Alain kwam thuis. Het hoofdgebouw lag in het donker. In de schoolvakanties had Rosa’s Huis minder bewoners, alleen Reinier en een zestal door de kinderbescherming geplaatste kinderen verbleven er permanent.
Bij Reinier brandde geen licht, hij was bij zijn ouders op bezoek. De kinderen zaten met één van de opvoedsters in de kleine woonkamer. Marina, Mia of Britta luisterde naar hun vakantieverhalen en bakte pannenkoeken. Alain kon bij ze aanlopen, als hij behoefte aan gezelschap had. Maar dat deed hij niet. Hij had anderen niet nodig als remedie tegen eenzaamheid, hield hij zichzelf voor.
Hij haalde zijn koffers uit de auto, zette ze in het halletje en maakte het koffiezettoestel klaar. Hij opende een vers pak koffie, twee maatjes, drie kopjes koffie. Hij had een intense behoefte aan de troostrijke geur van thuis.
Buiten begon het wat te miezeren.
Hij haalde de post uit zijn brievenbus. De brief van Cara nam hij apart. De rest kon tot de volgende dag wachten.
Hij opende de brief van Cara meteen en las hem snel door. Hij las de brief nog eens, langzamer. Ze schreef dat ze Rosa’s Huis verliet. Dat ze verkoos de stap nu zelf te zetten in plaats van af te wachten wat anderen voor haar beslisten. Verkoos, schreef ze, typisch een woord voor Cara. Met Christelle had ze een geschikte woning gevonden, de benedenverdieping van een huis.
Het stak hem. Niet dat het gebeurde, dat kon hij alleen maar toejuichen. Cara stond sinds jaar en dag op de wachtlijst voor een aangepaste flat. Maar ze had het volledig buiten hem om geregeld. Alsof ze wilde bewijzen dat ze hem niet nodig had.
De brief was ronduit koel, op die ene zinsnede na op het einde dat zij de banden met Rosa’s Huis niet wilden verbreken: ze sprak mede namens Christelle. En dat maakte hem meteen onpersoonlijker. En niet bijster geloofwaardig, want de brief van Christelle was bitter en verwijtend geweest.
Alain sleepte de koffers met vuile kleren naar de achterkeuken waar de wasmachine stond. Hij keek in de stille, donkere tuin. Hij zocht een oud trainingspak in de kast, gespte zijn prothese af en viel neer op de bank in de woonkamer. Het rook al naar koffie, maar dat was geen troost meer. Waarom was ze zo hard? Begreep ze dan niet dat ze hem in de steek liet?
Hij miste de kinderen, de schelle en vrolijke stemmen, het gekijf en getater, zelfs het vervelende oorteisterend knerpen van de rolstoelen als ze tot stilstand werden gebracht en vastgezet op een stenen vloer. Hij miste het zand en het vette luchtje van zonnebrandcrème. Hij miste de armen om zijn hals, de zoete dwingelandij van hun liefde. Hij miste zelfs Rosie.
Maar toen zijn gedachten naar Catthoor gingen, kwam de irritatie opzetten. Op het afscheidsfeestje was hij hand in hand met Iris van het vakantieterrein weggestapt. Het initiatiefwas van Catthoor uitgegaan. Hij had haar weggeplukt uit een groepje begeleiders met wie ze goed kon opschieten. En gedwee was ze met hem meegegaan, als een jong kind met haar vader.
Of als een geliefde? Die demonstratie van blind vertrouwen van de kant van Iris had iets alarmerends. Hij kreeg helemaal geen hoogte meer van haar.
Hij had Letty gemist. Letty had dat soort zaken in goede banen kunnen leiden. Ze had best mee kunnen komen. Reinier zou in die veertien dagen zonder haar niet vereenzaamd zijn. Alain begon zich boos te maken. Waren zij een team?
En dat drinken van Catthoor…Hij had zich laten inpakken door dat vreselijke kind dat feilloos de zwakke plekken van iedereen wist te vinden. Dat met een duivels, onschuldig gezicht iedereen onderuithaalde.
Keihard. Keihard was Iris Bisschops. En toch weer niet.
Alain werd zo moe van dat uitproberen van haar, iedere keer opnieuw. Net toen hij dacht dat er toch weer een goede verstandhouding met haar mogelijk was, was ze er met die jongen vandoor gegaan achter op de motor. Het idee dat hij haar met zijn eigen droom besmet had en dat ze hem uitgerekend daarmee te pakken nam, sloeg alles.
Maar ook in haar goede kanten ging ze tot het uiterste. Ze had Ferdinand Catthoor niet in de steek gelaten toen hij het moeilijk had. En voor Rosie had ze iedere keer klaargestaan toen ze eenmaal wist hoe de vork in de steel zat, zelfs als ze er geen zin in had. En toen Berendje door zijn vader naar het vakantieverblijf gebracht werd voor de laatste dagen aan zee, had ze met de jongen gepraat over de kwestie.
Heel voorzichtig had hij gepolst wat ze dan precies tegen Berend gezegd had. Maar dat had hem enkel een woedende blik en de nijdige opmerking opgeleverd: “Au, zei de erwt. Moet je nou overal bovenop gaan zitten, verdomme.”
Dat vrijen met die jongen van de motor had ze verzonnen, had hij eerst gedacht. Om hem uit te dagen. Maar iets in de manier van doen van de jongen had het verraden. Die trotse, brutale blik, ja ik heb haar gehad. En dan dat ontspannene dat na de genoegdoening van seks kwam. En bij Iris zelf die onbedwongen wanhoop: jij had me achterop de motor moeten meenemen, lafaard die je bent, jij had die opwinding met me moeten delen en ook die andere opwinding.
Hij moest resoluut een eind maken aan dit gepieker, daar schoot hij niets mee op.
Toen er bij hem aangebeld werd, had hij durven zweren dat het Iris was, dat hij haar opgeroepen had, verdicht tot adem, tot stem, bewegingen en woorden, tot hartstocht en tot liefde waar hij geen raad mee wist. Leunend op zijn kruk hinkte hij naar de deur.
Daar stond Britta, ze omklemde het handvat van een paraplu, ze beet als een kind op haar bovenlip. Ze deed de grootste moeite om niet te huilen.
“Wat scheelt er, Britta? Is er iets met de kinderen?”
Ze schudde van nee.
“Ik moet jou spreken,” bracht ze ten slotte uit. “Het is iets…persoonlijks.”
“Kom binnen,” hij sloot bedachtzaam de deur en beduidde haar voor zich uit te stappen. Hij wilde niet dat ze hem zag hinken.