Elf

Toen ik maandag uit school thuiskwam, plofte ik neer op de sofa en gooide mijn tas op de grond. Mam zat te lezen. “Fijne dag gehad?” vroeg ze. Ze vouwde een hoekje van de bladzijde om en legde haar boek neer.

“Mmm.” Ik pakte een glas melk uit de koelkast.

Ik kon haar bijna niet aankijken. Hoe kreeg ik haar ooit zover dat ze me zou geloven? Op de een of andere manier moest ik haar zelf doen inzien waar meneer Beeston toe in staat was. En ik moest Jake nog vinden. Hoe ging ik dat aanpakken?

Een zacht geklop op het dak schrikte me op uit mijn gedachten. Ik balde mijn vuisten. Als dat meneer Beeston was, dan…

“Hallo, Emily,” zei Millie geheimzinnig terwijl ze zich uit haar grote zwarte cape wikkelde.

“Ga je uit?” vroeg ik aan mam.

“We hebben de jaarlijkse algemene vergadering van de baaibewoners. Heb ik je vorige week verteld.”

“Echt?”

“Het is prettig om te weten dat ik hier niet de enige ben met het geheugen van een goudvis.” Terwijl ze me voorbijliep kneep ze me in mijn wang.

Ik keek op mijn horloge. “Maar het is nog maar zes uur!”

“Ik moet er vroeg zijn om de deur open te doen. Het is in de boekwinkel,” riep ze vanuit de gang. “Bedankt, Millie,” voegde ze eraan toe. “Trek het bankbed maar uit als ik te laat ben.”

“Misschien doe ik dat wel,” antwoordde Millie. “Ik heb weinig energie over vandaag. Ik denk dat ik weer een shiatsu-behandeling nodig heb, of nieuwe Ginkgo-Biloba-tabletten.”

“Goed,” zei mam, en ze knoopte haar jas dicht. Nog een klop op het dak deed me weer schrikken.

“Nou moe, Emily, je bent een beetje zenuwachtig vanavond.” Mam ging met haar hand door mijn haar, toen het gezicht van meneer Beeston in de deur verscheen.

Ik bevroor.

“Ik ben het maar,” zei hij en hij keek de kamer rond zonder binnen te komen.

“Je hebt niet gezegd dat hij ook meeging,” fluisterde ik en pakte haar jas vast, terwijl meneer Beeston buiten wachtte.

“Natuurlijk gaat hij ook mee, hij is de voorzitter!” fluisterde ze terug. “En hij heeft aangeboden om me te helpen met alles klaarzetten,” voegde ze eraan toe. “Wat overigens heel aardig van hem is.”

“Mam, ik wil niet dat je gaat!”

“Je wilt niet dat ik ga? Wat krijgen we nou?”

Wat kon ik zeggen? Hoe kreeg ik het voor elkaar dat ze me geloofde? Ze wilde geen woord ten nadele meneer Beeston horen, die lieve, aardige, eenzame man. Nou, ik zou haar bewijzen dat hij dat helemaal niet was.

“Ik wil alleen maar…”

“Toe nou. Stel je niet aan.” Ze maakte mijn vingers los van haar mouw. “Millie zal op je passen. Ik ben in de winkel voor noodgevallen. En dan bedoel ik ook noodgevallen.” Ze gaf me een snelle kus, wreef met haar duim over mijn wang en was verdwenen.

“Waarom ga jij niet naar de vergaderingen van de baaibewoners, Millie?”

“O, ik geloof niet zo in al dat democratische gedoe en die onzin,” zei ze, en ze schoof me van de sofa af, zodat ze kon gaan zitten.

We zaten zwijgend voor de tv. Toen The Bold and the Beautiful afgelopen was, wachtte ik tot ze zou zeggen dat het bedtijd was. Maar dat deed ze niet. Ik keek naar de sofa tegenover me; ze lag op haar zij met haar ogen dicht en met haar mond een beetje open.

“Millie?” fluisterde ik. Geen antwoord. Ze was diep in slaap!

Ik slingerde mijn benen over de armleuning van mijn stoel en begon te zappen. Alles even vervelend. Ik bleef kijken naar een programma over mensen die, zonder reden, idiote toeren uithaalden. Een vrouw, die zei dat ze hoogtevrees had, stond op het punt om een bungee-jump te doen. Waarom?

