Cara opende het algebraboek bij het hoofdstuk dat Iris voorbereid had. “Heb je de theorie begrepen?” vroeg ze.
Iris knikte.
De bijlessen van Alains studieplan waren eerder gestart dan hij oorspronkelijk voorzien had. Voor wiskunde en wetenschappen had hij Cara ingeschakeld. De handelsschool was te gemakkelijk voor Iris. Zich even dom voordoen als die meiden op school was haar eer te na geweest. Ze had het aan haar eigen onvermoede eerzucht te danken dat ze nu zo opgejaagd werd.
Cara schreef een makkelijke opgave op het kladblok: “Dan moet je deze kunnen oplossen.”
“Je mag het boek erbij gebruiken,” zei ze omdat Iris geen poot uitstak.
Er gebeurde niks.
“Komaan Iris.”
“Leuk hè, juf spelen!”
“Ik speel het niet, ik ben het.”
Iris legde haar pen neer. “Ik doe niet meer mee.”
“Stel je niet aan, maak die oefening.”
Iris bewoog zich niet.
“Dan niet.” Cara klapte de cursus dicht en reed weg van de tafel.
Ze kwam terug met een ander boek en ging daarin zitten lezen, alsof Iris er niet was.
Ten slotte ging Iris weg. Met opgeheven hoofd. Maar Cara keek niet op of om.
“Ik ben die Alain goed beu,” riep ze, toen ze in haar kamer kwam.
Liedje lag al in bed. Ze was verdiept in het boekje van de Bouquetreeks, dat één van de schoonmaaksters aan haar doorgegeven had. “Ik ben die vent kotsbeu!”
Liedje keek op haar horloge, ging het aantal bladzijden na dat ze nog te lezen had. Dat haalde ze niet meer voor de lichten uit moesten.
“Catthoor is veel erger dan Alain,” zei ze.
“Jullie begrijpen het niet. Hoe hij jullie…”
Hoe moest ze het uitleggen? Ze kon net zo goed niets zeggen. Het maakte Liedje geen moer uit wat Alain zei of deed.
Christelle kwam de kamer in, pakte haar douchespullen en verdween weer. Liedje had haar romannetje weer opengeslagen om toch nog een paar bladzijden te lezen.
“Praat ik tegen de muren?”
“Maak je toch niet dik,” bromde Liedje.
∗
“Hoe heb je het nu opgelost voor wiskunde?” vroeg Cara op een avond. Ze waren toevallig allebei wat later voor het eten.
Iris had allerhande reacties verwacht op haar weigering van de bijlessen wiskunde maar nog niemand had haar erover aangesproken.
“Heeft Alain niet gezegd hoe je het verder moest aanpakken met mij?”
“Nee.”
“Heeft hij niets gezegd omdat ik afgehaakt heb?”
“Dat is jouw zaak.”
Iris schoot in de lach.
“Wat valt er te lachen?”
Iris bleeflachen: “De manier waarop je dat zegt.” Ze deed de droge, schoolmeesterachtige toon van het andere meisje na. “Denk je echt dat ik jullie niet doorheb, een stelletje brave sukkels zijn jullie, meer niet. Jullie kruipen allemaal in Alain zijn reet.”
Cara verstrakte maar ze had snel een weerwoord: “Jij bent een sukkel. Een kleine sukkel met een grote bek.” Ze keek Iris laatdunkend aan. “Ik heb sukkels altijd al bijzonder vermoeiend gevonden.”
Ze liet haar bord eten voor wat het was, waardig als een prinses reed ze de eetzaal uit.
∗
Die nacht raakte Iris niet in slaap. Een kleine sukkel met een grote bek, had ze gezegd, die Cara.
Wie dacht ze dat ze was? Iris wist best dat ze het nooit zou winnen van Cara als het op de spits gedreven werd. Iedereen zou aan de kant van die goede, behulpzame Cara staan, die vervelende saaie trut met haar smalle mondje. Zelfs Letty. En Reinier zou het haar ook kwalijk nemen. Christelle was ook dik met haar. Het ergste was nog wel dat Iris het niet per se op de jonge wiskundige gemunt had. Ze was toevallig in de buurt toen het Iris ineens te veel werd.
Ze stond op uit bed, ze wilde het licht niet aandoen, langs de muur tastend liep ze naar de deur.
“Waar ga je naartoe?” fluisterde Liedje.
“Sst,” deed Christelle.
Op de gang had ze nachtverlichting. Er kwam nog licht vanonder Cara’s deur. Iris zou naar haar toe kunnen gaan en zeggen dat het haar speet. Soms was het nodig om te liegen. Daarbinnen werd gepraat, Cara lachte zachtjes. Die andere was een man.
De deur ging open. Alain kwam naar buiten met een paar boeken onder zijn arm. Hij zei nog iets. Weer kon ze Cara horen lachen.
Alain sloot de deur. Toen kreeg hij Iris in het oog: “Wat doe jij hier?”
“Ik kan niet slapen.”
“Existentiële angsten? Geldzorgen, wroeging, schuldgevoelens?”
Iris bleef stokstijf staan.
“Niet de minste behoefte ergens in te kruipen? In…je bed bijvoorbeeld?”
Iris vluchtte haar kamer in. Die misselijke Cara had het allemaal overgebriefd, ook dat van die reet.
∗
De volgende avond haalde Alain haar uit de studie: “Jij maakt het weer in orde met Cara.”
“Ik ga niet slijmen.”
“Jij gaat alles doen wat nodig is.”
Hij keerde zich van haar af, liet haar op de gang staan en stapte weg.
Iris dacht er niet over.
Maar het liet haar niet los. Het was als een slechte smaak in haar mond als ze ‘s-morgens wakker werd. Het zeurde als een rotte kies. Ze kon er met niemand over praten. Na drie dagen besloot ze Cara een brief te schrijven, een eerlijke brief. Want zich in het stof wentelen wilde ze niet. Een hele woensdagmiddag was ze bezig met verzinnen wat erin moest komen.
“Beste Cara,” schreef ze ten slotte, “ik had je niet mogen beledigen, maar het is toch gebeurd. Ik zou er met je over moeten praten, maar ik weet niet of het lukt. Ik denk dat ik dan weer stomme dingen tegen je ga zeggen, Iris.”
Bijna verscheurde ze het briefje. Maar dan was het urenlange gezwoeg om iets op papier te krijgen voor niets geweest. Ze stopte het snel in een enveloppe. Ze piekerde nog een half-uur of ze hem gewoon onder de deur zou schuiven of aan zou kloppen. Ze besloot hem eigenhandig af te geven.
“Ja-ah,” riep Cara, toen ze aanklopte.
Voorzichtig duwde ze de deur open, Cara zat aan haar bureau. “Een brief.”
“Lees ik straks wel,” zei Cara zonder op te kijken.
Iris legde hem op tafel en liep weg. Ze voelde zich bekocht, vernederd, ze voelde zich slechter dan ooit.