Tien

In Echel is Frits alweer aan de dagelijkse routine gewend. Hij begint aan zijn spreekuur en bekijkt het lijstje met afspraken. Het zijn weer bijna allemaal vrouwen. Hij ziet tot zijn verbazing dat Lies erop staat. Ze is nooit ziek.

“Waarom heb je juffrouw Liefferink een dubbele tijd gegeven?” vraagt hij aan zijn assisitente.

“Ze was zo ongerust en opgewonden. Ik dacht dat er misschien lang gepraat moest worden.”

“Goed. Ik zet me schrap.”

Hij drukt op het knopje van de bel. Eerste patiënt.

Lies ziet er niet ongerust of opgewonden uit, maar een beetje saai, zoals altijd. Ze heeft moeite niet te laten blijken, hoe moeilijk ze het vindt nu als patiënt tegenover hem te zitten. Frits schakelt vlot over naar zijn doktersrol.

“Dag Lies, kan ik je ergens mee helpen?”

“Er is zoiets raars, Frits.”

Frits wacht af.

“Ik ben iets kwijtgeraakt.”

“Ja?”

“Het was…het zag eruit als een ei. Een week roze ei en ik ben me lam geschrokken.”

“Dat kan ik me voorstellen. Hoe ben je dat ei kwijtgeraakt?”

“In de wc.”

“Ik bedoel: zat het bij de ontlasting of…”

“Nee nee, helemaal niet. Ik had ongesteld moeten worden, maar het kwam niet. Pas drie dagen later gebeurde het. Maar het kan niet een abortus geweest zijn. Onmogelijk. Ik…Ik heb me vreselijk ongerust gemaakt. Frits, wat kan het zijn?”

“Heb je het nog, dat ei?”

“Nee natuurlijk niet.”

“O jammer. Ik had het kunnen nakijken. Heb je pijn gehad? Veel bloed verloren?”

“Helemaal niets.”

“Niets? Hoe groot was dat ding?”

“Een ei, eigenlijk was het wel tamelijk groot voor een ei.”

Frits Brunei kent het verschijnsel niet. Drie dagen over tijd en dan zo’n ding. Merkwaardig. Tijdens het onderzoek is ze erg gespannen, hij voelt niets ongewoons in haar buik.

“Denk je dat het iets te maken kan hebben met onze reis naar Afrika?” vraagt ze.

“Ik kan het me nauwelijks voorstellen, maar ik wil er wel een tropenarts over raadplegen. Aan de andere kant: Lies, je bent jong en gezond. Voorlopig is er geen enkele reden om bezorgd te zijn. Wacht het even af. Je kunt een afspraak maken voor over een dag of tien. Tenzij je meer eieren kwijtraakt natuurlijk. En die moet je dan niet wegspoelen, maar meteen hier brengen.”

“Ja. Dankjewel, Frits.”

Juffrouw Liefferink heeft de dubbele tijd niet nodig gehad. Een ei! Raar mens.

Frits gaat verder met zijn spreekuur. Hoofdpijn, buikpijn, rugpijn, totdat Lydia Vedders binnenkomt.

“Hai Frits.”

Die zit er in elk geval onbekommerd uit, gelukkig.

“Ik kom maar voor de zekerheid,” begint ze, “Weet je, ik heb een miskraam gehad en ik wil weten of ik er nu van af ben. Het kwam in een keer, ploep, naar buiten. Ik was nergens op verdacht, maar ik weet natuurlijk niet of het alles is geweest.”

“Heb je het meegebracht, Lydia?”

“Nee, toen ik het merkte, trok ik al door. Ik heb het nauwelijks gezien. Het was ongeveer zo groot.”

“Zoals een ei.”

“Ja, maar er was geen bloed bij. Ik dacht altijd dat er nogal wat ongemak te pas kwam bij een miskraam, maar het stelde niks voor.”

“Had je pijn?”

“Helemaal niet.”

“Een miskraam zeg je. Wist je dat je zwanger was?”

“Nou, het kan je altijd overkomen natuurlijk. Maar een zwart kind zou ik sowieso niet willen hebben, dus daarom wil ik echt wel zeker weten dat het er helemaal uit is.”

“We zullen een proef doen voor de zekerheid.”

Lies en Lydia, wat is er gebeurd met die vrouwen?

Meteen na het spreekuur zoekt Frits zijn eigen vrouw op. Ze is bezig in de keuken.

“Rozemarie?”

“Ja, is er iets, Frits? Wat kijkje ontdaan.”

“O, nou ja. Ik had een merkwaardig spreekuur vanochtend. En ik vraag me af, Rozemarie, wanneer ben jij voor het laatst ongesteld geweest?”

