Berend keek een poos door het autoraampje en ging daarna verliefd in Iris hand letters en hartjes zitten tekenen met de nagel van zijn wijsvinger.
Iris giechelde, ze leek eensklaps tien jaar jonger.
Het motregende, maar dat kon niemand iets schelen. Het had voor de rest alles om een prettige dag te worden. Het was Berends tiende verjaardag en ze gingen naar de dierentuin. “Ik wil niet terug naar het ziekenhuis,” zei Berend ineens.
“Ik kom je wel terughalen als ze je te lang houden,” beloofde Iris.
Alain kreeg eerst geen woord over zijn lippen.
“Daar is Berend niet mee geholpen,” zei hij ten slotte.
“Wie zegt dat?” beet Iris hem toe.
“Ik,” zei hij.
“Je praat die dokters na. Ik haat ze.”
“Iris, alsjeblief, door zo te doen help je Berend niet. En we hadden hem beloofd geen ruzie te maken, weet je nog.”
“Dat is geen ruzie, dat is discussie,” zei Berend. Hij had het gesprek aandachtig gevolgd maar wreef nu met de palm van zijn hand over zijn neus.
“Is dat lekker?” vroeg Iris.
“Probeer zelf maar eens,” zei hij. Ze wreef over haar eigen neus en schoot in de lach.
“Doe het nu eens bij mij.”
Alain haalde opgelucht adem. Het ging weer goed.
Op een groep padvindertjes na waren er maar weinig mensen in de dierentuin.
Berendje keek zijn ogen uit. En Iris entertainde. Ze deed dierengeluiden na en trok er ook passende gezichten bij. Helaas waren de dieren zelf nogal stil.
Intens stil was het bij de vissen, die daar maar zwommen en kleurig en indrukwekkend waren. Alain ging even op een bank zitten. Hij genoot van die ietwat bevreemdende en geheimzinnige stilte. Iris roetsjte met de rolstoel langs de aquaria het gebouw weer uit.
Op zijn gemak slenterde hij even later naar het apenhuis. Daar hoorde hij ze. Ze hadden het rijk alleen met de apen. Hij had Berend nog niet eerder zo druk en vrolijk meegemaakt. De jongen had kleur gekregen op zijn wangen. En hij spande zich in om indruk op Iris te maken. Alain sloeg hen een tijdje gade en stapte ten slotte naar hen toe.
“Nu de krokodillen,” zei hij.
“Eerst de schildpadden, daar zijn we voorbijgelopen,” merkte de jongen op.
Iris verstrakte.
“Ik ga wat rusten, Alain zal wel met je gaan.”
“Dan gaan we toch samen rusten en daarna samen naar de krokodillen en de schildpadden,” zei de jongen beslist.
“Nee,” zei Iris.
“Ik ga er met jou naartoe, laat Iris hier maar wat op de bank zitten,” zei Alain, en hij duwde de rolstoel al in de richting van de krokodillenvijver.
“Waarom wil ze niet mee?” vroeg de jongen.
“Ach vrouwen, die worden op de gekste momenten ineens moe.”
∗
Toen ze terugkwamen, zat Iris op het bankje onder het afdak stil voor zich uit te staren. Ze hield haar armen stijf om het gips en het dikke bruine vest heen geslagen.
“Kom toch mee naar de reuzenschildpad, die heeft een huis helemaal voor haar alleen,” riep de jongen.
“Ik vind het akelige beesten met die vieze kleine kopjes van hen, net halfdooie oudjes.”
“Ze zijn heel lief.” De jongen kon het niet hebben dat ze het niet met hem eens was. Hij zou volhouden tot ze toegaf.
“Ze stinken,” zei Iris.
“Ze stinken niet,” zei de jongen verontwaardigd.
“Nu de flamingo’s,” besliste Alain. “Niet doorzeuren over die schildpadden. Iris heeft meer op met beren, vossen en wolven.”
“Waarom gaan we dan naar de flamingo’s kijken?”
“Omdat ik die mooi vind.”
Alain zette er resoluut de pas in. Hij keek even om of Iris volgde. Ze kwam. Ze had een steentje gevonden waartegen ze liep te schoppen.
De jongen werd wat onrustig. Hij wilde Iris naast zich en ze moest vrolijk zijn.
“Iris komt wel,” zei Alain. “Ze heeft soms pijn in iets wat er voor haar nog wel is, maar wat voor alle anderen onzichtbaar is. Je weet wel, spookpijn.”
De jongen zei niets.
“Jij begrijpt dat wel, hè,” zei hij.
Berendje knikte onzeker.
∗
Iris vond dat ze van die beesten af moest. Ze bleven haar maar achtervolgen. Als ze achterom keek, zag ze die lelijke ouwe kopjes en die tanige poten vanonder hun schilden komen. Soms haatte ze de kracht van haar verbeelding en de vasthoudendheid van haar herinneringen. Ze moest iets ondernemen.
Op een middag was ze de dierenwinkel in het centrum van de stad binnengestapt. Daar hadden ze venijnige kleine bijtertjes met van die rode wangen. Maar nog zo klein dat je ze probleemloos door de wc kon spoelen, de riool in, weg ermee.
Ze ging meteen naar de waterbakken achter in de winkel. In een bak zwom er een apart, een grote lelijkerd was het, allicht een kneus die toen hij nog schattig en klein was, genegeerd werd. Ze keek hoe de roodwangschildpad langzaam haar grote poten en haar armetierige kleine kopje uitstrekte en naar de glazen wand toe bewoog.