Ik had nog nooit in mijn leven iemand zo bang zien kijken. Ze zag grijs. Toen de camera uitzoomde van haar verschrikte ogen, haalde ze diep adem en wierp zichzelf met haar hoofd naar beneden van een steile rots.

Na de sprong kwam er een klein meisje aanrennen om haar te omhelzen. De vrouw grijnsde van oor tot oor. “Ik moest het doen,” zei ze voor de camera. “Laura moet naar Amerika voor een operatie en ik kon haar gewoon niet alleen laten gaan, dus besloot ik dat het tijd was om mezelf met mijn angsten te confronteren. Soms moet je gewoon de touwen losmaken waarmee je vastzit en ervoor gaan.” Ze omhelsde haar dochter weer; ze huilden alletwee. Het was eigenlijk allemaal een beetje om te kotsen.

Maar later, toen ik mijn tanden stond te poetsen, bleven de woorden van die vrouw in mijn hoofd zitten. Er was iets mee waardoor er bij mij een luikje openging. Wat was dat? Ik liet de woorden in mijn hoofd ronddarren tot er één stukje bleef haken: “Gooi de touwen los…en ga ervoor.”

O, jeminee, dat was het! Dat was nou precies wat ik moest doen: naar het Grote Zeemeren Rif toe zwemmen was misschien te ver, maar met de boot kon het wel! En nu had ik de gelegenheid. Misschien was dit wel mijn enige kans.

Kon ik dat wel? Echt? Ik keek op de badkamerklok. Halfnegen. Mam zou nog lang niet terugkomen en Millie was diep in slaap in de andere kamer. Wanneer zou ik ooit nog zo’n kans krijgen? Nu of nooit.

Ik pakte de sleutel van de motor en kroop naar buiten. Ik had misschien nog ongeveer een half-uur voor het donker was. Maar in het donker kon ik het trouwens ook; ik was gewend geraakt aan de zee bij nacht.

Maar wist ik nog hoe ik met de boot moest omgaan? Ik had er maar een paar keer mee gevaren. Om de paar jaar moeten we naar Southpool Harbour om de romp te laten nakijken en mam laat de boot dan, voor een deel van de route, aan mij over. We gebruiken het zeil bijna nooit – ik weet niet eens waarom we een zeil hebben.

Het was rustig op de boulevard, afgezien van de rinkelende en kletsende masten in de wind. Ik trok aan mijn haar en wond het verwoed om mijn vingers. Ik zag er waarschijnlijk net zo uit als die vrouw voor haar bungee-jump. Maar nu wist ik hoe ze zich voelde. Ik moest het gewoon doen, hoe gevaarlijk, of hoe eng of gek het ook mocht zijn.

Terwijl ik aan de touwen trok keek ik nog een laatste keer de pier af. Verlaten.

Bijna.

Iemand kwam de automatenhal uit. Ik dook onder de mast en wachtte. Het was Mandy’s moeder! Ze liep de pier af, waarschijnlijk naar de vergadering. Een gestalte stond in de deuropening van de hal. Mandy!

Ik dook weer naar beneden en wachtte tot ze weer naar binnen ging. Had ze me gezien?

Het touw werd slap in mijn handen, ik dreef weg van de steiger. Ik was nog wel zo dichtbij dat ik terug kon springen en de boot weer binnen kon trekken, maar hij dreef per seconde verder af. Wat moest ik doen? Er was nog tijd om het af te blazen.

Een windje lichtte de voorkant van de boot uit het water en zonder erbij na te denken was de beslissing genomen. Ik keek om naar de automatenhal. Ze was weg. Ik gooide het touw op de steiger en draaide het contactsleuteltje om.

Er gebeurde niets.

Ik probeerde het nog een keer. Nu startte hij en ik hield mijn adem in toen het bekende plof-plof de stilte van de avond verbrak.

Ik draaide me om om te zien wie daar riep.

“Vismeisje!”

Mandy! Ze kwam onze steiger op.

“Wat ben jij aan ‘t doen?” riep ze.

“Niets!” Niets? Wat was dat nou voor stomme opmerking.

“O, ik weet het al. Loop je weg omdat Julie geen vriendin met je wil zijn?”

“Wat?”

