‘Mag ik een zonnebril kopen?’ vraagt Semmie. ‘Goed hoor,’ zegt ma.
Ze rijden met z’n tweeën nog even naar de supermarkt, terwijl de anderen de tenten opbreken. Vandaag gaan ze op zoek naar een leuke camping in de bergen. Ma rijdt de parkeerplaats op, speurend naar een plekje. Semmie klikt het dashboardkastje open en pakt een dropje. Haar oog valt op de mobiele telefoon. Ze denkt meteen aan Eddie, en aan wat ze hem allemaal vertellen wil. Maar het mobieltje is Verboden Gebied. Soms kan ma zo belachelijk streng zijn.
Plotseling schokt ze in de gordel, de auto stopt abrupt. ‘Hebbes!’ zegt ma naast haar. Ze wurmt de auto op een krappe parkeerplaats. Neuriënd stapt ze uit. Semmie kauwt haar dropje van links naar rechts. Haar hand gaat weer naar het dashboardkastje. Snel laat ze het mobieltje in haar rugzakje glijden en loopt achter ma’s zwierende stippeljurk aan.
Het is koud in de supermarkt. Ma pakt een roestig karretje en kijkt stralend om zich heen. Ineens is het of Semmie haar als nieuw ziet. Ze kijkt naar haar ronde gezicht met de donkerglanzende haren en ronde bleke armen en denkt ineens: wat is ze mooi. Zo wil ik ook worden.
Ma draait zich om. Haar heupen schommelen als een bootje terwijl ze het karretje voortduwt. Behalve dik worden, corrigeert Semmie. Dat doe ik niet. ‘Mam, waarom ben jij eigenlijk dik?’ vraagt ze.
Ma lacht verrast. ‘Omdat ik zo van eten hou.’ Ze wrijft het kippenvel van haar armen en bekijkt een pak koeken. Semmie hoort snelle voetstappen aankomen en een giechel. Een klein meisje achter een mini-karretje rent langs. Achter haar aan holt haar moeder, lachend. De vrouw rent met zijwaartse slofpasjes, met haar armen als lamme vleugeltjes tegen zich aan geklemd. Haar borsten hobbelen op en neer.
Semmie kijkt haar verbaasd na. Precies zo achterlijk loopt ma ook als ze hardloopt. Is dat wat er gebeurt als je ouder wordt? Dat je dan niet meer normaal kunt hardlopen? Maar mannen dan? Die rennen wel heel gewoon.
‘Mam,’ begint ze, ‘doet het zeer als je hardloopt? Je borsten?’
Ma draait zich naar haar toe. ‘Neu. Alleen als je hele grote borsten hebt. Maar daar heb je dus een beha voor, dat het niet zeer doet.’
‘Voelt een beha net zoals wanneer je een badpak onder je kleren aan hebt?’
Ma denkt even na. ‘Ja, zo voelt het ongeveer.’ Dan wil ik platte borsten, wenst Semmie. Dat ik geen beha aanhoef.
Ze wandelt achter ma aan door de witverlichte paden. Twee mannen draaien zich om als ma langs klikklakt. ‘Hola,’ groet de ene man. Ma houdt even haar pas in, zegt iets met donkere, swingende stem en deint weer verder. Terwijl Semmie langs de mannen loopt, hoort ze de ene ‘si,’ antwoorden, ‘ja.’ Ze staren ma na, glimlachend, gehypnotiseerd.
‘Mama!’ roept Semmie verontwaardigd, ‘wat zei je tegen hen?’
‘O, gewoon. Dat het zo’n prachtige dag is.’ Ma laadt wijn en nootjes in de kar, en drie ronde kaasjes. ‘Zeg, haal jij even wat appels? En een doosje aardbeien?’ Ze koerst naar de broodafdeling.
‘Tsss.’ Semmie blijft staan. Zonnebrillen. Haar hand gaat automatisch naar eentje met bloemetjes bovenop. Dan ziet ze een donkere bril met filmsterrenmontuur. Ze zet hem op. Met zwoele stem zegt ze tegen haar spiegelbeeld: ‘Wat is het een prachtige dag vandaag.’ Tjonge, wat een bril al kan doen! Ze denkt ineens aan Lis. Hoe komt het dat zij zoveel meer durft? Zij vindt het leuk om ’s nachts in het pikkedonker achter de tent te plassen. Zij heeft Roeland uit het bos gered, zodat die haar nu steeds bewonderend aankijkt. En: ze heeft zelfs al een keer met een jongen gezoend.
