Dertien

“Mijn auto staat aan de andere kant van het park. Ik had zin om een eindje te stappen.”

Iris stapte met Alain mee. Het pedagogisch praatje bleef uit. Ze liepen zwijgend naast elkaar. Het was flink koud en het begon te schemeren. De eenden waren hoopjes veren en dons op beschutte plekken bij het water. Hij wees ernaar.

Dieren in het park werden beschermd tegen de natuur. Net als zij. Ze werden gevoederd door vriendelijke bewakers en bejaarde mensen met zakjes oud brood. Dat was ook een leven. Hun instincten sliepen, ze werden suf en traag en zwaar. Hun enige vijand was de verveling.

Iris wilde tegen een steentje schoppen maar ze vond er geen. Zou Alain dat kunnen met zijn prothese? Tegen een steentje lopen schoppen, het leek iets van niets. Maar het was erg als je het niet kon. Waarom zei hij niets? Ze vond een leeg colablikje naast een vuilnisbak, ze stak haar handen in haar zakken en trapte ertegen. Ze liep er iedere keer naartoe om het verder te trappen.

“Heb je het vanmiddag naar je zin gehad?” vroeg hij.

Iris zei eerst niets.

“De moeder van Els heeft me zitten uitvragen over mijn rug. Voor de rest ging het wel,” vertelde ze ten slotte.

Hij antwoordde niet.

“Eigenlijk was het klote,” zei ze zacht, maar ze herhaalde het harder. Waarom zou ze er doekjes om winden? Ze had eigenlijk niks gemeen met de meisjes van haar klas. Vriendinnen waren het niet en zouden het nooit worden. Ze vroegen haar erbij omdat ze vonden dat het moest. Omdat ze op hun kop zouden krijgen als ze haar buitensloten. Dat gevraag over haar rug had het voor haar helemaal verknald.

“Het deugt niet. Er deugt niets van. Niets!”

Door dat te zeggen kreeg ze als het ware plaats in haar borst. Ze wilde nog veel meer zeggen. Ze wilde wild om zich heen schoppen. Tegen hem aan, vooral tegen hem.

Ze waren bij de auto, over een minuut of vijf zette hij haar in de studiezaal af en ging hij ervandoor.

Waarom zei hij niets?

“Alain,” probeerde ze. Of misschien dacht ze het alleen maar. Ze had ineens een hekel aan haar eigen stem. Anderen zouden in staat moeten zijn door alles wat je zei te horen wat je precies had willen zeggen. Waarom konden zij dat niet?

“Ik weet het, Iris,” zei hij met de handen op het stuur.

Hij gooide een pakje sigaretten op tafel, pakte er een uit, wilde hem opsteken, maar bedacht zich. Met bewoners erbij werd niet gerookt, dat was één van de ijzeren principes van Rosa’s Huis.

“Doe maar.” Ze keek naar zijn handen om het pakje sigaretten. Alles was zo groot aan hem. Hij had een formaat waarbij de gewone dingen en mensen in het niet verdwenen. Om tegen iemand als hij in te gaan moest je van een apart kaliber zijn.

Achter de sigarettenrook zag hij er menselijker uit.

In plaats van direct naar Rosa’s Huis te rijden, waren ze een café ingestapt, het eerste dat ze open vonden. “Laten we praten, jij en ik,” had hij gezegd. “Ik zou willen dat we elkaar begrepen.”

Ze wachtte af.

“Voor ik dat ongeluk kreeg, wilde ik niet deugen.” Hij lachte even. “Jij kent dat wel.”

Ze keek hem aan.

“Ik heb een jaar of wat rechten gestudeerd. Mijn zus werd dokter. Ik moest advocaat worden. Maar ik was vooral uit op de vrijheid die ik kreeg als student, na zes jaar opsluiting in de kostschool van het atheneum.”

Iris werd argwanend. Het werd toch niet weer één of ander verantwoord verhaal.

“Ik heb van die vrijheid genoten. En ik bakte niets van mijn studie. “Ga maar een baan zoeken,” zei mijn vader, toen ik ook mijn tweede jaar verknald had. Ik vond een baan als autoverkoper. Het was in wezen een heel triest baantje maar ik verdiende goed. En ik bleef het doen. Ik kon geld opzij leggen voor de Harley.”