Rozemarie heeft een klein lachje.

“Dat is deze keer op een andere manier gegaan. Ik heb het voor je bewaard.”

“Dus jij ook al. Rozemarie, wat is er gebeurd toen in dat bos? Wat hebben die zwarte kerels met jullie gedaan? Zijn jullie allemaal verkracht?”

“Welnee Frits, er was daar geen enkele man. We waren een beetje dronken, maar…nee echt niet.”

“Jullie wisten niets meer na die nacht.”

“Als er zoiets was gebeurd, had ik het geweten. En wat dit is, weet ik niet, maar zeker geen embryo. Het was helemaal doorschijnend. Moet je kijken, wat mooi.”

Rozemarie haalt een jampot uit de koelkast.

Frits laat het licht erdoorheen schijnen. Hij ziet een roze en wit gemarmerd voorwerp. Nee, het is geen foetus, een soort kwal of toch meer een ei?

“Dus dat is het,” zegt Frits, “ik ben blij dat je het bewaard hebt. Waarom heb je me dat niet verteld?”

“Nog geen kans gehad. Het is wel een sublieme uitvinding, vind je niet? Eerst was het heel soepel, maar het werd al gauw stijf en nu is het bijna hard.”

“Ben je er niet van geschrokken?”

“Nee hoor. Ik was er wel enigszins op voorbereid.”

“Zo.”

Frits gaat vermoeid aan de keukentafel zitten. Allerlei tegenstrijdige emoties vliegen door zijn hoofd. De verwarring over het rare verschijnsel, bewondering voor zijn Rozemarie die er zo laconiek over doet, toch ongerustheid: de vreemde toestand van de vrouwen na dat maanfeest. En ook een beetje schuldgevoel. Ze heeft nog geen kans gehad erover te praten. Hij is weer zo druk geweest met zijn eigen belangrijke werk en het normale contact met zijn vrouw is erbij ingeschoten.

Rozemarie zegt: “Ik had het misschien moeten vertellen, maar ik wou eerst zien of het echt waar was. Door was al eens met één van die vrouwen over de menstruatie begonnen. Weet je niet meer dat we het er over gehad hebben? Dat die vrouw had gezegd: ‘Wij hebben dat niet.’ En dat wij dachten: ze zegt maar wat, want iedereen heeft het?

Nou, ik was net zo benieuwd als Door. Ze lopen allemaal rond met een paar losse sprieten om zich heen of in een dunne lap. Het is voor ons al zo’n geknoei en wij hebben toch allerlei practische voorzieningen. Ik heb toen ook met één van die vrouwen gepraat, Ndumbe, een heel vrolijk mens. Ze had een kindje van acht maanden. En die Ndumbe zei ook al: ‘Wij hebben dat niet.’

Eerst wilde ze er niets meer over loslaten, maar uiteindelijk zei ze: ‘In de nacht van volle maan hebben we een ritueel en daar krijgen we de medicijn. Wij verliezen geen bloed, maar we leggen een ei.’ Nou, ik wist natuurlijk niet wat ze daarmee bedoelde, maar toen wij bij dat maanfeest waren, kregen we een soort wijn, een brouwsel van die oude heks, Yahi. Zij kent dus een middeltje waardoor het zo plezierig geregeld wordt. Alles komt tegelijk naar buiten in een dikke prop.”

“Door een brouwsel van dat enge mens? Dat lijkt me wel heel fantastisch.”

“Ja hè,” zegt Rozemarie opgewekt, “fantastisch, dat vind ik nou ook.” Ze pakt de jampot op en laat het roze ei erin heen en weer rollen.

“Je zou kunnen zeggen: dit is de mummie van het baarmoederslijmvlies, gekrompen en afgestoten zonder kramp of bloedverlies, heel clean. Wil je het hebben?”

“Natuurlijk,” zegt Frits, “het moet op alle mogelijke manieren onderzocht worden, maar ik betwijfel of iemand er wijzer van wordt. Je had wat van die drank moeten meenemen.”

“Frits, ik weet nauwelijks dat ik ervan gedronken heb. Alleen Door is een klein beetje nuchter gebleven.”

Frits wil nu ook weten hoe het de andere vrouwen is vergaan. Hij telefoneert met Evelien.

“Een ei? Ja, nu je het zegt, daar leek het wel wat op. Ik was het eigenlijk alweer vergeten. Of ik het heb bewaard? Welnee, hoe kom je daar nou bij.”

