De auto snort door de heuvels. Rosa’s stem vult de auto met een weemoedig liedje. ‘Mooie stem heeft ze,’ zegt ma vanachter het stuur. Semmie zit zachtjes mee te hummen. Lis kijkt opzij. Gelukkig, denkt ze. Eindelijk staat Semmie’s gezicht niet meer zo strak.
Semmie voelt haar blik. ‘Vind je het nog steeds erg dat we niet eens derde zijn geworden?’ vraagt ze zachtjes. ‘Nee hoor.’ Lis haalt haar schouders op. ‘Beetje.’ ‘Ik vond het echt een mooie avond,’ zegt Semmie. ‘Ja?’
‘Ja. Gewoon dat we gezongen hebben, dat Joaquín meedeed, en dat uh…’ Deze woorden houdt ze in: dat Lis huilde en zijzelf totáál niet. ‘Ik weet niet, ik vond het mooi,’ besluit ze.
Pa neemt een plattegrond op schoot. ‘Dat we nu toch echt naar haar toe rijden, hè,’ zegt hij verwonderd. ‘Dat had ma eens moeten weten.’
Lis kijkt al naar ma-achter-het-stuur. Maar pa wrijft zijn handen en mompelt nog een keer: ‘Dat had ze moeten weten.’
Dan begrijpt Lis pas over welke moeder hij het heeft. Ze pakt het Alles wat wij over Roos weten-schrift en haalt er de hondenkaarten uit. Ze aait met haar vinger over het sierlijke handschrift van Rosa. Aan Rinske Roorda. En die zoen, steeds weer.
Ze grijpt het cassettedoosje van Roelands schoot. Daar is de jonge Rosa. Zou zij ooit aan een talentenjacht hebben meegedaan? Heeft ze wel eens mislukte optredens gehad? Op het plaatje ziet Rosa er zo stralend uit. Een ster.
Hoe dichter ze bij Rosa komen, hoe stiller het in de auto wordt. Alleen Lis zit te ratelen, totdat pa vraagt of ze eindelijk haar mond kan houden. Hij kucht en haalt voortdurend een hand door zijn haar. Rechts van hen vangen ze af en toe een glimp van de zee op. ‘Ja!’ roept pa ineens paniekerig. ‘Hier rechtsaf! Rechtsaf!’ Een smal weggetje kronkelt naar beneden. Aan het eind ligt een gehucht met grijze huizen en oranje daken. Ma parkeert de auto op een plein aan zee. De lucht voelt klam als ze uitstappen. Pa trekt een net colbertje aan en ma werkt haar lippenstift bij.
‘Nou zien we haar in het echt,’ zegt Lis opgewonden. ‘Rosa Rosa.’
‘Ik hoop dat ze ons binnenlaat,’ zegt ma droogjes, ‘als ze een kluizenaar is.’
Het dorp bestaat maar uit een paar straten, en algauw vinden ze de straat van Manuela’s briefje. Ze blijven staan voor een hoog huis dat uitkijkt over zee. ‘Dit is het,’ zegt pa met hoge stem.
Er hangt een uithangbord naast de lichtblauwe deur. Roelands vinger strijkt over de deur. ‘Precies als oma’s schoenen.’
‘Het lijkt wel een winkel hier beneden,’ zegt Lis. Ze probeert door het kleine donkere raam naar binnen te kijken.
‘Een winkel?’ echoot pa sullig.
‘Nou,’ zegt Semmie, om maar wat te zeggen. Ze hebben zo lang op dit moment gewacht, en nu lijkt het net of ze er niet goed op voorbereid zijn.
‘Ik doe het woord,’ zegt pa, ‘of mama.’ Hij kijkt nadrukkelijk naar Lis. Dan drukt hij de deurklink naar beneden.
Binnen staan hoge kasten tegen de wand, met duizenden laatjes. Duizenden oogjes staren hen aan. Glimoogjes, kraaloogjes, gekleurde oogjes. ‘Een knopenwinkel,’ fluistert Lis verbaasd. Zouden ze hier wel goed zijn? Achter de toonbank zitten drie vrouwen. Semmie’s ogen flitsen van de een naar de ander. Er is niet veel licht in de winkel. Eerst denkt ze dat Rosa er niet bij zit. Haar blik blijft hangen aan de middelste vrouw. Zij draagt haar grijze haar in een wrong en ze heeft een grote neus. De neus van oma, en van papa. Haar gezicht is flets, haar jurk somber. Pa kucht en groet dan stijfjes: ‘Hola.’ De vrouwen knikken.
Ma zegt in het Spaans dat ze Rosa zoeken.
Lis drukt zich tegen ma’s heup aan en zegt heel zachtjes, vanuit haar mondhoek: ‘Het is de middelste.’ De drie gezichten kijken hen vlak aan. Misschien denken ze wel dat we een handtekening komen vragen, denkt Lis.
De rechtervrouw, met permanentjes-haar en een uilenbril, zegt iets. Ma verstaat haar niet meteen. Dan staat de middelste vrouw met een ruk op.
Nu vindt Lis het zo helder als glas: die grote vrouw daar, dat moet Rosa zijn.
