‘Dus,’ zegt Lis beschuldigend, ‘dan kunnen we vandaag nog stééds niet weg?’
Ma schudt haar hoofd. Pa is nu helemaal opgeknapt. Maar ma heeft nog teveel last van haar rug om in de auto te zitten hobbelen. Lis smijt haar kopje in het gras. Maar Semmie glimlacht en loopt weg, in de richting van Manuela’s café.
‘Ga je weer op wacht? Ik ga mee!’ roept Lis.
Ma’s stem roept haar terug: ‘Wat hebben we afgesproken? Eerst brood halen, jongedame, de winkel gaat zo dicht.’
Lis doet net of ze niks hoort.
‘LIS,’ loeit ma.
‘Jahaa!’
Roeland holt achter hen aan. ‘Mag ik meedoen, mag ik meedoen?’
‘Nee,’ schreeuwt Lis, maar dan bedenkt ze zich: ‘Ja toch wel.’ Samen rennen ze achter Semmie aan.
Terwijl Semmie weer aan haar tafeltje gaat zitten, ziet ze hoe Lis buiten tegen Roeland staat te praten. Hij schudt zijn hoofd wel drie keer en kijkt koppig een andere kant op. Maar uiteindelijk pakt hij het boodschappengeld aan en sloft weg. Lis schuift gauw bij Semmie aan. Semmie ziet een pakje kaarten in de vensterbank liggen. ‘Zullen we intussen een potje pesten? Dit kan wel eens lang duren.’
Lis knikt.
Semmie deelt de kaarten, terwijl ze vanuit haar ooghoeken de deur in de gaten houdt. Roeland sjokt langs, met het brood. Ze zwaaien naar hem. ‘Waarmee heb je Roeland omgekocht?’ vraagt Semmie.
‘Hè?’
Semmie kijkt op. ‘Wat je aan Roeland gegeven hebt. Voor het broodhalen!’
‘O dat,’ mompelt Lis vanachter haar waaier van kaarten. Het blijft stil.
Nu wordt Semmie ongerust. ‘Nou?’
‘Je kettinkje.’
Semmie denkt eerst dat ze het niet goed heeft gehoord. Ze grijpt het blauwe kraaltje aan haar hals. ‘Toch niet mijn gelukskettinkje?’
‘Hmm.’
Semmie kan haar oren niet geloven. Ineens lijkt het of diep in haar keel iets dwarszit, alsof ze in een botje stikt. Ze smijt de kaarten op het tafeltje. ‘Dit is mijn kettinkje,’ sist ze woedend. ‘Dat kun je dus niet weggeven!’ Om hen heen draaien mensen hun hoofd naar hen om. ‘Ssst’ zegt Lis benauwd. Ze kijkt naar Semmie’s rode hoofd. ‘Ik wou jou toch helpen? Roeland wou niks anders. Echt niet.’
Maar Semmie is razend. ‘Je hebt helemaal niks over mijn spullen te zeggen. Je bent toch zeker de baas niet! Je denkt altijd maar dat je alles zo goed weet, o en dat je alles kan en altijd gelijk hebt.’ Tranen van machteloosheid schieten in haar ogen. ‘Ik heb jou heus niet nodig. Dus ga nu maar weg.’
Lis kijkt haar ontdaan aan. Ze staat met een ruk op en aarzelt dan. ‘Maar ik—’
‘Weg weg weg!’ jaagt Semmie.
Lis beent naar de deur. Op dat moment gaat de deur in het grote huis open. Lis versteent in de deuropening van het café. Semmie slikt en boent over haar ogen. Een mooie vrouw met een paardenstaart stapt naar buiten. Meteen daarna verschijnt er een man. Hij heeft een snor en bovenop zijn hoofd dansen donkere krullen.
Achter hen aan komt een jongen. Hij heeft dezelfde krullen als zijn vader. Hij trekt de deur dicht. Zijn armen zijn tot aan de puntjes van zijn vingers bedekt met een dikke laag haren.
Hij steekt over en draait zijn hoofd naar links. Zonlicht strijkt over zijn gezicht. Over zijn hele gezicht ligt een donkere vacht.
‘Hij is echt,’ fluistert Semmie, ademloos.
De man en vrouw schuiven langs Lis het café binnen. De jongen loopt zijn ouders achterna en werpt een nieuwsgierige blik op Lis. Hij is iets kleiner dan zij. Het lijkt wel of niemand iets bijzonders aan hem ziet, ze groeten hem en gaan gewoon door met lachen en eten.
