Een

Semmie en Lis leunen tegen hun stoplicht-rode auto. Lis klakt met haar tong en kijkt achterom naar het huis. ‘Waar blijft ze nou?’

Semmie haalt haar schouders op.

Lis aait met haar voet over het asfalt. ‘Misschien,’ peinst ze, ‘ga ik wel fotomodel worden.’

Semmie kijkt een ogenblik opzij, ziet dat ze het goed verstaan heeft en schiet dan in een schaterlach. Beledigd zegt Lis: ‘We hebben lange benen. En we zijn best knap, hoor. Ik wel tenminste.’ Ze bestudeert zichzelf in het zijspiegeltje van de auto. Zorgelijk probeert ze haar bezemhaar glad te strijken. Ze zucht en bekijkt haar benen.

Terwijl Semmie nog wat staat na te knorren, vervolgt ze:‘Of misschien word ik wel hardloper. Een beróemde dan natuurlijk, hè. Het lijkt me zo leuk om geïnterviewd te worden enzo. Dat ze dan foto’s van je maken en je filmen.’

‘Hmm,’ bromt Semmie. Dat lijkt haar nou helemaal niks.

Ze stelt zich voor hoe Lis dan over straat zou lopen. Snel als een haas, wuivend als de koningin, met een horde fotografen achter haar aan. Opeens bedenkt ze dat zij dan wel een probleem zou krijgen. ‘Maar dan denkt iedereen ook dat ik jou ben,’ zegt ze. ‘Gaan al die roddelbladen míj achtervolgen! Dat lijkt me niks hoor, Lis. Dan moet je eerst maar plastische chirurgie nemen.’

Lis opent haar mond om tegen te sputteren, maar Semmie veert op en roept: ‘Joho Eddie!’

Aan de overkant van de straat, bij de familie Stel, komt een jongen naar buiten. Hij sjokt hun kant op, met zijn handen in zijn oranje jack. Dat jack heeft hij gekregen toen hij elf werd. Sindsdien is het niet meer uit geweest. ‘Joho!’ zegt hij. ‘Ga je mee vissen, Semmie?’

‘Kan niet. We gaan zo weg.’

‘O.’ Hij pakt iets uit zijn zak, gooit het hoog op en vangt het op met zijn mond. Hij maakt een kort overwinningsdansje met zijn heupen. ‘Borrelnootje?’ Hij schudt met een zakje nootjes.

Lis pakt er eentje. ‘Wij zijn in de rouw,’ meldt ze. Eddie, die net weer een nootje naar binnen gooit, verslikt zich. ‘Hè?’ hoest hij.

‘In de rouw-rouw-rouw.’ Lis vindt het nogal indrukwekkend klinken.

‘Onze oma is dood,’ verduidelijkt Semmie, terwijl ze Eddie tussen zijn schouderbladen slaat.

‘Kan dat ook wat zachter, ja,’ kuchelt hij. ‘Jullie oma uit de stad? Man, ik dacht dat die het eeuwige leven had!’ Hij ziet meteen dat dat helemaal niet grappig is en stopt hun allebei een handvol noten toe. Hij bestudeert Semmie’s gezicht.

Semmie controleert of er ergens achter haar ogen een traan zit, maar nee.

‘Waaraan is ze doodgegaan?’ vraagt hij.

‘Aan de slaap. In haar slaap bedoel ik.’

‘Goh.’

‘Papa zit daar maar te zitten.’ Ze knikt achterom naar hun huis. Op dat moment gaat de voordeur open. Hun moeder schommelt op haar hoge hakken en in deinende jurk het paadje af. ‘Jongens!’ galmt ze. ‘We gaan.’

Semmie en Lis lopen oma’s huis binnen. Van oma mochten ze nooit ergens aankomen, niets mocht besnuffeld of verschoven worden. Maar nu kunnen ze eindelijk alles eens uitgebreid bekijken. Zien wat het huis verborgen houdt.

