Mam slaapt altijd uit op zondag. Ze beweert dat zelfs God op zondag een rustdag nam en ze ziet niet in waarom zij dat ook niet zou hebben. Ik mag haar niet storen tot zij zegt dat het ochtend is, en dat is meestal pas rond de middag.
Ik liep te ijsberen op de boot en wilde dat ze wakker werd. Stel dat ze doorsliep tot in de middag? Een ramp! Ik kon niet het risico lopen dat meneer Beeston eraankwam voordat ik met haar gesproken had. Zodoende brak ik een gulden regel. Ik sloop haar kamer binnen en ging op het bed zitten.
“Mam,” fluisterde ik hard vanaf het voeteneind. Ze bewoog niet. Ik kroop dichterbij en boog me naar haar oor. “Mam,” zei ik wat luider met schorre stem.
Ze deed een oog open en toen weer dicht. “Wa-mt-je?” gromde ze.
“Je moet opstaan.”
“Tisser?”
“Ik wil op stap.”
Mam kreunde en draaide zich om.
“Mam, ik wil samen op stap.”
Stilte.
“Sta alsjeblieft op.”
Ze draaide zich terug naar mij toe en deed haar ogen op een kier open.
“We doen nooit iets samen,” zei ik.
“Moet dat nu? Waarom laat je me niet met rust? Hoe laat is het eigenlijk?”
Ik draaide snel haar wekker om zodat ze het niet kon zien. “Het is al laat. Kom nou, mam, alsjeblieft.”
Mam wreef in haar ogen en draaide zich op haar rug. “Ik neem aan dat ik geen seconde rust krijg tot ik eruit ga?”
Ik lachte hoopvol.
“Als jij weggaat, sta ik op.”
Ik verzette geen voet. “Hoe weet ik dat je niet weer in slaap valt zodra ik weg ben?”
“Emily! Ik zei dat ik op zou staan en dat doe ik ook. Eruit! En als je weer bij me in een goed blaadje wil komen, mag je een lekkere kop thee voor me zetten. Misschien dat ik je dan vergeef.”
∗
Mam nam een hap van haar toast. “Vertel eens, waar wil je naartoe nu je toch mijn zondagmorgen hebt verpest?”
Ik wist precies waar we naartoe gingen: naar de Scheepsklipbaai. Zo kon je over de weg het dichtst bij de Regenboogrotsen komen. Ik had de busroutes bestudeerd en eentje zou ons daar praktisch helemaal naartoe brengen. We konden uitstappen aan de kustweg en rond de landtong wandelen. Het was de moeite van het proberen misschien waard. Ik moest haar geheugen op een of andere manier opfrissen.
“We kunnen misschien een dagtocht langs de kust maken,” zei ik terloops terwijl ik een stuk toast met jam in mijn mond stak.
“En meneer Beeston dan?”
“Wat is er met hem?” Ik verslikte me bijna in mijn jam.
“We moeten voor drieën terug zijn. We kunnen hem niet teleurstellen.”
“O, mam! Kun je dat afspraakje met hem nou niet eens een keertje laten zitten?”
“Emily. Meneer Beeston is een eenzame man en een goede vriend. Hoe vaak moet ik je dat nog zeggen? Je weet dat ik hem niet graag teleurstel. Hij heeft zich al die jaren stipt aan onze afspraak gehouden en ik ga dat niet veranderen. En het is geen afspraakje!”
“Als jij het zegt.” Dit was niet het moment om wat ik wist over die ‘eenzame man’ aan haar te vertellen. Wat wist ik trouwens helemaal? Niets zinnigs. Ik slikte moeizaam om mijn toast weg te krijgen. Wat de tijd betreft konden we nog steeds gaan. Misschien konden we per-ongeluk-expres de bus terug missen, ik bedacht wel wat. Ik moest wel.
∗
“Dit is eigenlijk heel leuk.” Mam keek uit het raam terwijl we over de kustweg hobbelden. De weg begon landinwaarts te buigen en ik was aan het uitrekenen wat de beste halte was om uit te stappen. De zee zag er van deze kant totaal anders uit. Toen zag ik een bekende rotsformatie en besloot de kans te wagen. Ik stond op en drukte op de stopknop. “Hier moeten we eruit,” zei ik.
