Op de eerste dag van de zomervakantie schijnt de zon op volle kracht. ’s Middags fietsen Semmie en Lis naar de zandafgraving. Het halve dorp ligt al aan het water. De grote poel is vol witte, spartelende armen en benen. Snel kleden Semmie en Lis zich uit. Semmie gaat met gekruiste armen aan het water staan. ‘Als jij mij niet duwt, dan duw ik jou niet,’ stelt ze voor. Meteen daarop voelt ze een tikje in haar knieholte, haar knie knikt en ze bonst in het koude water.
Snuivend en hijgend komt ze boven. Naast haar plonst Lis, met maaiende armen. Eddie staat op de kant heen en weer te huppen en te grijnzen. Hij ziet er nogal bloot uit zonder zijn oranje jack.
‘Edward Stel!’ roept Semmie bestraffend, en dan, blij:
‘We gaan niet naar de Ardennen, we gaan naar Spanje!’ ‘Morgen al!’ schreeuwt Lis. Ze ploegt door het water om hem te grazen te nemen. Hij schiet snel weg. Semmie gaat op haar rug liggen dobberen. Gisteravond had ma hen bij elkaar geroepen. Met een blik op pa, die afwezig uit het raam staarde, zei ze: ‘We moeten er eens helemaal uit, echt iets heel anders. En nou dachten we dat we maar eens naar Spanje op vakantie moesten. Gaan we meteen kijken of Roos daar nog steeds woont.’
Semmie bromt goedkeurend en zwemt naar de kant. Lis komt hijgend bij haar op de gele handdoek zitten, en Eddie valt voor hen in het zand.
‘Hé Eddie,’ zegt Lis. ‘Ken jij onze tante eigenlijk wel? Roos Roorda?’
‘Hoe zou ik die moeten kennen?’
‘Omdat ze bekénd is. Ze is zangeres.’
‘Jahaa,’ smaalt Eddie.
Lis duikt naar Eddie toe. ‘Ik zei gewoon jaha,’ roept hij over zijn schouder, terwijl hij wegsprint.
Tegen de avond gaan Semmie en Lis tussen de bomen zitten. In de koele schaduw eten ze een ijsje. Ze zijn sloom en suffig van al die zon op één dag.
Bij de poel wordt het nu rustiger. Aan de rand van het water strekt Eddie zich uit op Semmie’s gele handdoek. Lis slikt het laatste stukje ijs door en opent haar mond om hem te roepen. Maar iemand is haar voor. ‘Joehoe. Eddie!’
Aan de hoge jodelstem kunnen ze meteen horen wie het is: buurvrouw Stel, Eddie’s moeder. Hoewel die kreet waarschijnlijk tot in het dorp te horen is, doet Eddie net of hij niets hoort. Hij draait zich kalmpjes op zijn rug. Zijn armen ploffen wijduit in het zand. Semmie stuurt een lach naar Lis.
‘Hij hoort me zeker niet,’ horen ze buurvrouw Stel schaapachtig zeggen.
Lis kijkt om de boom heen. Ze ziet de achterkant van buurvrouw Stel. Naast haar herkent ze Annet-van-desupermarkt. Buurvrouw Stel zucht diep en zegt: ‘Ooo, soms weet ik niet wat ik met die jongen aan moet.’ En dan steekt ze een klaagzang af over Eddie, dat-ie grof in de mond is en het niet goed doet op school. Semmie en Lis rollen met hun ogen.
Maar dan horen ze Annet zeggen: ‘Ik zag hem net nog met de ene helft van die tweeling lopen, is dat de liefde soms?’
Semmie spert haar ogen open.
‘Och welnee,’ zoemt buurvrouw Stel. ‘Gewoon maatjes enzo.’ Ze klikt met haar aansteker, lurkt aan een sigaret. Het is even stil, dan vervolgt ze: ‘God, ik zag zopas die vader van hen nog rijden, in een bakbeest van een auto. Waar denkt hij die te parkeren? Neemt onze halve straat in beslag.’
Lis fronst. Pa in een nieuwe auto? Annet giechelt en zegt: ‘Die vrouw van ’m heeft ook wel wat ruimte nodig, met die kont van d’r.’ Buurvrouw Stel gilt van het lachen.