Dicht naast elkaar blijven ze in de huiskamer staan. De donkerblauwe meubels lijken nog veel roerlozer dan anders. Eén stoel is doorgezakt en wat bleker van kleur. Daar zat oma. Kaarsrecht. Met strakke ogen, waakzaam als een arend.

Semmie voelt een onrustige kriebel in haar buik. ‘Straks staat ze gewoon in de keuken,’ fluistert ze.

‘Welnee,’ zegt Lis.

Maar ze luisteren scherp.

Achter hen bromt een lage stem. Semmie verstrakt. ‘Oké,’ zegt ma zachtjes, ‘we moeten haar adressenboekje hebben en een nette jurk.’ Ze loopt naar het grote bureau.

‘Dan zoeken wij wel een jurk uit, mam,’ biedt Lis snel aan. Want op de slaapkamer zijn ze nog nooit geweest, dat was privé.

‘Ja, kijk maar vast even,’ zegt ma. ‘Zoek wel naar een mooie, oma moet er tenslotte in begraven worden.’ Semmie stommelt gauw achter Lis aan naar boven. Lis opent de krakende deur van de slaapkamer. Het is er heel wit en heel stil en het voelt er klam. Ze staren naar het smalle, kale bed. Daar lag oma een nacht geleden nog te ademen. En toen stopte het. Haar hart stopte gewoon! Semmie legt haar hand op haar eigen hart. Ze weet ineens niet zo zeker of ze hier wel wil zijn.

‘Kom nou mee,’ fluistert Lis, want deze kamer is te stil om in je eentje binnen te gaan. Ze schuifelt met een boogje om het bed heen naar de grote, spierwitte kast. Maar Semmie blijft in de deuropening staan en kijkt naar oma’s nachtkastje. Daar liggen de kleine, lichtblauwe oorbelletjes. De oorbelletjes waarvan Semmie dacht dat ze in oma’s oren vastgegroeid zaten. Vaak tikte oma ze even aan. Ze beschermden haar tegen ongeluk. ‘Kóm nou Semmie,’ zegt Lis. Ze opent de klerenkast. In een reflex stapt ze achteruit en sluit ze de kast weer. Want oma’s geur komt haar tegemoet, en het is alsof oma zelf uit de lange rij mistgrijze jurken komt waaien. Lis kijkt even achterom naar Semmie. Die knikt: ik ben er nog.

Lis doet de kast weer open. Snel grijpt ze de eerste de beste jurk, maar het hangertje blijft achter een andere haken. Ze valt voorover in de kast en sleept een paar jurken mee. Semmie schiet op haar toe, terwijl een zenuwen-lach in haar opborrelt.

‘Hé,’ zegt Lis vanuit het diepst van de kast. ‘Wat ik nu vind!’ Ze trekt een hemelsblauwe jurk te voorschijn. Met wolkige roezels die golven en knisperen als ze hem heen en weer laat gaan. ‘Wat mooi,’ zegt Semmie zacht en ze pakt de jurk over. ‘Het lijkt wel een soort baljurk.’ Lis duikt nog een keer in de kast. Semmie hoort haar iets mompelen, het klinkt verbaasd. Ze komt terug met een schoenendoos. Er liggen een paar fluwelen, lichtblauwe schoenen in, met elegante superhakken. Semmie aait ze vol bewondering. ‘Die horen zeker bij de jurk.’

‘Maar ik snap het niet. Dit is toch niks voor oma?’ ‘Nou nee.’ Semmie houdt de jurk voor zich en bekijkt zichzelf in de smalle kastspiegel. ‘Zo kan ik ook wel een fotomodel worden. Een ouderwetse.’ De jurk ruikt sterk naar oma. Mottenballen en kaneel.

Ze huivert. ‘Zullen we deze maar meenemen dan?’ Met de jurk onder de arm snelwandelt ze naar het nachtkastje. Ze aarzelt even, grist dan de oorbelletjes mee. Lis legt de schoenen in de doos en neemt hem mee. Oma moet toch zeker ook schoenen aan?

Ma’s stem komt hen ongeduldig vanuit de kamer tegemoet. ‘Weten jullie waar oma haar adressenboekje bewaarde?’ Ze zit op haar knieën bij het bureau en schuift de onderste la hardhandig dicht. ‘Ik word een beetje iebel van dit huis.’