“Weet je wel dat ik bijna blij ben dat je me hebt laten opstaan,” zei mam toen ze de bus uit stapte. “Ook al is dat geen reden om het iedere week te doen.” Ze liep naar een groene bank op de landtong die over zee uitkeek en ging zitten. “En wat heb je een mooie plek uitgezocht.”
“Wat ga je doen?” vroeg ik toen ze de boterhammen uit haar tas haalde.
“We gingen toch picknicken?”
“Niet hier!”
Mam keek om zich heen. “Ik zie geen betere plek.”
“Mam, we zitten aan de kant van de weg! Laten we een stuk richting zee wandelen.”
Ze fronste haar wenkbrauwen.
“Toe nou, een klein stukje maar. Alsjeblieft. Je hebt het beloofd.”
“Dat heb ik niet!” beet ze me toe. Maar ze deed de boterhammen toch terug en we wandelden over een kleine landtong die in de richting van de zee liep.
Na ongeveer een kwartier hield het paadje plotseling op. Voor ons lag een met grint bedekte afdaling van de klif naar beneden.
“En nu?” Mam keek om zich heen.
“Laten we naar beneden gaan.”
“Je bent niet goed wijs. Heb je mijn schoenen gezien?”
Ik keek naar haar voeten. Waarom had ik er niet aan gedacht om tegen haar te zeggen dat ze die plateausandalen niet aan moest doen? “Die zijn prima,” zei ik.
“Emily, ik ben niet van plan mijn enkels te breken omdat jij me van een paar gevaarlijke kliffen af wil slepen.” Ze draaide zich om en begon terug te lopen.
“Nee, wacht!” Ik keek wanhopig rond. Ze mocht niet weg, ze moest de rotsen zien. Er was een slingerpaadje dat bijna schuilging onder de braamstruiken. Vol met stenen en oneffenheden maar niet zo steil als dat andere. “Laten we dit proberen,” zei ik. “Kijk, daar wordt het weer vlak, als we eerst dit stukje naar beneden gaan.”
“Nou, ik weet niet.” Mam keek weifelend langs de klif naar beneden.
“Kom op, we proberen het. Ik ga eerst, dan kan ik je val verzachten als jij gaat vliegen.” Ik waagde een brutale glimlach en ze gaf toe.
“Als ik mijn been breek, wil ik iedere dag ontbijt op bed tot ik beter ben.”
“Afgesproken.”
Ik zocht voorzichtig mijn weg tussen de braamstruiken en stenen en keek ieder moment achterom om te zien of mam er nog was. We slaagden erin om heelhuids de rotsen te bereiken.
Mam wreef over haar elleboog. “Au, brandnetels.” Ze trok een blad zuring af en wreef ermee over haar arm. Ik staarde voor me uit. Een paar meter zee scheidde ons van de Regenboogrotsen. Ik kon een glimlach niet onderdrukken toen ik de zee over de platte rotsblokken zag spoelen en zag hoe het regenboogwater ze met iedere golf streelde.
“Mam?”
“Mmm?”
Ik haalde diep adem. “Geloof jij in zeemeerminnen?” vroeg ik gespannen met een dichte keel.
Mam lachte. “Zeemeerminnen? O, Emily, jij vraagt ook altijd van die rare…”
Maar toen stokte ze en liet het zuringblad op de grond vallen. Terwijl ze over de zee keek werd haar gezicht als van steen.
“Wat is er mam?” vroeg ik zachtjes.
“Waar zijn we?” fluisterde ze.
“Bij de kust. Ik dacht dat het leuk zou zijn om…”
“Wat is dit voor plek?”
Ik had er nog niet aan gedacht wat ik zou zeggen als we er eenmaal waren! Wat zou ze doen als ze het wist, niet alleen van Jake, maar ook van mij. Wat als ze zich maar de helft herinnerde? Dan dacht ze misschien dat we alletwee monsters waren. Dan schaamde ze zich misschien voor ons. Waarom had ik daar niet goed over nagedacht?
Ik schraapte mijn keel. “Eh…gewoon, een paar rotsen,” zei ik voorzichtig. “Toch?”
Mam draaide zich naar me toe. “Ik ben hier eerder geweest,” zei ze met een totaal vertrokken gezicht.
“Wanneer?”
“Dat weet ik niet, maar ik ken deze plek.”
“Zullen we wat verder naar beneden gaan?”
“Nee!” Ze liep dezelfde weg terug. “Emily, we moeten terug. Meneer Beeston zit op ons te wachten.”