“Ze wil je niet meer zien omdat je haar afgelopen weekend hebt laten zitten. Het was maar goed dat ik er was. Dat er iemand was die het wel kon schelen hoe ze zich voelde.” Mandy hield even stil om een duivelse glimlach over haar gezicht te laten kruipen. “Jouw moeder weet natuurlijk dat jij met de boot gaat varen?”

“Tuurlijk!” zei ik snel. “Ik breng hem alleen maar naar Southpool.”

“Ja, zal wel. Zullen we dat dan maar even checken?” Ze zwaaide met haar mobieltje.

“Dat doe je niet!”

“O, nee? Wedden? Dacht je nou echt dat ik niet op zo’n gelegenheid heb zitten wachten? Schijnheilige trut die je bent. Je doet net alsof je zóóó lief en onschuldig bent.”

De boot dobberde verder weg van de steiger.

“Waarom heb je zo’n hekel aan me?” riep ik boven de motor uit.

“Ahum, eens even denken.” Ze ging overdreven met haar vinger naar haar mond en wendde haar blik af, alsof ze het tegen een publiek had. “Door haar schuld krijg ik huisarrest, ze pikt mijn beste vriendin af, zet de zwemleraar tegen me op en ze is een grote, dikke, vette UITSLOVER!” Mandy keek me weer aan: “Ik zou het echt niet weten.”

Toen draaide ze zich om, liep de steiger af en zwaaide ondertussen met haar mobieltje.

“Mandy, niet doen! Alsjeblieft!”

“Misschien doe ik het wel, misschien doe ik het niet,” riep ze over haar schouder. “Tot ziens.”

Wat nu? Ik kon niet terug. Dit was waarschijnlijk mijn enige kans om mijn vader te vinden. En Mandy Rushton ging dat niét verpesten. Ik zette haar woorden uit mijn hoofd. Ze hield me niet tegen, dat gebeurde mooi niet!

Ik focuste weer op mijn plan.

Even later hield ik de boot van de pier af en stuurde met de helmstok in mijn handen voorzichtig de haven uit. Ik ging bij mezelf na hoe ik met de boot naar Southpool was gevaren en probeerde mezelf ervan te overtuigen dat wat ik nu deed daar niet zo erg veel van verschilde.

Toen ik de zee op voer, keek ik om naar de baai van Brightport. De laatste zonnestralen twinkelden en schitterden op het water als kleine spotjes. Een waternevel legde zich op mijn haar.

Ik deed mijn ogen even dicht toen ik dacht aan wat ik aan het doen was. Ik moest het Grote Zeemeren Rif vinden. Ik wist ongeveer waar het was van die keer toen we halverwege waren gekomen. Dus speurde ik de horizon af en richtte me op het stukje dat lichter was dan de rest. Het stukje dat in honderden kleuren zou glinsteren als ik dichtbij kwam. Het werd plotseling donker terwijl ik langzaam door het water kliefde. De Koning doet nooit iets overhaast. Mijn hand aan de helmstok werd koud. En ik werd nat. De Koning bonkte op het water, gleed voort op de deining, rees dan omhoog en stuiterde weer naar beneden over de golven. Toen ik vertrok, was het water best kalm geweest. Hoe verder ik naar buiten voer, hoe hoger de golven werden.

Een voor een verschenen de sterren boven me. Al snel was de nachtelijke hemel ermee bezaaid. Ertussenin hing een dikke halvemaan. De andere helft was alleen als omtrek gedeeltelijk zichtbaar alsof die nauwelijks de komst van de volle maan kon afwachten.

De Koning slingerde heen en weer en ploegde langzaam door de golven. Begon het al ergens op te lijken? Ik keek achterom. Brightport was mijlenver weg! Als ik één oog dichtkneep en mijn hand voor mijn gezicht hield, kon ik de hele stad achter mijn duimnagel verstoppen.

De boot ging op en neer, klom tegen de golven omhoog, stuiterde op de deining en kwam langzaam steeds dichter bij het Grote Zeemeren Rif.

Mijn ogen begonnen te tranen van het ingespannen turen naar het stukje licht aan de horizon dat glinsterde en glom en geleidelijk dichterbij kwam. Ik stond mezelf toe weg te dromen over de ontmoeting met Jake.

