Toen Noliyanda niet thuiskwam is Munengo erop uit gegaan. Eerst naar het restaurant waar ze werkte, toen naar het hotel, waar John Rorinck had gelogeerd en uiteindelijk naar het vliegveld, waar de groep die middag was vertrokken. Bijna iedereen heeft de mooie vrouw gezien die op het laatste ogenblik nog mee moest, maar niemand vertelde dat aan hem, want hij was kennelijk de man die door haar werd verlaten.
Munengo draafde weer terug, het hele eind naar de stad. Misschien was ze inmiddels al thuisgekomen. Hij vond alleen twee hongerige jongetjes. De halve nacht heeft hij in Noliyanda’s huisje zitten wachten, voordat hij zichzelf moest toegeven dat het geen zin meer had. Hij heeft nooit meer over haar gepraat.
Evelien doet haar plicht. Ze werkt halve dagen om meer tijd voor de kinderen te hebben en ze heeft in plaats van de oude vrouw een verzorgster gezocht die met hen omgaat zoals zij het wil. Theoretisch is alles in orde. Het gaat goed met de jongens en ze hebben plezier met elkaar. Maar Evelien voelt dat er onder de oppervlakte nog iets zit te wroeten. Munengo lacht niet meer zo blij en vrolijk, als hij gewoon was en waardoor hij iedereen voor zich innam. Zou hij nog altijd naar Noliyanda verlangen? Of komt het door zijn werk? Hij vertelt er nooit iets van, maar ze weet dat er nogal eens opstandjes zijn in Gondom.
Evelien durft hem er niet naar te vragen. Over Noliyanda moet ze het niet hebben en de problemen in het land wil hij vergeten zo gauw hij thuis komt en dat is eigenlijk maar gelukkig.
Voorzichtig begint ze dan een keer over het probleem Frits. Ze vertelt alles wat er is gebeurd. Zelfs het spuitje dat ze heeft verloren in het bos laat ze niet weg.
“Denk je dat Frits daardoor ziek geworden is, Munengo? Kan het dat Yahi hem besmet of vergiftigd heeft? Je hoort hier zo vaak van zulke dingen en ze was erg boos op hem, dat weet ik. Denk je dat het over zou kunnen gaan, als we een ritueel voor hem houden?”
Munengo is geschokt. “Voor die man? Hij heeft het zichzelf op zijn hals gehaald. Zijn verdiende loon als hij ziek wordt. Laat hij zelf komen om een ritueel te houden.”
“Niets aan te doen dus,” zegt Evelien, “Ik was er al bang voor.”
Munengo blijft een hele tijd stug zwijgen. Eindelijk zegt hij:
“Je mag er ook niet meer aan denken.”
“Ik zal het niet doen,” zegt Evelien.
Mislukt. Nu is ze verder van een gesprek af dan ooit. Ze probeert eerst bij zichzelf de dingen op een rijtje te zetten. Hun verhouding moet beter worden, dieper. Hoe begin je daarmee, als je het bijna een jaar alleen over onbenulligheden hebt gehad.
Die onbenulligheden, de kleine dingen van elke dag zijn misschien eigenlijk het belangrijkst. Evelien weet dat wel, maar ze wil meer en ze weet niet hoe ze dat moet aanpakken. Ze overdenkt de jaren dat ze samenzijn. En het begin, daarvoor, haar verlangen naar Womg’bumi, waar de vrouwen zo eindeloos moeten werken op een manier die Europeanen zinloos vinden: zware waterkruiken dragen, urenlang in hun houten vijzels stampen. Met heel eenvoudige middelen zouden ze het veel makkelijker kunnen hebben. Was het dwaasheid dat ze daar geen bezwaar tegen had?
