Een tijdlang zei er niemand iets. Toen begon langzamerhand iedereen zachtjes met elkaar te fluisteren, zoals wanneer je bij de dokter bent en je net moet doen alsof het een misdaad is als je praat. Misschien was het dat hier ook wel. Een heleboel andere dingen waren het ook blijkbaar.
Ik ging weer zitten en keek zenuwachtig naar boven om te zien of ik mams aandacht kon vangen. Ze zat met haar hoofd in haar handen. Was ze kwaad op me?
∗
Zo zaten we een hele tijd. Het was bijna stil in de rechtszaal terwijl we wachtten. Sommigen gingen weg; een paar anderen pakten hun lunchtrommeltjes en knabbelden op zeewierboterhammen.
∗
Toen gingen de hekken vooraan in de zaal open. Neptunus kwam weer naar binnen. Iedereen sprong overeind.
Neptunus gebaarde ongeduldig met zijn drietand dat we weer moesten gaan zitten.
∗
Hij wachtte tot het helemaal stil was in de rechtszaal voordat hij zijn mond opendeed.
“Emily Windvlaag.” Hij keek naar me en gebaarde streng dat ik moest gaan staan. Ik gaf een slag met mijn staart en stond zo recht mogelijk. Hij keek naar mam en wees weer naar boven. “Mary Penelope Windvlaag,” las hij op van de kaart die voor hem lag en mam stond op. “Jullie beiden hebben MIJ en MIJN wetten getrotseerd!”
Ik slikte moeilijk.
“Mijn koninkrijk heeft generaties lang goed gefunctioneerd bij deze wetten. Ik bedenk ze; jullie houden je eraan. Zo zit het in elkaar!”
Ik probeerde vast te wennen aan het idee van het leven in een cel met een bed van zeewier en met zeeslakken tegen de muur.
“DURVEN jullie te zeggen dat ik het bij het verkeerde eind heb?” ging hij door en met ieder woord ging hij harder praten. “Denken jullie dat jullie het beter weten dan IK? Dat is NIET ZO!”
Hij boog naar voren om me aan te staren. Wat zou ik krijgen? Tien jaar? Twintig? Levenslang?
Hij wachtte eeuwenlang. Toen hij weer begon te praten, was er een zachtheid in zijn stem geslopen. Hij praatte zo zacht dat ik mijn adem in moest houden om hem te verstaan.
“Nochtans…” zei hij en hield stil. Hij streelde zijn baard. “Nochtans,” zei hij weer, “hebben jullie vandaag iets naar voren gebracht. Iets dat boven de wet staat.” Zijn stem werd nog zachter. “En dat daarom ook niet gestraft kan worden.”
Ik hield mijn adem in toen hij wachtte en op de zijkant van zijn drietand klopte.
“Jullie worden allebei in vrijheid gesteld!” bulderde hij ten slotte.
Er ging een schok door de rechtszaal, gevolgd door een stroom van gemompel. Neptunus hief zijn drietand en keek kwaad de zaal rond. Het was onmiddellijk stil.
“Jullie hebben mijn wetten getrotseerd,” ging hij door. “Maar om welke reden? Moet ik doen alsof ik dat niet begrijp? Of dat ik dat gevoel niet ken? Nee! Ik ben geen hypocriet! En ik straf jullie niet voor liefde, dat weiger ik. Mevrouw Windvlaag.” Hij wendde zich tot mam. Er kwam een lange diepe zucht, die hoorbaar uit zijn keel kwam. En toen: “Uw echtgenoot wordt ook in vrijheid gesteld.”
Er vloog weer een schok door de rechtszaal.
“Op één voorwaarde,” vervolgde hij. “Jullie drieën voegen je bij een leefgemeenschap op een eiland op een geheime plek. Dat wordtvan nu af aan jullie thuis. Als jullie niet aan die voorwaarde voldoen, worden jullie streng gestraft. Hebben jullie dat begrepen?”
Hij staarde ons beiden aan. Ik knikte hevig. Had ik het goed gehoord? Zou ik mijn vader écht weerzien?