“Maar we zijn er net. Meneer Beeston komt nog lang niet.”
“Ik blijf hier niet,” zei mam. “Ik krijg hier een naar gevoel. We gaan naar huis.” Ze liep zo snel terug dat ik haar nauwelijks bij kon houden.
∗
Uiteindelijk aten we onze boterhammen toch op die groene bank op de landtong. Net toen we de weg bereikten zoefde er een bus voorbij, dus zat er niets anders op dan wachten. We aten zwijgend; ik wist niet wat ik moest zeggen en mam staarde in de verte.
Ik wilde haar steeds dingen vragen of vertellen, maar waar moest ik beginnen?
Ten slotte kwam er een andere bus en reden we eveneens zwijgend naar huis. Tegen de tijd dat we terug waren bij de pier van Brightport, was het bijna vier uur.
“Ben je boos op me?” vroeg ik toen we aan boord klommen.
“Boos? Waarom? Je hebt toch niets verkeerds gedaan?” Mam keek me onderzoekend aan.
“Ik wilde een leuk dagje uit en nu ben je helemaal verdrietig geworden.”
Mam schudde haar hoofd. “Ik denk alleen maar na, schat. Er was iets met die plek…” Haar woorden stierven weg.
“Wat? Wat was het dan?”
“Het was een heel sterke herinnering, maar ik weet niet waaraan.” Ze schudde haar hoofd weer en deed haar jas uit. “Moet je dat gezwam van mij nou toch weer eens horen.”
“Je zwamt helemaal niet,” zei ik dringend. “Wat was het voor herinnering?”
Mam hield haar jas stevig tegen zich aan gedrukt. “Weet je, het was geen herinnering aan iets, het was meer een gevoel óver iets. Ik had een overstelpend gevoel van…liefde.”
“Liefde?”
“En daarna iets anders. Verdriet. Groot verdriet.” Mam bracht haar jas naar de machinekamer om hem op te hangen. “Ik zei toch dat ik onzin praatte?” riep ze. “Zet jij het water maar op, dan geef ik meneer Beeston een gil. Hij zal zich wel afvragen waar we gebleven zijn.”
Terwijl ik de ketel onder de kraan hield, keek ik uit het raam. Meneer Beeston was al halverwege de pier! Ik kreeg rillingen over mijn hele lichaam. Hij had er flink de pas in en keek niet blij.
BONS! BONS! BONS!
Hij klopte op het dak toen mam terug de keuken in kwam. “0, daar zul je hem hebben. Mooi zo.” Mam liet hem binnen. “Hallo,” lachte ze. “Ik stond net op het punt om…”
“Waar waren jullie?” vroeg hij streng.
“We zijn een dagje op pad geweest, hè, Emily? Langs de…”
“Ik was hier om drie uur,” snauwde hij terwijl hij met een vinger naar zijn horloge priemde. “Ik heb een uur gewacht. Wat moet dit betekenen?” Zijn hoofd schokte naar voren om mij aan te kijken. Ik slikte moeilijk.
Mam keek afkeurend naar ons beiden. “Toe nou, geen reden om overstuur te raken,” zei ze. “We gaan een heerlijk kopje thee drinken.” Ze haalde de kopjes en schotels. “Wat heeft u vandaag voor ons meegebracht, meneer B.? Koffiebroodjes? Haverkoekjes?”
“Donuts,” zei hij, zonder zijn ogen van me af te wenden.
“Ik heb niets gedaan, hoor,” zei ik.
“Natuurlijk niet, Emily. Wil jij ook thee?” Mam hield hem een kopje voor en meneer Beeston wendde zijn blik eindelijk af. Hij deed zijn colbert uit en vouwde het over de leuning van een stoel.
“Nee, dankjewel.”
Ik ging op de bank liggen en luisterde hun gesprek af, wachtend tot meneer Beeston haar probeerde te injecteren met de geheugendrug. Ik moest hem op heterdaad betrappen, aan mam bewijzen dat hij helemaal niet haar vriend was. Maar als hij mij nou eerst pakte? Wat als hij mij ook injecteerde met de geheugendrug?
Maar hij deed niets. Zo gauw hij bij mam ging zitten, deed hij net alsof er niets gebeurd was. Ze dronken alleen maar thee, kauwden op de donuts en kletsten over wie er een Bed & Breakfast had en over de prijs van midgetgolf.
