Tien

“Slaap je al?” probeerde Liedje. Iris nam aan dat de vraag voor Christelle bedoeld was. Maar die antwoordde niet.

Iris lag wat te fantaseren over de vrije liefde en de viriele, donkere broer van Esther Strafstudie, iets tussen romantisch en gewaagd in.

“Iris, slaap je al?” fluisterde Liedje.

“Wat is er?”

“Kom even bij me.”

Iris wilde niet meer opstaan, net nu ze haar gemak had gevonden in bed. Het luisterde nauw want waar het gips op haar heupen drukte was een wrijfwond ontstaan. “Bel toch om Marina.” Het oproepsysteem van de intercom was bij Liedjes bed.

“Kom bij me, dan hoef ik zo luid niet te praten. Anders maak ik Christelle wakker.”

Liedje dacht ook nooit verder dan haar eigen lichaam.

Iris zei niks.

“Het gaat over Ribaut.”

Ribaut was de brillenmaker bij wie Liedje enkele dagen in de week een praktijkopleiding kreeg, ze werkte bij hem in de winkel en het atelier. Iris had al veel over hem gehoord: hij was vijfendertig, had een vrouw en kinderen, hij verloor zijn haar. En hij was blijkbaar gewend met vreselijke sufferds om te gaan want hij legde alles drie keer uit, ook de eenvoudigste dingen. Liedje snapte de dingen die ze wilde snappen meteen. Hij zou haar wel een wonder van vernuft vinden. Hij aanbad haar en zij zei van hem dat hij een schatje was, dat was een uitdrukking die ze van Letty overgenomen had.

“Hij heeft me vandaag gekust.” Er klonk iets triomfantelijks in Liedjes stem. “Vanmiddag, we waren glazen aan het slijpen in de werkkamer en ineens...”

Iris was niet echt verbaasd.

“Ik denk dat het verstandig zou zijn om met de pil te beginnen,” voegde Liedje er nog triomfantelijker aan toe.

Iris ging rechtop in bed zitten en voelde onmiddellijk waar het gips schrijnde.

“De pil? Na één onnozel kusje?” Vloekend zocht ze een positie tussen zitten en liggen in die geen pijn veroorzaakte.

“Hij heeft me zijn liefde verklaard.”

“Goh,” zei Iris, “zijn liefde.” Een zoen was één ding, een liefdesverklaring was heel wat anders. Maar ze vertikte het om naar Liedje toe te gaan.

“Hij kan zich zijn leven zonder mij niet meer voorstellen, zei hij. Dag en nacht denkt hij aan mij.”

“Ja, dat zeggen ze dan.”

Liedje deed alsof ze de schampere ondertoon in Iris’ antwoord niet hoorde. “En ik had het al gevoeld. Zoals hij naar me keek, je weet wel.”

“Alsof hij je met zijn ogen uitkleedde,” citeerde Iris de Bouquetreeks.

“Bah!”

“Oh, de liefde is geestelijk.”

“De liefde is oprecht,” zei Liedje plechtig. Ze sprak het woord uit zoals je dat met een woord met een hoofdletter deed. Liefde.

“Heeft die Ribaut al wat meer gedaan dan wat onnozele kusjes geven?”

“Ja,” zei Liedje. “Kom toch bij me zitten.”

Voor echte ontboezemingen wilde Iris wel naar haar toe gaan, ze lag toch al niet lekker meer.

Christelle hield nog altijd haar ogen gesloten, maar haar ademhaling was niet die van iemand die sliep.

“Hij nam mijn hand vast en bracht die naar zijn hart,” fluisterde Liedje.

“En dat ging tekeer zeker, dat hart?”

“Hij trok me tegen zich aan. “Voel toch, Lidewijtje,” zei hij.”

“Aan zijn dinges?”

“Zijn hart.”

“Hadden jullie de deur wel op slot?”

“Wie denkt daar nu aan?”

“Daar begin je mee.”

“Niet als je zo aangegrepen bent.”

“Het is overspel, Lidewij.”

“Jij weet niet wat liefde is.”

“Wat deed hij nog meer?”

“Hij trok me toen héél dicht tegen zich aan, ik lag met mijn hoofd tegen zijn borst.”

“Ja ja, bonke-bonke-bonke. En dan?”

“Het was zo zalig,” fluisterde Liedje.

“Vroeg hij je niet om iets te doen? Hij streelde toch op zijn minst je borsten.”

“Ja.”

“En?”

“Je weet toch ook wat er dan gebeurt,” zei Liedje. “Hij kuste me veel wilder dan eerst.”

“Had hij nu een stijve of niet?”

“Hij zei dat hij me respecteerde.”

“Mannen moeten eerst iets proberen, en zelfs een beetje aandringen en niet goed meer uit hun woorden komen. Dan moet je ze wegduwen om het wat uit te stellen. Tenzij je het zelf niet kunt houden.”

