Een man in een grijze stofjas kwam de eetzaal in. Het was de buschauffeur die de kleintjes naar school zou brengen. In een mum van tijd was een hele sliert kinderen de deur uit.
Iris’ tafelgenoten maakten ook aanstalten om weg te gaan. Liedje knipte damesachtig een handtasje open, haalde een spiegeltje uit een etui, bestudeerde met een onzekere blik enkele details van haar gezicht en stiftte haar lippen bij. Ze knikte Sproetjes toe, die vatte post achter de andere rolstoel en daar gingen ze.
Iris bleef aan tafel achter. Marina, de opvoedster van dienst, had gezegd dat Catthoor haar deze eerste dag met de auto naar school zou brengen. De opvoedster viel alvast niet tegen.
“Marina, Marina, Marina, kom dans nog een keertje met mij,” had het klein grut haar de vorige avond toegezongen. Daar had de opvoedster om moeten lachen, ze had vrolijk meegedaan. Ze liet de jongens Sportweekend uitkijken in plaats van ze stipt op tijd naar bed te sturen.
Met die jongen van ‘s-middags die ook in een gipskorset zat, had Iris nog zitten praten. Zij kwam binnen in het ziekenhuis toen hij er bijna weg mocht. Hij wist nog goed wie ze was. Zij was dat meisje dat de gordijnen eraf getrokken had. En ‘oud lijk’ geroepen had naar de hoofdverpleegster.
In de hoek van de eetzaal slobberde een zwangere kat melk van een schaal. De wiskundestudente en de jongeman die Reinier heette, zaten verderop in de eetzaal met elkaar te praten. Reinier was heel dun, hij verdween bijna in de ligvorm van zijn rolstoel. Ze waren heel innig met elkaar, die twee. De vorige dag was hij niet aan tafel verschenen en Cara was iedere maaltijd naar zijn kamer gereden om samen met hem te eten.
Een jonge vrouw in een wit schort en een paar lui in trainingspakken schoven bij hen aan, ze namen koffie en praatten. Hoe het er in Rosa’s Huis toeging stond haaks op alles wat Iris eerder in instituten meegemaakt had.
Die twee op haar kamer zou ze makkelijk de baas kunnen. De stille woonde zowat in haar atelier en van die andere maakte ze zich wel af als ze te veel ging klitten. Zo iemand was die Liedje wel, ze kon je altijd wel ergens voor gebruiken. Als er echt niets anders opzat kon Iris altijd de banden van haar rolstoel leeg laten lopen. Ze grinnikte toen ze terugdacht aan die keer in haar vorige instituut. De opvoedsters waren furieus geweest. Het kwam niet bij hen op dat zij daar haar redenen voor had. Ze weten het meteen aan Iris’ boosaardigheid, een soort oerkracht waar vijand en vriend ontzag voor had.
Catthoor kwam met zijn jas over de arm naar haar toe: “Ben je er klaar voor, Iris?”
Hij ging op de plaats van de Sproetjes zitten, schoof de ontbijtspullen van zich af, leunde op zijn ene elleboog en keek haar aan.
Als hij dacht dat zij de komedie mee ging spelen van “de toekomst wenkt, de toekomst lacht je vriendelijk toe,” had hij het mooi mis.
∗
De handelsschool was een plomp gebouw aan de rand van het stadje, een verkapte vrouwengevangenis met kunstig traliewerk voor de ramen op de begane grond. De lessen waren al begonnen toen ze aankwamen.
Een vrouw met een grijsblauw kapsel ontving hen en riep met gespeeld enthousiasme: “Aha, daar is onze nieuwe leerlinge!”
Ze stuurde Catthoor naar de directrice en leidde Iris kordaat bij de elleboog mee, enkele stille gangen door, een sportplein over, dan een bijgebouw in, naar een klaslokaal. Achtendertig ogen gleden over Iris’ gezicht, bleven haken aan het gips waar ze in verpakt zat. Het gips zelf dat haar zo hoekig en breed maakte, konden ze niet zien, dat zat onder haar kleren. Maar ze waren natuurlijk nieuwsgierig. Niets was zo intrigerend als een mismaakte.
Geen van de meisjes keek pienter uit de ogen. Ze zagen er ronduit stompzinnig uit. Iris haatte hen meteen. Ze richtte zich op de lerares, een schonkige vrouw met een vooruitstekend, krachtig gebit en een grote bril.
In normale omstandigheden zou Iris meteen gaan hinniken, maar het stokte in haar hoofd. Op het bord was een tekst geschreven waarin de d, t en dt aan het eind van de woorden weggelaten waren. Op een na. En daar was een fout gemaakt. Hij werdt met dt, dat kon niet, zoveel wist Iris er wel van. Zo ging dat als je een paard Nederlands liet geven. Iris staarde brutaal naar de fout.
