Vierentwintig

Zou hij dat lapje voor zijn oog houden als hij vrijde? Wat zat er achter dat lapje? Iris rilde. Het fascineerde haar. Als je van hem hield, nam je hem zoals hij was. Met Reinier was dat zo. Maar dat met Reinier was iets anders.

Ze wist niet of ze ertegen zou kunnen Alain in zijn meest gehavende versie te zien. Maar ze wilde hem. Dit was helemaal nieuw. Dit was liefde.

“Hou van me,” de woorden ontsnapten haar. Als Christelle en Lidewij het maar niet gehoord hadden. Ze sliepen, Iris hoorde hun rustige ademhaling. Maar hij zou het nooit doen, op die manier van haar houden. Het was uitgesloten.

Maar ze wilde hem ook niet aan die andere laten.

Ze stelde zich voor hoe hij was zonder kleren, dat lukte haar bijna. Zijn gespierde lenige lichaam, hij was prachtig, oh god, wat was hij een prachtige, gehavende man. Ze liet haar handen over zijn borst glijden, ze drukte zich tegen hem aan, haar benen tegen de zijne. Of hoe lag je bij elkaar voor de liefde? Hoe voelde dat? In haar verbeelding maakte ze zijn been weer heel en ontdeed ze zichzelf van die hinderlijke laag gips om haar romp en rug. Hij was een sterke man, maar niet ruw. Hij voelde vast anders dan Gerard. Die was vleziger geweest. Haar vingers gleden over zijn slip.

Ze drukte zich tegen hem aan. Daar schoot haar verbeelding tekort, ze slikte.

Ze wist dat ze tegen die andere niet op kon, met haar wulpse lijf en die grote borsten. Hij liet zich door haar inpakken, die drang was sterker dan wat hij zelf wilde. Vrouwen waren altijd de sterksten als ze iets verlangden, vrouwen als die andere dan.

Moeiteloos trok ze hem op zich, hij kwam in haar. Het beeld golfde voor Iris’ ogen, ze wilde het weg, Iris beet op haar hand, ze jankte zachtjes. Hij hoorde niet bij dat mens, hij hoorde bij haar. Heel zacht zouden ze zijn om de pijn te bannen, om eindelijk de pijn te bannen. Haar hand gleed aarzelend over de gipslaag naar beneden.

“Alain,” ze zei zijn naam niet, ze ademde hem in kleine schokjes uit.