Alain srapre mer een paar plaren naar Reinier voor hun wekelijks uurrje klassiek.
Reinier zat rechrop mer een boek op het bedtafeltje. Hij gebaarde dar Alain zachrjes moesr praren. Naasr hem op her bed, dichr tegen hem aan, lag Iris. Ze sliep. Reinier had zo goed en zo kwaad als her hem lukre een deken over haar heen gelegd.
“Dek haar war berer roe,” fluisterde hij Alain roe.
Alain had willen zeggen dar Iris in haar eigen bed hoorde te slapen. In plaats daarvan schikre hij de deken over her slapende meisje. Ze snurkre lichrjes.
Hij zerre ook de schoenen die ze uirgeschopt had en die midden in de kamer lagen, naasr elkaar onder her bed.
“Ik heb deze uit de discotheek,” zei hij om iets re zeggen.
“Dank je,” zei Reinier. Hij bekeek de hoezen even en gaf de plaren rerug.
“Vak ze vaker bij je in slaap?”
“Dar is veruir her onschuldigste dar ze bij me doer.”
“Ik kom srraks wel rerug voor de muziek,” zei Alain.
∗
Alain kon her niet hebben en hij begreep nier waarom hij zich zo druk maakte over zoiers onschuldigs. Hij kon her fysiek nier verdragen.
Hij begon de resrresulraren van een paar kleinrjes uir re werken. Al na vijf minuren srond hij op, en liep naar her keukenrje om een glas water re nemen. Buiren was her hard gaan waaien. In de ruïne speelde de wind met een donker stuk stof. Hij herkende de zeeroverscape van Iris. Daaronder lag iets, hij leunde uit het raam. Het leek wel een dier, maar het lag zo stil.
Hij trok snel een windjack aan en liep er naartoe.
Aan de ingang van de ruïne vond hij natgeregende sigarettenpeuken naast een omgewaaid koekjesblik. Het waren er een hele hoop. Hij schudde zijn hoofd. De kisten en plankjes, karton en vodden lagen door elkaar op de grond. Er hing een doordringende stank. Toen zag hij de dode kat. Het verstijfde lijfje van het beest was nat. Uit haar bek een smal spoor, bloed. Het was één van hun katten, de rosse met de vlekjes bij haar oor. Hij kotste in zijn zakdoek.
De kokkin had zich de vorige dagen afgevraagd waar de kat zat. Iemand, hij herinnerde zich niet meer wie, had gezegd dat ze op avontuur zou zijn. Het was nog geen kattentijd, had de kokkin daarop geantwoord. Arm beest. Doodgemaakt, leek het wel.
Iris’ zeeroverscape was in een hoek van de ruïne gewaaid, hij nam het vod bij een punt op met twee vingers en bedekte het kattenlijk ermee. Met stenen verzwaarde hij de uiteinden.
Had één van zijn kinderen de kat te grazen genomen? Welke kinderen kwamen er in de ruïne? Hij dacht aan Iris. Hij wilde het niet denken, maar de gedachte drong zich aan hem op en legde een knoop in zijn borst. Als ze dat gedaan had, dan stopte het voor hem, dan moest ze weg.
Hij haastte zich naar de woonkamer van de jongere kinderen, plukte Rosie, Hendrik, Franky en Max en nog een paar andere vaste ruïnebezoekers weg bij de televisie. Hij twijfelde even of hij ook Berend mee zou nemen, maar hij deed het toch. Het waren doorgaans de meer ondeugende en ondernemende kinderen die in de ruïne kwamen. Berend hoorde niet bij dat groepje.
Hij vroeg Catthoor om de studiezaal maar even te laten voor wat die was en erbij te komen.
“Wie heeft onze dode poes in de ruïne gevonden?” vroeg hij.
Ze zwegen om het hardst.
“De welke?” vroeg Rosie.
“De witte,” zei hij. In een opwelling.
“De witte?” vroeg één van de kinderen.
“Jij dacht dat het een andere poes was?”
De jongen knikte.
“Je weet er dus van. Je hebt toch wel verdriet gehad, Hendrik?”
De jongen keek bedrukt, hij zei niets.
“Het is Iris geweest,” zei Rosie. Ze keken allemaal naar haar, ze gloeide een beetje onder al die blikken.
“Heeft Iris haar gevonden?”
