“Ik voel geen hartslag,” zei mam en ze zakte terug op haar hielen.
Ik deed mijn mond open, maar wat kon ik zeggen? Even later vloog de zijdeur plotseling met een klap open. Mam en ik grepen elkaar vast.
Het gezicht van Millie verscheen in de deuropening.
“Is er iets dat jullie met me zouden willen delen?” vroeg ze, terwijl ze haar lange rok optrok en aan dek krabbelde.
Mam en ik keken elkaar aan.
“Ik voel wat…stuurloosheid.”
“Daar hebben we nu geen tijd voor,” zei mam, en ze wenkte Millie dichterbij. “We moeten iets doen. Meneer Beeston heeft een ongeluk gehad – ik denk dat hij dood is.” Ze sloeg een vuist voor haar mond.
Millie worstelde zich naar ons toe terwijl ze uitgleed en wankelde op het natte dek. “Laten we eens kijken,” zei ze, en ze knielde naast meneer Beeston. Ze deed zijn jas uit en lichtte zijn trui op. Daaronder droeg hij een soort dik, gewatteerd jasje. Ik deinsde achteruit toen ik een afbeelding van Neptunus’ drietand op een zakje genaaid zag.
“Een kogelvrij vest?” mompelde Millie. “Waar in de kosmos heeft hij dat nou voor nodig?”
Ik zei niets.
“Daar heb je je antwoord, Mary P.” Millie draaide zich om naar mam. “Daar hoor je nog geen tientonner doorheen.”
Op dat moment schokte de boot zijwaarts. Ik gleed over het dek en stootte tegen de bank.
“Emily, pak het roer!” commandeerde Millie, die plotseling de leiding had.
Ik deed wat ze zei. Niet dat het veel uitmaakte – de boot daalde en schommelde hulpeloos in de golven.
Millie tastte onder de rug van meneer Beeston en gespte het vest los. Terwijl ze het weghaalde boog ze zich over hem heen met haar oor tegen zijn borst. Mam kwam naar me toe en greep mijn hand terwijl we wachtten.
“Helemaal in orde,” verkondigde Millie even later.
“O, de hemel zij dank.” Mam omhelsde me. “Ik had het mezelf nooit vergeven als er iets ge…”
“Hij moet alleen zijn chakra’s op één lijn brengen,” vervolgde Millie. “Wat reflexologie zou het hem moeten doen.”
Ze trok zijn schoenen en zijn sokken uit en ging bij meneer Beestons voeten zitten. Ze legde haar handen op haar omvangrijke borst, sloot haar ogen en haalde diep adem. Toen lichtte ze zijn rechtervoet op en begon die te masseren. Even later begon zijn voet te trekken. Ze ging door met masseren. De voet trok weer en deze keer schokte zijn hele been mee door de lucht. Het trekken en schokken verspreidde zich over zijn hele lichaam tot het bij zijn gezicht kwam en hij begon te giechelen. Algauw lag hij hardop te lachen. Ten slotte sprong hij overeind en schreeuwde: “Ho, stop!”
Millie liet zijn voet los en stond op. “Lukt altijd,” zei ze, veegde haar handen aan haar rok af en liep naar binnen. “Goed, geef me een paar minuten. Reflexologie put mijn chi uit.”
Mam ging naar meneer Beeston toe. “De hemel zij dank dat u in orde bent.”
Meneer Beeston trok zijn jas recht en keek even naar mij. “Een schrammetje,” zei hij. “Het stelt niets voor.”
Mijn hand greep het roer steviger vast. “Het stelt niets voor? Vindt u dat?”
“Emily, het is nu geen tijd om weer met je onzin aan te komen. Wat heb je in ‘s hemelsnaam tegen die arme man?”
“Wat ik tegen die arme man heb? Waar wil je dat ik begin?” Ik keek hem recht aan. “Zou het het feit zijn dat hij jouw geheugen heeft gewist sinds de dag dat ik geboren ben, of het feit dat hij ons al die tijd bespioneerd heeft?”
Mam zei even helemaal niets. Toen begon ze te lachen. “O. Emily, ik heb nog nooit zulke…”
“Het is waar,” zei meneer Beeston, terwijl hij mijn blik vasthield. “Ze heeft gelijk.”
“Wat?” Mam hield zich met een hand stevig aan de mast vast, met de ander greep ze naar haar borst.
“Het is te laat Mary P. Ik kan niet meer doen alsof en ik doe het ook niet meer. Waarom zou ik?”
