Semmie en Lis lopen achter pa en ma en Roeland aan. Het is een lawaaiig grindpad dat hen naar het weggedoken, stille begrafenisgebouw leidt.
Lis trekt nog gauw een fotootje uit haar kontzak. Het fotootje zat in oma’s vaas. Er staan twee meisjes op. Roos is iets kleiner dan haar zus, en verschuilt zich een beetje achter haar. Ze lijken veel op elkaar: een dikke bos weerbarstige haren en afwerende ogen.
Lis weet nu negentig procent zeker dat Roos beroemd is geworden. Want dat wil ze.
Ze houdt de foto vlak voor Semmie’s gezicht. ‘Goed opletten dus,’ zegt ze. ‘Misschien heeft iemand anders Roos wel gebeld, een of andere achterneef of zo. Misschien komt ze wel, hoe heet het…incognito.’ Semmie ziet het voor zich, hoe straks ineens een dame met wilde haren en een enorme zonnebril opduikt. En dat ze zich dan niet kan inhouden van verdriet, en in een jammerend Spaans lied uitbarst. En zich vervolgens op de kist werpt. En dan wil iedereen handtekeningen, Lis voorop natuurlijk. Semmie gnuift, maar houdt zich snel in.
Een muizige man opent de deur van het begrafenisgebouw en gaat hun voor. Ma’s hakken tikken onbeleefd hard op de witte tegels. Semmie trekt aan de bovenkant van haar nette bloes. Het is alsof er een slang om haar keel ligt. Dit is de laatste keer dat ze oma zullen zien.
De man wijst hun een kleine zaaltje, waar in het midden de lichthouten doodskist staat. En daar ligt oma dan. Ze heeft een smal koppie gekregen, ze is heel bleek in de lichtblauwe roezels van haar baljurk. Haar ogen zijn zo dicht alsof ze al eeuwenlang op slot zijn. Vastgeklonken, dichtgegroeid.
‘Nou kan ze nooit meer iets zeggen,’ zegt Roeland verschrikt. Ma trekt hem naar zich toe.
‘En nooit meer haar ogen opendoen, en nooit meer haar soepjes eten,’ fluistert Semmie, en ze denkt: Daar ligt ze. Het is echt! En Lis zegt zacht: ‘Het is echt.’ Roeland begint te huilen. Omdat hij zo snikt, en omdat pa zo treurig naar oma staart, en omdat haar bloes zo akelig zit, schieten ook bij Semmie de tranen in de ogen. Van de weeromstuit begint ook Lis te huilen. Semmie pakt oma’s oorbelletjes uit haar broekzak en legt ze naast haar hoofd. ‘Veel geluk,’ fluistert ze, en ze bijt op haar lip. Want oma kan nergens meer geluk mee hebben, geen ongeluk ook. Er is helemaal niets meer voor haar.
Pa aait over oma’s ene wang, en dan over de andere. ‘Dag moeder,’ fluistert hij, ‘dag hoor.’
Samen met de stille man tilt hij de langwerpige deksel op. Snel kijkt Lis naar oma’s voeten om te controleren of ze haar mooie blauwe schoenen wel aan heeft. Maar vanaf haar middel is oma bedekt met een glanzend laken. Pa aarzelt, even lijkt het of hij de deksel uit de handen van de stille man wil rukken. Dan zakken zijn handen, en oma verdwijnt.
Er druppelen wat mensen binnen, stil en schichtig als dieven. Na de muziek en de toespraken gaan ze in een kleine optocht naar buiten. Als ze bij het graf staan, kunnen Semmie en Lis voorzichtig de anderen bekijken. Geen dame die op oma lijkt. Bijna iedereen heeft waterige ogen en flutterig haar.
Ineens wordt Semmie een beetje nijdig op Roos. Hoe kon ze oma in de steek laten? Ook al krijg je een Grote Ruzie met elkaar, dan kun je het toch zeker weer goedmaken! Dat is toch werkelijk geen excuus om elkaar, even denken…vijftig jaar niet te zien?
