Veertien

Munengo heeft het te druk met zijn baantje bij de president om er nog vaak met toeristen op uit te gaan. Er komen ook minder toeristen nu het onrustig begint te worden in Gondon. Hij woont in een garage samen met een verroeste Chevrolet die nooit meer zal rijden, s’ Avonds studeert hij er bij een olielampje. Een kwartier verderop in een huisje met een kraan kan hij zich wassen en de vrouw die er woont met haar gezin, verzorgt zijn kleren. Hij eet waar het uitkomt, op de markt, bij een bekende en ook wel eens in het paleis samen met de gasten van de president.

De ene dag is Munengo in niets te onderscheiden van de talloze jonge Afrikanen die werkeloos met blote voeten in hun versleten slippers door de stad slenteren, de andere dag is hij een belangrijke meneer. Van zijn vrienden heeft hij bijna alle mooie pakken gekregen die ze in Oostenrijk droegen, want in Womg’bumi heeft niemand er iets aan. De afwisseling amuseert hem, maar met zijn verdiensten is het zo goed als afgelopen.

In begin overviel hem nog wel eens het verlangen naar bomen en rust, maar dat is overgegaan.

Hij mag voor zijn werk gebruik maken van typemachines, papier, de telefoon en zelfs als het nodig is van glimmend gepoetste auto’s. Maar hij zorgt er angstvallig voor niet toe te geven aan de glamour die het rijden in een dure staatsauto verleent. Een simpele manier van leven bevalt hem het best.

Het is nog maar een paar jaar geleden dat Munengo met groot ontzag en verbazing kennismaakte met de wonderen van de techniek. Maar het zijn niet die dingen die het leven in de stad voor hem aantrekkelijk maken. Hij wil mensen zien, veel verschillende mensen en hij wil heel veel leren. Radio interesseert hem niet, televisie weinig en de telefoon wordt uitgebreid gebruikt door belangrijke personen, maar niet door hem. Mobiele telefoons werken nog niet in Oudougoangi.

Toch heeft hij direct het nummer van Eveliens hotel opgezocht. Twee dagen lang blijft het door zijn hoofd spelen, voordat hij durft toe te geven aan de verleiding haar op te bellen. In het vertrek waar hij zijn verslagen maakt, werken ook anderen en zelfs als hij er alleen is, stapt er vaak genoeg iemand binnen. Alle mogelijke mensen lopen rond in het grote paleis. Tenslotte besluit Munengo er op een avond heen te gaan, zogenaamd om een werkstuk af te maken. Hij toetst het nummer en het gaat zo makkelijk. De receptionist van het hotel verbindt hem door en dan is er opeens haar bekende stem. Emotie vliegt als een vloedgolf door hem heen. Ze is meer dan duizend kilometers weg en het voelt zo dichtbij.

“Eveline, ik ben het.”

Ze praten een kwartier met elkaar. Munengo vergeet waar hij is. De stem komt met alle nuances, met adem en al regelrecht bij hem naar binnen en het verwart en ontroert hem hevig.

Tenslotte sluipt hij stil het paleis uit. Evelien gaat als een heldere droom met hem mee. Hij onthoudt nauwelijks waarover ze het hebben gehad. Natuurlijk moet het dan nog eens gebeuren. Op dezelfde steelse manier.

Het is niet de bedoeling dat iedereen in het paleis maar privégesprekken gaat voeren. Munengo heeft nooit misbruik gemaakt van de faciliteiten die zijn baantje hem oplevert. Hij zou het erdoor kunnen kwijtraken en hij vindt ook dat het niet hoort. Als hij voor de derde keer heeft toegegeven aan zijn verlangen naar de spanning en opwinding van het bijzondere contact besluit hij het dan maar op te biechten.

De president is een massieve man met een doorgroefd gezicht. Hij heeft de gewoonte zijn gesprekspartners recht aan te kijken, alsof hij zo ook de gedachten kan zien die achter hun woorden zitten. Munengo vertelt hem dat hij een paar telefoongesprekken voor zijn eigen genoegen heeft gevoerd. De grote man vindt het onbelangrijk. Hij wacht af wat er nog meer komt.

