Het was zo ver: het moment waar ik steeds zo bang voor was geweest. Ik stapte door de goot met ijskoud water vóór het zwembad. Ik had meneer Bird proberen te vertellen dat ik een wrat had, maar hij gaf me gewoon een paar witte rubbersokken voor mijn voeten. Dus het spel was uit én ik zag er belachelijk uit. Heel fijn. Wat moest ik nou doen? Over vijf minuten zou mijn geheim openbaar zijn. Dan zou iedereen weten dat ik een monster was!
“Kom op jongens, doe er niet de hele dag over.” Bob klapte in zijn handen en ik liep langzaam naar de rand van het zwembad en ging bij de rest van de klas staan. “Straks moeten we er al weer uit en dan zijn jullie nauwelijks in het water geweest.”
Mijn hart ging zo tekeer dat ik het tot in mijn oren voelde bonzen.
“Goed, zij die kunnen zwemmen, mogen dat doen,” zei hij.
Herinner je het niet meer alsjeblieft, herinner je het niet meer alsjeblieft, bad ik in stilte. Er was geen tijd meer; ik moest iets bedenken.
“Hij bedoelt jou.” Mandy Rushton stootte Julie met haar elleboog aan en wees naar mij. “Wat is er aan de hand, vismeisje?” zei ze spottend. “Ben je ineens verlegen geworden?”
Ik probeerde niet op haar te letten, maar Bob keek onze kant op. “Wat is daar aan de…” Toen zag hij mij. “O, ja. Jij kreeg toen toch kramp?”
Ik stapte achteruit tegen de muur en hoopte dat die me kon verzwelgen en dat ik voorgoed zou verdwijnen. Ik kon het niet. Ik kon het niet!
“Als je zover bent, ga je erin.”
Ja, dat had je gedacht – mooi niet.
“Maar doe het kalm aan. We willen niet dat het weer gebeurt.” Hij ging terug naar de anderen. “Goed, jongens. Wij gaan aan de slag.”
“Toe dan, laat ons eens zien hoe een vismeisje het aanpakt,” zei Mandy luid en iedereen in onze buurt draaide zich om om te kijken. Toen gaf ze me een duw naar voren en ik verloor mijn evenwicht. Ik gleed uit op de gladde vloer en belandde met een grote plons in het zwembad.
Heel eventjes vergat ik Mandy totaal. Ze was niet belangrijk. Het enige wat telde was dat ik weer in het water was en me verloor in de romige kalmte, me erin wikkelde als in mijn lievelingspeignoir met een warm en veilig gevoel.
En toen drong het tot me door waar ik was!
Ik zwom naar de oppervlakte en keek omhoog om dertig paar ogen mijn kant op te zien kijken – waarvan minstens eentje me gemeen toe glinsterde en wachtte tot mijn abnormale aard zou blijken!
Ik moest het tegengaan – het moest! Maar het begon al! Mijn benen werden gevoelloos toen ze zich samenvoegden. En idioot die ik was, was ik tot halverwege het zwembad gezwommen! Ik sleurde mezelf door het water, ik spetterde en zeulde mijn lichaam mee en hield mijn benen zo stil mogelijk om het vormen van mijn staart te stoppen. Beetje bij beetje bewoog ik mezelf naar de kant en wiekte met mijn armen als een molen. Ik móést daar zien te komen voordat het gebeurde. Snel, snel!
Naar adem snakkend en hijgend hees ik mezelf uit het zwembad – PRECIES op tijd! Op het moment dat ik mijn lichaam de kant op sleepte, begonnen mijn benen te ontspannen. Hijgend en puffend werkte ik me uit het water en ging aan de kant zitten.
Bob kwam meteen. “Heb je je pijn gedaan?” Hij keek op me neer en ik kreeg plotseling een idee. Ik greep naar mijn voet.
“Mijn enkel,” zei ik. “Ik denk dat ik hem verstuikt heb.”
Bob fronste zijn wenkbrauwen. “Hoe is dat gekomen?”