Het was haar gevoel voor Demba dat haar daarheen trok, maar er was meer, de groene vruchtbare warmte en vooral de tevredenheid, domme tevredenheid, ja. Maar het is nu eenmaal zo dat de een gelukkig is met niets en de ander nooit genoeg heeft. Ze was in die tijd koud en zo bang om iets van haar kleine ikje los te laten, dat ze dolgraag wilde ondergaan in de gemeenschap: net zo doen als de anderen, de veiligheid van een strikt geregeld bestaan. Zou het haar gelukkig gemaakt hebben of was ze er verkommerd op de lange duur? Dat zal ze nooit weten. Ze zag alleen dat die simpel levende vrouwen vrolijker waren dan iedereen die ze kende in het nuchtere zakelijke Nederland. Zelfs hier in de hoofdstad mist ze de kalme vriendelijkheid die daar heerste. En Munengo mist het waarschijnlijk nog meer, want hij is ermee opgegroeid.
Maar Noliyanda kon er niet tegen. Zij was er te intelligent en sprankelend voor.
Noliyanda is nu in Holland. Hoe zou ze het vinden?
Holland, jachtig, berekenend, onverschillig en overdadig met ongeveer alles. Evelien gelooft nog altijd niet dat het daar beter is dan in het kleine oerwouddorp. Womg’bumi, de voorouders, de koppendans, mannen die wild en vuil thuiskomen van de jacht, geheimzinnige lichtjes, gouden palmwijn en dik donker kippebloed in de walmende vuurtjes van de griezelige Yahi. En natuurlijk ook vuil en wreedheid.
Munengo is nooit meer terug geweest naar zijn dorp. Waarom niet? Ze ligt tobberig naast hem in de donkere nacht en tenslotte denkt ze: wat maakt het uit? Ik wil toch altijd bij hem blijven. Ons leven is gewoon anders geworden.
Ze probeert het zich niet aan te trekken dat Munengo weinig aandacht voor haar heeft. Ze zegt tegen zichzelf: het komt door zijn werk. Misschien is het normaal, sleur. Zelfs de beste huwelijken lijden aan slijtage, waarom zou het bij mij anders gaan?
Ze heeft zelf ook meer te doen. Dingen die ze vroeger samen deden, komen nu neer op haar alleen. Behalve aan de kinderen en haar werk geeft ze veel energie aan de bibliotheek. Alles is gecatalogiseerd en ze heeft het voor elkaar gekregen dat er geregeld gebruikte en beschadigde boeken uit Frankrijk komen. Het is een grote voldoening voor haar dat er nu veel meer gebruik van wordt gemaakt.
∗
Munengo kan zijn moeilijheden niet onder woorden brengen. En het allerlaatst zal hij toegeven aan Evelien dat hij moelijkheden heeft. Hij schaamt zich, omdat Noliyanda hem heeft bedrogen en hij begint ongerust te worden dat zijn voorouders het hem kwalijk nemen dat hij Womg’bumi heeft verlaten. Of ze nemen wraak, omdat hij niet een vrouw van zijn stam heeft gekozen. Hij dacht dat hij zich al lang had bevrijd van de lastige tradities en taboes uit het primitieve dorp. En dat was ook zo, toen alles voorspoedig ging. Nu komen de harde regels en strenge voorschriften weer door zijn hoofd spoken, want hij heeft nog altijd geen kind van zichzelf. Het is Demba die voort zal leven in de twee jongens waar hij voor moet zorgen.
Om die onaangename gedachten van zich af te zetten werkt hij hard. Hij krijgt een betere positie en ze gaan in een groter en mooier huis wonen. Niet meer met een stookplaats buiten, maar een echte keuken, een douche- en wasruimte en een kinderkamer. Ze worden uitgenodigd bij alle ministers en ook bij zakenmensen en hij krijgt een auto, want hij moet veel op reis.
∗
Als Evelien denkt dat ze nu eindelijk toch een kind verwacht, vertelt ze het niet direct aan Munengo. De vertrouwelijke sfeer voor zo’n gesprek ontbreekt. Het kan nog mis gaan en ze weet niet eens zeker of hij er blij om zal zijn. Hij heeft al twee jongens.
Pas na de derde maand kan ze het niet langer uitstellen. Ze moet er mee voor de dag komen.