Rosie zweeg.
“Ik vermoed dat Iris het wel zou verteld hebben aan iemand, denk je niet? Wat denk jij Berend?”
“Iris zou het mij verteld hebben,” zei de jongen stellig.
“Iris heeft het gedaan,” zei Rosie. Ze kreeg een kleur.
De kinderen zwegen.
“Niet waar,” riep Berend.
“Hij zegt natuurlijk dat het niet waar is, hij is op haar.”
Berend begon te huilen. “Iris heeft het niet gedaan,” zei hij zachtjes.
“Toch wel, ik heb het gezien. En Franky ook.”
“Franky, heb jij het ook gezien?”
Het duurde even voor er een antwoord kwam.
“Ja,” zei hij ten slotte.
“Waarom antwoordde je niet meteen?” vroeg Ferdinand Catthoor.
“Omdat…omdat hij bang is voor Iris natuurlijk, dat ze hem iets zal doen,” zei Rosie.
“En jij bent niet bang voor Iris?”
“Nee,” zei ze.
“Goed van je,” zei Catthoor. Het meisje glunderde.
“Ik ga even naar die kat kijken,” zei hij. “En ik neem Rosie mee.”
“Ik wil niet mee, ik ben bang voor die kat,” zei Rosie.
“Onzin, je moet banger zijn voor een levende dan voor een dode kat. Een dode kat zal je niet meer krabben.”
“We wachten tot je terug bent,” zei Alain.
“Nee, nee, praat gerust verder met hen.”
Er klopte iets niet. Maar Alain kon er de vinger niet op leggen.
Berend snikte dat het niet waar was.
“Had Iris nu de dode kat met de cape bedekt of niet?”
“Nee, Rosie heeft de cape erover gelegd,” zei één van de andere kinderen.
“We wilden de kat begraven,” zei een ander.
“Maar eerst moet een dode er drie dagen liggen,” zei Rosie.
“Volgens mij ligt ze er al langer,” antwoordde Alain.
“Ja, maar ze was zo vies, niemand wilde haar nog aanraken.”
“Moesten jullie de politie niet verwittigen?”
Ze keken hem verbluft aan.
“De dierenbescherming,” zei een slimmerik.
“Natuurlijk de dierenbescherming,” Alain deed alsof hij zich voor het hoofd sloeg.
Ferdinand Catthoor kwam terug met Rosie en stuurde alle andere kinderen weg. Berendje bleef bij de deur staan.
“Ze liegt, ze liegt,” snikte hij.
“Jij bent stom,” zei Rosie ruw.
“Leg ons eens uit hoe Iris de kat gedood heeft,” vroeg Ferdinand Catthoor.
“Gewoon, met een stok.”
“Hoe heeft ze dat gedaan?”
“Geklopt op haar kop.”
“En liep de kat niet weg?”
“Ze sloeg meteen raak.”
“Die Iris kan er wat van. Meteen raak.”
“Is dat ook wat Franky verteld heeft?” vroeg hij aan Alain.
“Dat heb ik nog niet gevraagd.”
“Dat doen we straks wel.”
“Franky zal precies hetzelfde zeggen,” zei Rosie snel.
Catthoor pauzeerde even. Hij deed alsof hij nadacht: “Ik haal er Iris even bij,” zei hij.
Rosie verbleekte. “Als ze hoort dat ik het verteld heb, dan zal ze mij proberen te pakken.”
“Als Iris dat doet, gaat ze hier weg, denk je niet?” zei Alain.
Het kind zweeg.
“Tenzij jij liegt, Rosie,” zei Catthoor. “Als Iris erachter komt dat jij leugens over haar vertelt, dan is het natuurlijk minder leuk voor jou. Heb je gelogen, Rosie?”
Rosie keek nu weifelend naar Catthoor, de triomf was van haar gezicht geweken.
“Nee,” zei ze.
“Goed, dan haal ik Iris er even bij.”
Hij stapte naar de studiezaal.
“Nee,” riep het kind.
Catthoor keerde onmiddellijk terug, ging tegenover Rosie op een krukje zitten, hij boog zich naar haar toe, ze zaten op ooghoogte. Hij stond niet toe dat ze van hem wegkeek.
“Rosie, waarom vertel je die leugens?”
“Iris…”
“Waarom ben je kwaad op haar?”
