Semmie opent haar ogen. Aan het licht ziet ze dat het al volop dag is. Ze kijkt de lichtgele kamer rond. De matrassen van Lis en Roeland zijn leeg.
Ze draait zich nog eens om, maar meteen schieten de twee zusjes haar gedachten weer in. Samen op hun vliegende honden, suizend door de lucht, met hun lange, wapperende haren. En toen ging Rosa weg. Zonder Rinske, helemaal alleen eigenlijk. Nou ja, met haar man natuurlijk, maar toch alleen dus.
Semmie zucht. Daar zat oma dan altijd maar in Nederland, vastgebakken in haar donkerblauwe stoel. Vast en zeker heeft ze Rosa verschrikkelijk gemist. Waarom kon ze haar maar niet vergeven? Zou ze ooit spijt hebben gehad? Zei ze daarom de hondenwoorden?
Semmie sluit haar ogen. Pff, soms haat ze Lis ook wel eens. Maar zij tweeën maken het tenminste altijd weer goed. Ook na akelige ruzies.
Ze smijt haar dekbed van zich af en sloft naar de balkondeuren. Het is fris buiten. De zee is kalm en ligt te glanzen in de fletse zon. Beneden klinken de stemmen van Lis en Roeland.
Semmie buigt over de balkonrand, maar ze ziet hen niet. Ze herkent haar eigen stem als ze Lis hoort praten. Maar het zijn echte Liswoorden, op de enige echte Lismanier: ‘Nee nee Roelando. Zo doe je dat dus niet. Kijk maar naar mij.’ Semmie hoort Roeland iets terugzeggen, en dan voetstappen die wegrennen.
Semmie gniffelt. Een bries waait langs, en ze huivert in haar hempje. De zon belicht haar arm, die op de balustrade ligt. De fijne haartjes op haar onderarm staan recht overeind in haar bruine vel. En ineens is dat alles wat er is: de zachte wind, het zonlicht en zijzelf. Tevredenheid verspreidt zich door haar hele lichaam: dit ben ik, en dit is precies zoals het moet zijn.
Ze legt haar beide handen op de rand van het balkon en ademt de tintelende lucht in. Voor haar ligt de wijde zee, de hele wereld.
Een meeuw krijst een groet.
‘Pieuw!’ juicht ze terug. Dan voelt ze iets achter zich en kijkt om.
‘Ben je nou eindelijk eens wakker?’ zegt Lis. ‘Kom-komkom.’
Semmie lacht haar toe, en Lis trekt een verbaasde wenkbrauw op. Semmie schiet gauw een broek aan. Ze lopen langs twee dichte deuren over de smalle gang. Lis steekt een let-op!-vinger op en langzaam opent ze de derde deur.
‘Hé, dit is—’ roept Semmie.
‘Sssst,’ sist Lis. ‘Ik weet niet of we hier wel binnen mogen.’
‘—een soort optreedkamer,’ fluistert Semmie. In de hoek staat een paspop zonder hoofd. Ze draagt een roze jurk met glimmertjes.
Tegen de muur staat een vierkante vitrine. Semmie opent de glazen deur. Op de middelste glasplaat ligt een goudkleurige microfoon, en programmaboekjes. Onderin staat een heel bos van foto’s, in zilverkleurige lijstjes.
‘D’r staan alleen maar van die vroegere mensen op,’ bromt Lis afkeurend, terwijl ze op een foto tikt. ‘Vast heel beroemd geweest. Ooit.’
Semmie pakt een foto van een jonge, stralende Rosa, samen met een man. Zijn ene oog is veel kleiner, waardoor het lijkt alsof hij knipogend door het leven gaat. ‘Hij is al vijf jaar dood,’ deelt Lis mee. ‘Dus toen is Rosa meteen gestopt met optreden. Voorgoed en altijd.’ ‘Hoe weet je dat?’ vraagt Semmie.
‘Gewoon. Dan moet je maar eens ontbijten, dufbo.’ Semmie pakt Lis vast en tackelt haar. Lis sleept Semmie mee naar de grond. Daar liggen ze dan, Lis met een rood hoofd in Semmie’s armklem. ‘Ja ja,’ pruttelt Lis, ‘zo kan-ie wel weer.’
Semmie laat los en ze grijnzen elkaar aan. Lis springt op. Ze pakt de kleine, gouden microfoon uit de vitrine. Hij ligt zwaar in de hand. Ze tikt erop. ‘Test een twee drie.’ In de muur staat een kastdeur op een kier. Er hangt een lange rij jurken, in papegaaienkleuren. ‘Hallo daar, geachte dames!’ roept ze in de microfoon, en ze buigt zich naar een groene jurk. ‘Hebben we het naar onze zin?’ Ze legt haar oor tegen de groene stof. ‘Hmm. Spaanse jurken. Die versta ik niet.’