Semmie bijt hard op haar lip. Dit is dezelfde Annet die grapjes met hen maakt vanachter de kassa.
Lis staart naar de lelijke bubbelige benen van buurvrouw Stel, naar de bleke knieholtes met twee rode lijntjes. O, wat zou ze die graag een knikje geven. Annet peinst: ‘In ieder geval, die tweeling van hen, ik weet nooit wie wie is. Ik noem ze gewoon niet bij hun naam, simpel zat.’
‘O, het zit ’m in de oogopslag,’ vertelt buurvrouw Stel. ‘Kijk, Lis is de eerstgeborene. Dat merk je dan toch, hè, die weet wat ze wil, zij is de meest bazige. Dat straalt haar de ogen uit. Semmie, is wat kinderlijker.’ Buurvrouw Stels stem daalt. ‘Laatst vertelde Eddie me…’
Verschrikt buigt Semmie zich naar voren, maar ze kan het niet verstaan. Nu hebben ze het zeker over haar getover in de tuin, met de lieveheersbeestjes! Dan barsten de twee vrouwen in lachen uit, schaterend als twee nachtzwarte kraaien. In een razende opwelling vliegt Lis op. Met haar voet tikt ze tegen de rechter knieholte van buurvrouw Stel. Ze mikt niet helemaal goed, en het wordt maar een zacht tikje. Buurvrouw Stel knakt even door haar knie, en er ploft een kort ‘oe’ uit haar mond.
‘Wat krijgen we—’ roept Annet.
Semmie is opgestaan, verbijsterd. Lis grijpt haar handdoek en sleurt Semmie met zich mee. Ze is zelf geschrokken van wat ze heeft gedaan.
‘Idioot!’ roept Semmie, terwijl ze naar hun spullen aan het water rennen. Lis begint alles in de grote plastic tas te proppen. Eddie kijkt op, wil iets joligs zeggen, maar ziet hun gezichten. Semmie trekt haar handdoek onder hem vandaan.
‘Hé!’ roept hij uit.
‘Dikke roddelaar,’ sist ze tegen hem. Tranen van vernedering springen in haar ogen.
‘Hè? Roddelaar?’
‘Je hebt je moeder over mij verteld, hè?’
Eddie springt op, ook boos nu. ‘Wat?’
Semmie knippert om haar tranen binnen te houden. ‘Over laatst zeker, over dat toveren in de tuin.’ Lis trekt aan Semmie’s arm. ‘Ga mee, Semmie, schiet op.’ Ze springen op hun fiets, terwijl Eddie schreeuwt: ‘Je bent hartstikke getikt! Je kan toch wel…’
Lis werpt een blik over haar schouder. De twee vrouwen staan nog precies waar ze stonden. Buurvrouw Stel maakt een wegwerpgebaar.
Ze trappen zo hard dat hun adem door hun keel raspt. Halverwege minderen ze wat vaart; ze raken uitgeput. ‘Ik snap het niet,’ piept Semmie. Ze kan Eddie’s verraad bijna niet geloven.
‘Ze zijn zelf getikt, die hele Stel-familie!’ roept Lis. Ze blaast haar plakkerige haar uit haar gezicht.
Semmie moet aan het plompe knakje van buurvrouw Stel denken. Ze kijkt opzij. ‘Jeetje Lis.’
‘Ja,’ mompelt Lis. ‘Nou ja.’
Zwijgend fietsen ze naast elkaar, steeds langzamer. Semmie denkt aan Eddie. Hij heeft over haar gepraat. Andere mensen hebben het over haar gehad. Nog nooit heeft ze daar aan gedacht. Dat mensen over haar praten, zomaar iets van haar vinden. Hoe durven ze! Ze moeten allemaal hun mond houden. Zij is gewoon Semmie en verder geen commentaar.
Maar de dag van zon en ijs en watergespartel ziet er ineens morsig uit. Zij zijn morsig geworden.
Ze fietsen hun eigen straat in. Voor hun huis staat een slee van een wagen. Hun rooie auto is veranderd in een brede, donkere, matglanzende wagen, met zilveren versiersels.