Op een avond, als hij wat vroeger thuis is en de jongetjes slapen, zegt ze:
“Munengo, leg dat boek eens weg. Ik moet je iets vertellen.”
Duim tussen de bladzijden.
“We krijgen een kind.”
“Evelien. Ik durfde dat niet meer te hopen.”
Hij gooit zijn boek op de tafel en ze merkt nu pas aan zijn stralende gezicht, hoe lang het is geleden dat hij haar zo aankeek, hoe ver ze de laatste tijd van elkaar afzijn geraakt.
“Ik wist niet dat je het zo graag wilde. Is het dat, wat je de laatste tijd dwars heeft gezeten? Ik dacht dat je Noliyanda miste.”
“Noliyanda? Nee, het is goed dat ze is weggegaan. Maar…Och wat maakt het uit. Ik ben er heel erg blij om, Evelien.”
“Het maakt wel uit. Veel voor mij. Als je zorgen hebt of ongelukkig bent, ben ik het ook.”
Munengo begint ongelovig te lachen. Wat een idee. Ze zal zijn problemen niet begrijpen. Hij snapt ze zelf niet eens. En nu, Evelien krijgt een kind. Er zijn geen problemen meer.
“Wanneer komt het kind?”
“Over vijf en een halve maand.”
“Al zo gauw? En ik heb er niets van gemerkt.”
“Je bent ook zo vaak niet thuis.”
Is het een verwijt? Munengo wil zijn boek alweer oppakken, maar hij bedenkt zich en hij lacht.
“Nu ben ik thuis.”
Er is weer ruimte om te praten.
“Munengo?”
“Ja.”
“Ik wil je iets vragen.”
Munengo gaat naast haar zitten, arm om haar heen.
“Misschien wil je geen antwoord geven. Dan is het ook goed.”
“Ja?”
“Kunnen we niet eens naar Womg’bumi gaan? We zijn er nooit meer geweest.”
“Waarom wil je daarheen, Evelien?”
“Ons kind moet alles krijgen wat het nodig heeft. Ook een echte naam. Félipe heeft nooit een naam gekregen en Noliyanda zei: ‘Jullie zijn niet echt getrouwd’ Ik wou graag eens alles in orde maken.”
“Wil jij dat? Ik dacht dat je niet in onze ceremoniën geloofde.”
“En ik dacht dat jij niet meer in Womg’bumi wilde komen.”
“Ik wil het wel en ik wil het niet.”
Ze heeft gelijk, Munengo weet het. In het begin had hij teveel moeite met de verandering van zijn positie. Demba met zijn bravour had te nadrukkelijk zijn plaats van troonopvolger overgenomen. Nu is Demba er niet meer, maar iedereen zal vragen naar zijn tweede vrouw en dan moet hij zeggen dat ze bij hem is weggelopen. Munengo heeft zich nooit op zijn status laten voorstaan, maar nu hij dat alles kwijt is ziet hij er toch wel erg tegen op om sommige dorpelingen te ontmoeten.
Evelien zegt: “Ik geloof misschien niet precies in de ceremoniën op de manier zoals het hoort, maar ik vind ze wel waardevol, ook voor de mensen daar. Je vader en moeder kunnen wel denken dat je hen niet meer wilt kennen.”
“Het is waar, Evelien. Een paar jaar geleden had ik genoeg van al die strenge stamgewoonten, maar ik denk er nu wat anders over. En ja, ik wil mijn moeder weer eens zien.”
∗
Ze zullen de reis naar Womg’bumi gaan maken. Evelien is er heel erg blij om.
Munengo’s auto brengt hen tot Mwaka, comfortabeler dan de gammele taxi’s, maar even langdurig en stoffig. Dan moeten ze verder lopen. Félipe wordt in zijn karretje boven op de tassen met geschenken gezet. Matimba loopt. Zolang hij kan. Daarna neemt Munengo Félipe op zijn schouders en mag Matimba rijden.
