Thuis vat Evelien onmiddellijk haar oude gewoonten weer op van voor de reis naar Tirol: laat opstaan, eindeloos muziek draaien, nu uitsluitend Afrikaans, en zo veel mogelijk de zorgen en adviezen van mammie ontlopen. Ze weet een ding zeker: ze wil, hoe dan ook, naar Afrika, maar verder dan vage ideeën: ontwikkelingswerk, Afrikaans studeren, reisleidster worden, komt ze niet. Ze weet best dat de apathie terugkomt als ze niets onderneemt, maar het is makkelijker lui in bed over Demba te dromen dan een duidelijk plan te maken en ze durft de confrontatie met haar ouders nog niet aan. Plotseling komt het er toch van.
“Je moet eens wat meer regelmaat in je leven zien te brengen,” heeft mammie gezegd. En pappie informeert voorzichtig:
“Heb je eigenlijk al eens over je toekomst gedacht, Evelien?”
Evelien haalt diep adem.
“Als jullie het goed vinden, wil ik een andere studie gaan doen.”
“Ja?”
“Afrikaanse talen.”
“A…? Maar kind, dat is natuurlijk een bevlieging. Je moet er eerst nog maar eens heel goed over nadenken. Wat denk je ermee te bereiken? Ik bedoel: doe je het alleen voor de aardigheid of heb je ook nog kans op een baan.”
“Meer dan met Frans, mam.”
“Hm, net iets voor jou. De ene mislukking is nog niet achter de rug, of je stort je halsoverkop in de volgende. Ik heb het al gezegd, maar ik herhaal het: Je moet er eerst nog maar eens over nadenken.”
“Je moet zelf beter nadenken, voordatje nare dingen tegen me zegt.”
Evelien draaft de trap op. Het is gemeen, gemeen, gemeen. Ze doen net alsof ze het gisteren bedacht heeft, of ze twee jaar is en de maan wil hebben. En dan begint ze toch te huilen, want het is weer helemaal fout gegaan. Ze had haar ouders willen overtuigen, hoe belangrijk het zou zijn, als ze er eerst eens ging kijken, voordat ze aan de studie begon. Maar nee, ze is nog niet uitgepraat of haar plan, nee, haar ideaal, haar hele toekomst, wordt van de tafel geveegd. Waarom, waarom moet mammie haar altijd zo afkatten. Het zou best eens kunnen dat ze er uiteindelijk toch mee accoord gaat. Zo ging het ook toen ze aan haar Franse studie begon.
“Ik vind het een dwaas idee,” heeft ze gezegd, “je begint maar hier in Nederland. Als je wat ouder bent, zullen we wel eens over Frankrijk praten.”
Natuurlijk ben ik daarom helemaal naar Grenoble gegaan, bedenkt ze, om van mammie af te zijn. Zo ver mogelijk weg, Parijs had ook gekund. Wacht maar, ik ga toch naar Afrika. En dan neemt Evelien een dapper besluit. Pappie heeft haar wat geld gegeven toen ze meeging naar Oostenrijk, maar ze hoeft er niet op te rekenen dat hij een reis naar Afrika voor haar zal betalen. Ze zal het zelf moeten oplossen: werk zoeken. ‘s-Zomers hebben ze in de restaurants aan de kust altijd extra bediening nodig. In de schoolvacanties heeft ze dat ook wel eens gedaan en dat verdiende best goed.
Het lukt haar een baantje te vinden bij hotel restaurant Zonneduin en ze begint meteen. Elke dag fietst ze heen en weer en meestal komt ze pas midden in de nacht weer thuis. Zelfs op mammies verjaardag als de familie Brunei uit Echel komt, is ze bijna de hele dag afwezig.
“Ze is wel veranderd,” zegt mammie tegen Rozemarie, “Ik ben blij dat ze nu tenminste bezig is, maar ze zal toch echt eens aan haar toekomst moeten gaan denken. Dit moet niet te lang duren.”
∗
Rozemarie trekt haar conclusies. Evelien, werken en geld verdienen? Ze wil natuurlijk achter die zwarte vriend aan. Het is de vraag of het haar lukt, want mammie laat haar vast niet gaan. Gelijk heeft ze, maar aan de andere kant…Het zou eigenlijk helemaal niet zo gek zijn. Laat ze maar eens zien, hoe die mensen met hun vrouwen omgaan. Geen betere methode om haar te genezen. En ze hoeft niet alleen, want Rozemarie wil ook wel. Kan ze mooi een oogje in het zeil houden. Thuis begint ze erover:
“Wat denk jij, Frits,” vraagt ze. “Zou die reis nog doorgaan?”