De meerman met de gouden jas ging plotseling staan. “Vergeef me, Majesteit,” zei hij met een diepe buiging. “Maar het andere meerkind? Er kan beroering ontstaan, als…”
“Zorg dat ik ze niet onder mijn staart vind,” blafte Neptunus. “Wat mij betreft, gaat ze met de anderen mee. Overleg dat met haar ouders. En anders wis je haar geheugen.”
“Uitstekend, Majesteit.” Hij ging weer zitten.
Neptunus speurde de rechtszaal rond. “En misschien kunnen jullie allemaal thuis vertellen dat jullie koning niet alleen een strenge vorst is, maar ook een rechtvaardig en meedogend vorst.” Zijn blik viel op mij. “Een die niet langer zijn volk straft voor louter liefhebben.”
Toen stond hij op van zijn troon en stampte met zijn drietand op de vloer. “De zaak is gesloten,” bulderde hij en verliet de rechtszaal.
Daarna ging alles heel snel. De zaal barstte los in lawaai. Het meervolk klapte en juichte; anderen zaten met elkaar te kletsen. Een paar kwamen naar de beklaagdenbank om mijn hand te schudden.
“Mag ik nu weg?” vroeg ik aan mijn bewaker. Hij knikte kortaf en wees naar de uitgang terwijl hij me mijn handboeien afdeed.
Buiten het gerechtsgebouw greep een zeemeermin die haar haar in een knot had me bij de hand. “Je moeder wordt apart begeleid, je ontmoet haar zo,” zei ze. “Laten we zorgen dat je hier wegkomt.”
“Wie ben…” begon ik, maar ze had zich al omgedraaid en trok me mee naar een boot die op een kruising leek van een limousine met een onderzeeër. Lang en wit met gouden handgrepen op de deuren.
Bij de boot had zich een menigte verzameld. “Emily, kun je iets zeggen over hoe je je voelt?” vroeg een van hen met een zwart rietje en een notitieboekje in de aanslag. Ik herkende haar als een van de journalisten uit de rechtszaal.
“Emily wil nu niet praten,” zei de zeemeermin. “Ze moet…”
“Ik voel me prima,” zei ik. “Ik kan bijna niet wachten tot ik mijn vader en moeder weer samen zie.”
“Dank je wel, Emily.” De journaliste begon verwoed te pennen, terwijl ik in de boot werd gestopt. En daar was nog iemand.
“Shona!”
“Emily!”
We omhelsden elkaar stevig.
“We gaan naar een eiland!” zei ik. “En mijn vader komt ook!”
“Riemen om,” beval de zeemeermin vanachter het stuur. Toen schoten we in vliegende vaart naar voren. Terwijl we door het water snelden, vertelde ik Shona alles wat er gebeurd was. “En ze zeiden dat jij ook mee mocht!” rondde ik mijn verhaal af. De andere keuze vertelde ik niet. Haar ouders zouden het er toch wel mee eens zijn?
“Zwiepend!” lachte Shona.
“We gaan naar boven,” riep de zeemeermin voorin toen we schuin begonnen te hangen en langzaam klommen tot we stilhielden. Toen opende ze een luik in het plafond. “Hier ga je eruit,” zei ze tegen me, en ze stak haar hand uit. “Het allerbeste, Emily,” zei ze, “je bent een moedig meisje.”
“Ik zie je gauw,” giechelde Shona en we omhelsden elkaar voordat ik naar buiten klom. Ik stond boven op de boot.
Ik knipperde met mijn ogen tegen het daglicht en probeerde me op de omgeving te oriënteren. De Koning lag vlak voor mijn neus voor anker. Voor de boot wachtte een groep meermannen die twee dikke touwen vasthield. Mam hing over de reling en strekte haar handen uit naar iemand in de zee. Ze hield zijn handen vast.
Ik stond op mijn tenen om te zien wie het was. Even dacht ik dat ik het me verbeeldde. Zo snel kon dat toch niet! Een zwarte haarbos die omhoog piekte waar hij nat was en een paar diepbruine ogen. Toen zag hij mij en het kuiltje onder zijn oog werd dieper toen hij mams handen losliet en naar me toezwom.