Ze begint door de kamer te springen en brult: ‘Oehoe wij zijn naar Spanje toe.’ Ze houdt de microfoon bij Semmie. ‘Oléé, met de honden meee,’ schreeuwt die. Al zingend dansen ze door de kamer, botsen tegen elkaar op en hupsen weer verder. Lis roept tegen het jurkenpubliek: ‘En nu allemaal!’ Plotseling bevriest ze. Semmie ziet het, en kijkt om.
Rosa staat in de deuropening.
Snel legt Lis de microfoon terug in de vitrine. Rosa ziet er moe uit, maar ze glimlacht. ‘Zeg Rosa?’ begint Lis. ‘Ik wou u steeds wat vragen. Hoe word je beroemd? Is het leuk om beroemd te zijn?’
‘Nou ja, ik ben nooit zo héél beroemd geweest,’ zegt Rosa. ‘Maar goed, het kan mooi zijn, maar ook…nou, heel wat minder mooi. Iedereen heeft een mening over je, denkt dat-ie weet hoe jij bent. Daar moet je wel tegen kunnen.’
Ze bestudeert Lis’ gezicht. ‘Wat je moet doen is iets vinden wat je het allerliefste doet. En daar heel goed in worden. En of je daar dan beroemd mee wordt…’ Ze haalt haar schouders op.
‘O,’ zegt Lis. Nadenkend tuit ze haar lippen.
Rosa loopt langzaam naar de jurkenkast toe en streelt een kersenrode. ‘Zeg, hoe kwamen jullie aan die blauwe schoenen waar Roeland steeds mee rondloopt?’ vraagt ze.
‘Die stonden in oma’s kast,’ vertelt Lis.
‘Ja? In haar kast?’ zegt Rosa met een hoge stem. ‘Weet je dat ik die haar gestuurd heb? Samen met mijn lievelingsjurk. Daar had ik een paar hele mooie optredens in gedaan. Toen er daarna geen bericht kwam, heb ik niets meer gestuurd, ik—’
‘Die jurk,’ roept Lis erdoorheen, ‘die heeft oma dus aan.’ Rosa fronst. ‘Die heeft ze áán?’
‘Ja. Hij hing zomaar in haar kast. Het was de mooiste. Dus daar hebben we haar in begraven.’
‘Dus hij hing in haar kast,’ herhaalt Rosa. ‘En ze is erin begraven.’ Langzaam verschijnt er een glimlach op Rosa’s gezicht, die breder en breder wordt.
En als ze met z’n drieën naar beneden lopen, denkt Lis aan haar ene hondenkaart, de allerlaatste. Ze zou graag iets aan Rosa willen geven, iets wat met oma te maken heeft. Maar de hondenkaart, die is zo kostbaar. De hele middag twijfelt ze. Uiteindelijk gaat ze naar Roeland, die aan de grote tafel in zijn schetsboek zit te kleuren. ‘Roeland,’ zegt ze zachtjes in zijn oor, ‘zullen we oma’s schoen maar aan Rosa geven? Wat zal ze dáár blij mee zijn, hè?’
Roeland kleurt kalmpjes door. ‘Nee,’ zegt hij. Lis kijkt hem nijdig aan. ‘O.’
Hij kauwt even op zijn potlood. Dan slaat hij een witte bladzij open en pakt de schoen van zijn schoot. Hij legt hem op het papier en trekt hem zorgvuldig om. Lis gaat naast hem zitten. Ze kijkt toe hoe hij de witte schoen begint in te kleuren. Het lichtblauwe potlood vult de schoen met kleine, kleine hypnotiserende krasjes. Rosa komt rechts van Roeland zitten. Streepje voor streepje werkt Roeland naar de punt van de schoen toe. In de hak schrijft hij met krulletters: OMA RINSKE.
Dan scheurt hij het papier uit het schetsboek en houdt het voor Rosa op. Door de vele krasjes, dan weer recht, dan weer scheef, lijkt de schoen te vibreren als een fata morgana in de woestijnzon. ‘Alstublieft Rosa,’ zegt Roeland.
Rosa aait met haar wijsvinger heen en weer over OMA RINSKE. Het lijkt alsof ze de letters op haar vinger wil overbrengen. ‘Dankjewel Roeland.’
Lis zeult met drie tassen tegelijk over straat. Ma heeft haar eigen koffer in de auto gezet, en loopt haar tegemoet. Een tas glijdt van Lis’ schouder. Ma wil hem opvangen, doet twee, drie hulpeloze dribbelpasjes naar voren. De tas bonst op de grond.
Ma haalt haar schouders op. ‘Oké dan, lig!’ commandeert ze, terwijl ze langs de tas loopt.