“Welke reis moet er doorgaan?”
“De reis naar Afrika. Onderweg uit Tirol naar huis hebben we het min of meer afgesproken, weet je wel? Lydia zou meegaan en Engelbert ook.”
“O dat? Nee, natuurlijk niet. Altijd als je kennissen krijgt op reis, volgen er afspraken, maar ik heb nog nooit meegemaakt dat er iets van die contacten terechtkwam.”
“Ik kreeg de indruk dat zelfs Lies er wel zin in had.”
“Ha, en jij zeker ook?”
“Nou…Ja.”
“Later Roos, als onze kinderen groot zijn.”
Rozemarie is veel alleen, want Frits heeft een drukke praktijk. Maar ze heeft gelukkig haar eigen telefoon. Lies was van plan naar Womg’bumi te gaan. Ze zal eens een praatje met haar maken. Lies Liefferink zit op een rechte stoel aan tafel met een stapel schriften. Zachtjes speelt de radio. Telefoon. Ze schuift de schriften recht als blokken en legt haar rode balpen ernaast.
“Met juffrouw Liefferink.”
“Met Rozemarie. Lies, heb je het druk? Ik heb een vraag.”
“Het gaat wel. Zeg het maar.”
“Ben jij nog steeds van plan naar Afrika te gaan?”
“Ik weet het niet. Jij? Ik dacht dat je er niets voor voelde.”
“Eerst niet, maar ik heb het idee dat Evelien wil gaan en dan lijkt het me nuttig als wij erbij zijn.”
“O ja, dat zal vast nuttig zijn.” Leuk voor Evelien, denkt Lies.
“Heb je het er nog wel eens over gehad met de anderen? Weet je, ik krijg er steeds meer zin in. We zijn nog nooit in een tropisch land geweest en dit is een unieke kans om het primitieve leven daar van dichtbij mee te maken. Maar Frits ging er niet zo enthousiast op in. Daarom probeer ik nu of het ook van een andere kant kan komen, snap je?”
“Ja, ik snap het.”
Rozemarie is even stil. Het gesprek loopt niet zo vlot als ze gehoopt had.
“Hannejetje had zes fouten,” zegt Lies.
“Begrijpt ze het niet?”
“Ze begrijpt het uitstekend, maar ze is te gauw afgeleid. Je moet het haar maar eens zeggen. Ze vat het te gemakkelijk op.”
“Goed, ik zal het doen. Dag.”
Lies gaat terug naar de tafel. Laat Rozemarie haar eigen zaakjes opknappen, verwend mens. Ze pakt de rode balpen weer op.
Rozemarie loopt rond op een schoen. Waar is de andere? Onder een kussen, ze zat erop. Hannejetje had zes fouten. Ze vat het te gemakkelijk op. Wat is het nog maar kort geleden dat ze met volle overgave zesjes zat te tekenen. En nog moeilijker, tweetjes. “Kijk eens, mamma, wat een mooie twee.” En ze was zo gelukkig toen ze jaap kon schrijven: aap jaap. De ontdekking dat jaap Jaap was. Heeft ze er nu al geen plezier meer in? En ligt dat aan haar of heeft Lies aan teveel kindertjes aap, jaap en tweetjes geleerd om er nog enige geestdrift aan mee te geven? Lief klein Hannejetje, zes fouten. Hoeveel had ze dan eigenlijk goed? Afrika slipt weg uit Rozemaries gedachten.
∗
Lydia Vedders weegt koekjes af. Ook al heeft ze een goedbetaalde baan bij een bouwbedrijf, zaterdags moet ze helpen in de winkel.
“Wie is er aan de beurt?”
Een magere jongen met een blond geplakt kuifje.
“Ha Jootj…Johannes. Hoe is het met jou? Wat mag het zijn?”
“Eh, Lydia. Geef maar zo’n koek. Ik wou weten, of je thuis was.”
“Ik ben thuis, zoals je ziet. Dat is eenvijfenzeventig.”
Johannes grabbelt in een portemonnaie. “Je hebt het zeker druk.”
“Nogal ja. Heb je iets bijzonders te vertellen. Zal ik je opbellen, als ik klaar ben?”