Terwijl ze in de ritselende stilte rustig voortstappen, begint Munengo te vertellen: bizarre sprookjes die hij zelf vroeger van zijn grootouders heeft gehoord.
Van het meisje dat met de python trouwde die haar had geroofd, van de kannibaal die een bijennest in zijn buidel vond in plaats van het gestolen kind en van de blinde vrouw die een ei uitbroedde. Het zijn spannende verhalen die niet altijd goed aflopen, net zo geheimzinnig als de beklemmende groene diepte van het woud waar ze doorheen trekken. Hij vertelt totdat Matimba’s hoofdje scheef wegzakt langs de zak rijst waar hij tegenaanzit.
Voordat ze in Womg’bumi zijn, wordt Matimba wakker gemaakt. Hij moet weer lopen en Félipe gaat in zijn karretje, want Munengo kan natuurlijk niet het dorp in gaan met een kind op zijn nek, terwijl zijn vrouw er naast loopt.
Weer is Yéré de eerste die hen ziet.
“Ah! Ayaha, Munengo! Kom kijk, wie gekomen is, Munengo is er weer!” Munengo had zich geen zorgen hoeven maken over zijn status. Het hele dorp loopt uit. De kinderen dansen en springen om hen heen, de mannen kijken nieuwsgierig en de vrouwen lachen. Zelfs Evelien heeft het gevoel dat ze thuiskomt.
Alles loopt nu automatisch volgens de regels, eerst gaat Munengo alleen naar Ngunza. Een zwangere jonge vrouw haalt een kalebas met palmwijn en pas later krijgen Evelien en de kinderen wat te drinken.
Er wordt een woning voor hen ontruimd en als de zon onder is begint er een feestmaaltijd voor de mannen.
Ngunza gedraagt zich alsof hij tien jaar jonger is en zo ziet hij er ook uit. Hij heeft dan ook sinds de dood van Demba drie vrouwen die hem vertroetelen.
Munengo is al bang dat zijn vader erop rekent dat hij voorgoed is thuisgekomen, maar het blijkt dat Womg’bumi niet zo afgelegen is, dat er nooit nieuws uit de hoofdstad binnenkomt. Het vertrek van Noliyanda is bekend en er wordt niet over gesproken. Waar wel iedereen vol van is: Munengo wordt minister. Dat is nog eens wat anders dan hoofd van een dorp.
“Het is niet waar,” zegt Munengo, “Ik weet er zelf niets van.”
Maar: ja, het is wel waar: Siofok heeft het in Mwaka gehoord van de postman en die heeft het van zijn neef in Oudougoangi en die…Zie je Munengo, Het moet dus wel waar zijn.
Evelien hoort het van de vrouwen.
“Hoe is het om de vrouw van een minister te zijn?”
“Dat ben ik helemaal niet.”
“Haha, wel waar. Gaan jullie in het paleis wonen?”
“In het paleis zijn alleen bureaus, werkplaatsen voor de president en zijn medewerkers.”
“De president hoeft toch niet te werken? Wat is hij voor een man?”
“Ik weet het niet,” zegt Evelien, “ik ken hem niet.”
“Heb je hem nog nooit gezien?”
“O ja, ik heb een paar keer bij hem gegeten. Hij doet heel vriendelijk, maar ik denk dat zelfs zijn eigen vrouw hem niet kent.”
Daarover beginnen de vrouwen druk en ongelovig te praten. Evelien zit stil na te denken. Munengo minister? Hoe komen ze erbij. Het kan toch niet waar zijn? Hij heeft er nooit iets van gezegd.
Het is het eerste waar Evelien naar vraagt, als ze samen alleen zijn.
“Ze zeggen dat je minister wordt, is dat waar?”
“Natuurlijk niet. Er worden alleen maar ministers benoemd uit de stam van de president.”
“Hoe komen ze er dan bij?”
Munengo weet het niet en het kan hem niet schelen ook, maar Evelien zegt:
“Je bent altijd hun held geweest. Daarom geloven ze onvoorwaardelijk zo’n gerucht.”
