Ik weet niet hoe lang ik naar die map stond te kijken. Op een gegeven moment kreeg ik door dat mijn hand bijna gevoelloos was geworden doordat ik die map zo krampachtig beet had.
“Wat heb je daar?” Shona keek over mijn schouder naar de mappen. Toen zag ik dat er nog een op de bodem van de kist lag; ik strekte mijn hand uit om hem te pakken. Mijn moeders naam stond erop. Daaronder lag er nog een – ik durfde er bijna niet naar te kijken. Ik deed mijn ogen dicht toen ik hem oppakte. Toen ik ze opendeed zag ik een naam die ik al de hele week in mijn hoofd had: Jake Windvlaag.
Ik streek met mijn vingers over de woorden. Jake Windvlaag. Ik zei zijn naam steeds maar weer en vroeg me af of het op de een of andere manier een vergissing kon zijn of een grap of zoiets.
“Jake is mijn vader,” zei ik hardop. Natuurlijk was hij dat. In mijn hart had ik het vanaf de eerste keer dat ik zijn naam hoorde, geweten. Ik moest het alleen geschreven zien om het tot me te laten doordringen.
Ik deed de map open en mijn handen beefden zo dat ik de hele inhoud bijna liet vallen. Binnenin zaten plastic vellen. Bij allemaal stond bovenaan een plaatje van de drie tand van Neptunus.
“Maar wat in Neptunusnaam heeft meneer Beeston hiermee te maken?” vroeg Shona.
“Misschien weet hij toch waar mijn vader is. Ik bedoel, als ze elkaars beste vriend waren, dan probeert hij misschien om hem te helpen. Misschien hebben ze al die tijd contact gehouden.” Mijn woorden kwamen er achter elkaar uit. Ze overtuigden me niet, en Shona ook niet, aan haar gezicht te zien.
“Er is maar een manier om daarachter te komen,” zei ze.
Ik hield de mappen voor me uit. Als ik er eenmaal in gekeken had was er geen weg terug. Ik kon niet net doen of ik niet gezien had wat erin stond. Misschien wilde ik het niet weten. Ik trok aan mijn haar, friemelde eraan, wond het steeds maar weer om mijn vingers. Ik moest kijken. Wat er ook in stond, ik moest de waarheid weten.
Ik deed de map met mijn naam open. Er viel een stukje papier uit waarop slordig iets met de hand geschreven stond. Ik raapte het op en Shona keek over mijn schouder mee terwijl ik las.
EW Een: Alles veilig
Niets te melden. Geen zee-gen aangetroffen. Waarschijnlijk negatief (50% kans).
Waarneming schubben nihil.
“Wat moet dat in naam van de oceaan betekenen?”
Ik schudde mijn hoofd en trok een groter vel uit de map.
EW Acht: Uur der waarheid?
Persoon heeft weer om zwemles gevraagd. (Zie MPW-map voor verwijzing aldaar) CFB aanwezig bij verzoek. Afgewezen door moeder. Toestemming in nabije toekomst niet waarschijnlijk. Zorgvuldige oplettendheid geboden. Zee-gen zo als zeker negatief, maar experiment MOET NIET als afgedaan worden beschouwd. Blijvende observatie – prioriteit.
“Persoon!” sputterde ik. “Slaat dat op mij?”
Shona kromp ineen.
Zorgvuldige oplettendheid? Had hij me gevolgd? Zou hij ons nu ook zien? Ik huiverde en zwom naar de deur om die dicht te doen. Terwijl ik dat deed glipte een blauwe vis net boven mijn hoofd de kamer binnen.
We bladerden de rest van de map door. Het ging allemaal over hetzelfde: personen en initialen en raar gedoe waar geen touw aan vast te knopen was.
Ik pakte de map van mijn moeder.
MPW Nul: Doelen.
MPW – grootste gevaar voor ontdekking zeewereld. Voortdurend onder toezicht van CFB. G-drug moet toegediend worden.
Shona hapte naar adem. “G-drug. Ik weet wat dat is! Ze wissen haar geheugen!”
“Wat? Wie doet dat?”