“Ik kom liever terug. Hoe laat?”
Vooruit dan maar, denkt Lydia, daar gaat mijn zaterdagavond. Opruimen, winkel boenen, afwassen en op de koop toe: Jootje. “Om half acht ben ik klaar.”
Klokslag half acht staat hij voor de deur.
“Het gaat over die reis naar Afrika. Womg’bumi, weet je wel? Ik heb het allemaal uitgezocht. En omdat jij er ook heen wou gaan, dacht ik, misschien, als jij het niet gek vindt, of misschien vind je het vervelend, dan moet je het maar zeggen. Nou ja, ik dacht, we kunnen net zo goed samen gaan, want ik heb nog nooit gevlogen en ik ken geen Frans en zo.”
“O, ik heb er eigenlijk niet meer aan gedacht.”
“Ik wel, ik heb ervoor gespaard. Soms speel ik op bruiloften en zo. Ik doe het vast en zeker. Juffrouw Liefferink is ook uitgenodigd, dat weet ik en Evelien was van plan die Félipe op te zoeken, maar waar zij woont, weet ik niet en ik dacht: ik begin maar bij jou. Horen of je het misschien niet vervelend vindt of zo.”
“Ik vind het een prima idee, Johannes en ik heb best zin om mee te gaan. Aangenomen dat ik het betalen kan.”
“Het is een eind weg, natuurlijk, maar ze zeggen dat daar alles nogal goedkoop is.”
Johannes heeft zich goed voorbereid. Lydia bladert in folders en reisgidsen. Ze ziet groene wouden en blauwe meren, panters, palmen, papagaaien. Jonge vrouwen met blote borsten dragen een schaal met vissen op hun hoofd.
“Zou het er echt zo uitzien?”
“Nee. Dit zijn dure safarireizen. Wij gaan de rimboe in. Dat is nog veel mooier. Maar ze hebben er geen plaatjes van.”
“Ben je al bij Lies geweest en bij Engelbert?”
“Dat durf ik niet zo goed.”
“Haha, echt Jootje hoor. En je durft wel alleen naar Afrika te gaan als je niemand mee krijgt?”
“Dat is heel wat anders.”
“Zeker weten,” zegt Lydia.
Jootje pakt zijn spullen bij elkaar, maar dan zegt Lydia toch: “Loop het rijtje maar af, Johannes. Mij heb je.”
∗
Johannes Roeterdink heeft het gevoel dat hij een kous op zijn kop heeft. Al zijn moed had hij nodig om met zijn voorstel naar Lydia te gaan en nu moet hij het rijtje aflopen, makkelijk praten. In gedachten gaat hij het rijtje na. De dokter, daar durft hij alvast nooit naar toe. Hij is in staat er met een doos pillen vandaan te gaan zonder een woord over Afrika te hebben gezegd. De schooljuffrouw geeft hem het gevoel dat hij zijn vinger op moet steken, als hij haar iets wil vragen. Dan is er die meneer Winsloo die zo donker uit zijn ogen kijkt. En hij woont in zo’n deftig huis dat hij er nauwelijks durft aan te bellen. Engelbert lijkt hem tenslotte het minst afschrikwekkend. Jootje zet zijn scootertje onder een grote bruine beuk en trekt aan de klingelbel van het deftige huis in de schaduw daarachter. Engelbert doet zelf open. Hij strijkt met een lange hand over zijn dunne haar.
“Ah, hallo.”
Met veel misschienen en enzo’s komt de jongen met zijn voorstel. De reis!
“Ach ja,” zegt Engelbert, “dat is waar ook. Het was me een beetje ontschoten. Kom er in.”
En weer gaat het precies zoals bij Lydia. Als er meer liefhebbers zijn wil meneer Winsloo ook wel mee. “Ik hoor het dan wel van je, eh…hè?”
“Johannes,” zegt hij hardop, als de zware voordeur is dichtgevallen. “Je moest niet Jootje zeggen maar Johannes.”
De juiste naam was hem even ontschoten, niet de reis. Engelbert stapt naar het zijkamertje. Daar staat zijn bureau, een angstaanjagend meubel met honderd laden. Hij haalt een dikke envelop met papieren te voorschijn, ongeveer dezelfde folders die Jootje heeft verzameld. Ze liggen al een paar weken min of meer verstopt tussen een rommelige stapel tijdschriften. Zo nu en dan haalt hij ze eruit. Sinds Körnerstachelturm wil Engelbert niets liever dan Afrika zien, maar het initiatief ervoor moet van iemand anders komen, al is het maar van zo’n onwaarschijnlijk iemand als Jootje. Gelukkig ontmoet hij dan, heel toevallig, Rozemarie. En zij begint er zelf over.