“Ik heb een vriendin.”

Een vriendin. De president heeft een groot vertrouwen in Munengo gekregen. Bescheiden, correct, vlug van begrip. Moet een vrouw dat nu allemaal komen verpesten? Vrouwen willen aandacht, ze kosten geld, ze jagen de mannen op stang. Voor zo lang het duurt. Als ze er genoeg van hebben, heeft de man een nieuwe nodig. Jammer, heel jammer van deze goede kracht.

“Wat zijn de plannen?”

Munengo weet het nog niet. Daar heb je het al.

“Ze heeft een contract voor een jaar in Sougouni en daarna zullen we de mogelijkheden bekijken.”

“Ah zo. Je hebt dus getelefoneerd met Sougouni. Wat doet ze daar?”

Als Munengo vertelt wat ze doet, waar ze woont en van welke nationaliteit zijn geliefde is, verandert er iets in het strakke gezicht tegenover hem. De president kijkt hem nog doordringender aan dan gewoonlijk.

“Nederlands. Is ze blond?”

“Lichtblond en lang.”

“Telefoneer nog maar eens een keer. Je moet haar uitnodigen voor een lunch. Ik wil haar zien.”

Munengo rent niet direct naar de telefoon. De president heeft makkelijk praten: ‘Nodig haar uit voor een lunch’. Alsof Evelien zomaar even heen en weer kan komen vliegen. De uitnodiging moet wel iets duidelijker zijn en dan nog. Munengo weet niet zeker of hij het wel zo prettig vindt dat deze machtige man zijn vriendin wil zien. Wat wil hij met haar?

Een week later kan hij er niet meer onderuit. Hij krijgt de opdracht een vliegreis te organiseren en een kamer in het hotel. Zondag om twaalf uur worden ze samen in het paleis verwacht.

Als ze het hoort vraagt Evelien meteen: “Wat wil hij van mij?”

Munengo kan er geen antwoord op geven.

“Hoe gaat het daar toe? Wat moet ik tegen hem zeggen? Munengo, wat moet ik aantrekken?”

“Je hoeft alleen maar gewoon te doen.”

“Hoe is gewoon? Wat is het eigenlijk voor een man?”

“Je zult hem sympathiek vinden.”

Munengo heeft er wel voor gezorgd dat hij alleen is, maar hij durft absoluut niet vrijuit over de president te praten. Het is te hopen dat ze dat begrijpt. Hun gesprek duurt niet lang deze keer.

“Over drie dagen zal ik je zien.”

Drie dagen. Evelien zit ermee. En dan bedenkt ze opeens: als je ergens mee zit, ga je naar de ambassade. Natuurlijk, daar weten ze overal raad op.

De jonge man die in eerste instantie al zijn landgenoten in moeilijkheden moet ontvangen, leeft zichtbaar op, als hij hoort waarvoor ze komt. Hij begint ook al over ‘gewoon doen’. Maar Evelien verlangt détails. Er bestaat toch zoiets als hofetiquette, juist bij die nieuwe rijkjes. Dan bedenkt hij:

“Je moet met Barbara praten. Zij is een diplomatendochter. Ze weet alles.”

Barbara is wat ouder dan Evelien. Het blijkt dat ze Erica kent en dat maakt het contact meteen vertrouwelijk.

“De president van Gondom. Wat leuk voor je. Hij is een lieverdje,” zegt Barbara.

En dan komen de adviezen.

“Zeg maar excellentie tegen hem zo vaak je kunt. En je moet dat soort mensen nooit tegenspreken. Niet direct nee zeggen dus. Altijd een slag om de arm.”

“O, en ik moet zeker alles opeten. Denk je dat er enge dingen worden geserveerd op zo’n lunch?”

“Enge dingen niet. Tenmiste, dat hangt ervan af. Er zijn mensen die vinden een doodgewone vis al eng. Waarschijnlijk is het erg lekker en veel te veel.”

