Achttien

“Wie daar?” riep Reinier, zijn stem was zwak.

“Jij?” zei Cara toen Iris Reiniers kamer binnenstapte. Ze had duidelijk geen zin in Iris.

Reinier knikte alleen maar. Iris werd gruwelijk onzeker. Hij was de enige aan wie ze het vertellen kon. Dat van die bijnaam. Alles. Als er iemand was bij wie ze die dingen over haar lippen zou krijgen, dan was hij het.

“Ik wilde…met je praten.”

“Je ziet toch dat het nu niet kan,” zei Cara.

“Jij zit hier al de hele tijd. Daarvoor was Letty bij hem en voor Letty er was, zat jij hier ook al.”

“Kijk eens aan, nu ben je Reinier aan het controleren!”

“Ik wil met hem praten.”

“Wat voer je nu weer in je schild, jij?”

Reinier deed zijn ogen dicht.

Iris begreep het signaal, maar ze negeerde het. Ze klopte op het gips ter hoogte van haar sleutelbeenderen: “Ik heb er deze keer een kernbom in verstopt.”

“Goh, deze keer heeft ze niet een plaatje van de Stones maar een kernbom voor je gestolen.”

Reinier deed zijn ogen weer open, hij keek Cara doordringend aan.

“Jij moet worden ontzien. Iemand moet jou beschermen,” zei Cara tegen Reinier.

“Jij, je hebt onze dingen verraden, jullie…oh!”

Iris stormde Reiniers kamer uit. Ze botste tegen Alain op. “Jullie valse…valse…” schreeuwde ze.

“Nee,” riep ze toen er op haar kamerdeur geklopt werd.

Iemand duwde een rolstoel haar kamer in.

“Dank je, lieverd,” zei Reinier tegen Britta, de stagiaire die hem bij Iris gebracht had. “Ik moet eerst even met haar praten, zeg dat als ze komen. Ze kunnen nog wel vijf minuten wachten.”

Iris bleef met de rug naar hem toegekeerd op bed liggen.

“Het spijt me dat het daarnet zo gegaan is, Iris.”

“Je hebt ons verraden,” fluisterde ze.

“Dat van die diefstallen…doet de ronde in huis.” Hij sprak moeizamer dan anders.

“Oh jullie, jullie zijn allemaal hetzelfde.”

“Heb je die bloemen…ook voor me gestolen?”

“Die heb ik betaald.”

“Weet je…het idee…dat iemand iets voor mij…steelt,” hij onderbrak zijn zin, zijn stem zakte weg, “vind ik zeer…opwindend.”

Ze keerde zich naar hem toe.

“Maar je moet…het niet meer…doen.”

Ze keek hem aan.

“Niet huilen…Iris.”

Ze beet op haar hand.

“Het is allemaal rot.”

“Kom bij me.”

Ze kwam moeizaam het bed uit, schoof haar voeten in de sloffen. Hij volgde haar bewegingen. Voor het eerst in lange tijd schaamde ze zich niet tegenover een man voor haar weinig bevallige verschijning en haar plompe manier van bewegen.

Er werd op de deur geklopt.

“De chauffeur wacht op je,” riep Britta aan de andere kant van de deur.

“Waar ga je naartoe?”

“Ziekenhuis…een beademingstoestel, ik zal eraan moeten geloven.”

“Oh.” Ze boog zich over hem heen om hem een zoen te geven, zijn vingers gleden langzaam over de binnenkant van haar arm. Zo verrassend was die aanraking, zo zoet dat iets zich laag in haar buik samentrok. Iets wat aan een stengel zat, trilde als om te fladderen maar maakte zich niet los.

Hij trok haar nogal ruw tegen zich aan, hij zoende haar.

Britta maakte de deur aarzelend open: “Sorry,” stamelde ze.

“Ik kom al,” zei Reinier.

Iris bleef op de rand van het bed zitten, ze legde haar vingers tegen haar lippen en sloot haar ogen.