Lis kijkt haar verbaasd na terwijl ze in Rosa’s huis verdwijnt. Ze zakt op haar grootste tas neer. Semmie wandelt naar buiten, met haar rugzak.
‘Semmie, ik ben eens op gaan letten, hè,’ roept Lis haar toe. ‘Weet je dat veel vrouwen zó hardlopen?’ Ze begint te rennen alsof ze een briefje van honderd tussen haar billen klemt. ‘Net als mama.’
‘Ja, raar hè?’ zegt Semmie.
Lis denkt aan de stormnacht. ‘Maar ze kán wel gewoon hardlopen.’
Semmie schudt haar hoofd. ‘Het is gewoon een raadsel.’ Lis begint nadenkend met haar tassen te slepen. Ze proppen hun spullen in de hoeken en gaten die nog over zijn.
‘Straks rijden we weer,’ mijmert Semmie. Straks zullen ze misschien in de verte, aan de rechterkant, Joaquíns dorp zien liggen. Dan zal ze een denkballonnetje naar hem toesturen. Met haarzelf daarin, wuivend. En dan maar bidden dat-ie aankomt.
Ze loopt naar voren en klikt het dashboardkastje open. Ze pakt het gloednieuwe, Spaanse mobieltje dat pa een paar dagen geleden als aandenken gekocht heeft. Ze wil wel eens weten of thuis nog alles hetzelfde is. Lis leunt naast haar tegen de auto en zegt: ‘Ik hou de wacht wel.’
Al na één tuut wordt de telefoon opgenomen. Semmie hoort de hoge stem van buurvrouw Stel. Als ze naar Eddie vraagt, snibt de buurvrouw: ‘Ogenblikje. Ik weet niet of hij al uit bed is. We zijn gisteren net teruggekomen uit Frankrijk.’ De telefoon wordt neergelegd.
‘Buurvrouw Stel,’ fluistert Semmie tegen Lis. Die wappert met haar hand alsof ze zich aan iets gloeiends heeft gebrand.
Semmie luistert naar een deur die in Nederland wordt dichtgeslagen. Naar sloffende voetstappen die dichterbij komen. En dan een slome stem in haar oor, met slaapkraakjes: ‘Joho Semmie. Ben je ook al terug?’ Semmie ziet voor zich hoe hij nu gauw uit het raam kijkt om naar de overkant te zwaaien. ‘Nee, maar we gaan vandaag weg,’ zegt ze. ‘Wat heb je aan?’ Lis spert haar ogen open.
Het is even stil. ‘Wat ik aan heb?’
‘Ja.’
‘Ja daag! Dat ga ik jou zeker aan je neus hangen. Mijn oranje jack bijvoorbeeld. Of wou je soms weten wat voor onderbroek ik aan heb ofzo?’
Semmie grinnikt. ‘Hij heeft zijn oranje jack nog stééds aan,’ zegt ze tegen Lis.
Lis valt over de motorkap van het lachen.
‘Wat staat die zus van je daar te doen?’ vraagt Eddie. Hij klinkt beledigd.
‘O, die valt. Was het leuk in Frankrijk?’
‘Ja hoor. Maf wel. Mijn moeder heeft leren surfen, je weet niet wat je ziet.’
Semmie gnuift. Buurvrouw Stel, met haar drilpuddingbenen. ‘Nou,’ zegt ze, ‘dat moet wel een leuk gezicht zijn geweest.’
Ze zijn allebei even stil. ‘Ik heb je zoveel te vertellen,’ zegt Semmie dan, ‘maar dat doe ik thuis wel.’ ‘Oké,’ zegt Eddie. ‘Maar schiet wel een beetje op, hè. Gaan we vissen.’
‘Yep.’
Tevreden klikt Semmie de mobiel uit en legt hem terug. Ze wandelen naar de knopenwinkel. In de dikke week dat ze hier zijn geweest, zijn hier maar een paar vrouwen naar binnen gegaan. En die waren van het dorp, om met z’n allen wat te gaan zitten zingen en klappen. Semmie en Lis blijven in de deuropening staan. Tientallen knoopjes glinsteren in een vierkant van zonlicht. Pa zit met één bil op de toonbank, en Roeland leunt tegen zijn been. Pa vertelt iets met brede gebaren aan de drie vrouwen achter de toonbank en lacht uitbundig.
Hoewel twee van de vrouwen er waarschijnlijk niets van verstaan, knikken ze alledrie, glimlachend. Rosa laat een handjevol knopen van haar ene hand naar haar andere hand stromen.
Pa zwijgt nu. Even is er niets anders dan het geluid van de ritselende knoopjes. Dan stoppen Rosa’s handen. Haar blik glijdt van pa naar Semmie en Lis. ‘Jullie gaan?’ Semmie en Lis knikken. ‘We gaan.’
EINDE