Eén

“Weet je wat een Harley is?” vroeg de man met het ooglapje.

“Een auto?”

Hij nam een brochure uit een laag kastje naast zijn bureau en legde die voor Iris neer.

Haar ogen gleden over de glanzende afbeeldingen, gave machines en stoere types in motorpakken, snelwegen, bergen, valleien. En meer, waar ze nog niet van wist.

“De ultieme droom van iedere motorrijder,” zei de man.

Wat moest zij daarmee?

“Maar het belangrijkste zie je niet, het gevoel als je op zo’n motor rijdt. Kun je je daar iets bij voorstellen, Iris?”

Ze schudde van nee.

Toen ze de brochure van zich afduwde, zag ze dat zijn blik even op haar handen bleef rusten. Ze was een nagelbijtster.

Hij was psycholoog. Of pedagoog. Zoiets. Eén van die lui die uit afgekloven nagels konden afleiden wat voor soort mens je was.

Ze ging op haar handen zitten.

“Ik weet niks van motoren.”

“Jammer, Iris.”

Ze vond het niet onaangenaam dat hij haar bij haar naam noemde. Ze keek hem aan. Even maar, vanwege dat ooglapje. Haar aandacht werd er voortdurend naartoe getrokken. Hij had niet misstaan in een leren pak naast zo’n motor. Alles was groot aan hem, hij gebaarde breed als hij sprak. Die Ooglap zou nooit op zijn handen gaan zitten om ze weg te stoppen.

“Ik laat je het hier zien, zodat je weet waar je terechtkomt.”

Hij nam haar mee naar de aangrenzende kamer, een tafel met vier stoelen, een aanrecht met een koffiezetapparaat en wat keukenspullen. Tussen het keukentje en het bureau zat een one-way-screen. Aan de kant van het bureau leek het een spiegel, aan de kant van het keukentje was het een raam.

De gordijnen waren niet dicht.

Ze was op haar hoede. Zat hij zogezegd gezellig met je te kletsen, werd je intussen begluurd. Maar er was geen tweede deur in het keukentje.

“Dit is de vergaderruimte van het team dat Rosa’s Huis leidt en daar heb je de ruïne.”

Hij wees uit het raam.

“Wij zijn het enige tehuis dat een ruïne heeft en er ook gebruikt van maakt. Daar ben ik trots op.”

“Waarvoor is die ruïne?”

“Onze kinderen spelen er graag in, zelfs de grote.”

“Dat is gevaarlijk.”

So what? Gevaar hoort er toch bij?”

Hij vestigde zijn goede oog op haar.

Ze keek door het raam. Drie lage kistjes en een plank op stenen dienden als stoeltjes en tafel, een smoezelig speelgoedkonijn lag tussen de stenen en een stuk stof met een doodskop erop geverfd.

“Glas en spijkers en rotzooi heb ik door de padvinders hier in de buurt laten weghalen. Splinters worden door Letty verwijderd, dat is de verpleegster. En een tetanusprik krijg je van de dokter bij het eerste onderzoek.”

“Moet ik ook die ruïne in?”

“Als je wilt.” Hij schoot in de lach. “Kom mee, ik laat je de gebouwen zien.”

Rosa’s Huis was een oud kasteel met een slecht onderhouden gazon, verwilderde tuinen en als woonpaviljoen ingerichte lage bijgebouwen. Heel anders dan de klooster-achtige instituten waar ze eerder ondergebracht was. De hellende vlakken voor rolstoelen staken af tegen het oorspronkelijk houtwerk. Het gebouw had ondanks de aanpassingen de sfeer van een oud kasteel gehouden, het decor van een avonturenfilm voor kinderen.

“Het ziet er hier nogal geïmproviseerd uit,” had haar moeder tegen Bruno, haar stiefvader, gezegd toen ze het bordes opkwamen. Haar moeder had altijd wat aan te merken.

“Wees blij dat ze haar willen nemen,” zei haar stiefvader.