Hij loopt naar de bar. Als hij even opzij kijkt, blijft zijn blik aan Semmie haken. Verbaasd kijkt de jongen om naar Lis, en weer terug naar Semmie. Zijn mond splijt open in een lach. Hij aarzelt even, maar loopt dan naar haar tafeltje. Semmie klemt haar handen in elkaar. Ze probeert heel gewoon te kijken.
‘Hola,’ zegt hij. Hij wijst naar Lis en vraagt iets wat Semmie niet kan verstaan. Maar de vraag in zijn ogen herkent ze van vele andere keren.
Semmie knikt. Ze slikt haar wrok door. ‘Wij zijn een tweeling, ja.’ Vanuit haar ooghoek ziet ze dat Lis weer naar binnen wil komen en ze werpt haar een slangenblik toe. Lis schuifelt ietsje naar buiten, en blijft daar staan.
De jongen wipt van de ene voet op de andere. Semmie gaat met haar vinger over een kras in het tafeltje. Ze verschuift een kaart. ‘Hé,’ zegt ze in een opwelling, ‘kaarten?’ Ze houdt een kaart op. Hij knikt en schuift aan.
Ze verzamelen de kaarten en Semmie gluurt naar hem. Rond zijn ogen is een kleine kring van zijn huid te zien, waardoor zijn ogen er een beetje bloot uitzien. Want verder is heel zijn gezicht bedekt met lichte golfjes van haren. Het kabbelt tot over zijn oren en stroomt via zijn hals het t-shirt in. Wat een wonderbaarlijke vacht, denkt Semmie.
De jongen legt een hand op zijn hart en zegt iets. Het klinkt als verschuivende, knarsende steentjes. ‘Choakíen,’ herhaalt hij. Hij staat op en komt terug met een pen. ‘Joaquín,’ schrijft hij op een bierviltje.
‘Dat is een naam!’ denkt Semmie opgelucht. Ze dacht al even dat hij niet normaal kon praten.
Ze wijst naar zichzelf. ‘Semmie,’ zegt ze. Ze kijkt niet naar Lis, maar voelt haar wel. Ohoo, wat zal ze jaloers zijn.
Joaquín glimlacht. Zijn ogen zijn donker en glanzend als torrenvleugels. Semmie blaast haar haar weg en frummelt aan het stapeltje kaarten. ‘Uh, kan je pesten?’ De jongen fronst.
Met handen en voeten probeert ze hem de regels uit te leggen. Dat lukt niet erg, dus begint ze maar gewoon te delen. Dan staat ineens zijn moeder naast zijn stoel. Ze zegt iets en de jongen schuift zijn stoel naar achteren. ‘Moet je nu al weg?’ vraagt Semmie. Verontschuldigend haalt hij zijn schouders op. Daarna vertelt hij haar iets onduidelijks. Hij besluit met een langzaam en nadrukkelijk: ‘Hasta luego,’ en staat op.
Die laatste woorden kent ze! Dat betekent: Tot ziens. ‘Hasta luego,’ zegt ze. Tot ziens, tot gauw, ik zal je weer zien.
Hij gaat met zijn moeder mee, en Semmie betaalt de cola. Zodra ze de hoek van het café om is, ziet ze Lis, die tegen de muur leunt. ‘Hij was echt, hè?’ roept Lis haar toe.
Semmie loopt haar voorbij.
‘Nou sorry van het kettinkje dan,’ mompelt Lis. ‘Erg sorry.’
Semmie voelt zich glorieus, alsof ze net tot koningin gekroond is.
‘Ik maak het wel weer goed,’ zegt Lis. ‘Dat Roeland wat anders krijgt, iets van mij.’
‘Hm-mm.’
Lis blijft staan en kijkt de rechte rug na. ‘Ik denk helemaal niet dat ik altijd gelijk heb en alles weet!’ schreeuwt ze nijdig.
‘Bemoei je dan ook niet met mijn kettinkje!’ Semmie stampt het veld op.
’s Middags zitten ze bij elkaar onder de bomen. Ma spoort hen voortdurend aan om veel te drinken, dus nu zitten ze alweer aan de thee.
‘Ik vind hem er meer uitzien als een kat,’ vindt Lis, ‘niet als een hond.’