Pa kucht. Hij ziet er nog netter uit dan anders, de vouwen in zijn broek zijn messcherp. Het wordt heel stil. Met plechtige stem leest pa een gedicht voor. Dan knikt hij naar Roeland. Die stapt verlegen naar voren en gooit een witte roos in de kuil. En vervolgens laat hij een windje. Het is een bescheiden scheetje, maar onmogelijk te missen.
Roeland wordt knalrood en stapt snel achteruit. Lis draait zich verontwaardigd naar de man die achter Roeland staat. Semmie doet met haar mee. De man kijkt verschrikt terug en schudt zijn hoofd: Ik was het niet, eerlijk niet. Ma begint zacht-rommelend te lachen, als een ver onweer. Pa glimlacht half, zijn eerste lach sinds dagen.
Semmie en Lis krijgen de slappe lach vanbinnen. Ze houden zich aan elkaar vast om niet om te vallen. En terwijl Semmie Lis’ arm om zich heen voelt, en ze zo staan te borrelen, zweert ze: Nooit zal ik meer ruzie met Lis maken! In ieder geval geen Grote Ruzie. En nóóit zal ik haar in de steek laten. Ze trekt Lis zo dicht tegen zich aan dat die een verbaasd pufje uitblaast. Met z’n allen gaan ze het begrafenisgebouw weer binnen, en pa zet hen in een rij. Iedereen komt hen de hand schudden. ‘Gecondoleerd,’ mompelen ze erbij. Wat een vreemd woord, denkt Lis.
Eén man zegt plechtig: ‘Gefeliciteerd.’
Lis floept er een verbaasd ‘O bedankt’ uit. De man kijkt alsof-ie zijn tong wel wil afbijten en schuift gauw verder naar Semmie.
De laatste in de rij is een lange vrouw met een dikke knot haar en een grote neus. Als Lis tussen haar wimpers door loert, lijkt de dame best een beetje op oma. ‘Roos?’ vraagt ze hoopvol.
De vrouw lijkt het niet te horen en kijkt indringend van de een naar de ander. ‘Ach een tweeling,’ zegt ze vertederd, alsof ze naar een te vroeg geboren lammetje kijkt. ‘Eens even kijken, zoek de verschillen.’ Semmie deinst terug, maar de vrouw vindt het moedervlekje op haar rechterkaak.
Dan is de begrafenis afgelopen. Zwijgend zitten ze in de auto.
‘Roos is niet gekomen,’ mompelt Lis verontwaardigd. ‘Ik geloof dat het nu tijd wordt dat we wat substantiëlers eten dan uiensoep,’ zegt ma, en ze rijdt hen naar het dorpscafé waar ze lekkere frieten hebben, goeie knapperige.
‘Wat ik nou zo akelig vind,’ zegt Semmie als iedereen aan tafel geschoven is, ‘dat oma nu helemaal alleen is, in dat graf.’
‘Maar ze is daar niet meer,’ zegt pa. ‘Haar lichaam is daar nog wel, maar haar geest is weg.’
‘Is ze naar de hemel? Is ze naar boven?’ vraagt Roeland. ‘Uh…’ zegt pa.
De patat wordt voor hen op tafel gezet. ‘Moeten we haar naar boven toe bidden?’ vraagt Roeland. ‘Bidden?’ Pa kijkt Roeland verbaasd aan. Ze bidden nooit.
‘Ja,’ zegt Roeland. ‘Eddie bidt ook altijd voor het eten.’ ‘Maar die is christelijk,’ zegt Semmie.
Roeland vouwt zijn handen. Koppig als oma. Iedereen sluit z’n handen en ogen.
Lis probeert aan oma te denken, maar allerlei andere gedachten springen ervoor. Semmie ziet oma staan. Wiebelend op haar superhakken. Dan gaat ze even door de knieën en daar schiet ze snel en geruisloos naar de wolken.
Ma kucht. ‘Amen,’ bromt ze.
‘Amen,’ zeggen ze.
Pa kan niks zeggen. Hij zit te huilen achter zijn handen. Zijn eerste tranen sinds jaren.