Het zou me lukken om de gevangenis in te komen en dan zouden we samen ontsnappen. Nog voordat iemand in de gaten had dat hij gevlogen was, zouden we met hem in de boot verstopt terug naar de pier koersen. Dan zou mam van de vergadering thuiskomen. Jake zou in het water wachten aan het einde van de pier en ik zou mam vragen om een eindje te gaan wandelen. Dan zou ik haar daar even alleen laten en dan zou hij opduiken. Ze zouden elkaar zien en dan zou het zijn alsof ze nooit van elkaar gescheiden waren geweest. Mam zou zich alles herinneren en we leefden nog lang en gelukkig. Voortreffelijk plan.

In ieder geval een voortreffelijke dagdroom. Ik had niet echt een ‘plan’.

“EMILY!” Een stem brak mijn droom aan stukken. Ik draaide me snel om en speurde de nachtelijke hemel af. Achter me was een schim. Die was nog ver weg, maar kwam dichterbij. Een boot. Zo’n klein motorbootje met buitenboordmotor dat ze in de zomer verhuren. Toen het dichterbij kwam, kon ik de silhouetten van twee mensen zien, eentje voorovergebogen voorin en eentje achterin aan het roer.

“Emily!” Een vrouwenstem. En niet zomaar eentje. Mam!

Toen herkende ik de andere stem.

“Kom jij eens terug, jongedame! Ik weet niet wat je van plan bent, maar ik zou er maar mee ophouden en wel nu!”

Meneer Beeston!

Ik duwde de helmstok in de andere richting en ging snel aan de andere kant zitten toen de boot van richting veranderde. Ondertussen gaf ik zo veel mogelijk gas. “Kom op, kom op,” siste ik de boot toe. Daarop begon die te sputteren en te puffen, maar ging niet sneller.

“Wat doen jullie hier?” riep ik boven de motor en de golven uit.

“Wat ik hier doe?” riep mam. “Emily, wat ben jij aan het doen?”

“Maar je vergadering dan?”

De motorboot kwam dichterbij. “De vergadering is afgelast toen de dochtervan mevrouw Rushton helemaal over haar toeren opbelde. Ze dacht dat je in gevaar was.”

Ik had kunnen weten dat ze het zou doen! Ik snapte niet dat ik ook maar een moment had kunnen denken dat ze het niet zou doen.

“Het spijt me, mam,” riep ik. “Ik moet dit doen. Later zul je het begrijpen. Je moet me vertrouwen.”

“O, schat, kom alsjeblieft terug,” riep mam. “We komen er wel uit, wat het ook is.”

De motor van de Koning begon weer te sputteren en leek langzamer te gaan. Ondertussen werd ik kletsnat van het zeewater terwijl we op de golven stuiterden, rolden en loodrecht naar beneden doken als van een bergkam.

“Moet je nou zien wat je je moeder aandoet,” riep meneer Beeston. “Ik wil het niet hebben, hoor je dat? Ik sta dit niet toe.”

Ik ging met mijn mouw over mijn gezicht. “U hebt niets over mij te vertellen,” riep ik terug en mijn boosheid verdreef mijn angst en mijn voornemen om me aan mijn domme belofte jegens hem te houden. “U bent mijn vader niet.”

Meneer Beeston gaf geen antwoord. Hij had al zijn aandacht voor iets anders nodig en had me bijna ingehaald. Ondertussen gloeide en groeide het glinsterende licht. Ik kon al bijna de verschillende kleuren zien. Kom op, Koning, dacht ik. Nog eventjes. Ik keek achterom naar de motorboot. Mam had haar handen voor haar gezicht geslagen. Meneer Beeston hield het roer stevig vast met een gekweld en vertrokken gezicht.

“U herinnert zich mijn vader toch, hè?” riep ik naar hem. “U weet wel, uw ‘beste vriend’. Wat voor iemand liegt er nou jarenlang tegen de vrouw van zijn beste vriend, hè?”

“Ik weet niet wat voor rare ideeën je in je hoofd hebt gehaald, mijn kind, maar ik zou ze nu maar opgeven – voordat ik dat voor je doe.”

De ogen van meneer Beeston gloeiden als die van een kat toen ze mijn blik kruisten. “Zie je niet hoe erg je je moeder overstuur maakt?”

“Ik mijn moeder overstuur maken? Ha! Alsof ú dat wat kan schelen!”

“Emily, alsjeblieft,” riep mam met haar armen naar me uitgestrekt. “Wat het ook is, we kunnen erover praten. Geef meneer Beeston niet de schuld. Hij probeert alleen maar te helpen.”

