Evelien moet naar Zuid-Sougouni om een nieuw hotel aan de kust te bekijken en zo mogelijk meteen een paar reizen te regelen. Ze geniet er van het klimaat en gaat telkens weer naar het warme strand om te zwemmen in de oceaan. Het leven is volmaakt.
Als ze terugkomt van het zwemmen, wordt er op het terras van het hotel een vuur aangemaakt. De kok zal er visjes gaan roosteren. Ze haast zich naar haar kamer om zich aan te kleden.
Als ze beneden komt staat hard de televisie aan en ze wil meteen doorlopen naar buiten, want ze vindt de programma’s over het algemeen niet te genieten.
Alle gasten en het personeel zitten te kijken. Ergens zijn rellen, hollende jongens, soldaten met machinegeweren. Het is ook altijd weer hetzelfde.
Evelien vangt een woord op: Gondom en dan blijft ze staan. Een wit gebouw staat gedeeltelijk in brand. Ze herkent het paleis waar ze een paar weken geleden heeft geluncht.
De manager van het hotel verklaart:
“Ze hebben de president van Gondom vermoord.”
Verdoofd kijkt ze naar de beelden. De president vermoord. Munengo…?
“De stommelingen,” zegt de manager, “het ging daar juist zo aardig.”
“Ik wil telefoneren,” zegt Evelien, “mag ik alstublieft telefoneren?”
“Het spijt me. Dat is hier niet mogelijk.”
Dat is waar ook, in dit mooie nieuwe hotel hebben ze geen telefoon. Die is in de plaatsen langs de kust nog niet aangelegd. Ze zal twintig kilometer verderop moeten als ze telefoneren wil. Evelien besluit om morgen dan maar meteen te vertrekken. Ze wil naar Gondom, maar ze heeft geen idee hoe ze er komen kan.
Machinaal werkt ze de gebakken vis naar binnen. Er is niet veel meer te regelen hier, maar ze moet het wel doen en dat kost toch nog een halve dag. Dan kan ze meerijden met de bestelwagen van het hotel. De auto is tamelijk nieuw, en, nog uitzonderlijker: de weg is, althans voor Afrikaanse begrippen, uitstekend. Vroeger dan ze had durven hopen wordt ze op haar verzoek afgezet bij het vliegveldje. Daar staat ze dan voor niets. Er is vandaag geen enkele vlucht meer en naar Gondom vliegen ze helemaal nooit.
Maar morgen kan ze terug naar Sougouni-stad en dat is eigenlijk het beste. Munengo heeft haar misschien al opgebeld.
Dat heeft hij niet gedaan. Ze hoort niets en ze kan op geen enkele manier naar hem toe. De Europeanen in Gondom worden geëvacueerd. Angstig volgt ze alle berichten. Tachtig doden. Een generaal heeft de macht nu in handen. Ze herkent de man. Hij was ook bij de lunch. Dat arme nijlpaard.
Ze kan alleen maar wachten en ze raakt langzamerhand in een vreemde wezenloze toestand, haast net als toen ze pas terug was uit Frankrijk. Alleen ze blijft nu werken. Ze slaapt slecht en heeft nachtmerries.
Er komt nog iets bij. Ze is over tijd. Evelien heeft niet gemerkt dat ze in zo’n glijdende wc, waar alles meteen netjes verdwijnt, opnieuw een ei is kwijtgeraakt. Ze is ze er niet op ingesteld naar klokken en kalenders te kijken, maar toch merkt ze dat het deze keer wel erg lang duurt voordat de menstruatie begint en de gedachte komt bij haar op dat ze misschien wel een kind verwacht.
Een kindje van Munengo, een klein zwart babytje. Het is niet de bedoeling geweest, maar ze wil het wel. Als er iets met hem gebeurt, mogelijk al gebeurd is, dan heeft ze tenminste dat. Ze begint het zich voor te stellen, zich zelfs erop te verheugen en dan wordt ze gewoon weer ongesteld en de verwachting is voorbij. Het is alleen maar het effect van Yahi’s drank geweest. De medicijn die Frits zo graag wilde hebben.
Behalve ongerust en verlangend voelt Evelien zich nu erg leeg.