Tijd en beweging waren trager in die hoge glazen bak, spijsvertering en bewustzijn waren anders, de leegte was bedrieglijk. De beperking was echt. De schildpad botste tegen de glazen wand op maar niet hard. Het was nauwelijks een botsing, het was eerder een besef dat even doordrong in die kleine kop. Dat de wand bleef en dat de wereld daarbuiten niet bereikbaar was, dat besef dus. Er was de bak waarin ze leefde en al het onbereikbare, dat ze misschien wel zag door die glazen wand. Maar wat zag zo’n beest? Wat ging er in haar om? En wat wisten de mensen daarvan? Ze zagen toch alleen maar de buitenkant. De grote schildpad zwom heel langzaam naar een andere wand toe. Nooit zou ze ook maar iets van die hele grote buitenwereld tussen haar kaken kunnen klemmen en proeven en kennen.
Een verkoper in een groene jasschort was al een keer eerder komen vragen wat Iris wilde.
Hij kwam terug.
“Hij is behandeld tegen de schimmel op zijn schild,” zei de man.
“Ik ben niet geïnteresseerd,” zei Iris.
Toen hij zijn rug gekeerd had, stroopte ze snel haar mouw op en greep in het lauwe water naar het dier.
Misschien moest ze het gewoon pakken, meenemen en vrij laten. Ergens in stromend water. Ze zag al voor zich hoe het beest langzaam maar gestaag van haar wegzwom en zich volvretend aan alles wat het onderweg tegenkwam, verdween.
Maar toen het beest zich geïnteresseerd naar haar hand in het water toewendde, trok ze die schielijk terug.
Een andere klant zei iets tegen de verkoper. Deze keerde zich naar haar toe. Hij had, net als de schildpad, een verweerd gerimpeld kopje.
“Wat deed je daar?”
Gauw stroopte ze haar mouw omlaag over haar natte arm.
“Ik had het wel in de gaten dat je iets van plan was, jij. Maak dat je wegkomt voor ik de politie bel.”
Ze holde naar buiten. Een eind voorbij de winkel bleef ze staan.
“Jeezes,” zei ze, naar adem happend. Ze klemde haar boekentas tegen haar borst. “Jeezes, het is toch vreselijk als dat je leven is. Zelfs als je niet beter weet. Jeezes.”
∗
Er brandde licht in de voormalige portierswoning.
Iris belde aan.
Alain kwam leunend op een kruk aan de deur. Hij had een witte badjas aan. Het was de eerste keer dat ze hem zonder prothese zag. Hij was zo mogelijk nog indrukwekkender.
“Ik ben weggegaan uit de studie zonder iets te zeggen.”
Hij gaf een teken dat ze binnen moest komen en hinkte achter haar aan de woonkamer in. Hij pakte de telefoon.
“Iris is bij me,” zei hij. Aan de andere kant werd iets gevraagd. “Bij me thuis.”
Toen keek hij naar haar.
“Ga zitten,” zei hij, hij wees naar een makkelijke stoel. Ze rilde. “Je had een jas moeten aandoen naar buiten.”
Het leek wel of ze haar moeder hoorde.
Op de salontafel stond een foto van Alain met Cara en Reinier. De vorige keer had ze die niet opgemerkt. Ze zagen er alledrie onbezorgd en blij uit, jongelui die schik hadden in het leven. Vrienden. Cara hief een glas naar hen.
Letty duwde de kamerdeur open met haar elleboog, ze was haar handen aan het afdrogen aan een witte handdoek met in de rand het rozenmotiefje, zoals ze in Rosa’s Huis gebruikten. Ze was op blote voeten. Ze schikte in de spiegel een paar losse haarlokken achter haar oren.
“Jij bent het,” zei ze. “We vroegen ons al af wie er zo laat nog kwam.”
“Iris wilde iets met me bespreken.”
De verpleegster knikte.
Ze stapte in haar pumps.
“Ik ga nog even bij Reinier kijken of het beademingstoestel in orde is. Tot morgen dan.” Ze gaf Alain snel een zoen, en ging er neuriënd vandoor.
“Waarover wil je met me praten?”
Ik hoor niet in een glazen bak. Ik wil echt leven, echt, met alles erop en eraan, had ze willen zeggen, met vrijen en neuken en alles wat erbij hoort. Ik hou van je, had ze willen zeggen. Ik hou van je, ik hou zo ontzettend veel van je, dat ik het niet meer houden kan. Het moest eruit of ze stikte, dat gevoel had ze.
Ze wreef over haar ogen. Ze wist ineens niet meer of het waar was. En het tegen hem zeggen, kon helemaal niet.
“Irisje, het komt allemaal wel goed met je,” zei hij. “Wees maar gerust. Ik zie dat je aan het veranderen bent en veranderen is nu eenmaal beangstigend.”
Ze had het willen uitschreeuwen van ellende. Aan dat gelul over veranderen had ze niet de minste behoefte. Veranderen van Iris in schildpad en van schildpad in Iris, wat wist hij er eigenlijk van? Dat was haar zaak. Ze wilde geen praatjes, ze wilde liefde.
“We praten nog wel. Maar ik denk dat je nu beter terug kunt gaan. Marina was wat ontstemd dat je ervandoor was zonder te waarschuwen.” Hij bracht haar tot bij de deur. “Daar,” hij wees naar een vest, “doe dat aan, voor je kouvat.”
Hij haalde een hand door haar haren, om hem heen hing de geur van Letty’s massageolie, zacht en kruidig.
Ze hield zijn vest heel dicht tegen zich aan. Dat rook tenminste naar hem.