Iris hapte.
Zo zou ook de liefde smaken, ooit. Als ze uit het gips was, als ze zich eindelijk weer vlot kon bewegen. Warm en donker, bitter en zoet. Ze had het er toen toch op aan moeten sturen met Gerard, dan had ze tenminste geweten hoe het was. Ze sloot genietend haar ogen.
Ze nam nog een hap van de reep.
Er werd op haar schouder getikt. Iris opende haar ogen.
“Kom maar eens met mij mee,” zei een vrouw. Een gewone, onopvallende vrouw. Maar Iris wist dat ze erbij was. Het was de winkeldetective, zo zagen die eruit. Ze gooide het restant van de reep chocolade op de grond. Keek snel rond of ze kon ontsnappen. Een verkoopster in een blauw uniformschort en een dame van middelbare leeftijd volgden nieuwsgierig wat er gebeurde.
Het gezicht van de detective verried geen enkele emotie, ze raapte het restant van de reep chocolade op. Ze leidde Iris langs de rekken met vis- en groenteconserven naar een onopvallende deur. De vrouw ging haar voor in de verveloze personeelslift. Ze zei niets maar hield de bewegingen van Iris nauwlettend in het oog.
Dingen meepikken uit een warenhuis ging zo gemakkelijk dat ze overmoedig was geworden. En dan beging je stommiteiten. Dit was een stommiteit: de reep opeten op de plaats waar ze hem uit het rek genomen had. Maar ze kon nog een valse naam en een vals adres opgeven. Als ze om haar papieren vroegen, zei ze dat ze die niet bij zich had. Maar wat, als ze de politie erbij haalden? Welnee, gehandicapten zouden ze toch niet hard aanpakken. Ze kon altijd op hun gevoelens inwerken. Als het moest jankte ze het hele warenhuis overhoop.
∗
“Ik heb suikerziekte. Dan moet ik iets eten, anders val ik flauw,” zei ze tegen de man achter het bureau.
Hij was de baas, dat zag je. Op hem moest ze zich richten. En ze moest verdomd voorzichtig zijn. Want er was iets met hem. Wat precies, wist ze niet. Maar de haartjes op haar armen kwamen ervan overeind. Over zijn gezicht lag de tevreden glans van een stroper die een haas gestrikt had.
“En het maakt je ook helemaal niet uit wat je eet, hè. Deze keer is het chocolade. Maar je eet ook vinyl.”
“Wat eet ik?”
“Weet je niet wat vinyl is?” Hij wendde verbazing voor.
Hij haalde een filmspoel uit de kast en knikte de winkeldetective toe dat ze het filmdoek moest uitrollen dat in een hoek van het kale kantoor stond.
De vrouw pakte het nogal onhandig aan. Hij nam het van haar over. Zij trok dan maar de gordijnen dicht.
Iris zag zichzelf op het doek verschijnen. Beschermend legde ze haar handen over het onderste stuk van haar gezicht. Niemand hoefde te merken wat ze voelde, zelfs niet in het donker. Ze zag zichzelf in de platenafdeling rondstappen, om zich heen kijken, een singletje van de Stones vooraan in een platenbak zetten en uit het zicht verdwijnen. De warenhuischef spoelde de film door. Resoluut stapte ze naar dezelfde platenbak toe, haar jas hing nu open. Gebiologeerd keek Iris naar haar eigen gezwinde, vingervlugge handwerk. Ze deed het zo ongelooflijk snel dat ze er ondanks alles bijna trots op werd dat ze het zo goed kon. Zonder die filmbewaking hadden ze haar nooit geklist. In een volgende opname verfrommelde ze een bloesje en een sjaal en liet die tussen gips en lichaam glijden. Ze liep doodkalm uit beeld, ze vertrok nog geen spier in haar gezicht.
“Dat was jij dus, dat zul je moeilijk kunnen ontkennen,” zei de man. “Wij doen er uiteraard ons voordeel mee dat je zo’n opvallende verschijning bent. Voor een winkeldief heb je je uiterlijk niet mee.”
Ze registreerde leedvermaak, ze incasseerde.
De winkeldetective wisselde een dringende blik met de man, maar hij negeerde haar. Hij gooide zich weer op Iris. “Je ziet dus dat we dergelijke leveringen met uitgestelde betaling extra goed in de gaten houden.”
Ze keek naar de grond. Die klootzak kon haar niet dwingen hem aan te kijken.
“Waarom doe je dit, meisje?” vroeg de detective.
“Ik handel dit af,” zei de man.