“Meneer Beeston. Hij is vast in dienst van Neptunus!”
“In dienst van Neptunus? Hoe dan? Ik bedoel, hij kan toch niet voor Neptunus werken?”
Shona wreef over haar lippen. “Maar daarna worden ze meestal weggestuurd.”
“Waarom?”
“De werking kan minder worden als je dicht bij gebieden van het zeevolk komt. We hebben het vorig semester allemaal behandeld bij natuurkunde.”
“Dus jij denkt dat ze dat met mijn moeder hebben gedaan?”
“Waarschijnlijk doen ze dat nog steeds. Een dosis is meestal genoeg voor een eenmalige gebeurtenis, maar niet voor een hele serie herinneringen. Op de een of andere manier vullen ze het aan.”
Aanvullen? Ik dacht aan alle bezoekjes van meneer Beeston. Hij was helemaal niet eenzaam! Hij gaf mijn moeder drugs!
We namen de map van mijn moeder helemaal door. Bladzijde na bladzijde vol met verslagen over wat ze deed. Hij had ons jarenlang bespioneerd.
“Ik ben misselijk,” zei ik, en ik deed de map dicht.
Shona pakte de map van Jake. Er zat een briefje op vastgepind met iets erop gekrabbeld:
Oostvleugel: 0930
We lazen in stilte.
JW Drie: Slechte invloed
JW blijft klagen over veroordeling. Nors en lastig.
JW Acht: Verbetering.
Persoon is gewend geraakt aan het dagelijks leven in de gevangenis. Gedrag verbeterd.
JW Elf: Eenzame opsluiting.
Gevangene praat vrijuit over Operatie Onbewoond Eiland. Drie dagen eenzame opsluiting.
“Operatie Onbewoond Eiland!” hijgde Shona. “Het is dus toch waar. Er is een plek. Ergens leven het meervolk en mensen samen!”
“Hoe weet je nou dat het dat is?” vroeg ik. “Het kan van alles zijn.”
We lazen verder.
“Het slaat gewoon nergens op,” zei ik, en ik zwom heen en weer door de kamer om beter te kunnen nadenken.
Shona bleef door de map bladeren. “Het zijn allemaal getallen, data en vreemde initialen.” Ze deed de map dicht. “Ik kan er geen vin of staart van maken.” Ze pakte een andere map uit de kast. “Luister hier eens naar,” zei ze: “‘Vuurtorenproject, CFB neemt vuurtoren van Brightport over tot afhandeling van probleem Windvlaag. Benedenetage wordt aangepast voor toegang. Incidenteel hulp van sirenen beschikbaar met ‘onbetrouwbare’ lichtstraal. Vorige vuurtorenwachter: G-drug en van het toneel verwijderd!’” Shona keek op.
“Wat moeten we doen?” fluisterde ik.
“Wat kunnen we doen? Maar, hé, je hebt in ieder geval je vader gevonden.”
Mijn vader. De woorden klonken vreemd. Niet lekker. Nog niet. “Maar ik heb hem niet gevonden,” zei ik. “Dat is het hem nou juist. Alles wat ik heb gevonden is een stomme map waar dingen in staan die ik niet begrijp.”
Shona legde de map neer. “Het spijt me.”
“Luister, Shona, we weten dat Jake mijn…mijn vader is, mee eens?”
“Absoluut.”
“En we weten waar hij is?”
“Eh, ja.”
“En hij kan daar niet uit komen. Hij zit opgesloten. En hij heeft me niet uit vrije wil verlaten…”
“Ik weet zeker dat hij nooit gewild heeft…”
“Dus gaan wij naar hém toe!”
Shona keek me niet-begrijpend aan.
Ik schoofde mappen terug in de kist en deed hem stevig op slot.
“Kom op, we gaan!”
“Waarnaartoe?”
“Naar de gevangenis.” Ik draaide me naar haar om. “Ik moet hem vinden.”
Shona flapperde zachtjes met haar staart. “Emily, dat is mijlen hiervandaan.”
“We zijn zeemeerminnen! We kunnen mijlen ver zwemmen, geen probleem!”