Ze waren nog maar net klaar met eten toen meneer Beeston op zijn horloge keek. “Nou, mijn tijd is om,” zei hij.
“Gaat u weg?” Maar hij had haar nog geen drugs toegediend! Misschien deed hij dat niet iedere week. Nou, zo gauw hij het probeerde was ik er ook nog!
“Ik heb een afspraak om kwart voor vijf,” grauwde hij, en hij trok zenuwachtig met de linkerkant van zijn mond terwijl hij sprak. “Ik houd er niet van om mensen te laten wachten.”
Ik zei niets.
“Dag Mary.” Hij liet zichzelf uit.
Mam begon de kopjes af te ruimen en ik greep een theedoek.
“Dus wat zei je nou, daarnet?” begon ik toen mam me een schoteltje gaf.
“Zei ik iets?”
“Over ons uitje.”
“O, natuurlijk, het reisje naar de landtong,” lachte mam. “Leuk was het, hè?”
“Niet alleen de landtong,” zei ik. “De rotsen.”
Mam keek me uitdrukkingsloos aan.
“De Regenboogrotsen…” De woorden bleven in mijn keel steken en ik hield mijn adem in.
“Regen-wat?”
“Mam, vertel me nou niet dat je het vergeten bent! De rotsblokken, de regenboogkleuren toen de zee eroverheen spoelde, hoe je je voelde toen we daar waren. Liefde en verdriet en dat soort dingen?”
Mam lachte. “Mevrouw Partington vertelde op de laatste ouderavond dat je een goede verbeelding had. Nu weet ik wat ze bedoelt.”
Ik staarde haar aan terwijl ze druk in de weer was met het rechttrekken van het tafelkleed en het wegvegen van kruimels van de stoelen.
“Wat?” Ze keek op.
“Mam, waar hadden we het volgens jou over voordat meneer Beeston kwam?”
Mam kneep één oog dicht en wreef over haar kin. “Verhip…wacht even.” Ze keek even zorgelijk, maar lachte toen. “Moet je horen, ik weet het niet meer. Het is weg! Geeft niet. Haal maar even stoffer en blik. We kunnen het vloerkleed zo niet laten.”
Ik bleef haar aanstaren. Ze was het vergeten! Hij had haar toch drugs gegeven! Maar hoe dan? En wanneer?
“Schiet eens op, doe ook eens wat. Stoffer en blik. Of moet ik die zelf pakken?”
Ik haalde stoffer en blik uit de kast en gaf ze aan haar.
“Mam…” probeerde ik weer toen ze onder de tafel aan het vegen was. “Kun je je écht niet meer herinneren…”
“Emily.” Mam ging op haar knieën zitten en sprak op besliste toon. “Een grapje is even leuk, maar nu wil ik geen onzin meer horen over veelkleurige rotsen als je het niet erg vindt. Ik heb belangrijker dingen te doen dan mee te gaan in jouw dagdromen.”
“Maar het zijn geen…”
“EMILY.”
Ik kende die toon. Het betekende dat ik mijn mond moest houden. Ik pakte de donutzakjes van tafel en wilde ze in de vuilnisbak gooien. Toen zag ik dat er iets op een van de zakjes stond. MPW.
“Waarom staan jouw initialen op dit zakje?” vroeg ik.
“Weet ik niet. Waarschijnlijk om te weten welke voor mij zijn.”
“Wat maakt dat voor verschil?”
“Toe nou, Emily, iedereen weet dat ik een zoetekauw ben. Die van mij hadden meer suiker erop.”
“Maar je kan toch zien welke meer suiker hebben?”
“Emily, waarom doe je vandaag zo moeilijk? Ik wil niet dat je zo over meneer Beeston praat. Ik luister niet meer naar je.”
“Maar ik snap het niet! Hij kan toch gewoon in de zak kijken?”
Mam deed net of ik niet bestond. Toen begon ze te fluiten en ik gaf het op en ging naar mijn hut. De zakjes nam ik mee; het antwoord had daar iets mee te maken, ik wist het zeker, Als ik maar kon bedenken wat het was!
Ik keek zo lang naar haar initialen dat mijn ogen begonnen te tranen.
En toen, terwijl de letters wazig werden onder mijn blik, wist ik het ineens zo plotseling dat ik bijna omviel. Natuurlijk! De geheugendrug!
Die zat in de donuts.