De bajes

Vergeleken met de bajes in Izmir, de gevangenis in Tripoli, om nog maar te zwijgen over het legioenstrafkamp Colomb Bechar, was de Penitentiare Inrichting Leeuwarden een driesterrenherberg. In de Marwei werd Service met een hoofdletter geschreven: niets was het dienstdoende personeel te veel. Ze stonden altijd voor en achter je klaar, waren altijd om je heen om deuren open en dicht te doen…Storend was wel dat sommigen mij tutoyeerden. Zolang ik immers met iemand niet op het schoolplein heb geknikkerd, of met hem of haar in een bordeel heb kennisgemaakt, blijf ik het ouderwetse ‘U’ zeggen.

Maar ondertussen is de belevingswereld van de gevangen gehouden medemens triest, stemt treurig en is een afspiegeling van de maatschappij buiten. Onwil en vooroordeel misvormen zijn denken—bruin, zwart, blank en omgekeerd—en allemaal tegen de bewakers…Als je niet oppaste, was je na een paar jaar net zo asociaal als zij.

De bewakers: tachtig kilo vlees in uniform. Ze openen en sluiten deuren, brengen eten rond. Ze drinken koffie en lezen De Telegraaf. Hun baan bestaat grotendeels uit aanwezig zijn. Een bewaker is een afgekeurde agent. Bewakers zijn een noodza—kelijk kwaad. Als gedetineerde voelde ik mij beter dan ik mij zou hebben gevoeld als ik daar bewaker was geweest. Wat blijft er over van je zelfrespect als je acht uur per dag, een derde van je dagelijkse leven, verdoet met het opgesloten houden van een medemens die jou veracht of ignoreert? Je komt ‘s-avonds thuis: “En, heb je lekker gewerkt schat?”

“Ja lieverd, vandaag weer acht uur het deksel op de beerput gehouden.”

Als vuilnisman of kolensjouwer heb je meer voldoening van je werk. Een enkele hondse bewaker probeerde door amicaal gedrag bij de gedetineerden in het gevlei te komen, maar de meeste liepen erbij alsof ze in een bedrijf voor ongediertebestrijding werkten. Aan dat vijandig spiegelbeeld ontleenden ze waarschijnlijk hun zelfrespect.

Murmureren had geen zin. Dat was vechten tegen onvermijdelijkheden. Lastiger te verdringen waren de merels op enige afstand van het raam; ze begonnen tussen vijf en zes te jubelen van territoriumdrift en herinnerden aan andere tijden. Sluit je daar maar eens voor af!

De eerste twee weken zijn hard voor menig verslaafde bajesklant. Zonder geld op zijn rekening-courant, met dikwijls niet meer bij zich dan de kleren aan zijn lijf, is het bietsen geblazen. Met geluk en een goeie babbel vindt hij iemand die iets geeft of uitleent, maar de meeste gedetineerden hebben zelf geen sou te makken. Er wordt dan ook gestolen bij de vleet. Uit de gemeenschappelijke wasmachines en droogtrommels verdwijnt regelmatig kleding, sokken vooral en ondergoed. Nieuwkomers genieten van bietsende junks onverholen aandacht.

Als een troep hongerige hyena’s houden ze nieuwe bewoners in de smiezen. Zodra deze in hun richting kijken, worden ze aangeklampt voor een plukkie shag, hagelslag, kaas of een paar laatste tikken op een telefoonkaart. De grootste bietser is de donkergekleurde homo sapiens uit voormalig Rimboeland. Anderhalve eeuw na afschaffing van de slavernij, bietst hij met het morele recht op Wiedergutmachung. Omdat een van mijn verre voorouders wel eens scheepsjongen op de ‘Bontekoe’ zou kunnen zijn geweest, heb ik in een altruïstische opwelling een pakje zware shag voor zo’n historisch benadeeld schepsel gekocht. Foute boel! Parasieten en chanteurs, je raakt ze alleen kwijt door ze dood te slaan.

In een ‘Huis van Bewaring’ is het leven gezond. En sober. Je komt er gezonder uit dan je er bent ingegaan. Je leeft er als een monnik zonder geloof. Niet gestimuleerd door de aanwezigheid van enig vrouwelijk schoon, vegeteer je als een vensterplant. Newtons zwaartekracht krijgt steeds meer vat op wat ooit als een dierbaar aanhangsel werd gekoesterd. Je aanvaardt het als ouderdomsverschijnsel dat je als ouwe zak hebt te accepteren. Er kwam weer leven in mijn scrotum in de herfst van 2000, toen ik mijn eerste anti-griepinjectie ontving. Hoewel, ontving…? Ik incasseerde hem, ving hem als het ware op, als een speer in mijn lijf. Onder begeleiding van een bewaker stond ze opeens in mijn cel, met een plateau vol spuiten, valium, methadon en andere kalmerende zaken.

