Een grijsblonde man stapte voor het hoofdgebouw uit de auto, hij haalde een rolstoel uit de bagageruimte. Een vader die Iris nog niet kende. Hij tilde een kind uit de auto, zette hem in de rolstoel. Het was Berendje. Iris ging bij het raam naar hem zwaaien. De jongen had haar meteen in de gaten en zwaaide enthousiast terug.
“Kan hij niet meer stappen?” vroeg ze aan Catthoor. Ze zat bij hem op zijn kantoor met haar boeken. Zolang de wonden op haar rug niet genezen waren, mocht Iris niet naar school van de dokter en bleef ze in Rosa’s Huis.
“Ze krijgen die prothese niet passend.”
“Maar het kwam toch in orde met hem?”
“Dat is ook zo. Het ergste wat hem kan overkomen is dat hij nog een keer voor hetzelfde geopereerd wordt. Maar dat weet je intussen, dat is iets wat je in de regel overleeft.”
Alain liep naar Berend en zijn vader toe. De vader bleef staan om met hem te praten.
Alain gaf een uitvoerige uitleg en haalde zijn broekspijp omhoog om de man iets te laten zien van zijn eigen prothese.
“Kijk, een exhibitionist,” zei Iris.
“Exhibitionisten laten een ander deel van hun lichaam zien.”
“Dit is misschien nog walgelijker.”
Catthoor zei maar niets.
Berend gebaarde ongeduldig. Alain kwam met Berend en zijn vader hun kant op.
De jongen reed zelf zijn rolstoel, hij kieperde een stoel omver en bleef pal voor Iris staan.
Ze boog zich naar hem, hij gaf klinkende zoenen op haar wangen. Zij wreef over zijn neus tot hij lachte.
“Heb je mijn kaarten gekregen? En mijn ring?”
“Kijk maar.” Ze haalde de halsketting onder haar kleren uit waaraan het ringetje hing dat hij haar toegestuurd had.
“Dit is Iris, papa,” riep hij. “Ik ga met haar trouwen. Je bent toch akkoord, hè, Iris?”
“Ja, dat is goed,” zei ze verlegen.
Alain glimlachte idioot, zoals volwassenen bij zulke gelegenheden plegen te doen.
Iris wenste hem van harte een kramp in zijn kaakspieren toe die niet overging.
De jongen glom van genoegen.
“Dan ben ik uw toekomstige schoonvader,” zei de man. Hij knipoogde naar haar en schudde haar hand. “Iris zus, Iris zo, ik hoor niet anders.”
De vader van Berend was een knappe man, ook van dichtbij. Zoals het de vader van een engel betaamde. Maar meer getekend in zijn gezicht.
Iris boog zich weer naar Berend toe en fluisterde hem iets in het oor.
“Ja,” zei hij. Hij stuurde zijn rolstoel Catthoors kantoor uit. “Kom mee, papa, ze heeft een cadeautje voor me op haar kamer.”
De man lachte.
“Ik ga ook mee,” zei Alain.
“Jij niet,” zei Iris.
∗
“Hè Iris, lig je nog in bed?” riep de schoonmaakster. Met emmer en dweil kwam ze de slaapkamer in gestapt. Haar collega duwde de kar met schoonmaakspullen, schone lakens en hun transistorradio door de gang.
“Ik lig hier verdomme dood te gaan.”
“Buikpijn of liefdesverdriet?”
“Liedjesverdriet?” grapte Iris. “Zo onnozel ben ik nu ook weer niet.”
“Die arme Liedje heeft het zwaar te pakken,” zei één van de twee. Maar ze moesten toch lachen.
Ze vonden het leuk om wat gein te maken met Iris.
Maar tot een uitwisseling van vertrouwelijkheden gingen ze in Iris’ bijzijn niet over. Dat vonden ze blijkbaar iets te link.
