Acht

Manuela heeft een café, en daarachter een camping bovendien. ‘Kom,’ gebaart ze. Ze wijst op de drie kleine bomen die dicht bij elkaar staan, midden op het veld. Pa gaat in de schaduw liggen. Ma kan nauwelijks uit de auto komen van de rugpijn. Ze kruipt naar pa toe en laat zich voorzichtig naast hem op de grond zakken. Semmie en Lis kijken met grote ogen toe.

Roeland fladdert om hen heen als een vogeltje dat uit zijn nest is gevallen. ‘Hoe moet dat nou allemaal?’ vraagt hij schril.

Manuela gaat haar zoon halen. Het is een brede, zwijgzame man. Kalmpjes zet hij, samen met Semmie en Lis, de twee tenten op. Tegen die tijd is ook de dokter langsgeweest. Hij heeft naar de zon gewezen en hoofdschuddend meegedeeld dat pa een zonnesteek heeft.

‘Nou nou,’ puft Semmie zorgelijk als alles weer min of meer tot rust is gekomen. Ze ploft op haar klapstoeltje bij de tent neer, naast Roeland. Die zit ineengedoken met oma’s schoenen op schoot. ‘Ik ruik oma niet meer. Is het geluk er nu af? Daarom zijn we zeker gebotst.’ ‘Nee, dat was door de kip,’ zegt Semmie. Ze besnuffelt een schoen. ‘Hij ruikt wel goed. Naar vakantie.’ Lis kijkt rond. In hun auto, grijs van het stof, zit een kleine deuk. Aan de linkerrand van het veld staan een paar tenten. Pa en ma zijn gevloerd. Ze zet een flesje water aan haar mond en legt een arm om Semmie’s schouders. ‘Nu zijn wij de baas.’

Semmie schudt de arm af.

‘Wat is er nou?’ vraagt Lis verbaasd.

‘Lis,’ commandeert ma, ‘ga eens wat water voor papa halen. En breng het teiltje.’

Lis blijft stokstijf staan waar ze staat.

‘En Semmie,’ vervolgt ma, ‘leg eens een natte handdoek over zijn voorhoofd. En zetten jullie alledrie je pet op, ja.’

De volgende ochtend verkent Semmie het dorp. Roeland volgt haar huppelend. Er is maar één winkel, aan een pleintje. Een groepje mannen zit op een bank naar hen te staren. Semmie draait zich gauw om. ‘Kom,’ zegt ze tegen Roeland, ‘dan gaan we naar Manuela’s café.’ Ze klemt haar zonnebril stevig in haar haar. Het is een geweldige bril, maar de glazen zijn nogal donker. Zonet botste ze bijna tegen een paal.

Bij Manuela’s café vertraagt haar pas. Zal ze naar binnen gaan? Het is er vol en rumoerig en iemand lacht hard. Ze blijft toch maar buiten, en tuurt naar een affiche met rode letters dat voor het raam hangt. Vreemde Spaanse woorden.

Dan ziet ze in de spiegeling van het glas een hond. Ze probeert te begrijpen wat ze ziet. De hond staat rechtop voor een deur en hij heeft kleren aan. Ze draait zich flitsendsnel om, maar ze is te laat. Hij verdwijnt in het grote grauwwitte huis aan de overkant, en ze ziet alleen zijn achterkant nog. En nu ziet ze dat hij gewoon een jongen is, zijn achterkant tenminste. De deur slaat achter hem dicht.

Semmie’s hart bonst als een renpaard. Roeland komt naar haar toe in een langzame spring-huppel-pas. ‘Roeland!’ roept ze en ze grijpt hem bij zijn schouders. ‘Zag je dat? Zag je die jongen?’

‘Welke jongen?’

‘Die jongen die daar net naar binnen ging!’ Maar ze leest het antwoord al in zijn verbaasde Bambi-ogen. ‘Ik keek naar mijn voeten,’ zegt hij.

‘Ik dacht…het was net of ik een hondenjongen zag.’ Ze kijkt naar de dichte deur.

‘O!’ zegt Roeland. ‘Was hij eng?’ Ze slaan linksaf naar de camping.

