeurtenissen, hun tragische dood en geeft daarmee de dienst een melancholische ondertoon. Na de preek treden Klaus, Martin, Thomas, de advocaat van mijn ouders, en vijf goede vrienden naar voren, tillen de kisten op hun schouders en dragen ze de kapel uit. Ik weet niet hoe meneer Bahr het voor elkaar heeft gekregen, maar op hun laatste reis worden mijn ouders door Elvis, Frank Sinatra en Dean Martin begeleid: ‘Everybody needs somebody sometimes’ en ‘When the moon hits the sun, it’s amore’. Susa, de kinderen en ik volgen zwijgend.

Na een korte toespraak en de zegening van de dominee zakken de kisten op de klanken van Rachmaninovs pianoconcert nr. 9 in g-mol, opus 40, langzaam naar beneden. De vrede, die ik een moment lang heb gevoeld, is verdwenen. Ik mag niet instorten, Sofie en Victoria snikken, ook Jonas laat zijn tranen de vrije loop en Maxi houdt Lisa stevig in haar armen. Susa en ik kijken elkaar aan, stilzwijgend halen we ze alle vijf naar ons toe, drukken ze tegen ons aan en houden elkaar vast, alsof we elkaar nooit meer los willen laten. Met moeite werp ik nog een laatste roos op de kisten; voor de traditionele schep aarde ontbreekt me de kracht.

Het was verschrikkelijk. Het vrolijke begrafenismaal viel ondanks nog meer feel-good-hits uit de jaren vijftig uiterst droevig uit. Er moest steeds iemand huilen. Er werd steeds weer iemand overmand door herinneringen…

Vanmiddag hebben Susa en ik een afspraak bij Thomas. Hij heeft het testament al bij het kantongerecht neergelegd. Eigenlijk moesten we nog wachten tot we het testament door een hogere ambtenaar zouden krijgen toegestuurd en de zes weken durende, wettelijk voorgeschreven wachtperiode voorbij was. Maar Thomas wil het testament nu al voor ons openen. Om één uur komen we bij hem aan.

Het kantoor is in de afgelopen jaren nauwelijks veranderd: donkerbruine, open, houten kasten, waarin dierbare voorwerpen uit voorbije jaren en een paar vergeelde foto’s staan. De bruine leren fauteuils in de wachtruimte hebben net als de parketvloer betere tijden gekend. Thomas vraagt ons binnen en loopt om zijn massieve bureau heen, waar de akten opgestapeld liggen. Er hangt een zware sigarenlucht.

Susa en ik laten ons in de twee met donkerrood fluweel beklede stoelen vallen en wachten geduldig af. Thomas heeft ons de afgelopen dagen met raad en daad en al zijn contacten terzijde gestaan en de papierwinkel voor ons afgehandeld. Wat hij ons meedeelt is voor mij dan ook geen grote verrassing, maar zo minutieus vastgelegd – uiteindelijk toch indrukwekkend.

Onze ouders bezitten naast hun penthouse een groot huis in een nabijgelegen dorp, vier woningen van gemiddelde grootte in Keulen, aandelen, verzekeringen en een onverwacht hoog bedrag aan spaargeld. Als Thomas na een klein uur klaar is, zijn Susa en ik sprakeloos. Thomas geeft ons nuttige tips en vooral de raad om alles eens rustig te laten bezinken.

Als we eindelijk weer buiten komen, is de lucht helder en waait er een aangenaam windje. In het afgelopen uur heeft zich boven de stad een geweldige onweersbui ontladen. Een onweer waar wij helemaal niets van gemerkt hebben. We rammelen van de honger en gaan in het eerste het beste café zitten.

“We moeten het huis in om te beslissen wat we met alle spullen doen,” zeg ik met volle mond. Susa zwijgt, vermijdt mij aan te kijken en staart naar haar clubsandwich.

“Morgen?” vraag ik.

“Ja, snel. Ik wil het achter de rug hebben,” zegt ze meer tegen haar sandwich dan tegen mij.

De kledingkast van mijn moeder blijkt een ware schatkist te zijn. Naast de outfïts die wij kennen, heeft mijn moeder avondkleding met bijpassende schoenen, cocktailjurken en een la vol pikante niemendalletjes. Ik moet lachen – onze ouders stonden werkelijk nog midden in het leven – roep Susa en we snuffelen samen verder. In de gang, waar mijn handtas staat, klinkt een zacht gepiep:

Hallo droomvrouw, hoe gaat het met je? Hoop dat je alles enigszins overleefd hebt. Mis je! Kunnen we elkaar misschien zien? xxx

Ik ben blij dat de vlinders voor het eerst weer terug zijn, dat ik David gauw weer kan zien. Maar wanneer? Snel, dat weet ik wel.