“Moet ik hem iets aanbieden? En kan ik erheen in een broek? Of moet ik er een jurk voor kopen en waar?”

“Hm. Dat is lastig. Misschien…Kom vanavond naar mijn flat. Ik denk dat ik je iets kan lenen. Je moet er leuk uitzien en de weinige dingen die hier te koop zijn staan jou niet.”

Evelien heeft niet veel kleren meegebracht, er is niets bij om in uit te gaan. Barbara ziet er bij haar werk al mooier uit en ze heeft pakjes, jurken en zelfs hoeden voor elke gelegenheid.

“Zoek maar wat uit, ik draag die dingen zo weinig.”

Evelien mag een lichtblauwe jurk lenen van katoenen voile bedrukt met slierten heel kleine wit met groene bloemetjes. Uit zichzelf zou ze nooit zoiets aantrekken.

“Hij staat jou veel mooier dan mij, omdat je zo blond bent. Meneer de president zal zeer onder de indruk zijn.”

Barbara heeft niet gevraagd, waaraan Evelien haar uitnodiging heeft te danken. Nu ze zo behulpzaam is, vindt Evelien dat ze het haar moet vertellen: ze heeft een vriend in Gondom.

“Een Hollander? Wat doet hij? Ontwikkelingswerk?”

“Nee, hij is Afrikaan.”

“O Evelien, dan moet je oppassen. Echt hoor. Hij bezorgt je een uitnodiging aan het hof en voor je het weet zit je in de narigheid. Ze zijn…ik wou zeggen, ze zijn niet te vertrouwen, maar dat klinkt zo cru en zo is het ook niet. Hij zal je niet bewust bedriegen, maar hun mentaliteit is gewoon anders.”

“Dat heb ik al meer gehoord.”

“Och natuurlijk. Waar bemoei ik me mee. Je weet zelf het best waar je mee bezig bent.”

“Ja.”

“Ik heb ook wel iets voor je om cadeau te geven, maar in dit geval: overdrijf het vooral niet.”

Barbara heeft voor onvoorziene omstandigheden een aantal dure en minder dure souvenirs meegebracht uit Holland.

“Je mag één van die dingen overnemen. De prijzen zitten er nog op. Ik vul het te zijner tijd wel weer aan.”

“Het is stom dat ik zelf niets heb, maar ik kon niet voorzien dat er ooit zoiets zou gebeuren.”

“Dat weet je nooit, en zeker niet in Afrika.”

Evelien kiest een schotel van delfts blauw, want met een asbak of een lepeltje kun je bij een president niet aankomen. Barbara is het met haar eens, maar ze zegt toch:

“Ik heb je gewaarschuwd. Hij vraagt je de volgende week weer.”

“Barbara, ik ben je meer dan dankbaar.”

“Veel plezier met de vriend.”

Evelien krijgt een vipplaats in het vliegtuig met alle attentie die daaraan vastzit. Op het luchthaventje wacht Munengo in de zon in een lichtgrijs pak met das en al. Hoe houdt hij het uit? Maar in de hofauto waait gekoelde lucht. Evelien voelt zich opgelaten als ze achter een chauffeur in uniform door de armoedige straten zeilt langs dode huizen, vervallen muren en kartonnen winkeltjes. Er is één brede boulevard, daar ritselen de palmen voor het monumentale postkantoor, gloednieuwe bankgebouwen in marsepeinkleuren staan aan weerskanten van het oude hotel. Aan het eind ligt in een park het paleis. Dat is door de Fransen gebouwd in andere tijden net als het hotel.

Evelien is al in het hotel geweest met Frits. Ze heeft de gewelfde eetzaal gezien, waar ventilatorwieken zwaaien boven gebeeldhouwde stoelen van onverwoestbaar hout, ze hebben in de koele marmeren lounge hun briefje geschreven in moderne meubelen die minder onverwoestbaar zijn. Maar de slaapkamers hebben ze niet gezien. Een hikkende lift brengt hen een verdieping hoger. Ze krijgt kamer 1, want ze is een gast van de president.