“Vooruit, Koning,” zei ik hardop toen de motor knalde en knetterde. “Mam.” Ik draaide me naar haar om. Ze waren nog maar een paar meter van me verwijderd. “Meneer Beeston is niet wie hij zegt dat hij is. En hij probeert je helemaal niet te helpen.”

Toen hield de motor ermee op.

“Wat mankeert er aan dit ding?” riep ik.

“Je weet toch dat we nooit veel benzine aan boord hebben,” riep mam. “Dat is brandgevaarlijk.”

“Brandgevaarlijk? Wie heeft je dat verteld?”

“Ik,” riep meneer Beeston. “Ik zou niet willen dat jullie jezelf bezeren.” Hij lachte naar me met die akelige lach van hem. Hij had ons leven totaal onder controle gehad!

Dat deed het ‘m. Ik stond op en strompelde naar voren om de mast te grijpen. Dan ging ik de rest van de weg maar zeilen!

Ik maakte een touw onder aan de mast los en probeerde het hoofdzeil te hijsen. Ik sjorde en rukte eraan, maar er gebeurde niets. Ik trok aan een ander touw om de giek los te maken, dat dunne rondhout dat onder aan het zeil zit.

Toen het touw aan de andere kant van de giek losschoot, greep ik ernaar – en miste. Het zeil zwaaide naar buiten en ik keek hulpeloos toe hoe mijn laatste hoop meezwaaide.

“O, Emily, houd er nu alsjeblieft mee op,” riep mam toen de boot opzij slingerde. “Je hoeft jezelf niet zo van streek te maken. Ik weet waar het over gaat.”

“Wat? Als je dat weet, wat doe je dan met hem in die boot?”

“Het is heel normaal dat je je zo voelt, schat. Meneer Beesten heeft me verteld dat je een beetje jaloers bent en dat je daarom probeert me tegen hem op te zetten. Maar hij is alleen maar een vriend. Er is geen enkele reden om je er zo over op te winden.”

Het geglinster was nu heel dichtbij. Ik kon kleuren en lichten zien dansen op het wateroppervlak. Het leek wel een demonstratie van vuurwerk. Ik kreunde.

“Mam, dat is niet…”

Ik hield mijn mond toen ik mams gezicht zag. Het was krijtwit geworden zoals het gezicht van die straatartiesten op de markt die doen alsof ze standbeelden zijn. Met een zachte stem, die ik nauwelijks herkende, zei ze: “Niemand zou ooit de plaats van je vader kunnen innemen.” Ze staarde met wijdopen ogen naar de lichten op het water.

“Mijn vader?”

Eventjes stond alles volstrekt stil, als bij een schilderij. De zee bewoog niet, meneer Beesten liet het roer los, mijn moeder en ik keken elkaar aan alsof we elkaar voor het eerst zagen.

Toen ging meneer Beesten plotseling tot actie over. “Nu is het genoeg,” schreeuwde hij. “Ik kom aan boord.”

“Wacht!” riep ik, toen een golfde zijkant van de boot greep.

De Koning helde naar opzij en het zeil zwaaide naar de andere kant.

Meneer Beeston had zich juist aan boord gehesen toen – klabam! – de giek terugzwaaide en hem onderuit sloeg.

“Aaaaah!” Hij greep naar zijn hoofd en viel achterover. Hij kwam met een bons op het dek terecht en bleef plat op zijn rug liggen zonder te bewegen.

Mam gilde en stond op. De motorboot begon wild te slingeren.

“Mam, kijk uit!” Ik rende naar de zijkant en boog eroverheen. “Kom,” riep ik. Ze lag naast de Koning.

Mam bewoog niet.

“Mam, je moet aan boord komen. Kom op, mam.” Ik strekte een arm naar haar uit. “Ik help je wel.”

“Ik…ik kan het niet,” zei ze wezenloos.

“Je kan het, mam. Je moet.” Ik graaide onder de klep van de bankzitting en haalde het zwemvest eruit. De Koning stampte als het rodeopaard op de boulevard. Het zeil wapperde nog steeds buiten de boot, volstrekt onbereikbaar. Terwijl ik me vasthield aan de reling, gooide ik het zwemvest naar mam. “Er kan je niets gebeuren,” riep ik. “Je moet alleen snel aan boord komen voordatje afdrijft.”