‘Ik weet het niet,’ zegt ze. Ze weet helemaal niet wat ze ervan moet denken. Misschien heeft ook zij teveel zon op haar hoofd gehad.

Op de camping staat Lis hen al van ver te wenken. ‘Hè hè,’ gilt ze hun toe. ‘Ik heb me een ongeluk gezocht. Eeeten!’

Ze gaan bij pa en ma op het kleed een boterham eten. ‘Semmie zag een hondenjongen,’ meldt Roeland trots. ‘Hij was niet eng.’

‘Een wat?’ vraagt ma. Ze draait zich voorzichtig op haar zij.

‘Ja,’ zegt Semmie bedremmeld. Ze legt precies uit hoe het ging. ‘Het was een jongen, maar hij had een hondenhoofd. Maar ik zag het niet zo duidelijk.’ Ze kijken haar allemaal fronsend aan.

‘Een hóndenjongen?’ vraagt Lis. Ze lacht ongelovig. Semmie knikt verbeten. Ze zal eens even precies uitzoeken hoe dit zit. Ze gaat de wacht houden vanuit het café en bewijzen dat hij bestaat.

Na het middageten loopt ze snel weg. ‘Ga je hem zoeken? Ik ga mee!’ roept Lis. Semmie wil al roepen dat ze alleen gaat, maar bedenkt op tijd dat ze dan helemaal alleen in het café moet zitten. ‘Goed dan,’ zegt ze. In het café is het nog steeds druk. Gelukkig komt er net een tafeltje vrij bij het raam. Manuela knikt hen hartelijk toe vanachter de bar. ‘Hier ga ik de wacht houden,’ zegt Semmie, ‘want daar ging hij naar binnen.’ Ze wijst naar het grote huis.

‘Okido,’ zegt Lis.

Ze gaan naar het huis zitten staren.

‘Een hondenjongen…’ mijmert Lis.

‘Ja. Ik zag hem echt.’

Lis gaat drinken halen. Een Spaans popliedje jengelt door het café. Lis gaat mee zitten wiegen. ‘Je let toch wel op?’ vraagt Semmie.

‘Tuurlijk.’ Lis gluurt naar Semmie. Het lijkt wel of Semmie de hele tijd op haar zit te letten. Waarom kijkt ze steeds zo stekelig?

Na een uur loopt ze nog maar eens een keer naar de bar. Ze vindt het wel erg lang duren allemaal. Manuela verdwijnt net naar achteren en gebaart dat ze er zo aankomt. Achter de bar hangt een spiegel. Lis gaat professioneel tegen de bar hangen en schudt haar haar naar achteren. Ze oefent zachtjes hoe ze twee cola moet bestellen. ‘Dos cola, por favor.’ Ze vindt dat ze er best een beetje Spaans uitziet.

Haar blik dwaalt rond. Rechts van haar staan een paar schone asbakken. Links van haar, tegen de muur, ligt een stapel cassettebandjes. Ze schuift ernaartoe, en vlooit wat door de bandjes. Het is allemaal Spaans, en onbekend.

Ze fronst. Op het laatste doosje staat in verschoten rode letters: Rosa Rosa. Op het plaatje staat een jonge vrouw uitbundig te zingen. ‘Twee keer Rosa,’ mompelt Lis, ‘dat is ook toeva—’

Ze grijpt het doosje. De vrouw draagt een zwierende, hemelsblauwe jurk. ‘Die jurk…’ mompelt ze ongelovig. ‘Semmie,’ schreeuwt ze dwars door het rumoer en ze wenkt haar. Semmie ziet meteen dat er iets ernstigs aan de hand is. Ze loopt naar Lis toe terwijl ze onrustig achterom blijft kijken.

‘Dit is van iemand die Rosa Rosa heet!’ roept Lis uit en ze duwt het cassettedoosje in haar handen. ‘En moet je die jurk zien!’

Semmie’s mond valt langzaam open. Die jurk, die lijkt wel heel veel op de jurk waar ze oma in begraven hebben. ‘Rosa Rosa,’ prevelt ze. Ze kijken elkaar aan. Manuela komt naar hen toe. Ze merkt hun verbazing. Trots pakt ze het doosje en vertelt hun iets.