Ik wilde net zeggen dat ik erin gevallen was toen ik het gezicht van Mandy zag. Ze bespotte me en jouwde me uit. Waarom zou ik haar in bescherming nemen? “Mandy heeft me geduwd,” zei ik.
“Juist, dat betekent voor jullie beiden niet zwemmen deze week,” zei hij. “Ga jij voor de rest van de les maar in de hoek zitten,” zei hij kwaad tegen Mandy. Toen draaide hij zich naar mij. “En jij kunt die enkel maar beter laten rusten.”
Hij ging terug naar de klas en klapte in zijn handen. “Ja, de voorstelling is afgelopen. Zullen we nu dan maar eens gaan zwemmen?”
Ik rilde toen ik terug hinkte naar de kleedkamer, maar niet van de kou. Het kwam meer door wat Mandy zei, wat ze me van tussen haar opeengeklemde tanden toe siste, zo zachtjes dat niemand het kon horen.
“Dat krijg je van me terug, vismeisje,” zei ze. “Wacht maar.”
Ik bleef een beetje achter terwijl Shona voor me uit zwom. Mijn staart begon te flapperen toen we dichter bij het scheepswrak kwamen. De nacht knisperde van de miljoenen sterren. Er was geen maan.
“We zijn er bijna.” Shona dook onder water. Ik volgde haar op een paar meter afstand.
Algauw sijpelde het gouden licht tussen het wier en de rotsblokken door en trok ons naar het schip.
“Shona, we moeten dit niet doen!” flapte ik eruit. “Het heeft geen enkele zin.”
Shona zwom terug naar me toe. “Maar je was toch met me eens…”
“Het leidt nergens toe. Hij is mijn vader niet.”
Ze staarde me aan.
“Mijn vader heeft ons verlaten. Precies wat ik dacht.” Ik vertelde haar wat meneer Beeston had gezegd, en over zijn vreemde, verholen dreigement.
“Ben je er zeker van?” vroeg ze toen ik uitverteld was.
Waarom zou hij liegen? Ik had mezelf die vraag de afgelopen drie dagen zo vaak gesteld. Ik was er nog steeds niet zeker van of ik hem geloofde, maar het was beter dan valse hoop koesteren.
“Ik was er zo van overtuigd…” Shona keek achterom naar het schip. “Moet je horen: waarom gaan we niet gewoon toch? We zijn er bijna.”
“Wat heeft het voor zin?”
“Wat hebben we te verliezen? En er was iets wat ik je wilde laten zien. Iets met de deur in die gang.”
Wat gaf het? Het schip had niets met mij te maken. Er viel niets te vrezen. “Goed,” zei ik.
∗
We gleden de donkere gang door en vonden op de tast onze weg terug langs de glibberige wanden. Ik deed mijn best om de vis met de open bek, die ons naar beneden gevolgd was, niet in de ogen te kijken.
“En wat wilde je me nou laten zien?” vroeg ik terwijl we zwommen.
“Er stond een soort symbool op de deur. Dat was ik helemaal vergeten na alles wat er gebeurde.”
“Wat voor symbool?”
“Een drietand.”
“Waar staat die voor?”
“Het symbool van Neptunus. Hij heeft die drietand altijd bij zich. Daarmee maakt hij onweersbuien, of eilanden.”
“Eilanden? Kan hij complete eilanden maken?”
“Nou, alleen als hij in een goede bui is, dus dat gebeurt niet zo vaak. Meestal maakt hij de vreselijkste stormen op zee!” Shona’s ogen stonden wijdopen en glansden, zoals altijd wanneer ze het over Neptunus had.
“Sommige zeemeerlui zeggen dat hij je in steen kan veranderen met zijn drietand. Zijn paleis staat vol met dieren van steen. Ik heb gehoord dat het allemaal dieren waren die hem ooit ongehoorzaam zijn geweest. Hij kan schepen laten verdwijnen door er alleen maar met de drietand naar te zwaaien, of een feest organiseren voor honderd meermannen en zeemeerminnen, of hij kan vulkanen laten ontstaan uit het niets.”