Op een tobberige manier blijft ze werken. Na een week komt ze op een middag uit haar kantoortje. Op straat ziet ze de bedelaars al niet meer, ze gaat door de hoge draaideur het hotel binnen en de mensen in de brede leren stoelen in de lounge ziet ze ook niet. Ze wil meteen met de lift naar de negende. Er komt een man aangedraafd. Hij wil nog mee, maar de deur van de lift schuift al dicht en Evelien, die zonder aandacht, bijna zonder gedachten als een automaat, omhoog stijgt, is opeens vol verwarring. Is hij het geweest of heeft ze gedroomd?
Ze moet het weten, drukt meteen op de knop begane grond en daar stapt ze de lift weer uit. Hij is het.
∗
Munengo, in zijn garage, heeft de ongeregeldheden niet zelf meegemaakt. Er werd geschoten en met legerauto’s gejakkerd door de straten. Toen heeft hij voor de verandering zijn armoedige kleren weer eens aangetrokken en van een afstand het tumult bekeken.
“Ik had wel mee willen vechten,” zegt hij, “maar ik had het materiaal er niet voor en ik wist niet eens tegen wie ik vechten moest. Het was allemaal nogal onduidelijk.”
De generaal die nu bezig is de orde te herstellen en die de schuldigen streng zal straffen, is een neef van de president en er wordt algemeen aangenomen dat hij zelf de aanslag op touw heeft gezet. Omdat de meest onwaarschijnlijke mensen beschuldigd worden, leek het Munengo verstandig een poosje weg te gaan. En daarom is hij nu hier.
Hij zit het allemaal te vertellen in de kamer op de negende verdieping. Ze zitten samen in een stoel.
“Blijfjenubij mij?”
“Ik ga weer terug, Evelien. Hier kan ik toch niet wonen?”
“We kunnen een kamer zoeken, een flatje of zoiets.”
Hij wuift met zijn hand en hij lacht vrolijk.
“Ik ben nog maar pas aangekomen. Wat zal ik doen? Ik weet het niet. Alles kan gebeuren.”
Laat in de avond gaan ze samen uit eten. Hij vertelt van de brand in het paleis, de beo van de president die krijsend rondvloog en het is een grappig verhaal.
Hij brengt Evelien terug naar het hotel en neemt buiten afscheid.
“Morgen. Of overmorgen, dan zie je me weer.”
Vaste afspraken maakt hij nooit. Evelien weet ook niet waar hij woont en hoe hij zijn dagen doorbrengt. Ze zit erg vaak alleen in haar kamer om hem niet te missen, als hij plotseling weer eens opduikt. Soms verschijnt hij in het kantoortje en Bia en Balop zijn verrukt van hem.
En dan kondigt hij onverwacht aan: “Ik ga morgen terug, Evelien. Ik wil hier weg. Die Sougounezen, ze kijken op me neer.”
“O Munengo, nee. Het is te gevaarlijk. Er worden daar mensen geëxecuteerd.”
“Dat kwam vroeger ook wel voor.”
Gevaarlijk. Hij moet erom lachen.
“Als je maar niet in Oudougoangi blijft. Al die nieuwe machthebbers kennen jou en ze weten wat je deed. Wil je terug naar Womg’bumi?”
“Wat zou ik daar moeten doen? Ik zal weer gids worden. Om te beginnen.”
“Gids. Er komt geen enkele toerist naar dat land.”
“Binnenkort wel. Ik moet erbij zijn.”
Munengo was direct al van plan zo gauw mogelijk naar Gondom terug te gaan. Het leek of hij in Sougouni altijd haast had.
Toen hij pas was gevlucht, stelde Evelien zich hun toekomst samen voor. Bij voorbeeld een hotel of een restaurant aan zee in het Zuiden waar ze net was geweest. Echt een gebied met kansen en zij zou er vanuit haar tegenwoordige betrekking een mooie ingang hebben. Nu begrijpt ze dat het niets voor hem zou zijn. Luie gasten verzorgen die een beetje gaan zwemmen, uitkleden, aankleden, in de zon, uit de zon, houten beeldjes en namaakmaskers kopen in de kraampjes op het strand, een zinloos gedoe. Daar zal hij nooit zijn energie aan geven.
Als ze hem wil houden, en dat wil ze, dan moet ze naar hem toe. In de gloeiend hete hoofdstad van Gondom gaan wonen, misschien in een huisje zonder water en vol stuivend zand, ver van de beschermende bomen en het heldere riviertje van Womg’bumi. En net als hier zal hij gaan en komen, als hij het wil en ze zal altijd ongerust zijn dat hem iets overkomt. Zal er werk voor haar zijn, of wordt ze als blanke vrouw gediscrimineerd? Dat komt steeds meer voor. En als ze dan wel een kind krijgt, hoe moet ze het verzorgen en opvoeden?
