Semmie en Lis slaan de hoek om en wandelen hun eigen straat in. Ze praten over de grote vakantie, die over anderhalve week begint. Ineens blijft Lis staan, steekt haar vinger op en zegt: ‘Oké. Klaar voor de start…’ Ze rent weg.
Semmie kijkt de flitsende voeten na. ‘Ben je niet wat vergeten?’ roept ze en mompelt: ‘het startschot bijvoorbeeld.’ Ze sloft door het steegje achterom de tuin in.
Door het raam ziet ze dat Lis al binnen staat. Ze heeft iets in haar handen en fronst haar wenkbrauwen in diepe concentratie. Ze ziet Semmie en drukt een ansichtkaart tegen het raam. Er staat een hond op de kaart. Semmie knikt: leuke hond.
Lis drukt nu een hele waaier van ansichtkaarten tegen het raam. Op alle ansichtkaarten staat een hond, of een paar honden. Ze roept iets wat Semmie niet verstaat. ‘Wat?’
‘Die zaten in de vaas!’ roept Lis hard. ‘Die waren voor oma!’
‘Raar,’ mompelt Semmie. Zeker van iemand die niet wist dat oma honden haatte. Ze schreeuwt: ‘Van wie?’ ‘Wat?’
Semmie antwoordt niet, ze staart naar de kaarten. Wat zei oma nou laatst voor vreemds? Honden. Iets vreemds over honden.
Lis klopt op het raam. Kom! gebaart ze. Semmie gaat naar binnen. In de kamer, op tafel, liggen de spullen uit de vaas. Keurig op een rij. Doosjes, briefjes, paperclips, sleutels. Semmie reikt naar een doosje, maar Lis wappert veelbetekenend met de hondenkaarten voor haar neus. ‘Weet je wel wie ze gestuurd heeft? Roos!’ ‘Roos?’
‘Oma’s zus, slome mier.’ En triomfantelijk: ‘Haar geheime zus, kun je wel zeggen.’
‘O die Roos!’ Semmie pakt de kaarten van haar over. Ze zijn zacht als flanel, met witte rimpels. Roos was de zus waar oma nooit over wilde praten. Zelfs pa wist bijna niets van Roos, of waarom ze elkaar nooit meer zagen. Ze draait de kaarten om; steeds weer staat er alleen maar Roos en een kruisje ernaast. ‘Roos en een zoen,’ zegt ze. ‘Dat staat wel hartelijk.’
Pa komt de kamer binnenwandelen. ‘Ik kan Roos’ adres nergens vinden,’ zegt hij, en knikt naar de kaarten. Hij zakt op een stoel neer en slaat zijn lange armen over elkaar. ‘Oma heeft jullie ook nooit iets over Roos verteld, hè? Waar ze woonde? Ze moet toch zeker weten dat haar eigen zus dood is.’
Semmie en Lis schudden hun hoofd. Zij weten van niets. Semmie wil net gaan zitten, als ze halverwege de beweging weer terugveert. ‘Ik weet het weer!’ ‘Ja?’ vraagt pa hoopvol.
‘Nee, dat niet. Ik weet weer wat het vreemde was.’ Semmie begint verwonderd te lachen en kijkt Lis aan.‘Weet je nog wat oma zei? Ga maar met de honden mee.’ Opgewonden draait ze zich naar pa. Het was de allerlaatste keer dat ze bij oma waren. Toen ze weggingen, zwaaide oma hen uit. Ze liepen naar de auto, waar pa al in zat. Toen riep oma: ‘Semmie, Lis! Ga maar met de honden mee.’ Verbaasd hadden ze zich omgedraaid en tweestemmig geroepen: ‘Wat zegt u?’ Maar oma had kort gewuifd en was naar binnen gegaan.
Lis gniffelt: ‘Oma was wel wat ráár soms.’ Ze gluurt naar pa.
‘Dat hebben jullie vast verkeerd verstaan,’ zegt pa beslist.
Semmie puft van verontwaardiging. ‘We hoorden het allebei! Het heeft vast iets met Roos te maken, met de hondenkaarten. Dat lijkt me toch duidelijk.’ Ze kijkt naar Lis, want die snapt natuurlijk meteen wat ze bedoelt.