“Het doet mij heel veel goed, Evelien, dat ik weer geaccepteerd ben. Ik heb dat aan jou te danken.”
We hebben het weer goed samen, denkt Evelien. Zouden die ceremonieën nog wel nodig zijn? Nu ze eenmaal hier is ziet ze er erg tegenop.
∗
Ngunza is niets ouder geworden, Yahi wel. De volgende ochtend zit ze voor haar huisje als een vleermuis in een hoopje as, grauwer en kleiner dan ooit. Met een grijs handje licht ze haar linker ooglid op om Matimba en Félipe beter te kunnen bekijken en ze mummelt iets onhoorbaars tegen Evelien. Die zegt later tegen Munengo:
“Ik weet niet zeker meer, of ik het wel wil, die rituelen. Ik vind Yahi nu wel heel verschrikkelijk eng.”
“Yahi is niet kwaad, als je haar in haar waarde laat.”
“Yéré vertelde dat ze voor het ritueel bij Vamba’s dood een medicijnman uit Mwaka hebben laten komen. Omdat ze zo oud en warrig is geworden.”
“Wij kunnen dat niet doen,” zegt Munengo.
Evelien begrijpt dat wel, maar: “En ze is ook zo vreselijk vies. Ons mooie Féliepje.”
“Hij mag van jou altijd met water en modder spelen.”
Munengo heeft nog steeds een ander idee over vies dan Evelien. Gelukkig werkt Yahi nogal veel met vuur, daardoor steriliseert ze haar bloederige brouwsels misschien.
Yahi is zeer vereerd dat de voorouders door haar betrokken zullen worden bij het voortbestaan van de stam. Ze gaat druk en rommelig aan de slag met geurig hout, zorgvuldig geselecteerde hoopjes rijst en weerbarstige magere hanen.
Terwijl Yahi tijdens de voorbereidingen bedrijvig heen en weer scharrelt tussen haar huisje en het vuur gebeurt er iets. Ze trapt per ongeluk op een klein zwart kussentje. Het barst en er loopt een hoopje zand uit. Yahi blijft er even verbijsterd naar kijken.
Eindeloos veel kracht heeft ze aan dat ding besteed. In het begin met alle venijn die ze op kon brengen, later werktuigelijk als één van de vele geregelde plichten tot heil van het dorp. Toen Demba stierf en Vamba uit de boom viel heeft ze het harde kussentje nog eens opnieuw met offerbloed bestreken en vervloekt. Maar de laatste tijd kan ze zich niet meer zo goed concentreren en nu is het ding kapot.
Zou het misschien genoeg zijn geweest? Waarschijnlijk is die witman allang dood.
Yahi gelooft dat de voorouders nu eindelijk tevreden zijn, want Munengo is teruggekomen. De witte vrouw draagt een kind en ze zal worden ingewijd. Nu zullen de jonge mannen niet meer sterven. Allemaal dankzij haar inspanningen. Tevreden schopt ze het lege kattevel in het vuur. Dan bezemt ze met nijdige streekjes de restjes aarde die eruit gelopen zijn er achteraan, en tenslotte trekt ze met haar spinnige vingertjes aan het ooglid dat het niet meer doet om zeker te zijn dat er niets is blijven liggen.
∗
Félipe protesteert heftig als het hanebloed over zijn hoofd wordt gegooid, maar Matimba vindt alles prachtig. Hij is zelfs een beetje jaloers, want Félipe krijgt een nieuwe naam. Hij zal in het vervolg Aho heten, maar het is beter die naam nog niet te gebruiken, want het is een prinsennaam. Aho zal ongetwijfeld later een prins zijn, maar hij moet het zelf eerst nog waar maken.
Grote stukken wild liggen te sissen en te sudderen op stenen naast het vuur. Er wordt wijn gedronken en feest gevierd. En de volgende dag moeten de mannen alweer op jacht, want over een paar dagen zal alles nog eens gebeuren. Dan wordt het huwelijk bevestigd van Munengo en Evelien.