“Omdat ze ons uitscheldt en niets wil delen.”
“Wat deelt ze niet met jullie?”
“Snoep en zo,” zei het kind afwerend.
“Zit Iris in haar eentje stiekem te snoepen in de ruïne en krijgen jullie niks?” vroeg Catthoor. “En verzin je daarom zulke gemene dingen over haar?”
“Ze zit daar met de grote jongens te roken.”
“En jullie wilden ook een sigaretje. En toen?”
“Toen hebben ze ons uitgelachen. En toen hebben wij gezegd: ‘Dan vertellen wij het aan de opvoedsters.’ En toen zei zij: ‘Als je gaat klikken, maak ik kattenvoer van je’.”
Het kind begon luid te snikken.
“Reken maar dat ze dat doet, als ze het allemaal hoort,” zei Ferdinand Catthoor.
“Ga je het haar vertellen?”
“Natuurlijk niet, ik maak liever zelf kattenvoer van je dan dat ik dat Iris laat doen,” zei hij. Hij liep weg van zijn krukje.
Het kind keek hem na en probeerde toen een intens zielige blik uit op Alain.
“Hij gaat de gehaktmolen halen,” zei Alain.
Catthoor kwam terug met een kinderverzorgster van de kleuters, die Rosie meenam naar de zitkamer.
“Hoe wist je het?” vroeg Alain.
“Het beest was vergifigd. Ze heeft waarschijnlijk een paar muizen gevangen die al een flinke portie vergif binnen hadden.” Catthoor ging even naar Rosies groep om daar de puntjes op de i te zetten.
Alain was opgelucht.
Hij nam Catthoors werk in de studiezaal over. Daar hadden ze van de afwezigheid van Catthoor gebruikgemaakt om onder elkaar te kletsen. Het werd meteen rustig toen hij binnenkwam. Van wat er bij de kleintjes gebeurd was, was nog niets doorgedrongen.
Iris zat achter haar leerboeken, ze probeerde een lijst onregelmatige werkwoorden uit het hoofd te leren.
Hij ging bij haar aan tafel zitten. “Sweep, swept, swept”, murmelde ze voor zich uit en ze keek de lijst na hoeveel er nog kwam na de S. Ze zuchtte en keek naar hem op. Even betrapte hij haar op een zachte, bijna open uitdrukking op haar gezicht, voor ze weer een pose aannam.
“Het was lekker daarnet bij Reinier. Vlieg ik buiten als ik ook een nachtje bij hem ga slapen?” De episode van de snurkende schone slaapster was helemaal uit zijn gedachten geweest.
“Nee, maar we binden je vast in je bed en dat doen we net zolang tot je op andere ideeën komt.”
Ze staarde hem aan, toen schoot ze in de lach.
“U bent de grootste mafketel die ik ken,” zei ze bijna teder.
∗
Na het avondeten was er van die ongedwongen stemming niets over. Rosie zat aan een tafel bij de kleuters, ze dook weg toen Iris de eetzaal in marcheerde. Maar Iris keurde haar geen blik waardig.
Ze stapte op Alains tafel af: “Wat was dat van die kat?”
“Ga zitten, Iris,” hij wees haar de stoel tegenover hem aan, er was nog plaats naast Cara. Ze bleef naast hem staan.
“U moet dat klein grut wat beter opvoeden,” zei ze.
Letty schoot in de lach.
“Ik doe mijn best,” zei hij.
“Ik meen het!”
“Hij heeft zich de laatste tijd misschien een beetje te veel op jou moeten concentreren,” zei Cara.
“Die arme kat! Is dat stomme beest eindelijk blij dat ze ook eens een muis kan vangen, is het zo’n slome vergiftigde muis.”
“Je verdient niet beter als je je daarmee tevreden stelt,” meende Cara. Ze keken allemaal naar haar. “Slome slachtoffers zijn vergiftigde geschenken,” zei ze.
“Tja, wat kan een mens daarop zeggen?” zei Iris.
“Ga zitten,” zei Alain. “Ik leg je alles uit.”
“Ik heb alles al van Berend gehoord.” Iris bleef staan, ze had geen zin om naast Cara te gaan zitten. “Maar ik haat het als ze zulke dingen over mij zeggen. Ik haat het. Het is maar dat je het weet.”