Het hele vertrek is betimmerd met donker hout, de vloer is bedekt met verschillende huiden, enkele met de kop er nog aan. De meubelen zijn van zwart gelakt pitriet, en vanaf het immens hoge plafond hangt een klamboe over het bed dat als een gigantische poppenwieg in het midden staat.

De jongen zet zorgzaam Eveliens bescheiden reistasje op een rek. Hij krijgt een muntje van Munengo. “Wenst u nog iets?”

Ze wensen hem alleen maar weg, de klamboe waait op en ze liggen er al onder, verstrengeld in een gordiaanse knoop.

“We gaan vanavond dansen, Evelien,” zegt Munengo, “ik ben nog nooit met jou naar een Afrikaanse dans geweest.”

Ze eten een goedkope schotel in een parkje en wandelen in de tropische avondlucht naar de zaal. De mensen stromen naar binnen, veel, erg veel, bont gekleed en jong. Er wordt bier en limonade gedronken. De ruimte is kaal, de bar een rommelig staketsel van planken, een zee van dofzwarte hoofden golft mee met de alles doordringende muziek. Onvermoeibaar spelen vijftien zwetende mannen en een dikke zangeres.

Evelien kijkt en luistert en ze blijft dicht bij Munengo, want ze voelt een dreiging van de donkere massa uitgaan. Langzamerhand wordt ze in het ritme opgenomen. Ze hoeft niet meer te luisteren met haar oren, want de muziek zit nu van binnen en de flitsende en glanzende ogen, de schokkende lijven om haar heen worden net als zijzelf een deel van één groot levend wezen met het stampende hart van de drums. Afrika.

In de nacht, alleen in de geheimzinnige zwoele sfeer van haar hotelkamer begint ze pas weer te denken. Dansen met een man waar je van houdt, op- nee ondergaan in de muziek, heerlijk toch. Wat is het dan geweest dat haar vanavond heeft bang gemaakt? De waarschuwing van Barbara: Pas op, ze zijn niet te vertrouwen. Altijd: ze. Alsof ‘ze’ allemaal hetzelfde zijn. Al is er maar één die ze wel kan vertrouwen dan is dat haar Munengo. Toch heeft zijn wereld, waartoe ze zich zo voelt aangetrokken, iets zeer beangstigends. Vanavond voelde ze dat eigenlijk voor het eerst heel duidelijk. Een massa die zich als een organisme beweegt. Als er een zou beginnen met vechten, zelfs als ze de zee of het vuur in zouden lopen, kwam de hele horde erachteraan. ‘Ze’ waren allemaal hetzelfde.

De koppendans van de vrouwen in Womg’bumi gaf haar een soortgelijke ervaring van eenzijn met elkaar, maar daar was het juist fijn. Barbara en Rozemarie zullen zich er nooit aan overgeven. Ze hebben waarschijnlijk gelijk. Maar Evelien is anders. Ze houdt van Afrika en ze houdt verschrikkelijk veel van die man. Daar is nu eenmaal niets aan te doen.

Evelien heeft zich verheugd op de lunch, maar ze is ook onzeker en ze voelt zich belachelijk als ze in haar geleende jurk over een loper het paleis in moet schrijden met de ingepakte Delftse schotel in haar hand. Die wordt gelukkig meteen door een bediende van haar overgenomen. Ze weet niet wat er verder mee gebeurt.

De president heeft meer gasten gevraagd. De mannen dragen opzichtige horloges en dikke gouden ringen, de vrouwen schitterende japonnen met grote bloempatronen, verguldsel en glitters. Evelien voelt zich bekeken en uit de toon vallen, ook al heeft Munengo tegen haar gezegd:

“Wat ben je mooi. Je bent een zeldzame bloem uit het koele Noorden.”

“Ja, maar ik ben het niet zelf. Ik moet gewoon doen, maar er is helemaal niets gewoons aan. En ik vind jou veel liever, als je niet bent opgetuigd.”