Evelien ondergaat dapper alle manipulaties. Ze wordt uitgekleed, gewassen en van top tot teen ingevet door giechelende vrouwen. Ze moet heel lang heel stil zitten, terwijl er om haar heen steeds wilder en uitzinniger wordt gedrumd en gedanst. Het is al diep in de nacht als ze eindelijk met Munengo alleen is en pas nu is ze volledig zijn vrouw, want al zijn voorouders van ver in het verleden hebben kennis met haar gemaakt.
Na het feest blijven ze nog een dag in Womg’bumi. Dan pakt Munengo de geschenken in en gaan ze weer op weg naar huis.
Een grote groep dorpelingen loopt mee door het woud naar Mwaka. Ze spelen onderweg op rietfluiten en besnaarde kalebassen. Fodé en zijn vrienden maken ongelooflijk hoge sprongen en meisjes mogen om de beurt de kinderen dragen: Matimba en Félipe die nu Aho heet.
Tenslotte wordt in Mwaka de auto bewonderd. En nu is iedereen meer dan ooit overtuigd dat Munengo één van de belangrijkste mannen van het land is geworden. Minister. Wat dat eigenlijk inhoudt weet niemand in Womg’bumi precies, maar iedereen is tevreden, want er is eindelijk orde op zaken gesteld. Toen Munengo niet zijn vader wilde opvolgen, toen Demba stierf, ging het slecht met Womg’bumi. Maar nu heeft Munengo het goed gemaakt en nu hij een zo belangrijk persoon in het land is geworden, veel hoger dan een gewoon dorpshoofd, deelt Womg’bumi in die status. Daarom wil iedereen zo graag geloven wat Siofok over hem heeft verteld.
Het leven herneemt zijn gewone gang. De mannen prutsen geduldig aan hun bogen en speren, ze doen spelletjes en ze vangen lekkere vette marmotten. De vrouwen zwoegen op het land, ze stoken en stoven en daarna haasten ze zich naar het vrouwenhuis, want het is al weer gauw volle maan.
∗
De kleine meisjes die niet door hun moeder aan het werk zijn gezet, hangen rond bij Yahi’s huisje. Ze weten dat het tijd is om naar de heilige boom te gaan. Maar Yahi is er nog niet aan toe. Ze loopt in kringetjes rond, op het plein voor het mannenhuis waar de offervuren zijn gestookt, in haar huisje, om haar huisje en dan weer een eindje het bos in. Yahi is haar kussentje kwijt. Ze heeft het zelf laten verbranden, maar dat weet ze niet meer.
Jarenlang had ze de gewoonte er elke dag om vier uur een poosje mee te toveren en nu kan ze niet verder gaan met haar plichten voordat ze met deze taak klaar is. Wie heeft het zwarte kattevel weggenomen?
Kan de witte vrouw het gedaan hebben? Er was een verband, maar hoe het in elkaar zat is ze vergeten. Yahi wordt paniekerig. Haar hersenen werken niet goed meer en haar ogen ook niet. Ze moet…ze moet…ze moet…en ze weet het niet. Het is weg, wat is er ook weer weg?
“Weg!” zegt ze tegen de kleine meisjes, “Ga weg. Ik moet gaan zoeken.”
De kinderen hollen alle kanten op en Yahi schuifelt het bos in, krom, scheef, met een hand bij het slappe ooglid en de andere tegen haar been aangedrukt, want dat been doet het ook niet meer zo best.
Yahi komt niet terug. Al na een uur beginnen Yéré en Ndumbe te fluisteren. Tegen de avond weet het hele dorp: Yahi is niet thuisgekomen. Moeten we haar gaan zoeken? In het heilige bos? In het donker? Niemand waagt het.