“De motor.”

Hij knikte. “Lena – ik had intussen een vriendin met wie ik samenwoonde – zag die motor niet zo zitten. In het begin nam ik haar af en toe mee achterop. Later niet meer, zij kon er niet zo van genieten. ‘s-Avonds reed ik na mijn werk wel eens naar zee, daar stond ik een half-uur en ik keek naar de zee. Daarna keerde ik terug naar huis. De eerste keer vertelde ik haar erover. Ik wilde vertellen wat voor een kick me dat gegeven had. Maar ik kreeg een hoop verwijten naar mijn hoofd. Ik was een egoïst, ik vond die motor belangrijker dan haar, ik dacht alleen maar aan mijn eigen pleziertjes. Dat klopte natuurlijk. Voor een stuk. En toch was het niet zomaar een pleziertje, ik had het nodig. Als lucht in mijn longen. Ik reed heel snel, dat gaf veel geraas om me heen, maar ik werd er stil van. Ik kon dat niet uitleggen, het acceptabel maken voor iemand die van me hield, maar die dat niet kende, dat van die stilte in het lawaai. Pas na het ongeluk ben ik me die dingen gaan realiseren, toen ik daar lag en niet veel meer kon dan liggen denken.”

“Dat ongeluk, was dat met de motor?”

Hij knikte. “Ik heb geluk gehad dat dat ding niet boven op mij gevallen is.”

“En uw vriendin?”

“We waren al uit elkaar toen.”

“Hielden jullie niet van elkaar?”

“Je gaat soms weg van iemand van wie je houdt.”

“En nu?”

“Wat bedoel je, Iris?”

“Kunt u nu niet meer met een motor rijden?”

“Geen idee of dat er ooit weer van komt.”

Iris knikte dat ze het snapte al begreep ze er alleen maar het hare van. Het had iets magisch om naar hem te luisteren. Ze had gewild dat ze zo kon blijven zitten bij hem. Ze kon hem voor het eerst echt aankijken, met dat ooglapje en het andere oog dat voor twee sprak. Zijn handen had hij om het koffiekopje geslagen.

“Zo zat ik ook met mijn handen om mijn melkbeker toen ik nog klein was.”

Ze deed het voor, ze legde ze rond het colaglas. Het gevoel van toen kwam terug. Het korset dat haar rug moest corrigeren sneed in haar vlees, daarom omklemde ze de beker tot haar knokkels wit werden. “Nu houdt het op, nu houdt het op,” zei ze tegen zichzelf en ze bleef het tegen zichzelf herhalen, en op een bepaald moment hield de pijn ook op. Ze had het vermogen ontdekt haar pijn voor even weg te toveren.

Zijn handen lagen veel rustiger om het kopje. Ineens verlangde ze ernaar dat ze om haar heen lagen, ze zouden haar eindelijk de rust geven die ze nodig had.

Maar toen kreeg ze de mensen van een tafeltje verder in het oog. De vrouw staarde hen aan. Ze fluisterde iets tegen de man, hij keek nieuwsgierig om. Misschien had ze alleen maar gezegd: “Wat zou dat meisje aan haar rug hebben?”

Toen Alain opstond om naar de toog te gaan en te betalen, zag de vrouw zijn ooglapje. Blijkbaar had ze nog nooit zoiets vreselijks gezien als hen tweeën. In een opwelling sloeg ze haar hand voor haar mond. De man sprak haar zacht maar dringend toe. Vlug keek ze van Iris weg maar ze leek haar ogen niet van haar te kunnen afhouden. Iris stak haar rechterhand op met haar middelvinger omhoog. Geschokt wendde de vrouw zich af. Toen Alain terugkwam, hielp hij haar in haar jas, sloeg een arm om haar schouder en leidde haar naar buiten. Dat deed anders niemand, zijn arm om wat gips slaan.

Ze wilde niet dat hij haar losliet. Ze wilde niet terug naar Rosa’s Huis, ze wilde met hem naar zee.

Deel III