“Waar heeft u het over?” Mam keek van meneer Beeston naar mij. Hij moest het maar uitleggen.
Meneer Beeston ging op de bank tegenover mij zitten. “Het was voor jullie bestwil,” zei hij. “Voor jullie allemaal.” Zijn handen grepen nog steeds naar zijn hoofd, zijn haar zat helemaal in de war en aan elkaar geklit met bloed, zweet en zeewater.
“Wat was voor mijn bestwil?” De uitdrukking op mams gezicht werd harder en scherper.
“De twee werelden horen niet bij elkaar. Het werkt niet.” Hij leunde voorover met zijn hoofd bijna tussen zijn knieën. “En ik kan het weten,” voegde hij er bijna fluisterend aan toe. “Je bent de enige niet die zonder vader is opgegroeid.” Hij sprak tegen de vloer. “Hij verdween op het moment dat ik geboren was, net als al die anderen. Vissers. Het is allemaal heel leuk om een ongewone vriendin te hebben, hè? Een mooie sirene temmen. Erover opscheppen tegen je vrienden, dat kunnen jullie.”
Er viel een traan van zijn gezicht op het dek. Hij veegde ruw over zijn wang. “Maar het wordt allemaal een beetje anders als je eigen zoon een staart krijgt. Daar willen jullie niets van weten, hè?”
“Wat zeg je allemaal?” Mams stem was net zo gespannen als haar gezicht. Met haar hand hield ze nog steeds de mast vast. De zee tilde de boot op en zette hem weer neer, het zeil flapperde nog steeds onbruikbaar boven het water.
“Je kunt mensen en zeevolk niet met elkaar kruisen en verwachten dat het werkt. Dat doet het niet. Het brengt alleen maar leed.” Ten slotte lichtte meneer Beeston zijn hoofd op en keek ons aan. “Dat probeerde ik jullie te besparen, wat ik zelf heb moeten doormaken.”
De boot schudde hevig toen een volgende golf ons trof. Ik greep het roer steviger vast. “Ik heb je toch gezegd dat hij niet echt je vriend was,” siste ik naar mam terwijl de wind in mijn gezicht sneed.
“Vriendschap?” blies hij. “Trouw is het enige wat telt. Aan Neptunus en aan de bescherming van de soorten. Daar leef ik voor.” Hij hield een vuist voor zijn borst. Toen keek hij naar mam. Zijn vuist viel open. “Dat wil zeggen…” stamelde hij. “Ik bedoel…luister, ik heb nooit…” Zijn woorden stierven weg, zijn kin zakte op zijn borst.
Mam zag eruit alsof ze zelf een klap op haar hoofd had gehad. Haar gezicht was zo wit als het zeildoek en haar lichaam was helemaal verstijfd.
“Ik heb me vaak afgevraagd waarom ze ineens een andere vuurtorenwachter nodig hadden,” zei ze. “Niemand heeft me ooit kunnen uitleggen wat er met de oude Bernard was gebeurd. Op een dag was je er gewoon. En nog iets waarover ik nooit verder heb nagedacht: je vroeg me nooit binnen. Niet één keer in twaalf jaar. Niet zoals Bernard. Toen ik jonger was gingen we daar altijd naar boven, naar het bovenste plankier om met verrekijkers en telescopen om ons heen te kijken. Maar jij, mijn ‘vriend’, hield de deur altijd voor me dicht. En dan te denken dat ik eigenlijk medelijden met je had.”
Ze legde haar hand op mijn arm. De boot begon op en neer te stampen en de zee werd almaar wilder terwijl we samen het roer vasthielden. “Hij heeft je een keer gezien,” zei ze zachtjes in het donker. “Bij de Regenboogrotsen. Hij hield je tegen zich aan bij de waterkant. Ik wilde niet dat hij je meenam in het water. Als hij dat misschien wel had gedaan…” Haar woorden vielen weg toen ze me aankeek. Haar haar zat met zeewater aan haar gezicht gekleefd. “Ik heb twaalf jaar verloren.”
Ik beet op mijn lip en proefde zeewater.
“Verstopt voor mijn eigen geheugen en voor al het andere.”
Ze stond op en ging langzaam op meneer Beeston af. “U hebt mijn leven van me gestolen,” zei ze woedend. “U bent niets anders dan een dief! Een smerige, slechte, sluwe DIEF!”