“Misschien kan ik dat, maar voor jou is het echt veel te ver. Je bent maar voor de helft een zeemeermin, weet je nog?”
“Dus jij beweert dat ik niet zo goed ben als jij?” Ik deed mijn armen over elkaar. “Ik dacht dat jij mijn vriendin was. Ik dacht zelfs dat je mijn beste vriendin was.”
Shona’s staart flapperde nog erger. “Echt waar?” zei ze. “Ik wil ook dat jij mijn beste vriendin bent.”
“Nou dan heb je een rare manier gevonden om dat te laten merken. Je wilt me niet eens helpen om mijn vader te zoeken.”
Shona kromp ineen. “Ik denk alleen maar dat we het niet redden daarnaartoe. Ik weet niet eens waar het precies is.”
“Maar dat zullen we nooit weten als we het niet proberen. Alsjeblieft, Shona. Als je echt mijn beste vriendin was, deed je het.”
“Goed,” zuchtte ze. “We gaan het proberen. Maar ik wil niet dat je bezwijkt als je kilometers ver de zee in bent. Als je moe wordt, moet je het zeggen en dan gaan we terug, goed?”
Ik schoofde kist terug onder de tafel. “Goed.”
Ik weet niet hoe lang we al zwommen. Misschien een uur. Ik kreeg het gevoel alsof er zware gewichten aan mijn armen hingen; mijn staart viel er bijna af. Vliegende vissen snelden met ons mee en stuiterden aan beide kanten voorbij. Af en toe dook een meeuw de zee in, een witte pijl die het water doorkliefde.
“Is het nog ver?” pufte ik.
“We zijn nog niet eens halverwege.” Shona keek achterom. “Gaat het goed met je?”
“Ja.” Ik probeerde niet te hijgen terwijl ik sprak. “Heel goed. Geen probleem.”
Shona hield in om naast me te kunnen zwemmen en een tijdje zwegen we. “Het gaat helemaal niet goed met je,” zei ze na een poosje.
“Wel hoor,” hield ik vol, maar terwijl ik sprak gleed mijn hoofd onder water. Ik begon te hoesten toen ik me verslikte in een mondvol water. Shona greep me vast.
“Dank je wel.” Ik kronkelde mezelf bij haar vandaan. “Het gaat wel weer.”
Ze keek me twijfelend aan. “Misschien kunnen we alletwee wel wat rust gebruiken,” zei ze. “Vijf minuten zwemmen hiervandaan is een klein eilandje. Het ligt niet op onze route, maar daar kunnen we misschien op adem komen.”
“Goed,” zei ik. “Als je dat nodig vindt, ik vind het niet erg.”
“Geweldig.” Shona zwom weer vooruit. “Volg mij maar.”
Weldra zaten we op een eiland dat nauwelijks groter was dan het platte stuk rots dat onze ontmoetingsplaats was geworden. Het was hard en grindachtig, maar zodra ik me uit het water had gehesen strekte ik me meteen uit. Het water kabbelde tegen me aan terwijl mijn staart in benen veranderde.
Het leek maar een paar minuten later toen Shona zachtjes aan mijn schouder schudde. “Emily,” fluisterde ze. “Je moet opstaan. Het wordt al licht.”
Ik ging overeind zitten. “Hoe lang heb ik geslapen?”
Shona haalde haar schouders op. “Niet lang.”
“Waarom heb je me niet wakker gemaakt. Nu komen we er nooit. Je hebt het expres gedaan!”
Shona kneep haar lippen op elkaar en deed haar ogen stijf dicht. Ik bedacht hoe ze net had gedaan of ze moe was en hoe ze me mee naar haar school had genomen en alles.
“Sorry,” zei ik. “Ik weet dat je het niet met opzet hebt gedaan.”
“Het is te ver voor je, en waarschijnlijk ook voor mij.”
“Ik krijg hem nooit te zien. Ik wed dat hij niet eens weet dat hij een dochter heeft!” Ik voelde een druppel zout water op mijn wang en veegde die ruw weg. “Wat moet ik doen?”