Evelien weet nooit precies wanneer ze ongesteld moet worden. Ze is vaak over tijd, vijf, zes weken komt geregeld voor. Ze heeft inderdaad iets ongewoons in de wc gevonden en gedacht: het is weer zover, wat ziet het er raar uit. En ze trof de gebruikelijke voorzieningen. Later bleek dat het niet de menstruatie was geweest. Maar ze heeft zich niet ongerust gemaakt, want een kind van Demba krijgt ze niet.

Demba heeft zich strikt aan de voorschriften van zijn stam gehouden, want hij beschouwt zichzelf al helemaal als toekomstig opperhoofd. Jonge mannen mogen geen gemeenschap met een vrouw hebben, voordat ze zijn getrouwd. Bij hun afspraakjes in het donkere bos kon weliswaar niemand hen zien, maar wie zal zeggen, of niet de geesten van voorouders daar ronddwaalden. Zij zouden hem wel weten te vinden, als hij zich onwaardig gedroeg.

Maar wat er in de maannacht gebeurt telt niet mee, want dan zijn de geesten de baas. Wat was hij kwaad, toen hij hoorde dat zij ook op het feest heeft gedanst.

Goeie Demba met zijn bravour en zijn kinderlijke eerlijkheid, goeie Womg’bumi, waar de mensen zo eenvoudig leven volgens hun geloof. En stomme Rozemarie, stomme Frits en stomme iedereen die dat niet zien wil.

Frits belt ook de Winsloos. Eerst neemt niemand op. Dan krijgt hij Wieger.

“Nee, mijn moeder is niet thuis. Wanneer ze er weer is? Ik weet het niet. Ik zal u mijn vader wel even geven.”

Frits wacht.

Dan komt Engelbert: “Eieren? O ja plenty, hoeveel wil je er hebben?”

“Door? Tja, dat is een beetje moeilijk. Ik weet niet waar ze is. Door is er vandoor.”

Het ei van Rozemarie wordt chemisch en biologisch nagekeken. Er komt een uitgebreid verslag en na tien dagen nog een over de kweek. Frits praat met collega’s en met specialisten. Niemand heeft er ooit van gehoord dat vrouwen ergens op de wereld eieren leggen. Er wordt een beetje lacherig over gedaan en daarmee is het uit.

Niet voor Frits. Hij heeft het zelf gezien, hij heeft de reactie van de verschillende vrouwen gehoord: “Geen bloed, geen pijn. Het kwam in een keer, ploep, naar buiten.”

Vooral over het commentaar van Rozemarie blijft hij nadenken: “Ik wilde weten, hoe die vrouwen met hun menstruatie doen. Voor ons is het al zo’n geknoei. Fantastisch!”

Ja, het is inderdaad fantastisch. Rozemarie noemt de menstruatie geknoei. Maar talloze vrouwen komen op zijn spreekuur met serieuze klachten. Als hij achter het geheim van die oude heks kon komen, als hij het brouwsel van Yahi los zou kunnen krijgen, zou het een oplossing zijn voor veel verdriet. En: stel, dat hij een preparaat zou kunnen samenstellen, hoeveel geld brengt dat dan wel niet op?

Ik moet terug, denkt Frits. Ik ga het uitzoeken, kost wat kost.

“Rozemarie, hoe denk je erover om weer op reis te gaan?”

“Heerlijk, wanneer, waarheen?”

“Naar Womg’bumi.”

“O juist.”

Rozemarie kijkt uit het raam. De kale takken van de pruimeboom glimmen van de regen. Een fietser trapt zich krom tegen de wind. Nog maar een paar weken geleden zat ze zorgeloos buiten in haar blootje in een lauw bruisend bad. Toppunt van luxe.

“Liever niet, Frits.”

Ze heeft het al lang begrepen. De geschiedenis met het ei heeft hem constant beziggehouden. Hij wil weten, hoe ze daar dat drankje maken. Hij wil het hebben.

“Je wilt natuurlijk proberen achter het geheim van het ei te komen. Dat moet je niet doen.”

“Waarom niet? Jij hebt zelf ervaren, hoe plezierig het is. Ik zou heus niet overijld te werk gaan. Het moet worden onderzocht op bijwerkingen, we moeten een betrouwbare producent vinden. Het kan jaren duren, maar het is altijd de moeite waard.”

“Je doet, alsof je het al hebt. Ze zullen het niet willen geven.”

“Misschien niet. Ik wil er best voor betalen.”

“Ik denk dat geld deze mensen niet aanspreekt, vooral die oude vrouw niet. En het is haar geheim.”

“We kunnen het toch proberen. Ik hoef niet meteen te zeggen, waarom het gaat. Eerst voorzichtig aftasten hoe gevoelig het ligt.”

