Pieter Baan Centrum

In het Pieter Baan Centrum werd getracht mij geestelijk te ontleden. De zielknijpers, hulpverleners om den brode, ging het niet om mijn welbevinden, maar om te achterhalen of er sprake was van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Daar kwamen ze achter door een of andere Rorschachtest uit te voeren, een antiquarische methode die in 1918 al door Sigmund Freud naar de prullenbak was verwezen. Ook was er de zogenaamde zin-aanvul-test. Het te observeren object diende een zin af te maken als: “Mijn moeder is…” Wanneer je dan zegt: “…is altijd goed voor mij geweest,” komt in zijn rapport te staan dat observant een ongezonde moederbinding heeft. Om het even, alles wat hij zegt is fout of krijgt een andere draai.

Ik ervoer het als gênant dat een keur van het psychologengilde, ó raison van 150 gulden per uur zich zo lang met mij bemoeide.

Gek zijn lokte in het PBC geen verbazing uit, omdat iedereen daar mesjokke is—inclusief de zich groepsleiders noemende bewaarders, die voor mij gewoon bewakers bleven. Na een halve dag was mij duidelijk dat ik tussen die lijperiken niet thuishoorde. Het begon al op de luchtplaats, een hoog ommuurde ruimte van vijftien bij veertig meter waar we met z’n achten rondjes tegen de klok in draaiden. Een jonge, vriendelijk ogende Hindoestaanse Surinamer kwam langszij en vroeg of ik zijn vader was. Eerst denk je aan een grap, die je met een kwinkslag pareert: “Ja, m’n jongen, dat zou best kunnen, want ik ben in Paramaribo een paar keer verloofd geweest—heb je een foto van je moeder?” Had hij niet. Hij wist ook niet hoe hij heette. Iedere morgen begroette ‘Pandit’ mij met ineengevouwen handen, boog zijn hoofd en vroeg of’vader’ goed geslapen had. Twee weken later hadden ze hem ergens anders opgeborgen. Er is weinig fantasie voor nodig om zich het eindrapport van de H.H. psychiaters voor te stellen. Het rapport bevatte slechts een paar onjuistheden. Onvolkomenheden als gevolg van het grote aantal medewerkers dat een bijdrage leverde. De ‘begeleiders’ zijn er op geprogrammeerd om naar een bepaald resultaat toe te werken en zich zo min mogelijk te laten beïnvloeden door al die ‘komedianten’, die aan ‘terbeschikkingstelling’ trachten te ontkomen. Op amicale wijze wordt met patiënten een vertrouwelijke band opgebouwd. Menig zwakbegaafde delinquent praat zich dan ook regelrecht een tbs-kliniek in. Voor de minder beschadigde kneus zoals ik, was het oponthoud in dat ‘koekoeksnest’ een kat-en-muisspel.

Over het Pieter Baan Centrum niets dan goeds. Daar wordt getracht het kaf van het tuig te scheiden. Ze hebben zich zeven weken met mij bezig gehouden hebben en hun best gedaan. Maar als die PBC-ers te maken krijgen met een intelligente psychopaat, tasten zij in het duister. Het zou pretentieus zijn om te beweren dat het Pieter Baan-personeel door mij is misleid, maar toch…Ik had de geschriften van Jung, Freud en Adler al bestudeerd toen zij nog in hun luiers lagen te schijten. Ik wist waar ze op uit waren en kende de antwoorden die zij verwachtten. Een koffertje waarmee ik als kind de wijde wereld was ingestuurd, was volgens hen de oorzaak van al het leed dat ik had aangericht. Als zo’n zielknijper dat gelooft, ben ik wel zo coöperatief om daar een zware koffer van te maken. Niemand wil graag als psychopaat te boek staan, nietwaar?

Over het delict heb ik nog nooit met iemand gesproken, dat gaat niemand ene malle rotmoer aan. Het enige wat daarover te vertellen is, is het volgende: ik heb verraad gepleegd, mijn belofte gebroken, door na de beurscrash toch nog verder te speculeren—maar dat gebeurde om een eerder gedane belofte alsnog te kunnen nakomen. Dit verraad wierp een schaduw over ons geluk, er ontstond een donderwolk, en daaruit flitste een bliksemstraal die mij had moeten treffen. Maar zo zit de wereld niet in elkaar.