Iris bleef star naar het vloerpatroon zitten staren.
“Je naam, je adres,” blafte de man. “En geen geintjes.”
De vloertegels waren van kunststof, ze pasten niet goed in elkaar. Daaronder lag een laag beton. Het kantoortje zag er in tegenstelling tot de rest van de winkel ronduit armoedig uit. Echt een kantoor voor een bullebak met sadistische neigingen. Ze raakten er soms seksueel opgewonden van als ze beethadden, dat had Iris ergens opgevangen. Ze wist niet meer waar. Dit was er dus zo een. Diep in zichzelf vond ze het best interessant. Ze werd niet echt bang. Een gehandicapte zou dat bespaard blijven. Ze konden haar toch niet uitkleden tot op het blote vel. En de winkeldetective was er ook nog.
“Als je meewerkt, kunnen we overwegen de politie erbuiten te houden,” zei de detective.
“Als ik mijn naam zeg enzovoorts?” Naar de vrouw keek Iris wel even op. “Ik woon in een tehuis voor gehandicapte jongeren.”
“Adres, telefoonnummer,” eiste de man.
Ze gaf de juiste gegevens op.
“Heb je geen ouders meer?” vroeg de vrouw.
“Ze zijn gescheiden.”
“Gescheiden ouders zijn geen verontschuldiging. En een handicap is dat ook niet.” De man weer.
“Zal ik het tehuis opbellen?” stelde de detective voor.
“Dat doe ik.” De man verschoof wat spullen op zijn bureau, draaide tergend traag het telefoonnummer. Hij praatte heel gewichtig en hoogdravend in de telefoon. Waarschijnlijk had hij hun Nana Mouskouri aan de lijn. Want daarna moest hij het hele verhaal nog eens doen. Wie had hij nu? Catthoor? Alain?
“Ze komen. Wacht zolang hier.” Hij opende een deur voor haar, ze stapte in een kamertje van twee bij drie meter. Achter haar deed hij de deur op slot.
Ze werd opgesloten in een soort berghok. Een ventilator werd aangezet. Die stuurde stoffige, dode winkellucht naarbinnen, het ding maakte veel lawaai. De tas met haar spullen stond nog bij hem. Iris werd razend bij het idee dat die vent haar tas had en daarin zou zitten neuzen. Ze bonsde op de deur. Geen reactie. Ze viel neer op de stoel. Wat kon ze doen?
In de andere kamer begon een schrijfmachine te ratelen. Ze dacht eraan dat er antihistaminen in haar tas zaten. Dat was goed. Ze zou het kunnen uitspelen dat hij het haar onmogelijk maakte haar medicijnen te nemen. Ze concentreerde zich op gedachten aan de vreselijke microben die de oude ventilator in dat hok naar binnen stuwde, ze probeerde zich de pijn weer voor de geest te halen die ze na de laatste operatie gevoeld had. Toen was ze een keer van pure ellende van haar stokje gegaan. Maar op afroep lukte het niet. Tollen om haar eigen as tot ze draaierig werd, kon ook nog. Maar niet tot het uiterste gaan. Dat vergde knap wat zelfbeheersing. Nee, dat zou ze niet doen. Na een poosje ging ze op de grond zitten, ze gaf de stoel een flinke trap zodat hij tegen de deur aan bonkte.
Het typen stopte maar het duurde tijden voor er iemand naar de deur stapte.
Ze bleef liggen zoals ze lag en sloot haar ogen.
De sleutel werd omgedraaid.
“Oh hemel.” Een vrouwenstem, het was niet die van de winkeldetective. Een hand werd op haar arm gelegd. “Meisje!”
“Firmin, je hebt hier een gehandicapte opgesloten.”
“Een winkeldievegge,” verbeterde de man. Hij draaide een nummer, zei een vrouwennaam en vroeg of ze zo snel mogelijk kon komen.
Iris kreunde zachtjes.
“Verdomme, waar blijft de ehbo?” sakkerde de man.
“Die was naar het magazijn geroepen.”
“Wat was er daar aan de hand?”
“Kun je gaan zitten?” vroeg de vrouw.
Iris gluurde tussen haar wimpers, zag een forse vrouw in een verkoopstersuniform en sloot haar ogen weer.
“Ambu…” stamelde ze.
“Een ambulance?” raadde de vrouw. “Firmin, bel een ambulance,” riep ze met paniek in haar stem.
“Die gaat zo gauw niet dood. Laat eerst de ehbo maar eens komen kijken.”