“Je krijgt een griepprik,” zei ze, “en als je alsnog grieperig wordt, dan krijg je geen andere medicijnen.” Resoluut. Ze was een jaar of veertig, grijsblond. Een cynisch harde kop, lippen smal en streng. Verloederde sensualiteit. Niks in haar bloesje, maar met een onderstel dat er mocht wezen. Ze straalde afweer uit, oud Maagdenhuisprotest. De dompteur in mij ontwaakte. “Hoe wilt u me hebben, in de arm of van achteren?”

“In je arm, ga maar op je bed zitten…”

“Ik blijf wel staan, ramt u hem d’r maar in hoor…” Ik schoof mijn mouw omhoog, en terwijl zij haar spuit volzoog, leegde ik in gedachten de mijne, in haar schoot, in dat behaarde paradijsje, dat zich ergens achter de rits van die strakgespannen jeans bevond. Mijn ballen tintelden, ze kreeg een fijn stel tieten, een kussensloop over haar kop en in een flits beleefde ik hoe ze zonder begeleider mijn masturbarium betrad, mijn hand gleed onder het nachthemd langs haar knie omhoog…Daar was weer die extase, vreugdevolle spanning, bron van oerdrift, banaal-geil verlangen…Volgens Shakespeare bestaat er geen kunst die de geheime gedachten van het gelaat kan lezen. Instinct zal het zijn geweest: die zure trut voelde mijn begeren, waarschijnlijk was aan mijn ademhaling te horen dat ze op dat moment gewelddadig werd verkracht. Ze wist het, die norse nurse met jarenlange gevangeniservaring.

Met duim en wijsvinger kneep ze op mijn bovenarm een paar vellen bij elkaar: “Je zou eens wat aan je spieren kunnen doen…” Misprijzend, alsof we op een veemarkt of slavenveiling stonden. “U bent de eerste vrouw die zich over mijn spierontwikkeling beklaagt, mevrouw…”

Ik kreeg geen gelegenheid uit te leggen dat ik mij drie dagen in de week in de sportzaal afbeulde om in conditie te blijven. Bovendien had ik een handicap: mijn bovenprothese klapperde, wat zorgvuldig articuleren verhinderde. Het kon me ook geen ene moer schelen wat dat chagrijnig stuk vreten van mijn fysieke gesteldheid dacht. “Mijn vriendin was tot voor kort heel tevreden over mij,” zei ik nog wel en drukte mijn duim tegen het verhemelte. Een verkeerd gebaar: bestraffend was haar blik, o zo giftig…Menselijk, al te menselijk…Ik kon het niet laten:

“Thuis heeft u misschien een Schwarzenegger, die u verwent…”

“Wat ik thuis heb, gaat jou niks aan!”

“Nou, ramt u hem d’r dan maar in, dame…”

En dat deed ze! Het heeft twee dagen geduurd voor ik mijn schrijf—arm weer kon gebruiken.

Ook in gevangenschap zijn er genoegens die het leven kleuren: die nacht heb ik dat giftige loeder twee keer verkracht. Linkshandig.

Cipiers vermenigvuldigden zich door middel van afsplitsing, net als bacillen. Tyrannothalers waren het, grootgebracht met hompen mammoetvlees. Bewaker werd je als je nog te stom was voor pooier of portier in een discotheek. Cipiers hoefden niet te solliciteren, ze werden met stukken rauw vlees uit hun holen gelokt; vervolgens werden ze afgericht, in een uniform gestoken en op ons, arme gevangenen losgelaten. De zich ‘bewaarder’ noemende kettinghond stond op de allerlaagste plaats in de hiërarchie van de justitiële ladder. Bovenaan had je de rechter—zonder uitzondering een fossiel—gevolgd door de officier van justitie die, omdat de gedetineerden honds gedrag van huis uit wel gewend waren, respect afdwong. Dan volgde lange tijd niets—aan rechercheurs werd geen woord vuilgemaakt. Als je door dat jutentuig was ingerekend, kreeg je te maken met de opperstalmeester van de manege: de gevangenisdirecteur.

De mogelijkheden om drugs te verbergen in je cel zijn beperkt. Om het kostelijke spul voor het grijpgrage bewakersgilde te vrijwaren, verstopten gedetineerden hun contrabande dikwijls op de werkplaats, waar legio plekjes waren. Systematisch werd de werkplaats dan ook afgestruind, met onwrikbaar optimisme speurde men in hoeken en gaten; handen voelden onder tafels, stoelen, streken langs randen en tastten opstaande richels af. Geen nis, verborgen kier of kast ontsnapte aan de aandacht. Volgens een van de gevangenen kon je de handel ook in de endeldarm bewaren, maar het was knap lastig om twaalf uur per etmaal met een prop in je reet rond te lopen: “Je bent bang om een scheet te laten…”

Als je bent ingelicht over het anale aspect van drugsopslag, heb je meer oog voor een bepaald soort gunslinger-type, dat zich behoedzaam en wijdbeens over de luchtplaats beweegt, alsof het een maïskolf tussen de benen heeft. Het valt dan ook op dat sommige ‘gebruikers’ verdacht vaak aan de vingers van de rechterhand ruiken.