Ze staarde me aan.

“Schiet op!”

Mam ging staan in haar slingerende boot met het zwemvest rond haar middel en dook plotseling naar de ladder. Ik greep haar hand toen ze zichzelf aan dek trok.

“O, Emily,” zei ze. “Het spijt me zo.”

“Wat spijt je?”

“Het is allemaal mijn schuld,” zei mam, en ze bleef me met een hand vasthouden. Met de andere hield ze zich aan de reling vast terwijl we heen en weer slingerden.

“Natuurlijk is het niet jouw schuld, mam. Als het iemand zijn schuld is, is het die van meneer Beeston. Hij is niet wat hij lijkt, mam, hij heeft…”

Mam legde haar vinger op mijn lippen. “Ik weet waarom we hier zijn.”

“Je…je…”

“Ik weet het weer.” Mam trok me naar zich toe en hield me stevig vast. Over haar schouder zag ik het water schitteren en glinsteren als bij een laserdemonstratie. Het Grote Zeemeren Rif!

Ik wurmde onder mams greep uit. “Wat herinner je je precies?”

Mam aarzelde. “Het is allemaal een beetje wazig,” zei ze.

Ineens spatte de hemel in lichten uiteen. “Kijk!” Ik wees achter haar. Roze lichten dansten onder het wateroppervlak terwijl talloze kleuren boven het water uit sprongen.

“Ik ken dit,” zei mam met trillende stem. “Hij…nam me hier mee naartoe.”

“Wie? Meneer Beeston?” Zenuwachtig keek ik even naar hem. Hij had nog niet bewogen. Mam klampte zich aan de reling vast toen de boot weer overhelde en ik ging naast haar staan. Haar gezicht zat onder de fijne waterdruppeltjes. Maar toen ik wat beter keek, zag ik dat het helemaal geen zeewater was. Het waren tranen. “Onze eerste verjaardag,” zei ze.

Was ze hier geweest metjake?

“Hij heeft me verteld waar ze hem naartoe zouden brengen.”

“Wïé zou hem daar brengen?”

“Als ze er ooit achter kwamen. Hij wist dat ze hem ooit zouden pakken. We wisten het allebei, maar we konden het niet stoppen, omdat we zoveel van elkaar hielden.”

Mam liet haar schouders hangen. Ik sloeg mijn arm rond haar middel.

“Ik ga hem zoeken,” zei ik, terwijl ik haar nog steviger vasthield.

“Daarom heb ik de boot genomen. Ik deed het voor ons.”

“Ik kan het niet verdragen,” zei ze. “Ik herinner me alles. Hoe kon ik hem vergeten? Hij werd weggehaald, omdat hij van me hield en ik vergat hem helemaal. Hoe kan ik dat mezelf ooit vergeven?”

“Mam, dat is niet jouw schuld! Je bent hem niet zomaar vergeten.”

“Jawel,” slikte ze. “Dat weet je toch. Je vroeg naar hem en ik wist het niet eens. Ik kon me niets herinneren.”

“Maar dat lag niet aan jou.”

Mam veegde een nat haargordijn uit haar gezicht en keek me aan. “Aan wie dan wel?”

Ik wees met mijn duim naar achteren. “Aan meneer Beeston,” fluisterde ik.

“O, Emily. Begin nou niet weer met die onzin!”

“Het is geen onzin!” Ik probeerde zachtjes te praten. Ik wilde niet dat hij wakker werd en alles zou verpesten. “Het is de waarheid. Hij is niet wat hij schijnt te zijn.”

“Emily, maak het alsjeblieft niet erger dan het is.”

“Mam, luister naar me,” snauwde ik.

Ze keek me even recht aan. Toen keek ze naar meneer Beesten. “We moeten even kijken hoe het met hem is.” Mam ontsnapte aan mijn greep en strompelde over het dek naar meneer Beesten.

“Hij komt wel weer bij,” zei ik. “Maak je over hem maar geen zorgen.”

Mam negeerde me en hurkte bij meneer Beesten neer. Ik hurkte naast haar toen ze zich over zijn borst heenboog en luisterde. Toen keek ze naar me op met een gezicht dat nog witter zag dan de miljoenen sterren die boven ons schenen.

“O, mijn God,” zei ze. “Ik denk dat we hem vermoord hebben.”