Ze denken even na. ‘Ze stopte wel eens iets in de vaas,’ zegt Semmie. Ze knikt naar de grote matgele vaas bovenop het bureau.

Ma graait in de vaas en mompelt: ‘Ahaa. Daar heb ik je.’ Ze tuurt nog even in de vaas en neemt hem onder de arm. De vaas lijkt zwaar.

‘Wat zit er allemaal in, mam?’ vraagt Lis.

‘Heel veel troep en briefjes enzo,’ zegt ma. Ze draait de deur op slot. Pas in de auto heeft ze de rust om de jurk te bekijken. ‘Hing die in oma’s kast?’ vraagt ze verbaasd. ‘Maar jongens, dat is toch geen begrafenisjurk.’ ‘Als je begraven wordt, moet je er ook mooi uitzien,’ vindt Lis.

‘Dat is ook wel weer waar.’ Ma start de auto. Semmie aait over de jurk, die ze over haar knieën heeft gedrapeerd. Ze glipt met haar hand in een mouw. Ze stelt zich voor dat oma ’s avonds in haar feestjurk stapte. En dat ze haar strakke gezicht dan afzette en de stad in zwierde, op zoek naar mooie mannen.

De slaapkamerdeur gaat met een boze ruk open. Semmie en Lis duiken onder hun dekbedden. ‘Dit is de derde en laatste waarschuwing,’ zegt ma scherp. ‘Slapen nu!’ De deur klapt dicht.

‘Sjees. Ik schrok me een hartaanval,’ fluistert Lis. Vanuit het andere bed klinkt gerommel, alsof er een vulkaantje op uitbarsten staat. ‘Stil nou,’ zegt Semmie tegen haar buik en beklopt hem waarschuwend. Pa heeft vanavond uiensoep klaargemaakt, oma’s soep. ‘Dat werkt versterkend,’ zei hij, terwijl hij in de enorme pan roerde. Dat was precies wat oma altijd zei. Ineens snuffelt Semmie in de lucht. ‘Jasses. Lig je soms winden te laten?’

‘Och,’ mompelt Lis. Ze begint verwoed met haar dekbed te wapperen om de zware geur naar de andere kant van de kamer te sturen.

Semmie wappert net zo hard terug en roept: ‘Waaa! Alle scheten naar bakboord!’

Lis gilt: ‘Alle scheten naar uh, de andere boord—stuurboord! stuurboord!’

Op dat moment piept de deur open. Geschrokken duiken ze weer onder.

Het blijft verdacht stil, en Lis gluurt over de rand van haar dekbed. In de deuropening staat een kleine schim, met rechtopstaand egelhaar en knokige beentjes. Het is hun kleine broertje.

‘Roeland,’ zucht Lis opgelucht. Ze opent haar dekbed: ‘Kom maar in dit bed,’ giechelt ze.

Hij kruipt bij haar in bed. Zijn haar ruikt naar schone dennenbomen. ‘Hoei, wat heb je koude voeten,’ zegt ze.

‘Ik moet steeds aan oma denken,’ zegt Roeland. ‘Ze was wel lief, hè.’

Lis kijkt verwonderd opzij. Ze vond haar helemaal niet lief. Nooit eigenlijk.

‘En weet je wat leuk was?’ vervolgt hij. ‘Als ik ging logeren. Dan vertelde ze altijd verhalen.’

‘Ze vertelde mij nooit verhalen!’ zegt Lis. Maar, denkt ze erachteraan, ik ging ook nooit logeren.

‘Aan mij ook niet!’ zegt Semmie. Ze probeert Roelands hoofd te zien. ‘Maar jij was dan ook d’r lievelingetje.’ Hij knikt. ‘Dat is zo.’

Ze liggen een poosje in het donker te staren. Roelands adem wordt trager en dieper. Egel in winterslaap. Semmie draait zich om. ‘Bakboord,’ zegt ze.

‘Stuurboord,’ mompelt Lis.