“We moeten gauw een afspraak maken, Engelbert. Als we te lang wachten, zijn die jongens daar ons vergeten.”
∗
Johannes vat moed en gaat naar de schooljuffrouw. Zij is veel aardiger dan ze lijkt. Ze schenkt thee en ze bestudeert zorgvuldig zijn papieren, maar ze stelt wel erg veel vragen. Hij krijgt de opdracht een lijstje te maken van de prijzen.
“Een overzichtelijke lijst, waarin de verschillende mogelijkheden tegenover elkaar staan. Ik weet zeker dat je dat voor elkaar krijgt, Johannes. En dan moeten we dat maar eens aan de anderen voorleggen. Als het in de schoolvakantie kan plaatsvinden, doe ik in elk geval mee. Met een groepsreis wel te verstaan.”
“Dag juffrouw, bedankt voor de thee.” Hij denkt: een groepsreis, hoe grote groep zou ze bedoelen? Het komt niet bij hem op, dat juffrouw Liefferink zich alleen wil toevertrouwen aan een ervaren gids, die al vijftig keer eerder in dat griezelige land is geweest en die alle mogelijke en onmogelijke gevaren kan voorzien.
Johannes bewaart de dokter met zijn mooie mevrouw voor een volgende keer. Maar voordat hij opnieuw de tocht naar Echel onderneemt vanuit Loorde waar hij woont, krijgt hij een telefoontje van Lydia:
“Het was een geweldig idee van je, Jo. Ik sprak toevallig Rozemarie. Zij voelt ook veel voor een reis naar Afrika en ze denkt dat ze Frits en Evelien wel meekrijgt. We gaan woensdagavond praten bij Engelbert thuis. Kom je met je spullen?”
∗
Nu wordt het hoog tijd. Rozemarie moet haar Frits zover zien te krijgen.
“Denk nou even na, Frits. Het is juist nu een gunstige tijd, niet als de kinderen groot zijn, want dan willen ze mee en het kost ons drie keer zoveel geld. En die jongens uit Wong’bumi hebben gezegd dat we welkom zijn. Zo’n kans krijg je nooit weer. Iedereen maakt een wildsafari, maar dit wordt een bezoek aan echte mensen.”
“Niet iedereen maakt een wild-safari.”
“Je weet wel wat ik bedoel. Zo’n foto-expeditie kan altijd nog, maar het volgend jaar zijn die mensen uit Wong’bumi ons vergeten.”
“Je weet niet wat voor land dat is, Rozemarie. Er is van alles aan de hand in Afrika. Voor je het weet, zit je in een revolutie.”
“Daar niet. Gondom is een rustig klein staatje. Engelbert heeft dat uitgezocht.”
“Je hebt het er al met hem over gehad?”
“Ja, en met Lydia. Zij gaat ook mee en Jootje. Wij moeten dus eigenlijk wel.”
Frits begint te lachen. “Ik begrijp het. We moeten. Goed, laat Engelbert het dan verder maar uitzoeken, maar bedenk wel, Roos: ik zeg niet bij voorbaat: ja. Het moet echt veilig zijn en niet waanzinnig duur.”
Rozemarie belt meteen naar Smokkelersgat: “Evelien, zie je kans aanstaande woensdag naar ons toe te komen? De mensen van onze dansgroep die in het hotel in de bergen hebben gelogeerd denken erover de zwarte jongens te gaan bezoeken. Woensdagavond praten we daarover bij Engelbert.”
Ja hoor, Evelien ziet wel kans.