Maar Lis vraagt: ‘Hoe dan?’
‘Nou! Uh…misschien was het een soort wachtwoord.’ ‘En wat betekende dat dan?’
‘Ja, weet ík veel!’ roept Semmie uit. ‘Daar heb je dus wachtwoorden voor. Zodat niemand er een bal van snapt.’ Ze draait zich om en stampt naar buiten. Dat Lis nou niet ziet hoe geheimzinnig en wachtwoorderig dit is!
Ze holt de straat over, naar Eddie’s huis, en belt aan. Niemand doet open. Maar het is al bijna half vijf, dus hij zal zo wel thuiskomen. In de achtertuin van de familie Stel gaat ze op een plastic tuinstoel zitten. Het is een klamme, grauwe dag.
Ze buigt zich voorover naar een struik. Die ziet eruit alsof-ie de vrolijke mazelen heeft. Er zitten verbazingwekkend veel lieveheersbeestjes in deze tuin. ‘Wat doen jullie hier allemaal?’ vraagt ze. ‘Kom toch gezellig naar de overkant.’
‘Oké, concentratie,’ fluistert ze dan tegen zichzelf en proeft de zin nauwkeurig: ‘Ga maar met de honden mee.’ Het waren haar allerlaatste woorden aan hen! En Laatste Woorden zijn belangrijk, dat weet een kleuter.
Bovendien, oma had een grote hekel aan honden, en toch stuurde haar bloedeigen zus haar hondenkaarten.
Waarom?
Hoe langer ze erover nadenkt, hoe vaster de gedachte zich in haar vastpint: oma wilde er iets mee zeggen. Iets speciaals.
Er kriebelt iets op Semmie’s hand. Een lieveheers beestje met vijf kogelronde stipjes wandelt naar het topje van haar wijsvinger. ‘Vliegen maar, jochie,’ moe digt Semmie aan. Het diertje heft zijn miniscule goud bruine vleugeltjes, aarzelt, en stopt. ‘Ga maar met de honden mee,’ fluistert ze en ze maakt er toverwoorden van: ‘Gimmie-hoo, gimmie-hee, ga maar met de hon den mee.’
Het lieveheersbeestje trilt met zijn vleugeltjes en waagt het er dan op. Hij vliegt weg. Sem mie lacht triomfantelijk en breekt een tak van een struik die vol oranje diertjes zit. Ze zwaait ermee in het rond en galmt: ‘Gimmie-hoo, gimmie-hee, ga maar mét de hónden mee!’ Ze zwiept hem weg.
Al voordat de tak neerploft, ziet ze hen. Eddie en zijn grote broer staan in de opening van het tuinhekje. ‘Oo, hemeltjelief, we hebben een heks in onze tuin, Eddie,’ gilt Eddie’s broer met zijn brede mond vol grote scheve tanden. ‘Zo eentje met échte toverspreuken.’ Giechelend sjokt hij naar binnen. Semmie’s hoofd warmt op als een gloeilamp en ze propt haar handen in haar zakken. Die woorden waren niet bestemd voor iemand als hij.
‘Joho,’ groet Eddie. ‘Stond je misschien te toveren?’ Hij probeert z’n lach te verstoppen. Semmie schopt tegen een grote pot met geraniums. ‘Tuurlijk niet.’ Eddie draait zich om en stapt de keuken in. ‘Kom, dan zoeken we wat lekkers.’
‘Neu,’ zegt ze nors. Al bood hij haar honderd puddingbroodjes aan, met Eddie’s broer gaat ze nu echt niet gezellig aan tafel zitten. ‘Zullen we soms picknicken?’ ‘Oké,’ zegt Eddie enthousiast. ‘Bij het slootje.’ Hij gaat ervandoor, en op een drafje gaat ze achter hem aan. ‘Maar wat is de picknick dan?’ vraagt ze. Hij gebaart dat dat wel goed komt.