‘Het is dus waar,’ zegt Lis ongelovig. ‘En hij is zwart!’ De voordeur wordt opengesmeten. Roeland loopt naar buiten, met een gezicht als een donderwolk.‘Papa heeft een nieuwe auto gekocht,’ zegt hij.
Semmie loopt langs hem naar binnen, maar Lis blijft staan.
Met een dunne stem vervolgt Roeland: ‘Het is een lijkwagen!’
‘Ja,’ zegt Lis. Zo noemde oma iedere auto die zwart was: een lijkwagen. ‘Maar hij is wel mooi, zeg.’
‘Dit zou oma niet goedvinden,’ zegt Roeland. ‘Zwart brengt smart.’
Het is alsof ze oma hoort praten. Nog nooit hebben ze een zwarte auto gekocht, want oma had hun dat eenvoudigweg verboden. Ze was ervan overtuigd dat je dan een verschrikkelijk ongeluk zou krijgen.
Pa komt op hen af. ‘En?’
‘Mooi hoor,’ zegt Lis.
Pa wrijft in zijn handen. Hoopvol zegt hij: ‘Ik dacht, van die bijgelovigheid moeten we nu maar eens af.’ Roeland slaat boos zijn armen over elkaar.
‘Er past in ieder geval een hoop bagage in,’ zegt Lis. Ze denkt aan de stapels kleren die ze vanochtend op haar bed heeft uitgestald. Terwijl ze Semmie achterna loopt, kijkt ze achterom de straat in. Nu maar hopen dat buurvrouw Stel niet bij pa en ma komt klagen.
’s Avonds werpt Semmie een laatste blik naar buiten. In de zomerschemering zwermen drie jongens bij hun nieuwe auto rond. Eddie is er niet bij. Steeds heeft ze de overkant in de gaten gehouden. Toen Eddie thuiskwam, stuiterde hij hard met zijn fiets op de stoep. Hij keek níet naar haar huis. Hij keek niet eens naar de auto.
Ze tuurt naar Eddie’s slaapkamerraam, waar het donker is. Was het nog maar gisteren. Dat-ie zijn vishengel uit het raam hing om haar aandacht te trekken, of met zijn oranje jack wapperde alsof er brand was en ze nodig komen moest. Ze sloft naar boven.
Lis zit op de grond. Naast haar staan drie grote tassen. Ze mag van ma maar één van haar vele verzamelingen meenemen en besluit dat het de vlinderverzameling wordt. ‘Hé, Sem. Hoorde je wat buurvrouw Stel over mij zei?’ ‘Dat je weet wat je wil,’ zegt Semmie. Ze laat zich op bed vallen. Zij weet toch zeker ook wel wat ze wil! ‘Ja, dat is wel leuk. Maar dat andere, bedoel ik. Dat ik bazig ben. Waar slaat het op!’
‘Ik doe gewoon of ik niks gehoord heb,’ zegt Semmie. ‘Kinderlijk. Pff.’
‘Ik ben toch zeker niet bazig.’
‘Nee hoor.’
Maar Lis hoort de piepkleine aarzeling in haar stem. ‘Semmie!’ brult ze. ‘Ik ben helemaal niet bazig!’ ‘Ik hoor je wel. Semmie wuift met een vermoeide hand. ‘Misschien zei ze wel gewoon wazig.’
‘Ja hoor! Wie noemt er nou iemand wazig! Krijg nou wat, wazig.’
Semmie loopt naar de kastspiegel. ‘Kom-es?’ Lis gaat naast haar staan. Wang-aan-wang. Vier bruine ogen waar wat donkergeel doorheen vloeit, zwarte wimpers.
‘Ik snap het gewoon niet,’ knarst Semmie. ‘Vind jij mij kinderachtig?’
‘Helemáál niet!’
Semmie wendt zich even van de spiegel af. Dan kijkt ze snel opnieuw, zo achteloos mogelijk. Zodat ze zichzelf als nieuw zal zien. Zodat ze haar oogopslag kan betrappen op iets kinderlijks. Maar nee, ze is net als anders. ‘Pff. Dat buurvrouw Stel maar in de stront mag zakken,’ wenst ze. ‘Met Eddie erbij.’ Maar dat laatste klopt ze meteen weer af. Ze wil Eddie helemaal niet als vijand.