“Pap!” Zonder erbij na te denken sprong ik in zee, recht in zijn armen.
“Mijn pareltje,” fluisterde hij terwijl hij me stevig omhelsde. Toen greep hij mijn hand en we zwommen samen terug naar de kant van de boot. Mam strekte haar armen naar beneden en we hielden elkaars hand vast: een kring, een gezin.
Even later barstte achter ons een reeks van geplons en geschreeuw los. Er kwam een troep journalisten op ons af.
“Meneer Windvlaag.” Eentje duwde een microfoon in de vorm van een grote champignon in het gezicht van mijn vader. “Simon Watermark, Radio Meergolf. U hebt het hart van Neptunus doen smelten. Hoe voelt het om geschiedenis te schrijven?”
“Geschiedenis schrijven?” Pap lachte. “Op dit moment is het enige dat ik met geschiedenis heb dat ik terug wil naar twaalf jaar geleden en de tijd met mijn vrouw en dochter wil inhalen.”
De verslaggever wendde zich tot mam: “Mevrouw Windvlaag, is het waar dat uw babysitter u heeft geholpen bij uw plan?”
Toen pas zag ik Millie zitten op een plastic stoel vooraan op de boot. Een van de meermannen had zich tegenover haar op het dek gevleid en liet zijn staart over de reling hangen. Samen keken ze aandachtig naar een pak tarotkaarten dat tussen hen in gespreid lag.
“Zonder haar was het ons niet gelukt,” zei mam.
De verslaggever wendde zich tot mij: “Emily, jij bent een meisje met veel lef. Je hebt natuurlijk hulp gehad; is er iemand die je speciaal zou willen bedanken?”
“Nou, ik zou mijn moeder willen bedanken, omdat ze alles begreep. Ik zou mijn vader willen bedanken, omdat hij op ons heeft gewacht.” Hij gaf me een kus op mijn wang. “En Millie zou ik willen bedanken, omdat ze precies op het goede moment in slaap viel.”
De verslaggever moest lachen.
“En ik zou Shona willen bedanken, mijn beste vriendin. Zonder haar was me dit nooit gelukt.”
Uit mijn ooghoek zag ik een bekend gezicht. Het meervolk praatte en lachte in groepjes om ons heen, maar hij was op zichzelf. Hij keek op en gaf me een beverige, scheve glimlach en hij hield zijn hoofd zo dat het leek alsof hij om vergeving vroeg.
En ik vergaf hem.
Bijna.
Hij moest eerst nog iets voor me doen.
Hij schrok een beetje toen ik naar hem toe zwom. Ik fluisterde mijn idee in zijn oor.
“Een massale geheugenwissing?” flapte hij eruit. “Dat is belachelijk, om niet te zeggen gevaarlijk.”
“Alstublieft, meneer Beeston,” smeekte ik. “Denkt u eens aan alle aardige dingen die ik daarbinnen gezegd heb. Na alles wat er gebeurd is, zou ik u eigenlijk voorgoed moeten haten. Maar dat doe ik niet. Niet als u dit voor mij doet.”
Hij keek me doordringend aan. Wat zag hij? Een meisje dat hij vanaf haar geboorte kende? Misschien iemand om wie hij een heel klein beetje gaf?
“Goed,” zei hij ten slotte. “Ik doe het.”
∗
Ik hield mijn hoofd naar beneden toen we aan de rand van het zwembad stonden. Iedereen om me heen stond in groepjes te praten. Julie stond samen met Mandy in een hoekje te giechelen. Prima, ik had Julie niet nodig. Ik had Shona en een betere beste vriendin dan zij bestond er niet.
Het bloed klopte in mijn oren en maakte me doof voor al het andere.
Bob verscheen. Ik stapte naar voren en stak mijn hand op.
“Meneer, mag ik u alstublieft iets laten zien?”
Bob keek bedenkelijk.