“Gaaf!”
We waren bij de deur aangekomen. “Kijk.” Shona wees naar de bovenste hoek van de deur: een koperen plaatje met iets erin gegraveerd. Het was heel vaag, maar er was geen twijfel mogelijk over waar ik naar keek.
De afbeelding op de sleutelring van meneer Beeston.
“Maar…maar dat is…” Ik plukte aan mijn zak. “Dat bestaat niet. Het kan gewoon niet!”
“Wat?” Shona kwam naast me zwemmen. Ik gaf haar de sleutelring.
“Waar heb je die vandaan?” vroeg ze.
“Die is van meneer Beeston.” Maar dat kon niet! Ik had iets verkeerds gedaan. Dat moest wel!
“Bij Triton!” hijgde Shona. “Denk je dat…” Haar woorden stierven weg in het waterige donker. Wat ik dacht? Ik dacht helemaal niets meer.
“Zullen we eens kijken of hij past?” Shona pakte de sleutel.
Ik keek met verbazing hoe hij soepel in het slot draaide.
De deur gleed open.
Zonder een woord te zeggen glipten we naar binnen. We bevonden ons in een klein kantoor. Er stond een bureau met stapels gelamineerde folders van om en nabij een meter hoog en papieren die door rotsklompjes op hun plaats werden gehouden. Ervoor stond een kruk aan de vloer vastgeschroefd. Shona zwom naar het bureau en trok ergens aan. Even later floepte er een oranje gloed aan boven me. Ik knipperde toen ik gewend raakte aan het verblindende licht en keek toen naar boven om te zien waar het vandaan kwam. Een langwerpig slijmerig beest met een stuk touw aan zijn staart, kleefde tegen het plafond.
“Een sidderaal,” legde ze uit.
We keken elkaar aan zonder iets te zeggen. “En hoe zit het met die andere sleutel?” zei ze ten slotte, en ze zwom naar een metalen archiefkast in de hoek. Ik probeerde de laden, maar die zaten vast. Ik deed bijna mijn ogen dicht toen ik hem in het slot bovenin probeerde. Pas alsjeblieft niet, pas alsjeblieft niet, zei ik tegen mezelf. Wat zou ik tegenkomen als hij paste?
Ik kon hem er nog niet eens halverwege in krijgen.
Ik slaakte een diepe zucht en was er plotseling erg op gebrand om daar weg te komen.
“Shona, dit is misschien allemaal één groot misverstand,” zei ik, en ik begon me uit het kantoor terug te trekken. Maar toen stootte ik met mijn staart tegen de kruk en gleed achteruit. Een school zwarte kleine visjes ontsnapte onder de tafel vandaan en zwenkte de kamer uit en weg van ons.
“Emily!” Shona trok aan mijn mouw en wees naar iets onder de tafel.
Ik leunde naar voren om het beter te zien. Een houten kist. Nogal groot, met koperbeslag en een ketting eromheen gewonden. Het leek op iets uit Schateïland. Ik zwom onder de tafel en Shona hielp me hem eronder vandaan te trekken.
“Bij Neptunus,” zei ze zachtjes, starend naar iets dat vooraan de ketting hing. Een koperen hangslot.
Ik was niet eens verbaasd toen de sleutel makkelijk in het slot gleed en de koperen haak opensprong. Een rij zilverkleurige visjes knabbelde aan de kist toen ik hem opendeed. Hij zat vol mappen. Ik greep er een paar. De kleuren veranderden van blauw naar groen toen ik ze naar me toe haalde. Terwijl ik de stapel doorsnuffelde trok ik de rest ook te voorschijn. Toen kwam ik bij een map die verschilde van de rest. In de eerste plaats was hij dikker dan de andere mappen. In de tweede plaats zag hij er nieuwer uit.
En in de derde plaats stond mijn naam erop.