“Je gaat het niet verknallen, hè!” had haar moeder haar toegefluisterd voordat de kleine secretaresse met een donker omrande Nana Mouskouri-bril hen binnenliet in het kantoor van de directeur.

De Ooglap liet haar het kasteel zien. In de dokterskamer hingen zwaarden aan de muur en langs de klimrekken in de therapieruimte kon je naar de ornamenten van het plafond klauteren. Er waren speelgoedballen, looprekken en een aquarium.

“Volgens de ergotherapeute zijn siervissen rustgevend. Ik word nerveus van die beesten.”

Hij toonde de kelder met de hobbyruimtes, de obligate pingpongtafels, een atelier met kindertekeningen op de vloer, verfvlekken op de muur. Hij liet haar snel een blik werpen in een zijlokaal met een schildersezel en grote schildersdoeken in een rek tegen de muur.

“Hier werkt Christelle,” zei hij. “Christelle is je toekomstige kamergenote. Teken je?”

“Nee.”

“Bespeel je een instrument?”

“Nee.”

“Lees je?”

“Nee.”

“Van welke muziek hou je?”

Van welke muziek hield ze? Ze hield nergens van. Van dieren wel, maar dat vroeg hij niet.

Een kat schurkte zich tegen zijn ene been. Ze had zich willen bukken om het beest een aai te geven, maar bukken ging moeilijk vanwege haar rug.

“Het grote geheim van Rosa’s Huis,” zei hij en hij legde zijn hand op haar mouw, “is dat iedereen hier een doel voor ogen heeft, zowel de bewoners als het personeel.”

“Het grote geheim! Wat is daar geheim aan als iedereen het weet?”

Hij negeerde haar opmerking. “En wat is jouw doel, Iris?”

“Ik heb geen doel.”

“Denk er nog eens over na. In afwachting daarvan heb ik er een voor jou.”

“Jeezes,” fluisterde ze tussen haar tanden.

Hij ging verder met zijn uideg. De bewoners gingen elders naar school, de kleintjes naar aangepast onderwijs, de groteren naar gewone scholen.

Iris schrok. Sinds haar negende had ze alleen ziekenhuizen en instituten gekend. In dat tehuis van hem zou ze het wel klaren, meende ze. Maar op een gewone school?

“Ik wil niet naar een gewone school.”

“Je hebt geen andere keus.”

Toen ze een paar trapjes afgingen naar de woonpaviljoenen viel haar iets haperends op in zijn manier van lopen.

“Hebt u zich verstapt?” vroeg ze.

“Ik heb een prothese.”

In het secretariaat luisterden de kleine Nana Mouskouri en een vrouw in een witte jasschort naar haar moeder. Haar moeder genoot. Bruno gluurde naar de twee vrouwen, vooral naar die in het witte schort. Ze was op een bijna vulgaire manier mooi, verpakt in knisperende panty’s en een witte jasschort, die ze achteloos open liet hangen boven een getailleerd satijnen bloesje. De korte rok spande om haar volmaakte dijen.

De Ooglap onderbrak haar moeders verhaal op het moment dat Iris dertien was en uit het eerste instituut voor gehandicapte kinderen vloog. Daar had ze het één en ander voor moeten presteren, want gehandicapte kinderen werden niet zo snel ergens buiten de deur gezet. Tijdens de klasuren was ze ontsnapt naar het berghok met oude lesmaterialen en daar had ze een vuurtje aangelegd. Het berghok was compleet in de fik gegaan. Een adembenemend gezicht, dat vuur! Achteraf vond ze het doodjammer dat er niet meer sombere oude hokken in vlammen waren opgegaan, de hele school had voor haar part mogen afbranden en de vreselijke nonnen en de hypocriete wijven die er werkten erbij. Het positieve gevolg was dat ze verwijderd werd.

Om uit het volgende instituut weggestuurd te worden had ze al veel minder hoeven te presteren.

De verpleegster stak haar hand naar haar uit. Iris schudde die onwillig.

“Zeg maar Letty, schatje.” Ze knipoogde naar Iris.