Iris was de enige die verscheen op de afspraak met de mooiste van de klas. De twee andere meisjes zouden ook meegaan naar het tuincentrum om materiaal te kiezen voor het bloemstuk dat daarna bij de mooiste thuis zou worden geschikt. Het was de regel dat hun klas voor het bloemstuk zorgde als er iets gevierd moest worden op school.
Een bloemstuk was aan de mooiste wel toevertrouwd, zei iedereen. Zij was ambitieus genoeg om iedere keer iets verbluffends in elkaar te knutselen. Ze stond verveeld naar haar nagels te kijken en trok alvast een paar tuinhandschoenen aan. Ze had er flink de smoor over in dat de twee anderen niet waren komen opdagen, en ze nu alleen met Iris moest optrekken. Daar had de mooiste duidelijk geen zin in. Iris begreep best wat er speelde tussen de drie schoonheden. Zo dik waren ze niet met elkaar. De tweede en de derde spanden weer eens tegen de mooiste samen. Ze vonden dat ze het hoog in de bol had omdat ze een missverkiezing gewonnen had.
Zwijgend liepen de twee meisjes de winkel door, achteraan waren een paar serres. De mooiste was er kind aan huis, het tuincentrum was van een vriend van haar vader.
“Ik mag hier meteen komen werken, maar mijn vader wil dat ik de school afmaak.”
“t Lijkt me prettig om hier te werken,” zei Iris tam.
“Niet hier. Patrick heeft gezegd dat ik van hem meteen een bloemenwinkel in het centrum krijg, die ik zelf mag inrichten. Kijk, dat ben jij.” Ze wees naar een klein bloempje met drie naar beneden hangende blaadjes, daarbinnen nog eens drie, die kleiner waren en een koepeltje vormden, daarbinnen nog drie hele kleine blaadjes. Iris xiphium stond op het plaatje.
Iris kende de bloem. Bloemen zat die ze liever geweest was als ze dan toch per se een bloem moest zijn. Maar liever een bloem dan dat andere. In het atheneum had ze het gehate woord geen enkele keer meer horen vallen.
De mooiste koos snel planten en materialen bij elkaar en legde ze in de winkelwagen die Iris duwde. Ze deed dat zonder ook maar even te twijfelen. Voorzichtig suggereerde Iris wel eens een stukje mos of een decoratief pluimend halmpje. Zij had ook gevoel voor kleur en compositie, vond ze. Maar de mooiste verwierp het altijd, om het even later toch nog eens in overweging te nemen en een enkele keer zelfs te accepteren.
“Hé, wat mooi allemaal samen,” zei Iris toen ze klaar waren. Ze stonden in de achterste serre en moesten weer de winkel door.
“Jij dacht dat ik niks kon, hè!” zei de mooiste.
“Dat heb ik nooit gezegd.”
“Maar ik zie het wel aan je gezicht, de manier waarop je naar ons kijkt in de klas. Moet je die stomme wijven eens zien.”
Ze haalde nog eens diep adem en trok nu pas goed van leer: “Voortdurend straal je uit dat je alles veel beter kunt, dat je de slimste en de vlugste en de geestigste bent. Als je nu ook nog de mooiste was, hè!”
Van verbazing kon Iris alleen maar lachen.
Het andere meisje was op een bijna hulpeloze manier boos, als een tekortgedaan kind. Ze vertoonde absoluut niet het elan dat Iris aan haar woede mee kon geven. Overtuigend was ze niet in haar kwaadheid maar wat ze zei, kwam wel aan.
“De mooiste zijn, dat is toch waar het uiteindelijk op aankomt,” meende Iris.
De mooiste knipte met een nijdig gebaar een grote huishoudportemonnee open en betaalde. “Ik ben blij dat ik het eens tegen je gezegd heb. Er is niemand anders die dat durft.”
“Wil je zeggen dat niemand in de klas een opmerking durft te maken tegen mij?”
“Van ons bedoel ik. De jongens zijn daar niet zo mee bezig.”
“Daar geloof ik niets van, Wostijne…”
“Wostijne.” Uit de stem van de mooiste sprak diepe minachting. “Wostijne is een sukkel.”
Iris begon te lachen.
“Durf je dat tegen hem te zeggen?”
“Natuurlijk durf ik dat. Petertje Wostijne! Je moet er Tania eens over horen, toen ze nog met hem ging.”
Tania was de derde mooiste.
“Hij kon dit, hij deed dat, hij had dit wijf en dat wijf gehad. Als het erop aankwam, kreeg hij hem niet eens omhoog.”
∗
Het huis van de mooiste stond vol zware meubels die er te groot voor waren. Het huis paste niet bij de mooiste en toch ook weer wel. Er hingen foto’s van de mooiste als baby en de mooiste als miss met een lint op haar borst, Miss Azalea 1969. En dan nog een waarop ze een triomferende wielrenner bloemen overhandigde en hem zoende. Iris was behoorlijk onder de indruk. Ze was echt een koningin, heel plaatselijk weliswaar, maar toch was ze onder de azalea’s een koningin.
De mooiste zette de bloemen in emmers water en ze ruimde de tafel afin de bijkeuken, waar het koeler en lichter was. Ze gaf Iris een plastic schort en bond er zelf ook een voor, ze stalde snel het werkmateriaal uit en deelde instructies uit. Iris probeerde haar bij te houden en verbeet haar irritatie toen de mooiste opspeelde omdat ze te traag was naar haar zin. Een enkele keer vroeg ze, bij wijze van gunst, Iris om haar mening, maar ze luisterde nauwelijks naar wat Iris antwoordde.
Binnen het uur was de klus geklaard. Het bloemstuk was groots, voluptueus en indrukwekkend. De mooiste was tevreden. Haar humeur was helemaal omgeslagen.
“Ik keek er nogal tegenop daarnet dat ik vanmiddag alleen met jou dat bloemstuk moest maken,” zei ze toen ze in het benauwde keukentje iets dronken.
“Ik heb het wel gezien,” zei Iris.
“Ik ben blij dat ik het van tevoren niet wist. En ze hadden nog zo gezegd dat ze zouden komen.”
Iris zei niets.
“Hier heb je huidcrème voor je handen.”
Iris keek haar snel even aan, het andere meisje was niet onvriendelijk.
“Ik moet weg,” zei Iris, ze nam de huidcrème niet aan.
“Zal ik je naar de bushalte brengen?”
“Hoeft niet hoor,” fluisterde Iris. Ze was bekaf.