Semmie klemt haar kaken op elkaar. Wat Lis kan, kan zij ook. Ze pakt het mobieltje uit haar rugzakje en kijkt achterom. Ma is nergens te zien. Ze toetst Eddie’s nummer en blijft staan bij de afdeling vol sprankelend fruit. Met haar andere hand pakt ze haar gelukskettinkje vast. ‘Eddie Stel,’ hoort ze ineens.
‘Joho!’ roept Semmie blij en dempt meteen haar stem. ‘Semmie hier.’
‘Verrek zeg, ben jij het. Man! Zit je al tussen de Spanjaarden?’
‘Ja, ik—’
‘Wacht even.’ Ze hoort hem iets naar iemand anders roepen. Dan zegt hij weer: ‘M’n moeder zanikt dat m’n tosti koud staat te worden.’
‘Ik moet even snel wat vragen, Eddie. Ik bel stiekem. Maar moet je horen.’ Ze drukt de bril stevig op haar neus. Met haar nieuwe filmsterrenstem vraagt ze: ‘Denk je wel eens of je met mij zou willen gaan?’
‘Of ik met je mee wil gaan? Man! Zal ik de eerste de beste trein—’
‘Nee! Ik bedoel: of je wel eens denkt dat je mij leuk vindt.’ Ze krijgt er klamme handen van.
‘Hé!’ tettert hij in haar oor, ‘gaat het wel goed met je? Man, kan je normaal doen, tuurlijk vind ik je leuk.’ ‘Maar verkering,’ fluistert ze, ‘zou je wel verkering met me willen? Als ik het vroeg?’ Ze peutert aan een aardbei.
‘Haha!’ roept Eddie. Dan is het stil. ‘Dit zit je toch niet te menen, hè?’
‘Nee nee,’ zegt ze kleintjes. ‘Ik bedoelde het gewoon als een soort van test. Niet dat ik verkering wil.’ Hij mompelt iets, iets van dat hij er geen reet van snapt, en vraagt dan: ‘Hebben jullie die dame al gevonden?’
‘Wat?’ Ze is er met haar hoofd niet meer bij. Hoe kon het gesprek zo fout gaan?
‘Ofjullie Roos al gevonden hebben!’
‘Nee. Ze heet nu Rosa trouwens.’ Ze mikt de verpeuterde aardbei terug in z’n bakje. Wat moet hij wel niet van haar denken? ‘Maar waar—o, wacht even, mijn moeder wil iets—’ Semmie hoort de gierende stem van buurvrouw Stel. En op dat moment komt er een volgeladen kar haar kant op rijden. Boven het karretje ziet ze ma’s lachende gezicht. Van schrik laat Semmie het mobieltje bijna glippen. Ze werpt het tussen de perziken. Met een warm hoofd gooit ze wat appels in een plastic zakje. Wat een geluk dat ze haar zonnebril op heeft. ‘Wordt dat je bril?’ vraagt ma.
Semmie knikt.
‘Stoer hoor,’ zegt ma. ‘Ik ben klaar. Ga je mee?’ ‘Uh, ja.’ Ze lopen naar een kassa waar er maar één klant voor hen is.
‘O!’ roept Semmie, en ze weet zeker dat ze vuurrood wordt, ‘nu ben ik toch helemaal de aardbeien vergeten.’ Snel draaft ze terug, met het o zo lege rugzakje om haar schouders.
Ze staat voor de perzikenzee. Ze schrikt. Het mobieltje ligt niet meer waar het lag. Paniekerig kijkt ze onder de doosjes, tussen de doosjes. Het zweet breekt haar uit. Ook tussen de bananen, de peren en de aardbeien ligtie niet.
‘Semmie!’ hoort ze ma brullen. Met een doosje aardbeien in haar hand holt Semmie weer naar de kassa. Haar glimlach bibbert, maar gelukkig heeft ma het druk met inpakken.
Als ze weer in de auto zit, knippert ze hard met haar ogen. Alles mislukt! Bozig denkt ze aan Lis. Waarom krijgt die wel altijd van alles voor elkaar, en zij niet? Ze gluurt opzij. O, wat zou ze zich graag op ma’s schoot werpen om dan heel lang te huilen en dan alles te vertellen en dat mama dan haar nek aait.
Maar ma zet een cassettebandje aan en begint luidkeels mee te zingen. Semmie zet haar nagels in haar arm. Op de camping staan de anderen al te wachten, en de spullen zijn snel ingeladen. Roeland gaat met zijn voeten op de gesloten schoenendoos zitten. Lis schuift naar binnen en groet: ‘Hola!’