∗
Engelbert ontvangt zijn gasten in de salon. Hij heeft de haard aangemaakt, want het is er altijd kil. Een enorme glazen serre die tegen de Zuidkant is aangebouwd ligt volledig in de schaduw van hoge bomen. Alleen in gloeiend hete zomers is het er aangenaam en in de winter is de hoge tochtige ruimte helemaal een verschrikking met de brede erker op het Westen. Elke windvlaag laat de ruiten rammelen. Ze gebruiken de salon dan ook uitsluitend bij speciale gelegenheden. Frits die toch nogal eens bij Engelbert aankomt, kijkt met verbazing om zich heen. In deze kamer is hij nooit geweest. De beige gordijnen hangen tot op de grond. Er zijn kilometers van. Een Chinees kleed bedekt haast de hele vloer. Het is prachtig van kleur, blauw en ivoor. De stoelen zijn nog lichter dan de gordijnen, gebouwd voor tweehonderdponders. Een antieke schrijftafel, een heel bijzondere kast, twee schilderijen van een statig echtpaar. Hij vond het altijd nogal sjofel bij de Winsloos. Wie van de twee zou dat allemaal hebben meegebracht? Door, de vrouw van Engelbert, ziet er deze keer ook heel behoorlijk uit. Hij ziet haar eigenlijk altijd in een oude broek in de tuin. En hij kent haar al zes jaar. Of nee, blijkbaar kent hij haar helemaal niet.
Door is niet gewend de vergaderingen bij te wonen die Engelbert een enkele keer thuis belegt. Ze heeft haar eigen interesses, voornamelijk de tuin, en meestal haar eigen vakanties: in de verschillende jaargetijden een weekje naar Engeland. Deze keer heeft Engelbert haar gevraagd erbij te zijn.
“Een bijeenkomst met de boerendansers? Dat is toch niets voor mij?”
“Het gaat nu niet over dansen. Het gaat over een reis naar Afrika. Dat lijkt me wel iets voor jou.”
Ze zegt niets meer. Ook niet tijdens de vergadering. Ze loopt heen en weer met koffie en ze luistert naar het gekrakeel. Van tevoren was er al in zoverre overeenstemming, dat niemand niet mee wilde, maar iedereen had iets anders in zijn hoofd, voordat duidelijk was, of en hoe het zou kunnen.
“Hoe denk je erover, Door?” vraagt Engelbert achteraf.
“Jullie hebben niets besloten.”
“Zo gaat het meestal. Ik maak nu een plan en dat keuren ze goed.”
“Jij maakt een plan.”
“Doe je mee?”
“Ik weet het niet. Het land wil ik dolgraag zien, maar een reis met dit gezelschap…”
“Ze zijn echt heel aardig. Ik zou het zo leuk vinden, als je eens meedeed.”
“Zou jij dat leuk vinden? Ik dacht dat je veel meer plezier had zonder mij.”
∗
De Brunels brengen Lies Liefferink naar huis.
“Komen jullie nog even binnen?”
“Nee Lies. Het is te laat. Jammer.”
Maar thuis vindt Frits het niet te laat om nog een fles wijn open te maken. Lang en lui laat hij zich neer in de diepte van zijn stoel.
“Nou Evelien, ben je tevreden?”
Evelien heeft alles zwijgend aangehoord.
“Ik heb er niets van begrepen. Gaan we nou of gaan we niet?”
“We gaan wel. Laat dat maar aan Engelbert over.”
“Maar Lies wil een gids, Lydia wil de goedkope reis en jullie de dure. Van Jootje moeten we met elkaar een gitaar voor die jongens kopen en ik wil niet met volle maan, want dat hebben ze duidelijk gezegd. Dat moest niet.”
“Dat is toch hun bijgeloof, Evelien,” zegt Rozemarie. “Wij hebben daar niets mee te maken.”
“Wel. Als je hun gast bent, houd je rekening met hun geloof.”
“Als dat moet, kunnen we wel thuisblijven. Hun geloof, wat weet je ervan?”
“Wat ze hebben gezegd: niet met volle maan.”
Rozemarie kiest een ander onderwerp.
“Het is al twaalf uur geweest. We hadden net zo goed nog even met Lies mee kunnen gaan.”
“Ik vind Lies niet zo leuk,” zegt Evelien.
“Dat is ze ook niet,” zegt Rozemarie. “Ik moet altijd mijn best doen dat niet te laten merken. Daarom probeer ik juist aardig te zijn.”
Ze gaat brokken kaas snijden. Frits zakt nog dieper in zijn stoel. Lekkere stoel, lekkere wijn. Lekker luisteren naar het gekibbel van Rozemarietje en Evelien. Wat een geluk dat hij niet bij Lies op die vierkante bank zit met een wijn die net iets te zoet is, of te zuur en in elk geval te koud.
“Lekkere kaas Roos, niet te scherp, niet te zout.”