Ze wonen aan de rand van het dorp, en al snel zijn ze in de weilanden. Ze gaan aan de slootkant zitten. Eddie trekt zijn mobieltje uit de binnenzak van zijn jas. ‘Ik ken iemand bij de pizzeria,’ smiespelt hij naar haar, en dan: ‘Hé Willem!’
Hij voert een gesprek dat steeds luidruchtiger wordt. Uiteindelijk klikt hij het mobieltje teleurgesteld uit. ‘Ze bezorgen niet bij het slootje,’zegt hij. Hij schudt zijn hoofd. ‘Krankzinnig.’
Semmie grijnst. De schaamte over haar getover heeft ze intussen al weggelachen. Ze pakt zijn mobieltje en glijdt hebberig met haar vinger over de gekleurde toetsen. ‘Mag je er nou nog steeds geen?’ vraagt Eddie. ‘Nee,’ zucht Semmie. ‘Soms lopen ze zo achter, pa en ma .’ Ze tuurt naar de grijze lucht. Er kan ieder moment regen in het gras komen ritselen.
Eddie stopt zijn mobiel weer in z’n oranje jack. ‘Man! Over twee weken zit ik aan het Franse stokbrood. En in de zon, dat kan ik je wel vertellen. Waar gaan jullie naartoe?’
‘Naar de Ardennen.’ Ze haalt haar schouders even op. ‘Maar moet je horen,’ zegt ze. ‘Zoiets raars.’ Ze vertelt hem van oma’s vreemde hondenwoorden, en de hondenkaarten.
‘Maf zeg,’ zegt hij. Zijn schildpaddenogen staan peinzend. ‘Maar je kan het die Roos toch vragen, of het met elkaar te maken heeft? Ze komt toch op de begrafenis?’ Semmie knakt een takje. ‘Maar dat is het nou net. Ik geloof dat ze kwijt is.’
‘Eet-es door, Roeland,’ bromt ma.
Semmie kijkt naar Roeland, die met zijn lepel door de soep dwaalt. Hij is smal voor zijn zeven jaren, maar vandaag lijkt hij nog ieler dan anders.
Lis heeft haar bord al leeg en knaagt aan een stuk brood. ‘Pap, mag ik de ansichtkaarten van Roos houden?’
Pa aarzelt even, en knikt dan.
Al slurpend zegt Roeland: ‘Van Roos? Uit Spanje?’ Ze kijken hem allemaal aan. ‘Wat bedoel je met uit Spanje, ’ vraagt pa.
‘Omdat ze in Spanje woont, natuurlijk.’
Iedereen stopt met eten. Verbaasd vraagt pa: ‘Wie heeft jou dat verteld?’
‘Oma.’ Ineens merkt Roeland hoe gretig iedereen naar hem kijkt. Hij trekt zich verlegen terug, als een slak die een tikje tegen zijn voelsprieten krijgt.
Lis grijpt naar achteren, naar de hondenkaarten die op het hoge kastje liggen. ‘Zo zeg!’ roept ze uit. ‘Deze heeft een Spaanse postzegel. En deze ook.’
Pa grist de kaarten uit haar handen, en bladert er gauw doorheen. ‘Ze komen allemaal uit Spanje.’ Verbluft kijkt hij naar Roeland. Die haalt zijn schouders op: Ik zei het toch.
Ze kijken hem afwachtend aan. Zal er nog meer komen? Zijn mond glijdt in een trots glimlachje. Hij legt uit: ‘Kijk, Roos, die liet oma in de steek. Dus toen kregen ze grote ruzie.’ Hij denkt even na. ‘En Roos, die werd zangeres.’
‘Zangerés?’ echoot pa.
‘Ja. Ze wilde heel beroemd worden.’
Lis valt bijna van haar stoel van verbazing. ‘En ís ze ook beroemd geworden?’
‘Ik weet niet.’
‘Misschien wel! Misschien hebben we al die tijd een beroemde tante gehad en we wisten het niet eens!’ Pa protesteert: ‘Als ze beroemd was geworden, hadden we heus wel van haar gehoord.’
‘Beroemd in Spánje,’ zegt Lis. Ze slaat haar handen tegen haar wangen. ‘O la laa,’ zucht ze.