“O Frits, alsjeblieft. Het zou levensgevaarlijk zijn.”

“Hoe kom je daar nou bij? De mensen waren allervriendelijkst.”

“Juist daarom. Je mag er geen misbruik van maken.”

“Sorry, maar ik zie het helemaal niet zo.”

“We praten er nog eens over. Goed?”

Frits denkt: ik zal het eerst maar even laten betijen, maar het idee laat hem niet los.

Bijna elke avond komt Engelbert. Meestal zit hij somber voor zich uit te staren tot Frits een borrel schenkt en dan komen de klachten.

“Ze had er toch over kunnen praten.”

“Ik had geen aandacht voor haar. Nou, maar zij ook niet voor mij. De spinazie en de kippen en de kippen en de kas, dat was het enige waar ze belangstelling voor had. Ze was niet zo, voordat we trouwden. Ze moet niet denken dat ik het leuk vond overal alleen heen te moeten gaan. En juist nu we samen naar Afrika zijn geweest, laat ze het afweten. Ik wou dat ik wist, waar ze was.”

“Erica vertelde dat Evelien haar heeft gesproken,” zegt Rozemarie, “in Leiden.”

Engelbert zit plotseling rechtop.

“Ze heeft familie in Leiden. Dat weet ik. Een oom. Hoe heet die man ook weer. Oom? oom? Anton of Adriaan, zoiets. Maar zijn achternaam? Een oom in Leiden. Ik moet uitzoeken, wie het is.”

“Ga je dan naar haar toe, Engelbert?”

“Natuurlijk. Ik moet met haar praten. Ze moet terugkomen.”

Engelbert heeft zoveel haast dat hij meteen opstaat. Frits laat hem uit. Hij valt languit neer in zijn stoel en kijkt zorgelijk.

Rozemarie zegt: “Hoe zou het met Door zijn? Zeventien jaar is lang.”

“Ja.”

“Ik ben benieuwd of het iets uithaalt, dat praten. Zou ze terugkomen of is het definitief kapot.”

“Ja.”

“Wat ben je stil, Frits. Is er wat?”

“Ja,” zegt Frits, “Ik moet je iets vertellen en dat vind ik moeilijk, net als Door.”

“Heb ik iets verkeerds gedaan?”

“Nee Roos.”

“Zeg het dan.”

“Ik wil naar Afrika.”

“Het ei.”

“Ja. Je bent er tegen, dat weet ik. Daarom heb ik het eindeloos uitgesteld. Ik heb geprobeerd het idee van me af te zetten, maar het is té belangrijk. Ik kan deze kans niet laten lopen.”

“Stuur een ander, Frits.”

“Een ander? Ik wil het juist hebben voordat een ander er lucht van krijgt. Door is in Leiden. Als zij verhalen gaat houden, is er voor je het weet een bioloog of een chemicus die zijn oren spitst. En een ander gaat profiteren van iets waar wij recht op hebben.”

“Je hebt er helemaal geen recht op. Laat dat enge volk met hun griezelige medicijnen knoeien en houd jij je bij onze eigen antibiotica. Het is daar levensgevaarlijk.”

“Ik vind dat je nodeloos bezorgd bent, Rozemarie. Je moet de andere kant ook eens bekijken. In de eerste plaats het plezier dat jij en andere vrouwen ervan zullen hebben. En bovendien: als we het een beetje handig inpikken, zijn we over een poosje schatrijk..”

“Dat hoeft niet van mij.”

“Je wilt wel dure reizen, mooie kleren en allerhande frutsels.”

“Niet ten koste van jou.”

“Roosje stelt je aan.”

“Ik verbied je naar Wong’bumi te gaan.”

Solliciteren is een heel werk. Het moeilijkste is, netjes aangekleed precies op tijd voor een gesprek opdraven. Evelien heeft haar leven lang strijd tegen ‘op tijd’ gevoerd. Maar het valt allemaal erg mee. Na het eerste gesprek volgt een tweede. En dan is het opeens voor elkaar. Aangenomen. Ze moet een contract afsluiten. Na een korte opleiding zal ze voor een jaar naar Sougouni gaan. En ze kan direct met de opleiding beginnen.

Ze volgt een cursus in Afrikaanse gebruiken en etiquette. Daarna wordt ze een paar weken op het kantoor van een reisbureau geplaatst. Weer een cursus en dan is het plotseling zo ver: over tien dagen vertrekken. Het eerste wat ze doet is een brief aan Demba schrijven.

Tien dagen en ze weten thuis nog van niets. Evelien ziet verschrikkelijk op tegen het gesprek met pappie en mammie. Ze zit een hele dag verlamd in een stoel en dan maakt ze een omtrekkende beweging. Ze gaat eerst naar Echel.