Op pagina 24 van het rapport had de ‘betrokkene’ volgens dame nummer 35 weinig goeds te melden over het PBC-personeel. Deze tijdens het bezoekuur aanwezige ‘bewaarster’ die geacht werd niet mee te luisteren, las met rode oortjes haar kasteelroman en noteerde na afloop dat ik het personeel maar ‘een zielig zooitje’ vond, vergelijkbaar met een hoop stront, waar ik telkens weer intrapte. En dat was het ook.

Persiflage op het PBC-rapport

 

Psychiatrisch rapport betreffende Klinkhamer

(Verricht door de Heilige Orde van Sint Pieter Baan te Utrecht)

In aanmerking genomen dat Klinkhamers jeugd het stempel van buitengewone emotionele verwaarlozing draagt (men bedenke: twaalf verschillende adressen met steeds wisselende opvoeders, en de kwellingen die hij in 1945 als Duitssprekend jongetje op het schoolplein onderging, plus de vernederingen die hij doormaakte in verschillende kosthuizen) zijn sommige van zijn antisociale en irritant provocerende gedragingen begrijpelijk. In het licht van de altoos afwezige vaderfiguur, en de moeder die zich noodgedwongen prostitueerde en uit de aard dier zaak weinig tijd had voor haar kind, wordt een bijzondere karakterstructuur duidelijk.

Één patroon springt met name in het oog: de betrokkene heeft buitengewoon rechtlijnige ideeën over vriendschap, trouw en gedane beloften. Er bestaat voor hem geen hoger zedelijk beginsel dan trouw, geen groter zonde dan verraad. Geen verachting is groot genoeg voor degene die zijn vertrouwen schond—en hij vindt dat anderen op dezelfde wijze aan zijn persoonlijke erecode gebonden zijn. Een veronderstelling op basis van ervaring, is dat zijn gedragspatroon optreedt ter compensatie van het gevoel door zijn hoererende moeder in de steek te zijn gelaten. (De naam van zijn moeder was Maria—daarover later meer.)

Er is een afwijking geconstateerd in Klinkhamers persoonlijkheid. Deze 63-jarige man kent geen ‘normale’ sociale gevoelens. Ten opzichte van zonde, misdaad, seks en⁄of geweld is er duidelijk sprake van een aperte respons—hetgeen niet noodzakelijk inhoudt dat hij labiel is, integendeel: hij is stabiel, beheerst op een extravagante manier. Kortom: een incomplete persoonlijkheid. In de omgang met zijn medegedetineerden valt zijn botheid op. Luidkeels becommentarieert hij andermans penetrante okselgeur en zweetvoeten. Bovendien weigert hij ‘dat eindeloze gezeik over tbs aan te horen’ (zijn eigen woorden). Hij is bij vlagen spraakzaam, voornamelijk wanneer het thema literatuur ter sprake komt.

De indruk bestaat dat de betrokkene met fatalistische berusting zijn tijd verbeidt. Al lijkt zijn huidige situatie op dit moment een dee-moedigend effect te hebben, daaronder is zijn arrogantie duidelijk voelbaar. Zo weigert hij bijvoorbeeld zich met het dienstdoende personeel te encanailleren. Hij spreekt hen consequent met ‘U’ aan, verklarende dat hij niemand tutoyeert waarmee hij niet op het schoolplein heeft geknikkerd of in een bordeel heeft kennisgemaakt. Uit bandopnamen van door hem gevoerde telefoongesprekken ontnamen wij de volgende niet mis te verstane uitspraak: “Ik spreek iedere stronthoop met ‘U’ aan—menig drol krijgt daardoor meer gewicht en kleur.”

Het komt ons voor dat Klinkhamer er een zeker genoegen in schept het thema fecaliën aan te roeren, hetgeen terug te voeren zou kunnen zijn op een stoornis die zich voordeed in de anale fase. Middels ‘poepie-kakkie-stront’ compenseert hij affectieve verwaarlozing en cumulatieve verlatingstraumata. Opvallend is voorts dat deze oude verstokte zondaar in hoge mate oversekst is—hetgeen te wijten is aan de verderfelijke invloed die zijn 27-jarige vriendin (Een theologe nota bene!) gedurende de laatste drie jaren op hem heeft uitgeoefend. Observant onaneert tweemaal daags!