“Die had hier al horen te zijn. Bel in godsnaam een ambulance!”
Op dat moment kwamen Letty en Alain roet in het eten gooien. Letty stapte meteen op Iris af.
“Iris, hoe ben je gevallen?”
Iris zei eerst niets. Toen de stilte lang genoeg geduurd had naar Iris’ zin, sloeg ze even haar ogen op.
“Hoe kom je in dit hok?”
Iris bleef liggen en wees met haar neus in de richting van het bureau.
“Hebben ze je hier opgesloten?”
“Beesten,” fluisterde Iris. “Een groot beest.” Ze wees in de richting van een losse plint en het behangselpapier.
“Een rat?” gilde Letty.
“Probeer overeind te komen, zoals je bij fysio geleerd hebt, leun op mijn arm.”
Iris bleef liggen.
“Waar is je verstuiver? Die heb je toch in je boekentas,” vroeg Letty. Ze keek rond. “Waar is je boekentas?”
Haar tas stond op het bureau van de man, de gluiperd had er dus in zitten kijken.
Alain zat tegenover de man aan het bureau en volgde het allemaal met grote belangstelling: “Hebt u haar opgesloten in dat hok zonder lucht en zonder haar verstuiver?”
“Haar wat?”
Iris was uiteindelijk overeind gekomen en leunde tegen Letty.
Alain haalde het apparaatje uit haar boekentas. Letty hielp haar.
“Ze heeft een rat gezien,” zei Letty tegen de man.
“Onzin,” antwoordde die.
“Dat hok is onhygiënisch, het ruikt er naar excrementen.”
“Het is een prima plek voor winkeldieven die op de politie wachten. Die pissen wel eens in hun broek. Het wordt iedere keer schoongemaakt na gebruik.”
“Ik vraag me af wat de gezondheidsinspectie hiervan zou zeggen.”
“Volgens mij speelt die meid komedie,” zei de man tegen Alain. De verkoopster werd verschrikkelijk boos en siste de man iets toe.
“Dan moet u heel goed op de hoogte zijn van rugletsels. Of bent u helderziend?” Letty kwam voor haar op.
Iris kon haar wel zoenen.
“Ik breng haar meteen naar de dokter, handel jij dat hier af, Alain?”
∗
“Hij heeft me filmopnames laten zien, Iris!” Alain was meteen naar haar kamer gekomen, toen hij terug was. Ze lag in bed nog wat ziek te wezen, dat leek haar het beste. “Aan een aantal maatregelen ben je gelukkig ontkomen. Hij heeft natuurlijk wel je signalement aan de andere winkels van de keten doorgegeven. Ik heb van mijn kant wat problemen gemaakt over de omstandigheden van je opsluiting, over je zogezegde bewustzijnsverlies, om de vervelende gevolgen voor jou te beperken. Maar ik heb dat niet van harte gedaan. Als je echt gevallen was, lag je nu halfdood in het ziekenhuis. Die man is geen specialist in rugletsels, maar jou had hij heel goed door.”
“Die vent is een sadist.”
“En dan, Iris?”
“U vindt dat normaal? Hebt u gedreigd met de gezondheidsinspectie vanwege dat ongedierte?”
“En waarmee moet ik bij jou dreigen?”
Ze zei niets.
“Zijn er nog meer plekken waar je uit stelen gaat?”
Ze bleef zwijgen.
“Wat denk je, moet je hiervoor behandeld worden?”
“Behandeld, hoezo?”
“Verder psychologisch onderzoek, gesprekken, gedragstraining of straffen. Weet ik veel wat helpt. Ik dacht dat het intussen wat beter met je ging.” Alain had niet het minste idee van hoe ze er werkelijk aan toe was. “Dat je je wat thuis begon te voelen bij ons.”
“Ik ben nergens thuis.”
Hij staarde haar aan.
“Kijk niet zo naar me.”
“Hoe kan ik je helpen, Iris?”
“Niet.”
“Je stopt dus vanzelf wel met stelen. Kun je je bedwingen?”
“Natuurlijk kan ik me bedwingen,” beet ze hem toe.
“Als ik die filmopnames zie, heb ik daar mijn twijfels over.”
“Je hebt me gered van die sadist in de winkel, oké, maar moet je daarom zo tegen me zeiken? Dan red je me de volgende keer maar niet, man.”
Hij ging staan, liep naar de deur, hij omknelde de deurknop. Ze nam hem van top tot teen op, ze peilde hem.
Hij stapte zonder iets te zeggen haar kamer uit.