‘Wat zegt ze?’ vraagt Lis verwilderd; ze kan geen enkel Spaans woord meer bedenken. Manuela denkt dat ze het cassettebandje willen horen, maar Lis roept: ‘Kom met ons mee, alsjeblieft? Mama—vertalen—belangrijk. Noodgeval!’ Ze zwaait met haar armen. Manuela blijft onthutst staan waar ze staat. Semmie weet nog wat Engels: ‘Important, important! Go go go.’

Manuela roept iets naar achteren, naar haar zoon. Terwijl ze naar buiten schuifelt danst Lis om haar heen, en Semmie rent met het cassettebandje vooruit. Als Manuela en Lis arriveren zitten pa en ma naar het doosje te staren. Semmie en Lis beginnen tegelijk te vertellen.

Ma heft haar handen. ‘Stil jullie!’ Ze knikt naar Manuela en vraagt haar iets. Manuela begint enthousiast te ratelen. ‘Langzamer!’ gebaart ma. Met z’n allen turen ze gespannen naar de mond waar al die belangrijke, onverstaanbare woorden uitkomen.

Semmie kijkt naar ma. Daar ziet ze dat het goed nieuws is. ‘Werkelijk,’ mompelt ma.

‘Vertel nou, mama!’ dringt Lis aan, als Manuela uitgesproken is.

Ma kijkt naar pa. Hij ziet er flets en verkreukeld uit, als een spook dat te lang in een la heeft gelegen. Ze zegt: ‘Ze móet dit bijna wel zijn.’ Met een verwonderde glimlach tikt ze op het cassettedoosje. ‘Want deze Rosa komt oorspronkelijk uit Nederland.’

‘Dit geloof ik niet,’ zegt pa. ‘Dit geloof ik gewoon niet.’ Ma gaat verder: ‘Manuela is nogal een fan van Rosa Rosa. Rosa heeft hier ooit in haar café opgetreden. Ze is vooral hier in het noorden heel populair geweest, maar ze leidt nu een soort kluizenaarsbestaan. Ze treedt niet meer op en wil niks meer met de roddelbladen en zo te maken hebben. Zegt Manuela.’

Manuela knikt bij alles wat ma zegt.

‘Roddelbladen,’ zucht Lis verzaligd.

‘En,’ lacht ma, ‘ze woont hier niet eens zo heel ver vandaan. Ergens aan de kust.’

‘We hebben haar gevonden,’ zegt Semmie met grote ogen.

‘Ze is beroemd, ze is beroemd!’ schreeuwt Lis. En tegen zichzelf: ‘Een beetje in ieder geval.’ Ze maakt drie mislukte radslagen achter elkaar. Ze rent naar de tent en komt terug met haar vergrootglas.

‘Geef mij eens,’ zegt pa. Ze bestuderen Rosa’s afbeelding. Het wordt er niet veel duidelijker van. ‘Volgens mij heeft ze net zo’n grote neus als jij, pap,’ lacht Lis.

‘Hoe is het mogelijk,’ zegt pa en hij leunt achterover. ‘We hebben haar gevonden.’

Ma vertelt aan Manuela dat Rosa familie van hen is. Manuela slaat haar handen ineen en bekijkt hen vol bewondering.

Semmie kiept haar lage stoeltje achterover in het gras. Ze staart naar de lucht. Lis had al die tijd gelijk. Lis komt naast haar liggen. ‘Ik had gelijk, hè?’ zegt ze triomfantelijk. ‘Ze is beroemd.’

Semmie kijkt haar aan. ‘Ja hoor. Je had gelijk.’ Lis schrikt van Semmie’s ogen. Die staan zo donker als een troebel slootje. ‘Wat is er?’

Semmie rolt van haar weg en krabbelt op. ‘We blijven nog wel even hier, hè?’ vraagt ze aan pa. ‘Je bent toch nog niet beter?’ Ze wil de hondenjongen vinden. Ze zal bewijzen dat ze gelijk had.

Pa hoort niks. Weggezonken in gedachten, zit hij te glimmen in zijn stoel.