Semmie schraapt haar keel. ‘Hola.’
‘Zullen we weer even woordjes oefenen?’ vraagt Lis. ‘Por favor. Wat betekent dat?’
Semmie haalt haar schouders op.
‘Goeie bril trouwens.’
‘Hmm.’
Lis kijkt haar onderzoekend aan. Semmie staart uit het raampje.
Ze walsen over een smalle weg door de bergen. Zo nu en dan komen ze langs een klein dorpje. Het is nu bloedheet in de auto en Semmie poetst het zweet van haar voorhoofd. Ze bedenkt dat ze het mobieltje niet eens heeft uitgezet. Eén iemand in de supermarkt zal wel blij verrast zijn geweest; zomaar een gratis mobieltje bij de perziken. En toen kreeg-ie natuurlijk een ratelende buurvrouw Stel aan de lijn. Van die gedachte vrolijkt ze een beetje op.
Ze besluit om het goede moment af te wachten om over dit verlies te vertellen. Maar na een uur begint ze te twijfelen of dat moment wel bestaat. Nu is pa bijvoorbeeld niet zo lekker. Hij hangt slapjes in zijn stoel. Is dat een goed of juist een slecht moment? ‘Misschien moeten we even ergens een hapje eten,’ stelt ma voor. ‘Zou dat helpen, Remi?’
‘Wat drinken vooral,’ mompelt pa. ‘En even de frisse lucht in.’
Ze slaan linksaf een nog smaller bergweggetje in. ‘Kijk eens wat een leuk dorp,’ wijst ma. Tegen een grijze, rotsige berg staat een groep wittige huizen met rooie daken. Een ezel aan een touw balkt hun toe. Langs het pad scharrelen wat kippen. Plotseling schiet Roeland naar voren. ‘Pas op!’ gilt hij. ‘Daar loopt een—’ ‘Wat?’ roept ma eroverheen en ze staat bovenop de rem. De auto zwiepert naar rechts en naar links. Dan glijdt hij de ondiepe greppel in. Een rol wc-papier danst door de auto en een boek bonst tegen Lis’ nek. Knarsend blijft de auto staan, overhellend naar links.
‘Mijn auto!’ roept pa. Hij kijkt achterom. ‘Alles goed daar?’
‘Zwart brengt smart,’ piept Roeland met grote ogen. Lis duwt hem van zich af. ‘Ik schrik me een hartaanval.’ ‘Anders ik wel,’ zegt ma.
‘Ik zag een kip,’ zegt Roeland kleintjes.
Semmie voelt een bult op haar voorhoofd groeien. Ze plukt de zonnebril, die van haar hoofd is gevlogen, van de grond. ‘O ja,’ zegt ze, ‘wat ik nog zeggen wou. Het mobieltje is weg.’
Ma wil zich omdraaien, maar blijft steken. ‘Au, m’n rug,’ jammert ze, ‘het is me in mijn rug geschoten.’ ‘Weg? Hoe bedoel je weg,’ vraagt pa. Er glanzen zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd.
‘Nou uh, foetsie,’ zegt Semmie. ‘Ik had er heel eventjes mee gebeld. En heel even neergelegd, een seconde maar, hoor. Toen was-ie dus verdwenen. In de supermarkt.’
Nu vloekt pa hartgrondig en roept: ‘Dus dan kan ik vanavond oma niet eens even bel—’ Hij zwijgt. Hij hoort zelf wat hij zegt.
‘Oma bellen?’ vraagt Roeland.
‘Ik bedoel…, ik was even vergeten…’ Hij haalt een hand over zijn gezicht, alsof hij zijn gedachten wegwast. Iedereen is stil.
Dan wordt het donker bij zijn raampje en er tikt een hand tegen het glas. Een kleine vrouw met een brilletje kijkt hen bezorgd aan. ‘Cómo estáis?’ vraagt ze. Pa draait het raampje open. ‘Wat zegt ze?’ vraagt hij aan ma.
‘Hoe het met ons gaat,’ zegt ma.
Ineens maakt pa een rare golfbeweging. Hij duwt de autodeur open, zodat de vrouw achteruit struikelt, en gaat midden op het pad staan overgeven. De vrouw kijkt het even aan en zegt langzaam iets tegen ma. ‘Ze zegt dat we maar met haar mee moeten gaan,’ mompelt ma. ‘Ze heet Manuela.’