Waarom ben ik niet een strijdbare feministe, denkt Evelien. Waarom haal ik me telkens opnieuw zo’n vretende liefde op mijn hals. En waar moet dit nu weer op uitdraaien?
Over één ding hoeft ze zich tenminste geen zorgen meer te maken, dat is het contract. Het zal minstens een jaar duren voordat ze bij elkaar zullen zijn.
∗
Telefoneren kan niet meer, maar hij belooft te schrijven. Zijn brieven worden misschien opengemaakt, dus bijzonderheden kan hij er niet in zetten, maar Evelien zal in elk geval weten dat hij er nog is. Pas later bedenkt ze: we hadden een aantal codes moeten afspreken, maar dan is hij al vertrokken.
Wachten met het vooruitzicht op een huis en een kant en klare toekomst is iets heel anders dan wachten of er een brief komt of misschien nooit meer. Evelien past zich zo goed mogelijk aan. Via Barbara komt ze in contact met een heel andere wereld. Ze vindt het een eenzijdig uittreksel van het leven in Nederland. Aan de ene kant internationaal, aan de andere kant erg besloten. Het geeft haar wat afleiding, maar niets meer. Met haar hoop en verwachtingen kan ze er niet terecht.
Ze krijgt post van thuis. Soms staat er iets in over Frits. Hij heeft vaak hoofdpijn en hij doet soms vreemd. Niets voor Frits. Het is niet duidelijk wat er nu precies met hem aan de hand is. Misschien heeft ze het eerste verslag gemist.
De brieven van Munengo komen spaarzaam binnen, maar hij schrijft altijd optimistisch. Het was geen opstand, het was een coup. Er zijn nieuwe ministers aangesteld, maar ook oude gebleven. Deze regering lijkt wat eensgezinder dan de vorige. Evelien betwijfelt of het er nu democratischer is. Ze bestudeert de krantenfoto’s van de nieuwe president en constateert dat hij knapper is dan het nijlpaard, maar een lieverdje is hij beslist niet.
∗
Munengo krijgt weer opdrachten, nu van de nieuwe regering en hij verdient zelfs een karig salaris. En dan schrijft hij dat ze best eens kan komen. Niet op uitnodiging van de president, maar misschien moet ze wel eens in de buurt zijn voor haar werk? Ze hebben elkaar zo lang niet gezien, bijna een halfjaar. En natuurlijk gaat ze direct.
Zo gauw ze bij elkaar zijn, vallen alle bedenkingen weg. Munengo maakt zich al helemaal nooit zorgen over later en Evelien wordt door zijn opgewektheid aangestoken. Ze heeft nu één van de kleinste kamertjes in het hotel en ze kunnen er zo vaak bij elkaar zijn als ze willen.
Tijdens hun wandelingen ‘s-avonds, als niemand hen kan afluisteren, vertelt Munengo over de situatie in het land. Er worden overal hervormingen ingesteld. De nieuwe president doet erg zijn best voor democraat aangezien te worden. Hij woont heel eenvoudig. Als het paleis is hersteld zal het door de regering worden gebruikt. Hij wil alles beter doen. Het is jammer, dat het soms toch verkeerd uitpakt. De staatsauto’s bij voorbeeld, vroeger mocht iedereen die er voor in aanmerking kwam ze gebruiken. Dat heeft hij afgeschaft, maar het gevolg is dat nu alle functionarissen er zelf één willen hebben, zodat de totale uitgaven niet minder worden, maar juist meer.
“Dat is heel gewoon,” zegt Evelien, “Dat soort dingen gebeuren bij ons precies zo.”
“Misschien krijg ik ook wel een auto,” hoopt Munengo, “later.”
“Wat ik niet begrijp,” zegt Evelien, “Als het waar is wat je me de vorige keer vertelde: dat deze president de hand heeft gehad in de moord…”
“Het is waar.”
“Hoe kun je voor zo iemand werken?”
Om die vraag moet Munengo weer lachen. “Hij is nu toch de baas. Eigenlijk is er niets veranderd.”
“Voor ons wel.”
“Dat is zo.”
“Denk je dat ik hier werk zal kunnen krijgen, als het jaar om is?”
“Natuurlijk, als alles zo blijft.”
Het duurt nog maar een paar maanden, maar niemand kan weten hoe de toestand dan zal zijn.