“Ik kom afscheid nemen. Ik heb een baan in Afrika.”

“Ga jij naar Afrika?” zegt Frits, “wanneer?”

“Aan het eind van deze maand.”

“Waarom heb je dat niet eerder verteld, Evelien?”

“Eerst wilde ik zover zijn dat het niet meer te veranderen was. Ik krijg altijd commentaar en daar kan ik niet tegen. Het is mijn eigen verantwoording wat ik met mijn leven doe.”

“Een baan in Afrika is wel iets anders dan je vorige plan,” zegt Rozemarie, “Wat ga je er precies doen?”

Nu kan ze dat gaan uitleggen en daarmee is het klaar. Zo simpel. Ze vertelt niet aan Rozemarie en Frits dat haar eigenlijke doel wat verder ligt dan Sougoeni.

Het gesprek komt op de Winsloo’s. Evelien vertelt: “Ik herkende Door niet eens. Zo is ze veranderd.”

“Engelbert weet zich geen raad,” zegt Rozemarie. “Hij komt hier bijna om de dag uithuilen. Hij begrijpt er niets van, heeft nooit iets aan Door gemerkt. Door is jarenlang een zwijgend slachtoffer geweest van mannelijke onverschilligheid. Het zal mij niet overkomen. Ik laat het wel merken, als iets me niet zint, hè Frits?”

Frits is ongewoon stil.

Hannejetje neemt Evelien mee naar de tuin om haar te wijzen waar de pad woont.

“Mol is nog niet op bezoek geweest en dat kan hij maar beter niet doen ook. Voor een mol is het gevaarlijk in onze tuin. Levensgevaarlijk. De tuinman wil hem vangen in een klem, zo gemeen.”

“Dat geloof ik best.”

“En in Afrika is het levensgevaarlijk voor een mens, Evelien. Weet je dat wel? Er wonen olifanten en leeuwen.”

“Ik zal heel voorzichtig zijn.”

“Maar je mag ze niet doodschieten. Alleen als een olifant per ongeluk op je trapt. Dan mag het.”

“Ik zal niemand doodschieten. Ook niet als ik word vertrapt.”

Rozemarie zal mammie wel voorbereiden, denkt Evelien. Die twee telefoneren geregeld met elkaar. Ze stelt het nog een dag uit en dan moet het. Ze gaat met de trein en de bus naar Smokkelersgat, loopt in de wind het dorp uit naar huis, voor het laatst.

“Ik had al zo’n voorgevoel,” zegt mammie. “We hoorden zo lang niets van je. Ik dacht: die voert iets in haar schild. Nu ja, als die studie weer niets wordt, is het inderdaad beter dat je gaat werken. Het is jammer dat je zo wispelturig bent.”

“Ja mam.”

“Ik vind het hoogst merkwaardig dat ze een jong meisje kiezen voor deze job. Is het wel een bona fide organisatie? Het lijkt me nogal verantwoordelijk werk. Denk je dat je het aankunt? En hoe woon je daar?”

“In een hotel.”

“Stuur ons vooral vlug foto’s, Evelien,” zegt pappie, “Dan kunnen we ons tenminste voorstellen, hoe je het hebt.”

Mammie zegt: “Als je maar niet met zo’n zwarte jongen thuiskomt.”

“Daar hoef je helemaal niet bang voor te zijn,” zegt Evelien. Ze deugt niet: ze kan niet studeren, is wispelturig, maar voor een zwarte jongen is ze dus toch nog te goed, hoeveel hij misschien wel presteert. Ze denkt: goed dat ik het weet, hier hoef ik nooit meer terug te komen. Koude kille Hollandse harteloosheid. Daarom wil ik weg. De warmte van haar jeugd, pappies vrolijkheid, mammies zorg die ze toen ze klein was juist wel nodig had, daar moet ze nu maar liever niet aan denken. Ze was van plan alles nog een keer goed te bekijken. Ze doet het niet. Het interesseert haar al niet meer.

Pappie en Erica brengen haar naar Schiphol. Evelien heeft geprotesteerd: “Ik ga veel liever alleen.” Ze voelt zich laf en leugenachtig. Laat het voorbij zijn. Natuurlijk komen ze toch.

Pappie zegt: “Houd je taai.”

Erica zegt: “Eenjaar gaat gauw voorbij.” Evelien bijt op haar lippen en kijkt niet meer om.

Uit het vliegtuig ziet ze Holland, plat, nat en nevelig, als een verjaardagstaart in stukken gesneden in een grijze wolk verdwijnen. Een nieuw leven gaat beginnen.