“Ga maar in de middelste rij naast Tania zitten, meisje,” zei de lerares en ze wees een dikkerd aan naast wie een plaats vrij was. “Tania, ga even staan zodat Iris weet wie je bent.”
De dikkerd kwam half overeind van haar stoel en kreeg prompt een kleur. Dat de dikkerd een kleur kreeg en zij niet, gaf Iris het eerste tevreden gevoel van die dag. Tania had een scheiding in haar haren die niet recht liep. De schilfertjes blonken op haar hoofdhuid en haar schouders, haar nagels waren tot op het vlees afgebeten. Iris zou nooit meer op de hare bijten, ze zwoer het op datzelfde moment.
De meisjes keken nieuwsgierig hoe ze zich neerliet op de stoel.
“Wel Iris, maak maar meteen de taak mee, dan zie ik hoever je bent met spelling,” zei het Paard.
Iris keek naar de afgekloven vingers van Tania, naar de hanenpoten op het papier, naar de smalle rechte ruggen van de meisjes voor haar.
Even voor de bel ging kwam de lerares de schriften ophalen en nam met een onwennig glimlachje ook haar blaadje in ontvangst.
De dikkerd ging er meteen vandoor. Zag ze ertegenop om met Iris te praten? Of moest ze dringend naar het toilet?
Enkele meisjes gingen bij elkaar staan fluisteren. Niemand kwam naar Iris toe en het meisje dat aan de andere kant van de dikkerd zat, deed haar uiterste best om niet naar haar te kijken. Daar was niks aan verloren, het was een kinderachtig type, zestien jaar en je haren nog in staartjes. Iris haatte staartjes. En een sticker van de Beatles op haar pennenzak.
Toen hun blikken elkaar toch even kruisten, liet Iris een laag gegrom horen. Dat was haar berenact. Iris had bij een bezoek aan de dierentuin een paar beesten aandachtig bestudeerd en bij gelegenheid deed ze die na.
Een mager, slungelachtig meisje kwam de klas in, ze gooide nonchalant haar boekentas op de achterste bank.
“Ha, de nieuwe!”
Ze kwam op Iris’ tafel leunen.
“Is het waar dat je buitengevlogen bent bij de nonnen?”
Iris knikte.
“Waarom?”
“Ik was niet achterlijk genoeg,” zei Iris nonchalant. Ze hadden het allemaal gehoord. Het lange meisje lachte luid, bijna gaf ze Iris een waarderende duw tegen de schouder, maar ze brak die beweging middenin af.
In de pauze kwamen een Els en een Marianne bij haar staan en tegen het einde van de ochtend kende ze een paar namen.
∗
Na het middageten moest ze met de anderen van Rosa’s Huis met de bus mee naar school. De jongere meisjes op het schoolplein staarden haar aan.
“Mond dicht,” siste ze tegen een kind.
Maar het hielp niet.
Nergens zag ze iemand uit haar eigen klas.
Een meisje kwam naar haar toe: “Dit is de speelplaats van de kleintjes, het vijfde en zesde jaar hebben een eigen plek.”
Dankbaar liep Iris met haar mee. Ze was nog nooit dankbaar geweest omdat iemand gewoon tegen haar begon te praten.
Op een ander plein stonden de grotere meisjes in groepjes bijeen of ze wandelden rond. Er waren damesachtige figuren op halfhoge hakjes bij, ze droegen nauwsluitende blauwe rokken en heuse mantelpakjes.
De meisjes van haar klas stonden in een kring. Ze vielen stil toen het andere meisje en Iris erbij kwamen.
“Zeg, hoe heet die lange die vanochtend na het eerste lesuur binnenkwam?” vroeg Iris aan het meisje naast haar.
“Dat is Esther Strafstudie.”
“Krijg je hier op school snel strafstudie?”
“Esther wel.”
Ze lachten allemaal.
∗
De kantoormachines ratelden, zelfs bij Tania met de afgekloven worsten vingers verscheen de tekst al eerder dan je hem denken kon. Het was het laatste lesuur van die dag, maar iedereen werkte ingespannen door. Af en toe wierp er eentje een angstige blik in de richting van de lerares, een ontzagwekkende verschijning, een dame van staal.
Iris kon enkel met twee vingers typen. Op haar vorige school hadden ze niet genoeg schrijfmachines gehad en een daarvan had Iris ook nog onklaar gemaakt. Alleen onder streng toezicht had ze daarna de machines mogen aanraken.
De lerares stevende op Iris af, ze rukte het blad uit de machine: “Moet dit typewerk voorstellen?”
Het werd muisstil.
“Doorwerken jullie,” riep de lerares. Het geratel was onmiddellijk weer op volle sterkte.
“En hoe sta je ervoor met steno? Neem een blad, en schrijf op wat ik dicteer.”
Snel nam Iris het dictaat op.
