Op de sportdag van de officiële scholen zat Iris naast Wostijne op de tribune, tussen ouders en groepen jongelui in sportpakjes en trainingpakken met het embleem van hun school. Ze verveelden zich te pletter. Hun klasgenoten deden alsof ze zich uitsloofden op de atletiekbaan, het leek nergens op. De meisjes bewogen gracieus maar niet echt sportief. Het maakte geen van hen een bal uit of ze verloren of wonnen.
De jongens waren allemaal slome donders op Elias Timor na. Timor was één van de motorrijders van hun klas. In zijn vrije tijd bokste hij en in de weekeinden werkte hij als portier van een dancing. Iris was een keer met hem aan de praat geraakt, hij viel best mee. Voor Timor wilde Iris wel supporter zijn. Hij kwam niet tot zijn recht aangezien er op de sportdag niet gebokst werd. Hij had haar proberen wijs te maken dat ze dat in Amerika wel deden, dat je daar zelfs aan de universiteit voor bokser kon studeren. Maar dat geloofde ze niet.
“Laat je niet kloppen door die lamzakken,” riep Wostijne naar hem.
De andere toeschouwers wierpen boze blikken naar Wostijne.
“Ho Timor. Ho, ho Timor, ho, ho, ho!” brulde Iris.
Glimlachend keek Timor naar hen op, zwaaide en verloor daardoor snelheid.
“Doorlopen, idioot,” riep Iris boos. Daarna schoot ze in de lach.
Ze kreeg Alain pas in de gaten toen hij naar hen toe kwam lopen, samen met de studieprefect.
“Wie is die lange vent naast de prefect?”
Ze zei niets.
“Ha, jongelui,” riep de prefect joviaal. “Mijn goede vriend daar, van 5C is helaas geïmmobiliseerd maar hij kwijt zich voortreffelijk van de taak van chaperon van uw pupil.”
Wostijne grinnikte om zich een houding te geven. Iris kende hem intussen een beetje. Hij was een echte Neanderthaler en kon het dus niet hebben dat mensen woorden gebruikten die hij niet begreep, hij beschouwde het als een belediging aan zijn persoon als ze dat deden. Hij dacht meteen dat ze erop uit waren hem uit te sluiten. Maar tegenover de studieprefect moest hij zich inhouden. Wat catharsis betekende zou hij ook niet weten. Iris had het opgezocht, de reiniging van de ziel en het lichaam, stond in het woordenboek. Pijpwalm had zich afgevraagd of je door in een bad van woorden te gaan zitten je ziel kon reinigen. Pijpwalm zelf twijfelde eraan. Zij dacht ook wel dat er meer nodig was dan zomaar wat heen en weer gelul. Ze zou zelf nog eerder het puntje van haar tong afbijten dan iemand vertellen wat haar werkelijk raakte en bezighield. Waar ze niet van slapen kon. Maar ze vond het een prachtig woord, catharsis. Ze moest het eens laten vallen bij Wostijne. Jij hebt een catharsis nodig in plaats van een motor om echt een vent te zijn, zoiets zou ze tegen hem zeggen. Meer was niet nodig om hem goed op de kast te jagen.
“Maakt Iris het je niet te lastig, jongeman?” vroeg Alain.
Wostijne grinnikte en schudde de hand die Alain hem toestak.
“Dit is Wostijne,” zei Iris. “De gehelmde zonder vederbos.”
De studieprefect hinnikte.
“Had je mij al iets over je maatje Woestijnen verteld, Iris?” vroeg Alain.
“Wostijne,” verbeterde ze. “Nee, en ik ga het ook niet doen.”
“Is dat die vent die je controleert?” vroeg Wostijne toen de studieprefect en Alain weg waren.
“Ja.”
“Hij lijkt me geen gemakkelijke.”
“Als jij in zo’n instituut als ik zou moeten wonen dan crepeerde je van ellende. Daar zou jij niet tegen kunnen.”
“Nee?”
“Jij bent te gevoelig.”
“Zit me niet voortdurend in de zeik te nemen, Bisschops.”
“In de wat?”
Ze had hem zover dat hij goed kwaad werd.
“Je doet gewoon met die lui mee, jij,” riep hij. “Het lijkt wel of je in een goed blaadje bij de prefect wilt komen. Ik wist niet dat je zo walgelijk was, Bisschops. Ik heb nog iets absoluut walgelijks over je gehoord. Tania heeft gezien dat je aanpapt met die ouwe die op de tweede verdieping toezicht houdt.”
“Tania is zelf absoluut walgelijk als ze dat aanpappen noemt.”
“Je stond met hem te flikflooien. En wat was dat? Dat van die vederbos?”
“De goden en de ridders in de stripverhalen hebben op hun helm een vederbos die rechtop staat. Jullie met je motors hebben de staart van één of ander beest aan jullie helm hangen, ook een soort vederbosje zogezegd maar dan een die naar beneden hangt.”
“Bisschops, je bent absoluut, absoluut walgelijk.” Hij kwam er niet meer uit.
Ze grinnikte.
“Je bent een absolute slijmbal, Bisschops.” Hij hinkte van haar weg.
Ze gaapte en besloot er ook vandoor te gaan. Haar oog viel op Alain, die op een paar meter van hen het tafereeltje had kunnen volgen.