“Kafka!” Alain bladerde door het boek op Iris’ tafel.
“Ik kom er niet doorheen. Maar Reinier zei dat ik het lezen moest.”
“Ik had je iets luchtigers aangeraden.”
“Ben ik er te dom voor?”
“Jij bent nergens te dom voor,” zei Alain. Hij lachte.
“Wat zou u mij dan aanraden?”
Hij kwam niet zo gauw op iets en zei dat hij haar een keer mee zou nemen naar de bibliotheek.
Ze hapte meteen toe en de volgende woensdag nam hij haar na school mee naar het plaatselijk filiaal.
Het was een stoffig lokaaltje achter het postkantoor. Ze stapten door een kale betonnen gang en kwamen in een zaal met hoge smalle ramen en tl-lampen.
De bibliothecaresse begroette Alain uitbundig.
“Kijk maar eens rond,” zei ze tegen Iris en ze begon Alain uit te vragen over Rosa’s Huis. Al snel ging het over objectieven en prioriteiten, en methodieken die nog ontwikkeld moesten worden voor problematiek zus en problematiek zo. De vrouw scheen het interessant te vinden en staarde Alain aan vol oprechte bewondering.
Iris bleef besluiteloos tussen de rekken staan. Moest ze al die in het bruin en groen gekafte boeken met nummer en cijfercodes op de rug openslaan om te zien waarover ze gingen?
Op goed geluk haalde ze een boek uit het rek. Het heette Lady Chatterley ‘s minnaar. Ze las een paar regels. Het leek haar wel wat. De vraag was of ze het mee zou krijgen.
Daarna deed ze nog een paar boeken open maar die haalden het niet bij die minnaar.
De bibliothecaresse kwam naar haar toe.
“Kan ik je helpen? Wat heb je al gevonden? Hou je van Lawrence? Ik dacht dat zijn Women in Love net binnengebracht was. We hebben dat nu in vertaling. Zal ik eens voor je kijken?”
Alain had een boek uit het rek bij het raam genomen. Hij was erin gaan lezen. Het schrale buitenlicht viel op hem en op het stof dat in de ruimte hing. Zijn haar viel sluik voor zijn gezicht. Ze kon dat gezicht intussen dromen, ze kende de geur van zijn aftershave, fris met iets metaligs erin.
Zoals hij daar onbeweeglijk in het licht stond, lezend in het boek, had hij een man op een schilderij kunnen zijn. Alleen het stof bewoog. Iris had de vreemde sensatie dat ze Alain d’Hooghe nooit eerder gezien had, niet zoals hij was. Zelfs niet die avond op het feestje, toen haar belangstelling gewekt was.
Iris betrapte hem erop dat hij zichzelf was. Dat hij iemand was en dat ze hem niet kende. Tevoren had ze nooit beseft dat ze gevangenzat in het spel van licht en duister van haar waarnemingen. Nooit tevoren had ze andere mensen gezien terwijl ze er voortdurend tussen geleefd had, met hen gepraat had en tegen hen aan geschopt had. Ze had tot nu toe als een blinde geleefd en keer op keer het belangrijkste gemist.
Hij keek naar haar op, er plooide zich iets als een lachje om zijn mondhoeken.
“Welke boeken heb je gekozen?” vroeg hij.
Ze hield ze hem voor. “Wat denk je? Luchtig genoeg?”
“Probeer maar, het kan vast geen kwaad voor je algemene vorming.”
“En wat hebt u daar?”
Ze keek naar de kaft: het eerste deel van de memoires van Churchill.
“Strategen zijn zeer interessant,” zei Alain.
∗
“Daar hebben we het meisje dat zo graag wilde dat het met de insect geworden mens Gregor Samsa goed afliep,” riep Pijpwalm enthousiast toen hij haar de trap op zag komen.
Gelukkig was er niemand die hen horen kon. Je werd zelf algauw een rare gevonden als je je met hem inliet. Maar de man voor een oude gek verslijten deed niemand in het atheneum, daarvoor was hij veel te geleerd. Hij had één of ander Grieks toneelstuk in het Engels vertaald.
“In mijn internaat zeiden ze dat ik beter iets luchtigers kon lezen.”
“Wat lees je nu?”
“De memoires van Churchill.”
“Je meent het!”
“Dat was een grapje,” bekende ze.
“Dat was een goed grapje. Ik weet goede grapjes te waarderen! Ik weet hoe zeldzaam ze zijn.”
Hij liet zich alweer positief over haar uit.
“Weet u,” begon ze. Ze voelde iets maar ze kon het niet onder woorden brengen. Ze keek in de geelbruine ogen, ver achter zijn vuile brillenglazen, het waren vriendelijke ogen.
Hij wachtte geduldig wat er komen zou.
“Weet u,” zei ze nog eens, ze had zichzelf klemgezet. Ze kon toch niet zeggen: weet u dat u veel aardiger bent dan u eruitziet. Dat zei je niet tegen een leraar, tenzij je iets met hem wilde.
“Weet u wat er op mijn vorige school gebeurd is?” Dat had ze ook niet moeten zeggen, maar dat was het enige wat in haar opkwam en het liet zich niet wegduwen.
“Ja,” zei hij.
“U weet dus waarom ik daar weggestuurd ben?”
“Niet tot in de details. Wil je erover praten?”
“Nee,” zei ze snel.
Hij leek opgelucht. “Ik ben daar niet de geschikte persoon voor. Ik zou het ook niet doen, tenzij het echt niet anders kan.”
“Ik wil er met niemand over praten.”
“Er zijn welwillende en begrijpende mensen met wie je dat zou kunnen doen, zelfs hier op school, mensen die ervan overtuigd zijn dat praten helpt.”
“Ja ja!”
“Jij gelooft niet dat het helpt?”
Leraren geloofden heilig in praten.
“Ik geloof het ook niet. Dat is iets wat me al lange tijd bezighoudt. Dragen woorden wezenlijks iets bij aan het tot stand brengen van een catharsis?”
“Goede vraag.” Ze wist niet wat catharsis was, maar vond het lullig dat toe te geven nu ze zoveel indruk op hem gemaakt had.
“Ik stel mezelf de vraag,” zei de man. Hij dacht diep na.
“Je hebt het boek over de arme Gregor Samsa niet uitgelezen, je laat de memoires van Churchill aan anderen over. Wat zou ik je te bieden kunnen hebben?”
Ze deed haar best om niet meteen terug te wijken, toen hij zich naar haar toe boog.
“Ik zeg het niet graag luidop, ik wil ook niet dat je wat ik nu zeggen ga, voor je doldrieste en dwaze medeleerlingen herhaalt, evenmin voor mijn collega’s. Ik zeg je dit in vertrouwen: ik ben ook maar een dwaze, oude man en ik geloof niet dat ik in mijn leven ooit al iemand geholpen heb, hoewel ik er op jongere leeftijd meer de drang toe voelde dan nu. Ik werd zelfs warm van binnen bij het idee dat ik mensen kon helpen. Intussen weet ik beter. Ik kan helaas niets voor je doen. En al zou ik het willen en al zou ik zelfs bereid gevonden kunnen worden je in een plotse vlaag van euvele overmoed mijn hulp aan te bieden, dan nog zou het niet verstandig zijn die aan te nemen.”
Ze knikte.
Hij was eenzaam en hij mocht haar.
Toen zag ze de tweede en derde mooiste de trap opkomen en ze ging er snel vandoor voor die twee in de gaten kregen dat ze met Pijpwalm stond te praten.