Een groep derdejaars kwam de studiezaal in gestommeld. Iris zat daar als haar klas turnen had en meestal was ze er alleen.

De meisjes verspreidden zich over het lokaal. Er was plaats zat. Maar twee van hen gingen pal achter Iris zitten. Ze giechelden en fluisterden. Iris probeerde er niet op te letten.

“Het ruikt hier raar,” fluisterde het ene meisje achter haar.

Ze fluisterde zo doordringend dat Iris het wel horen moest.

“Ruik je die stank niet?” drong ze aan.

De andere giechelde.

Zo goed en zo kwaad als ze kon met het gips, keerde Iris zich naar het tweetal achter haar. “Wat zei je?”

Ze had er zich niet bij neergelegd dat ze de schildpad was. Dat zou ze nooit. Tot nu toe had niemand het gewaagd die bijnaam in haar bijzijn te gebruiken. Zo was ze toch het hoofd rechtop blijven houden.

Het minst brutale meisje deinsde achteruit, maar de andere keek Iris spottend aan. Ze sloeg haar hand voor haar neus, alsof ze iets walgelijks opsnoof.

“Schildpad,” kreunde ze.

Iris stapte uit de bank en greep het meisje naar de keel.

Gillend stoof de andere het studielokaal uit.

De studiemeesteres die in de gang had staan kletsen met een collega kwam het lokaal ingerend.

“Ineens keerde ze zich om en greep Debbie bij de keel.”

“Ze is gek geworden.”

“Het lijkt wel of ze lacht.”

“Nee, ze huilt.”

“Waar is Debbie nu?”

Het schemerde Iris voor de ogen. Ze wankelde op haar benen, ze beet op haar onderlip tot ze niets meer voelde. Alleen de pijn bleef nog over en toen de smaak van bloed in haar mond.

Even later zat ze op een stoel in de gang bij het bureau van de directrice. Iemand stond bij haar en hield de wacht, dezelfde grijze muis als op haar eerste schooldag. Haar snorharen trilden angstig.

De directrice was er niet, de dactylolerares kwam in haar plaats naar Iris toe en reikte haar een papieren zakdoekje aan. “Veeg je mond af, Iris,” zei ze kalm.

Bevend deed Iris het. Hadden ze niet gehoord wat die Debbie tegen haar zei? Niemand zou haar in haar gezicht zo noemen. Het werd haar zwart voor de ogen.

Letty kwam haar ophalen. Ze had het witte schort nog aan, dat ze anders nooit buiten de infirmerie droeg.

“Ik neem Iris dadelijk mee,” zei ze op die vertrouwelijke toon waarmee ze meteen de mensen voor zich innam. Nu klonk ze bezorgd. “Laat me eerst even naar het andere meisje kijken, ik ben verpleegkundige.”

“Er is al een dokter bij haar,” zei de dactylolerares. “Het is beter dat u haar meteen meeneemt.”

“Ik wil met die dokter praten,” zei Letty op besliste toon. “Iris ga rechtop zitten en haal diep adem.”

Toen Letty eindelijk terugkwam, nam ze Iris bij de arm mee. Een meisje kwam met Iris’ boekentas aangelopen.

“Ze hadden dat niet mogen zeggen,” zei ze tegen Iris. Het leek even te duren voor Iris haar klasgenootje herkende. “Zij waren ook fout.”

“Het komt wel in orde,” zei Letty en ze nam Iris’ boekentas van het meisje aan. “Dank je wel, lieverd.”

De verpleegster begreep er niets van, het kwam niet in orde, nooit meer.

In Rosa’s Huis wachtte de dokter hen op in de infirmerie. Hij hielp Iris op het bed. Letty stroopte Iris’ mouw op om een spuitje te kunnen geven.

Verbaasd onderging Iris het allemaal, nog nooit had iets haar zo verbaasd als die injectie van stilte.

Deel IV