Toen Iris doorhad dat ze geen roddels te horen zou krijgen, liet ze de schoonmaaksters maar voor wat ze waren en zocht ze de woonkamer van de kleintjes op. Daar was het heel stil. Ze liet zich in de kussens van de zitkuil zakken en verdiepte zich in een romannetje dat ze uit Liedjes nachtkastje gehaald had. Brandende liefde.
Daaruit werd ze opgeschrikt door Alain. Hij was tegen iemand aan het praten en had niet in de gaten dat zij er ook was.
“Ondermaatse prestaties, zeiden ze.” Hij klonk somber.
“Ze voert geen slag uit,” antwoordde Catthoor. Ze stonden bij de deur, zag Iris. Ze verdween snel in de kussens.
“Dat had je wel eens eerder kunnen signaleren.”
“Ze zit er braaf bij, ze doet zogezegd wat ze moet doen, maar innerlijk haakt ze af.”
Iris herademde. Over haar zou Catthoor nooit zeggen dat ze er braaf bij zat.
“Hoe is haar contact met de andere meisjes?”
“Dat had je daarnet aan Letty moeten vragen.”
“Ze heeft weinig interesse voor het vak,” zei Alain. “Volgens de brillenmaker heeft ze niet de juiste beroepskeuze gemaakt. Dat heb ik verdomme vanaf het begin gezegd. Laat haar dan toch schoonheidsspecialiste worden of wat het ook was, wat ze wel wilde.”
“Jij zou haar nog tot ballerina laten opleiden, als ze dat graag wilde.”
“Dat zou een prima leerschool zijn.”
Catthoor lachte. “Wat had de brillenmaker nog meer te melden?”
“De man is weekhartig.” Uit Alains mond klonk dat alsof weekhartigheid zowat het ergste was wat iemand aangewreven kon worden.
“Gecharmeerd door ons mooie Liedje?”
“Die indruk heb ik helemaal niet. Maar aan medelijden heeft ze ook niets.”
“Medelijden?”
“Ik ga het gezemel van die man niet herhalen. We moeten hier zo snel mogelijk een oplossing voor vinden.”
Ze hoorde Alains prothese klikken, een deur ging dicht. De mannen passeerden de zitkuil zonder haar te zien.
∗
Voor het eerste controleonderzoek in de rugkliniek was Iris erg gespannen. Maar de dokter knikte tevreden en zei dat alles in orde kwam.
“Aan die rug hebben we gedaan wat we konden. De longcapaciteit, daar komt het nu op aan en dat heb je voor een stuk zelf in de hand.” Hij stak zijn vinger naar Iris op. “Dus geen sigaretten meer.”
“Dus geen sigaretten meer,” bauwde ze de dokter na toen Letty en zij buiten waren.
“In jouw geval is het moordend,” zei Letty droog. “Het effect is niet direct merkbaar, maar het is evengoed moordend.”
Iris had geen zin in een preek.
“Als je het zelf niet verpest, zul je deze keer goed genezen.” Letty kneep haar bemoedigend in de arm. “Wees maar blij.”
“En?” vroeg Marina toen ze terug waren in Rosa’s Huis.
“Alles oké,” zei Iris.
Marina gaf haar twee dikke zoenen. Iris onderging het wat verwezen.
“Je vindt nog wel iets te eten in de keuken. Je toetje heb ik in de koelkast gezet.”
In de woonkamer zat een groepje kinderen televisie te kijken. Berend zwaaide enthousiast naar haar, ze zwaaide terug. Ze zette in de keuken water op voor thee en maakte een broodje met smeerkaas klaar.
Ze nam het mee de lege eetzaal in en at het langzaam op, het smaakte naar niks, vond ze. Haar rug speelde verschrikkelijk op. Ze voelde zich geen mens meer.
Maar goed, je kon je in Rosa’s Huis op dezelfde manier als thuis landerig voelen, zonder het gezeur van haar moeder erbij. Dat was op dagen als deze een behoorlijk pluspunt van de instelling.