Ook pa ziet het. ‘Uh, Rosa? Roos, bedoel ik,’ stamelt hij. ‘We hebben u gezocht. Ik ben het, Remi. We zijn uw familie. We moeten u iets…’ Pa aarzelt, en ook Lis twijfelt even. Want het lijkt net of de vrouw geen Nederlands verstaat.
Ze stapt vastberaden langs hen heen naar de deur en trekt die open. Haar woorden ratelen als een Spaans machinegeweer en ze gebaart dat ze de winkel uit moeten gaan.
Roeland schiet als de weerlicht de winkel uit. De anderen schuifelen achter hem aan. De grote vrouw kijkt hen na, met grote, verwarde ogen. En net als ze zich omdraait om weer naar binnen te gaan, weet Semmie ineens wat ze moet zeggen. De toverwoorden. ‘Roos!’ roept ze uit. ‘Ga maar met de honden mee.’
De grote vrouw verstart. Ze staart Semmie aan. Het lijkt of haar gezicht, vol fijne lijntjes, in elkaar frommelt als een zakdoek. Ze slaat haar handen voor haar gezicht en barst in huilen uit.
Semmie en Lis zitten op de rand van een rotsig veldje. Hun monden smaken frisgepoetst. Hun benen bungelen boven glimgrijze rotsen.
‘Ik dacht dat ze blij zou zijn om ons te zien,’ zegt Lis. ‘En dat ze van álles over ons zou willen weten,’ knikt Semmie.
Ze hebben dit gesprek al twee keer gevoerd.
Lis is behoorlijk teleurgesteld. Ze heeft niets sterrigs aan Rosa kunnen ontdekken. En ze had gedacht dat ze bij haar zouden logeren! In plaats daarvan heeft de vrouw-met-de-uilenbril hun dit veldje gewezen, en gezegd dat ze later maar terug moesten komen. Omdat de schok nogal groot was voor Rosa. En na het avondeten is pa—zonder hen!—naar haar huis gewandeld. In ieder geval mogen ze wel opblijven totdat hij terug is.
Ze turen naar de onrustige golfjes, die tegen elkaar botsen alsof ze niet weten welke kant ze op moeten. ‘En ik kan maar niet bedenken,’ peinst Lis, ‘over wat voor honden het gaat.’
‘Nee.’ Semmie laat haar gelukskraaltje aan haar kettinkje heen en weer rollen. Steeds heeft ze gedacht dat het wachtwoord iets goeds was. Maar misschien heeft ze wel iets heel akeligs tegen Rosa gezegd!
‘Goh, had jij toch gelijk,’ zegt Lis. ‘Dat het een wachtwoord was.’ Ze kriebelt in Semmie’s haren.
‘Ik had hartstikke gelijk.’ Semmie knikt hevig. De hand van Lis gaat mee.
Lis kijkt opzij en springt op. ‘Daar heb je papa!’ Pa zakt op een klapstoeltje neer.
‘Hoe was het?’ vraagt ma bezorgd.
‘Ze was verdrietig natuurlijk. Ze was al bang dat we kwamen zeggen dat mijn moeder dood was.’ Hij gaat langzaam met zijn hand over zijn kin.
‘Ze schrok zich een ongeluk toen we ineens voor haar neus stonden.’
‘Maar waarom moest ze zo huilen toen ik het wachtwoord zei?’ vraagt Semmie.
‘We hebben het niet over dat hondengedoe gehad. Ze heeft me veel over oma gevraagd. Maar ze wilde zelf niet zoveel vertellen.’ Hij fronst. ‘Ze was wat…afwerend.’ Semmie en Lis wisselen een blik. Zie je wel. Ze hadden er echt bij moeten zijn.
Vanuit een zware wolk sprietst een lichtflits de zee in. ‘Wat is de zee vreemd,’ zegt pa ongerust.
‘Zo klotserig,’ beaamt Lis. Ze wil nog van alles over Rosa vragen, maar ma commandeert hen naar bed. Semmie kijkt toe hoe Lis ma en pa een nachtzoen geeft. En ineens heeft ze schoon genoeg van haar eigen zoenverbod. Ze loopt naar ma toe en ploft bij haar op schoot.
‘Hola,’ zegt ma en probeert haar krakende stoeltje in evenwicht te houden. Semmie legt haar neus in de plooien van ma’s hals. Oo, wat heeft ze dit gemist. Ze zucht en giechelt dan. ‘Je ruikt naar cake, mam.’ ‘Dat kan,’ bromt ma. Ze likt een kruimeltje van haar mondhoek, en Semmie ziet voor het eerst dat er piepkleine haartjes boven haar mondhoeken zitten. ‘Hé,’ zegt ze, ‘ben je stiekem een man?’
‘Ik dacht van niet,’ zegt ma. ‘Dat krijgen veel vrouwen, hoor. Wacht jij maar.’ Ma zoent Semmie’s oor. ‘En welterusten nu.’
Semmie geeft pa een nachtkus en kruipt de tent in. Ze aait boven haar eigen bovenlip en denkt aan Joaquín, aan zijn harige oren, zijn handen. ‘Ik denk,’ zegt ze tegen Lis, ‘dat ik een snorretje ga kweken.’