“Kan ermee door. Maar wat heb je eraan als je het niet kunt uittikken?”
Iris moest met haar mee naar de directrice.
∗
“Papa, het is Iris.” Gelukkig nam hij zelf op, niet zijn nieuwe vrouw. Op de achtergrond blèrde een baby, het kind dat hij gemaakt had bij het mens dat zogezegd wél met hem kon samenleven. “Je moet me helpen, papa.”
“Irisje.” Hij aarzelde. Het was alweer een tijd geleden dat ze hem gehoord had. En intussen was ze weer vergeten dat hij altijd aarzelde. Het geblèr kwam dichterbij.
“Is zij het?” hoorde ze het mens vragen.
“Papa, ze hebben me naar een nieuwe school gestuurd.”
“Ik weet het,” zei hij.
“Hij heeft de rekeningen van je moeder al gekregen,” blafte het mens. Had ze de hoorn uit haar vaders hand genomen?
“Geef me mijn vader terug,” brulde Iris.
“Het is verschrikkelijk, papa. Ik wil hier niet blijven.”
Het duurde even voor hij iets zei: “Wat wil je dan?”
Ze kon het jankertje op een fopspeen horen zuigen. En met enige verbeelding voelde ze de hete adem van de nieuwe vrouw in haar vaders nek.
“Ik ga hier dood, papa.”
De vrouw vroeg iets. “Ze gaat dood,” herhaalde haar vader. Wat was hij toch een sok.
“Daar gaan we weer,” hoorde ze de vrouw roepen. “Houdt het dan nooit op?”
Waarom zei hij niet dat ze er zich niet mee moest bemoeien?
“Help me toch, papa.” Iris trok alle registers open. “Ik ben zo ongelukkig.”
“Irisje, je weet toch wat de rechter beslist heeft.” Zijn stem beefde. “Daar moet ik me aan houden, ook als ik het anders wil.”
“Verschuil je maar achter de rechter, lamzak.”
“Wat zei ze?” snerpte het mens en ze maakte zich weer meester van de telefoon. “Wat zei je daar?” Iris hield de hoorn wat verder van haar oor.
Hoe had hij toch met zo’n stem kunnen trouwen? Nijdig gooide ze de hoorn op de haak.
Ze keerde zich om om ervandoor te gaan. Pal achter haar stond Ferdinand Catthoor.
“Ik was aan het telefoneren!”
“Dat merk ik. Dit hier is mijn werkkamer en voorzover ik weet heb ik je geen toestemming gegeven daar gebruik van te maken, noch van mijn telefoon.”
“Ik moest dringend bellen.”
“Dat het dringend was heb ik gemerkt.”
Hij gooide een oud en gehavend leerboek op tafel. Typ gezwind, tienvingerblind.
“Dit is voor jou, dat had Sabrina nog in de kast liggen. Daarmee kun je meteen aan de slag.” Sabrina was de echte naam van hun Nana Mouskouri. “We hebben ook een oude typemachine voor je opgedoken om op te oefenen. We moeten alleen nog een geschikt plekje vinden, het ding maakt nogal lawaai. Als Sabrina er is mag je bij haar in het secretariaat oefenen op één van de machines die daar staan. Met dat argument heb ik je lerares dactylo enigszins proberen te overtuigen. Bepaald geen makkelijk mens.”
“Ik doe dat typen niet.”
“Die achterstand in dactylo lossen we wel op,” zei Catthoor. “Dat is een fluitje van een cent voor iemand als jij. Alain had het idee je in te schrijven voor een avondcursus typen. Je leert op zo’n cursus mensen kennen aan wie je wat kunt hebben.”
Ze staarde hem aan.
“Alain doet niets liever dan iedereen naar cursussen, clubjes, padvinderij en wat weet ik al niet meer sturen.”
“Ik doe dat stomme typen niet…ik val nog liever dood.”
Hij keek van haar weg, nam schijnbaar achteloos een presse-papier van tafel, wierp even een blik op de documenten.
“Dus je valt nog liever dood. Dat kun je natuurlijk ook doen,” zei hij laconiek. “Tegen wie zei je daarnet dat hij een lamzak was en zich niet achter de rechter moest verschuilen?”
Ze werd niet goed van de manier waarop hij naar haar keek.
“Heb je enig besef wat die woorden teweegbrengen bij de persoon die ze hoort?”
Iris begon te zweten onder het gips, ze voelde het tussen haar schouderbladen, haar hemdje werd vochtig en ze zou weldra de klamme lucht van haar lichaam ruiken. Daarna zou het gaan jeuken op een plekje waar ze niet bij kon. Zo ging het altijd. Ze sloot even haar ogen zodat het donker werd en alles weg was.
Toen ze haar ogen weer opende, stond Ferdinand Catthoor nog altijd naar haar te kijken. Zo keken mensen naar een beest dat je in een kooi moest houden.