“Hé, hola, wacht eens even!” Meneer Beeston stond op. “Ik ben goed voor je geweest. Ik heb voor je gezorgd. Je had moe ten horen wat sommigen van hen wilden…”
“U had het recht niet.” Mam schudde aan zijn arm en de tranen rolden over haar wangen. “Hij is mijn echtgenoot. Wie denkt u wel dat u bent?”
“Wie ik denk dat ik ben? Ik weet precies wie ik ben! Ik ben Charles…” Hij stopte. Hij keek even naar mam en haalde diep adem. Toen stak hij plotseling zijn kin naar voren en zijn ogen stonden even heel helder en scherp. “Ik ben Charles Rechtvin, adviseur van Neptunus, en ik heb twaalf jaar lang mijn plichten trots en trouw uitgevoerd.”
“Hoe durft u!” beet mam hem toe. “Al die jaren, net doen of u mijn vriend was.”
“Hé, wacht even. Ik was…ik bedoel, ik bén je vriend. Denk je dat ik niet om je gaf? Het was voor je eigen bestwil; we moesten het een halt toeroepen. Het is verkeerd, onnatuurlijk, zelfs gevaarlijk, zie je dat niet?”
Mam wachtte even en vloog hem toen aan. Ze beukte met haar vuisten tegen zijn borst. “Alles wat ik kan zien is een beest, een kruiperige worm!” gilde ze.
Meneer Beeston deinsde achteruit. Toen ze hem achterna wilde gaan, struikelde mam over het zwemvest en viel bijna plat op haar gezicht. Ze kon nog net een touw pakken dat aan de mast vastgebonden zat. Het touw liet los en scheurde het zeil dat de giek op zijn plaats hield. We keken met z’n drieën toe hoe de houten boom van ons wegdreef en hoe het zeil nog waardelozer boven de zee flapperde dan daarvoor.
Nu konden we helemaal nergens meer naartoe.
Ik probeerde de helmstok stevig vast te houden toen de boot weer begon te slingeren. De golven werden ruwer en lieten ons alle hoeken van het dek zien.
“We moeten iets doen,” zei ik met trillende stem.
“Ik regel het wel,” zei meneer Beeston langzaam en met nadruk. Zijn ogen stonden kil en vastberaden. Toen draaide hij zich om en liep door het gangboord naar de deur. Ondertussen hield hij zich vast aan de reling als de boot schommelde.
“Mam, wat moeten we nou?” vroeg ik toen de golven ons weer over het dek slingerden. Mams ijskoude blik volgde meneer Beeston tot het andere eind van de boot.
“Laat hem maar,” zei ik. “We moeten iets bedenken of we komen nooit meer thuis, over Jake heb ik het dan nog niet eens.”
“O, Emily, denk je echt dat we hem kunnen…”
“Ik weet waar hij is,” zei ik. “We kunnen erheen. We zijn er bijna!”
Mam wendde haar blik af van meneer Beeston. “Goed, kom op,” zei ze ineens actief. Ze opende de klep van de bank en rommelde tussen brandslangen en voetpompen. “Doe dit aan.” Ze gaf me een reddingsvest dat veel te klein was voor me en graaide naar eentje voor haarzelf.
“Mam, ik heb er geen nodig.”
“Voor de zekerheid…” Ze hield op en keek naar mijn benen. “O, gossie,” zei ze. “Bedoel je dat je kunt…Je bent een…”
“Wist je dat niet?” vroeg ik. “Heb je het nooit vermoed?”
Ze schudde bedroefd haar hoofd. “Dat kon toch niet? Misschien ergens achter in mijn hoofd…” Een enorme golf stortte zich over de reling, spoelde de rest van haar zin weg en doorweekte ons.
“Mam, ik ben bang,” piepte ik, en ik veegde ondertussen de druppels van mijn gezicht. “Het is zelfs voor mij te ver om terug te zwemmen. Dat halen we nooit.” Terwijl ik sprak slingerde de boot nog een keer heftig opzij. Ik viel en gleed uit op het dek. Ik greep de reling vast en wilde mezelf weer overeind trekken toen ik een schim zag in de zee voor ons. Een vin! Dat was het dan. De boot zou kapseizen en wij werden door haaien opgegeten!
Mam was nooit godsdienstig geweest en ze had altijd tegen mij gezegd dat ik mijn eigen keuzes mocht maken. Dat had ik nooit gedaan – tot nu toe.
Zonder dat ik me ook maar af hoefde te vragen wat ik moest zeggen, vouwde ik mijn handen samen, deed mijn ogen dicht en bad.