“Hij deed natuurlijk wel iets,” zei Liedje. “Maar je dacht toch niet dat ik dat allemaal in detail zou vertellen.”

“Als hij geen stijve krijgt, maakt hij je maar wat wijs.”

“Nee, hij maakt me niets wijs, zo is hij niet.” Tot haar grote tevredenheid had Iris nog altijd een mooie voorsprong op het andere meisje. Wat niet wegnam dat ze toch een tikkeltje jaloers geworden was. Het mocht dan honderd keer een slome donder zijn en eigenlijk al bijna een ouwe zak, die Ribaut van haar. Lidewij had het toch maar gefikst. Ze deed het blijkbaar heel rustig aan, ze sleep het glas net zolang bij tot het in de montuur paste. Maar aan de pil was ze nog lang niet toe.

De volgende avond bleef Letty twee keer zo lang als anders aan de gang met Liedjes verzorging.

“Dus je maakt een afspraak voor me met de dokter,” zei Liedje samenzweerderig tegen de verpleegster, toen Iris het wachten beu was en de kamer binnenstapte. Liedje knipoogde naar haar.

“Heb je het Letty verteld? Denk je dat ze haar mond houdt?” vroeg Iris toen de verpleegster hun kamer uit was.

“Dat heeft ze beloofd.”

“Je hebt haar toch niet te veel verteld?”

“Ik heb het een iets andere draai gegeven. Ik heb gezegd dat ik verliefd ben op de broer van Ribaut die af en toe in de winkel komt. En zelfs als ik haar vertelde dat het Ribaut is, zou ze dat begrijpen.”

“Maak dat de ganzen wijs. Ze roept het team bijeen. Zie je je al bij Alain uitleg geven over de details die ik niet mag weten. Of bij Catthoor, nog erger. Die naar je kijkt als naar een dooie vis die nog een keer bewogen heeft.”

“Letty zou mij nooit verraden,” riep Liedje. “Ze weet wat het is. Ze heeft toch zelf iets gehad met een getrouwde man.”

“O ja?”

“Met Catthoor.”

“Met Catthoor?” riep Iris.

“Wist je dat nog niet? Iedereen weet het. Maar het is al een hele tijd geleden. Voor Rosa’s Huis. Het was heel wild.”

“Iets wilds met Catthoor?” Iris lachte hoog.

“Het was de grote liefde. Ik heb er foto’s van gezien bij haar thuis. Ze liet me het album zien van haar zoontje, toen hij klein was. En er zat toevallig een foto bij van hun tweeën in een cafeetje in Parijs. Ze heeft een apart albumpje en dat haalde ze toen voor me. Superromantisch! Zij aan zijn arm, bij de Seine en in dat grote park daar, ze voerden duiven. Hij achter haar met zijn handen over haar borsten.” Liedje giechelde. “En ze gingen naar beroemde cafés en zo. In één van die cafés zat een schrijver en die heeft foto’s gemaakt. Een zekere Jules, zei ze. Een Italiaan of een Zuid-Amerikaan. Hij heeft toen iets tegen haar gezegd en dat heeft ze in dat album opgeschreven. U bent helaas te verliefd op een andere man om u door mij te laten uitkleden, of iets van dien aard. Ik vond het maar raar dat ze dat in een fotoalbum schreef. Ik zou dat nooit doen, zoiets in een album schrijven.”

“Ik wel.”

“Ze heeft me veel verteld van die reis. Wat ze allemaal gedaan hebben, ‘s-nachts naakt gezwommen in de zee.”

“De zee in Parijs?”

“Ze waren naar de Middellandse Zee gereden. Maar ze miste haar zoontje heel erg, ‘s-nachts had ze wroeging omdat ze haar kind in de steek gelaten had.” Liedje slaakte een diepe zucht. “Maar ze zei dat ze direct hetzelfde zou doen als ze weer de man van haar leven tegenkwam.”

“Catthoor was toch de man van haar leven?”

“Dat was toen.”

Iris schudde haar hoofd. “Je kunt er niet een hele reeks hebben die allemaal de man van je leven zijn. Dat is er maar een.”

“Je hebt gelijk,” meende Liedje. “En je weet ook meteen dat hij het is.”

Ze zuchtte diep.

“Als jij en Brillenmans in Parijs gaan rondflaneren, krijg je niet eens de tijd om een foto te laten maken door die Jules, dan staan ze zo bij je hoteldeur, sleuren je het bed uit, zwangerschapstest en hop, het heropvoedingsgesticht in tot je meerderjarig bent.”

Iris wilde nog een paar gruwelijke verhalen over heropvoedingsgestichten uit haar mouw schudden, maar die moest ze voor een andere keer bewaren. Marina kwam zeggen dat ze moesten gaan slapen.