Na vier uur zijn we erdoorheen, maken een kop koffie en barsten bij de aanblik van de lege kasten in tranen uit. Gelukkig gaat de voordeurbel en moeten we ons beheersen. Martin heeft een koerier laten komen die alle dozen en zakken direct naar het Rode Kruis brengt. De volgende dagen brengen we veel tijd door in het huis van mijn ouders. Susa en ik praten veel en huilen nog meer. We bladeren door fotoalbums, kijken naar oude, door onze vader gemaakte High 8-films, zwelgen in herinneringen aan moeders keuken en nemen iedere dag een beetje meer afscheid. We zetten grote ogen op als we het sieradenkistje van mama uit de kluis halen. Het glittert en fonkelt, maar het mooiste is: het is allemaal echt. Heeft ze stiekem de kroonjuwelen van de tsaar meegenomen?

“Normaal gesproken krijg je als echtgenote wel eens een éénkaraats diamant als je wederhelft buiten de deur gesnoept heeft. Geloof jij dat papa zo wild is tekeergegaan?” vraagt Susa met twinkelende ogen.

“Nee, natuurlijk niet. En zelfs al deed hij dat wel, dan wil ik dat absoluut niet weten. Heb jij jouw edelsteen eigenlijk al gekregen?”

“Dat zou mooi zijn. Ik krijg alleen maar gelul te horen; als ik Martin moet geloven, is alles hoe dan ook mijn schuld.”

“Waaét?” Ik moet het wel haast verkeerd hebben gehoord.

“Ja, serieus. Waarschijnlijk verwacht hij nog eerder een cadeau van mij. Omdat ik zo verschrikkelijk ben en hem niets anders restte, moest hij gewoon iets met Doris beginnen. Laten we van onderwerp veranderen, anders smijt ik hem er direct uit zodra ik weer thuis ben.”

“Hoe gaat het eigenlijk nu thuis?”

“Hij is nu heel bezorgd maar ik merk steeds vaker dat ik mijn respect voor hem kwijt ben en ik weet niet of dat nog te herstellen is.” Susa klapt de sieradenkist weer dicht.

Drie weken zijn er voorbijgegaan sinds de begrafenis. Vanavond zie ik David, eerder was er gewoon geen tijd. Om zeven uur moet ik bij hem zijn. Ik ben behoorlijk opgewonden terwijl ik voor de kledingkast sta. Onze laatste avond liep niet bepaald over van harmonie en onbezorgdheid. Ik had het gevoel dat hij ergens voelde wat ik hem zou gaan zeggen. Ik ben benieuwd of hij de draad weer wil oppakken. Toch bereid ik me erop voor dat dit misschien onze laatste ontmoeting is, want op het moment kan ik het me totaal niet voorstellen dat ik Klaus zou verlaten.

Een halfuur later zit ik met een berg mascara op mijn wimpers en Opium achter de oren in de auto. Ik sta even stil voor zijn deur, overweeg of ik niet gewoon weer moet omkeren en naar huis rijden, maar het verlangen is te groot, dus ik druk op de bel. Het diepe bromgeluid van de deuropener klinkt vertrouwd. Honderdtien traptreden, de deur staat open en de stem van David Coverdale dreunt uit de boxen ‘Here I go again on my own’. Is dat nou nodig? Net dit lied? Vanuit de keuken hoor ik de donkere stem van mijn David.

“Kom binnen, ik maak net een fles wijn open, je wilt toch wel een glaasje, of niet?”

“Ja,” is het enige dat ik kan uitbrengen. Verloren sta ik in de woonkamer, mijn handtas stevig tegen me aangedrukt. Met twee glazen in de hand komt hij de keuken uit. Hij ziet er adembenemend uit en heeft een magnetische aantrekkingskracht op me. Langzaam zet hij de glazen op de tafel, verliest me daarbij geen seconde uit het oog, legt zijn handen eerst op mijn schouders en dan om mijn gezicht en kust me behoedzaam, tot we gegrepen worden door passie. De kus houdt niet meer op, terwijl we elkaar haastig de kleren van het lijf rukken en datgene doen wat verliefden doen. Het leven – mijn dubbelleven – is terug!