Semmie kijkt minachtend van haar weg. ‘Tsss.’ ‘Ik heb zo iemand wel eens op televisie gezien,’ peinst ma. ‘Dat is een ziekte, waardoor er overal haar groeit.’ ‘Een ziekte?’ vraagt Semmie verbaasd. ‘Hij ziet er anders heel gezond uit.’
Lis spiekt over haar kopje heen naar Roeland, die strak in zijn thee tuurt. Hij is heel erg boos op haar. Ze heeft hem haar mooiste verzameling aangeboden: haar doos met acht prachtige dode vlinders. Maar nee, dat wilde hij niet. Hij wil het gelukskettinkje, want dat had ze beloofd. Lis zucht.
Ineens wordt het rumoerig verderop. Drie blonde Nederlandse jongens, die wat sloom aan het voetballen waren, staan nu opgewonden bij elkaar. Joaquín loopt voor hen langs. Hij kijkt strak voor zich uit en marcheert in rechte lijn naar de drie bomen. Roeland schuift zijn stoeltje dicht naar dat van ma.
‘Hola!’ roepen Semmie en Lis om het hardst. Joaquín groet hen verlegen en ma zegt iets in het Spaans tegen hem. Joaquín kijkt onderzoekend naar Lis en dan naar Semmie.
‘Sammie,’ zegt hij. Plechtig overhandigt hij haar een stuk papier. Ze vouwt het open. Het is dezelfde affiche die in Manuela’s café hing. ‘Wat staat er mama?’ Ma vertaalt het: er is vandaag een talentenjacht voor kinderen, in Manuela’s café, om 5 uur.
‘Oo, daar ga ik naartoe!’ roept Semmie uit.
Joaquín lacht breeduit, vertelt iets aan ma en wandelt dan weer weg. ‘Hooi,’ roepen ze hem achterna, en tegen ma: ‘wat zei hij, wat zei hij?’
Ma en Roeland staren hem met grote ogen na. ‘Jeetje,’ mompelt ma. Ze wendt zich verstrooid naar Semmie: ‘Hij gaat nog even oefenen zegt-ie, want hij doet straks mee. Hij speelt trompet.’
‘Wauw,’ zegt Lis en ze overdenkt hardop wat ze straks zal aantrekken.
Semmie’s gezicht betrekt. ‘Hij heeft mij uitgenodigd, jou niet.’
‘Nou Semmie, ik denk dat we daar allemaal naartoe kunnen, hoor,’ zegt ma.
Semmie slaat haar armen over elkaar. Iedereen verzinkt in z’n eigen gedachten.
‘Trouwens!’ barst Lis ineens uit en iedereen kijkt verschrikt op. ‘Ik ga ook meedoen. Met de talentenjacht.’ ‘Zo!’ zegt ma.
‘Je hebt niet eens talenten,’ gromt Semmie. ‘Of ga je soms rondjes rennen. Of een grote-voeten-show doen. Ha ha!’
Lis weet zich te beheersen. Ze zegt: ‘Nee, ik ga…uh…’ Het moet iets eenvoudigs zijn, want ze heeft nog maar een uurtje om te oefenen.
‘Ga zingen,’ stelt ma voor. ‘Jullie hebben in de auto genoeg geoefend.’
Lis denkt een seconde na en knikt dan. ‘Ja.’ Ze kijkt Semmie hoopvol aan. ‘Jij mag ook wel meedoen.’ Semmie fronst.
Roeland springt op. ‘Ik weet wat! Ik weet wat in plaats van het gelukskettinkje. Dat ik ook met jullie meedoe, met de talentenjacht.’
Ze kijken hem verbaasd aan. Ma kijkt strak naar Lis: ‘Dat lijkt me een hártstikke leuk idee.’
Lis legt kreunend haar hoofd in haar handen. Ze had gehoopt dat ze ontdekt zou worden als dans-zing-enacteer-talent. Dat kan ze dus mooi vergeten. ‘En!’ zegt Roeland terwijl hij enthousiast met zijn vinger zwaait. ‘Ik mag het liedje uitkiezen.’
Lis werpt zich languit in het gras. ‘Nee hoor,’ kermt ze. ‘Dan staan we compleet voor gek.’ Dat wordt dan zeker zoiets stoms als Vader Jacob.
‘En dan doen we dat liedje van Semmie, over het paard,’ zegt Roeland koppig.
‘O,’ zegt Lis langzaam. ‘Die is wel geinig.’ Ze krabbelt weer overeind. Michael Jackson zat immers ook eerst met een horde broertjes opgescheept.