∗
Yahi is heel oud. Haar tijd is gekomen. De voorouders hebben haar gehaald, daar mogen levende mensen zich niet mee bemoeien. Precies op het plekje waar lang geleden Munengo en Evelien elkaar hebben gevonden, is ze over een verraderlijke taaie liaan gestruikeld die daar tussen de geknakte stengels is opgeschoten. Het spuitje van Frits ligt er nog, bedekt met een dikke laag rottende oerwoudresten en daar ligt nu ook het voze lijkje van de oude heks. Hoe lang ze nog heeft geleefd met haar gebroken been, zal niemand ooit weten. Het zal niet lang duren, dan is er niets meer van haar over.
Nu moeten de vrouwen zelf hun maandrank bereiden. Ze doen hun best alles net zo te doen als Yahi, maar niemand weet precies wat er allemaal in moet. Het smaakt niet slecht, maar wel anders en de liederen die ze zingen klinken ook anders.
Ze zingen het afscheid:
“O oho ojoö, de geesten hebben haar meegenomen.
O ho ojoö, ze hebben haar gedragen.
Yahi, je bent met de geesten meegegaan.
We kunnen je niet meer zien.
Ojoö, o ho Yahi jo. O oijo.”
∗
Deze keer gaan er geen mannen het bos in en de vrouwen lopen rustig naar huis over het paadje, want niemand wil graag de geest van Yahi ontmoeten.
∗
De tovenaar uit Mwaka komt een ritueel houden. Hij brengt offers opdat de zielen die al eerder zijn gegaan Yahi zullen helpen bij haar reis in de andere wereld. En later wordt aan de voorouders gevraagd een opvolger aan te wijzen.
Eerst de hoofdman, daarna de oudsten, steeds meer mannen stellen de vraag en wie aan de beurt is, timmert daarbij een stok in de grond. Er staan al veel stokken. Iedereen die deelneemt, moet een witte doek dragen. De drums beginnen te spreken. Dansende voeten kletsen in modder van aarde en kippebloed en twee, drie, vier vrouwen raken in diepe trance. Met geleende stemmen noemen ze de naam van degeen die priester moet worden.
Tot zijn grote ontzetting is het Fodé. Hij loopt weg, hij wil niet, hij is bang. Zijn moeder vindt hem jankend in een hoekje in haar hut.
“Fodé, mijn zoon. Je bent gekozen. Het is een eer. Waarom kruip je weg?”
“Ik kan niet. Ik ben slecht. De goden hebben zich zeker vergist.”
Goden kunnen beledigd zijn en gemeen, maar ze vergissen zich nooit. En als je ze beledigt, hangt niet alleen jezelf, maar ook de hele gemeenschap een hoop narigheid boven het hoofd. Fodé heeft geen kans zich aan zijn lot te onttrekken. Hij moet met de tovenaar uit Mwaka mee. Die zal hem voorbereiden op zijn taak. En dan moet hij een jaar alleen in het oerwoud leven, want zo zal hij de geesten en hun wereld leren kennen. Geen wonder dat de jongen er tegenop ziet.
∗
Fodé is een man, nog maar sinds een paar maanden, en een priester is hij nog lang niet, maar zelfs als hij helemaal is ingewijd, zal hij in geen geval de drank voor de koppendans mogen bereiden. Dat mag alleen een vrouw doen. Van nu af aan zullen de vrouwen het zelf moeten klaarspelen.
Ze hebben allemaal Yahi moeten helpen toen ze nog kleine meisjes waren, Yéré heeft haar talloze malen bezig gezien en Ndumbe onderneemt een reis naar het dorp van de kruidenvrouw Kanyisile. Het maankruid is niet gemakkelijk te vinden, maar haast iedereen heeft het wel eens gezien. En de maangodin is misschien ver en vaag, maar niet zo hard en onwrikbaar als andere goden. Ze is tevreden met stille lichtjes, fijne straaltjes geurige gele wijn rondom de oude baobab en helle dunne vrouwenstemmen die in de bleke nacht uit wentelende koppen omhoog stijgen.
Als de voeten dansen onder de heilige boom en mistige geesten in de koppen dalen zal haar zachte schijn diep in de donkere warme moederbuiken het bloed verbergen in een vochtig vliezig ei.