Shona sloeg haar arm om me heen. “Het spijt me,” zei ze.
“Het spijt mij ook. Ik had niet zo gemeen tegen je moeten doen. Je was geweldig, een enorme hulp.”
Shona trok een gezicht alsof ze probeerde niet te lachen, maar ondanks haar ernstige gezicht slipte er een kleine grijns doorheen.
“En ik weet dat je gelijk hebt,” voegde ik eraan toe. “Ik kan daar vanavond op geen enkele manier komen, niet als we nog maar halverwege zijn.”
“Nog niet eens halverwege. Kijk.” Ze wees naar de horizon. “Zie je die grote wolk die op een walvis lijkt die water spuwt, met die kleine wolk erachter die op een zeester lijkt?”
Ik keek naar de hemel. “Eh, ja,” zei ik onzeker.
“Daar net onder, waar de zee de lucht raakt, is de horizon lichter dan ergens anders.” Ik keek aandachtig naar de horizon. Het leek oneindig ver weg!
“Dat is het: het Grote Zeemeren Rif. Het lijkt op een enorme muur, hoger dan wat je ooit in je leven hebt gezien, gemaakt van rotsgesteente en koraal in iedere vorm en kleur die je maar kunt bedenken. En dan zijn er nog ongeveer honderd van die muren. De gevangenis ligt anderhalve kilometer verderop; om er te komen moet je door het rif.”
Mijn hart voelde aan als een rotsblok dat naar de bodem van de zee zonk. “Shona, het is echt mijlen ver weg.”
“We vinden er wel wat op,” zei Shona. “Dat beloof ik je.” Toen scharrelde ze rond tussen de rotsblokken en raapte een paar stenen op. Ze gaf er een aan mij.
“Wat is dit?” Ik keek naar de steen.
“Dit zijn vriendschapskiezels. Het betekent dat we elkaars hartsvriendinnen zijn, als je dat wilt.”
“Natuurlijk wil ik dat!”
“Kijk, ze zijn bijna helemaal hetzelfde.” Ze liet me haar kiezelsteen zien. “Ieder van ons heeft hem altijd bij zich; dat betekent dat we er altijd voor elkaar zullen zijn.” Toen zei ze wat zachter: “En het is ook een belofte dat we je vader zullen vinden.”
Ik waste mijn kiezelsteen in het water en hij ging helemaal glanzen en werd glad. “Het is het mooiste cadeau dat ik ooit heb gekregen.”
Shona liet die van haar in haar staart glijden en ik stopte de mijne in de zak van mijn jasje. Ik wilde niet dat hij verdween als mijn benen terugkwamen. Ik keek naar het stukje licht dat zich langs de horizon verspreidde en groter werd.
“Kom.” Shona gleed terug de zee in. “We kunnen maar beter gaan.”
We zwommen langzaam terug naar de Regenboogrotsen.
“Zie ik je zondag?” vroeg ik toen we elkaar gedagzeiden.
Shona werd een beetje rood. “Mag het op maandag?”
“Ik dacht dat jij op maandag niet weg kon.”
“Ik zal er zijn, daar zorg ik voor. Maandagmorgen is alleen de Duik- en Dansdemonstratie, en ik wil niet te moe zijn voor de driedubbele salto.”
“Tot maandag dan,” lachte ik. “En succes.”
Tegen de tijd dat ik thuiskwam was ik zo moe dat ik staande in slaap had kunnen vallen. Maar mijn hoofd tolde van de gedachten en vragen. En van droefheid. Ik had uitgevonden waar mijn vader was, maar hoe moesten we daar ooit komen? Zouden we hem echt vinden? Het voelde alsof ik hem opnieuw verloor. En feitelijk was ik mijn moeder ook kwijtgeraakt. Kon ik haar haar geheugen maar teruggeven!
Toen ik in slaap probeerde te komen, zwom iets van wat Shona had gezegd een hoekje van mijn bewustzijn binnen.
Soms werkt het niet, vooral niet als je bij gebieden van het meervolk in de buurt komt.
Maar natuurlijk!
Ik wist precies wat me te doen stond.