In nachtelijke observaties met behulp van infraroodapparatuur registreerden wij dat de heer Klinkhamer, alvorens zich te bevlekken, op de knieën valt en Moeder Maria (zie boven) aanroept:

 

O, maagd Maria, onvolprezen

Wil voor mij niet bitter wezen

Laat mij dromen van een scheur

Het mag ook wel de Uwe wezen…

 

Diagnose

Zoals bekend leiden cumulatieve traumata op latere leeftijd dikwijls tot chronische psychische decompensaties in de vorm van godsgruwelijkheden in de anaal-erotische sfeer. (De auteur Reve is daar een stuitend voorbeeld van.) Er is sprake van opzettelijk choquerend gedrag, dat op een wanhoopsschreeuw om aandacht, respectievelijk genegenheid, zou kunnen wijzen.

Gezien de zeer in het oog lopende en oorverdovende gedragingen van geobserveerd sujet, komen wij tot de conclusie dat deze blasfemerende geront een belediging is voor iedere op gristelijke leest geschoeide Nazi. Wij achten hem derhalve een gevaar voor de geestelijke volksgezondheid en daarom luidt ons advies dan ook hem te verwijzen naar het Torquemada Instituut te M., teneinde hem aldaar in een autodafe te doen ondergaan.

 

Namens het observatieteam

Mevr. Dr. Maria Brandt-Stapel

Trajectum, 12 april 2000

Weer terug in de Marwei in Leeuwarden is er niets veranderd. Sleur en kleine ergernissen, een paar nieuwe gezichten. In een cyclus die met de wijzers van een onzichtbare klok meebeweegt, vegeteert de zittende, opgesloten mens. Hij zit, ligt, leest, slaapt…Zijn enige bezigheid is ademen, tot de bel van de wekdienst gaat. De dagen rijgen zich aaneen: opstaan, pissen, ontbijten en wachten op het sein voor de ‘arbeid’. Hij sloft naar werkzaal 2,4 of 5, schaaft hout, knipt of vouwt doosjes, dozen, plakt stickers, draait schroefjes ergens in; hij drinkt koffie, praat en luistert, kijkt naar de klok—en vouwt weer dozen, doosjes, inlegkruisjes, naait kussenslopen, zakken en even wordt er gelachen als iemand brult dat ‘ie ander naaiwerk wil.

Zodra het over vrouwen gaat, komt er leven in de tent, krijgt iedereen inspiratie. Het thema ‘kut’ blijkt onuitputtelijk—iemand zegt: “Heb je die teef met die grote reet gezien?”

“Ja, die zou ik ook wel eens willen pakken…”

Een ander baalt als een stekker en wil een coffeeshop in plaats van die klotebieb, waar je niet eens een fatsoenlijke pornofilm kunt huren.

“En waarom geven ze de wiet niet vrij?”

Het bajesbestaan draait centrifugaal om wiet, als dat niet wordt toegestaan, is er volgens junks geen hoop meer, zelfs geen droom…Iemand zegt dat er verdomme weer niks goeds is op tv, en een ander beweert dat hij tijdens een verlof de hele nacht met twee temeiers heeft liggen vozen—en Vitesse heeft gewonnen, 2-1, geen mooie wedstrijd—en iemand put zijn verbeeldingskracht uit door smerissen en zijn eigen stomme pech te vervloeken—en waren we niet allemaal burgers van dezelfde maatschappij, alleen hadden wij de pech te worden opgesloten door lui die nog niet waren betrapt—en iemand beweert dat ‘ie het liefst op een scooter rijdt en krijgt te horen dat scooter rijden net zoiets is als het neuken van een hoer: het voelt wel lekker, maar je hebt toch maar liever niet dat een van je vrienden je ziet…

Er wordt gekankerd op het vreten. Spaghetti Bolognese. Volgens een medegevangene onderstreept de smaak van die kledder dat wij ons ver ten noorden van Italië bevinden. En zo is het. We mogen dan in geografisch opzicht slechte twee gedachteseconden verwijderd zijn van Bologna, in gastronomische zin scheiden ons duizenden kilometers. Aan deze Bolognese is geen Itakker te pas gekomen.

De tijd verglijdt met sjekkies draaien, Ajax-Barcelona en het bedenken van smokkelroutes voor de felbegeerde wiet—en we worden allemaal crimineel en nemen de regering over—en wat zullen we met die juten en bewakers doen? In het begin moet dat gajes nog effe wennen aan het idee dat hen onrecht wordt aangedaan, omdat de maatschappij de waarde van hun functie niet meer erkent—en als na verloop van tijd iedereen crimineel is, zit die kleine en hardnekkige minderheid van voormalige handhavers der wet achter ons prikkeldraad, zijn ze blij als de bel klinkt voor het middagmaal, verkopen wij hen wiet, stuff, hero- en coca-ien…