“Ik heb iets geoefend.”
Hij maakte een wegwerpgebaar met zijn hand. “Nou, goed dan,” zei hij met een half lachje. “Laat maar zien.”
Ik liep naar de rand van het zwembad.
“Moet je kijken naar het vismeisje,” spotte Mandy vanuit haar hoek. “Ze slooft zich weer uit.”
“Dat klopt,” zei ik, terwijl ik haar recht aankeek. “Het vismeisje slooft zich uit.”
Ik keek omhoog naar het raam; het zat te hoog. Ik kon niet naar buiten kijken, maar ik wist dat hij daarbuiten was. Hij had het beloofd.
Ik had vijf minuten. Vijf minuten om trots te zijn in plaats van bang. Vijf minuten om vrij te zijn, om mezelf te zijn. Maar ik had vooral vijf minuten om Mandy Rushton de grootste schrik van haar leven te bezorgen!
En daarom dook ik het water in. Ik verbrak het wateroppervlak zo soepel mogelijk en zwom onder water naar de andere kant van het zwembad.
“t Zou wat!” snoof Mandy. “t Vismeisje kan een stuk onder water zwemmen. Woepiedoe!”
Terwijl ze me stond uit te lachen, gebeurde er iets onder water. Mijn staart begon vorm te krijgen. Het bekende gevoel gaf me zelfvertrouwen. Hier ging het om!
Ik dook recht naar beneden. En toen zwiepte ik mijn staart de lucht in. Onder water draaide ik rond en rond en voelde mijn staart steeds sneller rondwervelen en dansen. Ik kon bijna niet wachten om het gezicht van Mandy te zien!
Ik zwom naar de oppervlakte, veegde het haar uit mijn gezicht en keek naar de overkant. Dertig open monden. Volstrekte stilte. Als ze muzikale standbeelden hadden uitgebeeld hadden ze met z’n allen de eerste prijs gehad.
Mandy was de eerste die een stap naar voren deed. “Maar-maar…” sputterde ze. “Maar dat is…hoe deed je…”
Ik lachte. “Weet je wat, Mandy? Ik ben niet bang voor jou – en het kan me niet schelen hoe je me noemt. Je kunt me niet beletten om te zijn wie ik ben. En je kunt me ook niet meer pesten, want ik ga weg. Ik vertrek naar een onbewoond eiland, met een hele groep…”
Een scherpe klop op de deur weerhield me ervan om nog meer te zeggen.
Bob liep er versuft naartoe. Meneer Beeston. Precies op tijd. Hij praatte zachtjes met Bob. “Natuurlijk,” zei Bob vlak en automatisch. “Dat was ik vergeten. Kom binnen.”
Hij draaide zich om naar de klas. “Juist, mensen, we hebben vandaag een bezoeker. Hij komt ons iets bijzonders vertellen.” Meneer Beeston stond voor de klas met een grote zak in zijn hand. “Zo, kinderen,” zei hij, “Nu moeten jullie eens goed luisteren. Ik ga jullie iets vertellen over vuurtorens – en de gevaren van de zee.”
Hij deed de zak open. “Maar voordat we beginnen, heb ik voor iedereen een donut…”
∗
Ik glipte stilletjes het zwembad uit terwijl meneer Beeston ieders aandacht had. Het was net alsof ze me al vergeten waren. Dat zou ook niet lang meer duren, trouwens.
“Dank u,” deed ik met mijn mond terwijl ik achter de klas langs sloop. Hij knikte plechtig bij wijze van antwoord.
Ik sloop weg van het zwembad, verkleedde me vlug en glipte naar buiten. Toen ik achterom keek naar het gebouw, moest ik lachen.
“Dag 1C,” fluisterde ik. Toen draaide ik me om en liep weg.
Diezelfde avond vertrokken we – mam, pap en ik – naar een heel nieuwe wereld waarvan we niet wisten wat ons daar te wachten stond. Wat ik wel wist was dat mijn leven als zeemeermin nog maar net begonnen was. Maar, niet vergeten! Het blijft onder ons.
EOF