Munengo lacht zijn eigen zorgeloze lach en dat helpt.

Als iedereen aanwezig is, komt de president pas binnen. Hij is de enige die traditionele kleding draagt, een wijd gewaad van gestreepte zijde en een ketting van kromme tanden. Een lieverdje, heeft Barbara gezegd. Hij lijkt op een nijlpaard.

Eén voor één worden de gasten aan hem voorgesteld. Daarna loopt iedereen wat rond en beginnen er gesprekken. Het nijlpaard blijft zitten en kijkt toe. Evelien voelt het als hij zijn aandacht op haar vestigt. Ze probeert zich er niets van aan te trekken. Munengo is volkomen op zijn gemak. Hij kent de meeste mensen: minister dit, generaal dat en een mager mannetje met een humoristisch gezicht: een collega.

Aan tafel komt Evelien naast een minister te zitten. Hij is al vrij oud en hij praat onderhoudend met haar. Helaas kan ze hem weinig bijzonders over Hollandse koeien vertellen. Het eten is inderdaad zoals Barbara heeft voorspeld: lekker en veel.

Opeens is het afgelopen. De president staat op en verlaat de zaal en er beginnen al mensen te vertrekken.

“Gaan wij ook weg? Moeten we iemand bedanken?”

“O nee,” zegt Munengo, “daarvoor heeft hij je niet laten komen. Hij heeft eerst eens rustig bekeken wat voor iemand jij bent en straks worden we uitgenodigd voor een gesprek.”

De collega is het eerst aan de beurt. Vervolgens een jong echtpaar. Evelien heeft eindelijk een beetje contact met een paar vrouwen, als ze na een half-uur door een bediende worden geroepen.

Ze komen in een klein vertrek. Een bureau in de hoek, een enorme kaart van Gondom aan de wand en een hoge kast. Het lijkt of de man in de brede lage stoel de helft van de kamer vult. Van dichtbij is zijn gezicht nog groter, een landschap vol bergen en dalen. Hoeveel plooien en vouwen vel zitten er nog onder al die glimmende strepen zijde verborgen. Hij lacht met een overweldigende hoeveelheid tanden in zijn lichtrode mond en hij zegt:

“Het verheugt mij kennis te maken met de vriendin van de gewaardeerde Munengo Dao.”

En dan komen de vragen. Hij wil alles weten: wanneer en hoe ze elkaar hebben leren kennen. Waarom precies Evelien naar Afrika is gekomen. Voor hem?

“Ik dacht dat ik verliefd was geworden op Afrika. Nu weet ik dat ik al die tijd van Munengo hield.” Ze gelooft het zelf. Demba komt al niet meer in haar gedachten voor.

“Wat vind je het beste in hem?”

Evelien moet Munengo even aankijken. Het beste?

“Hij kan accepteren,” zegt ze dan. “Munengo maakt zich niet kwaad als de dingen anders uitkomen dan hij hoopt of verwacht.”

Weer die vraatzuchtige lach. “Munengo wil het anders hebben in dit land. Hij wil democratie. Wist je dat nog niet?”

“Niet met geweld.”

“Ik hoop dat je gelijk hebt. Ja, dat hoop ik.”

Evelien begrijpt opeens, hoe moeilijk een president het kan hebben. Hij is van niemand zeker. Daarom heeft hij zich aangewend zo doordringend te kijken.

“U kunt op Munengo rekenen, dat weet ik,” zegt ze.

“Wil je met hem trouwen?”

“Ja.”

“Doe dat dan maar gauw. Ik zal zorgen dat hij een huis krijgt en een betere betrekking.”

De president ziet grote mogelijkheden: de ministersvrouwen zullen graag met deze mooie witte dame om willen gaan en de ministers zelf ook. Munengo zal toegang krijgen tot de clan van conservatieven en hijzelf zal beter op de hoogte zijn van wat daar achter zijn rug gebeurt.

“Ik heb een contract van eenjaar,” zegt Evelien.

“Geen probleem. Dat maak ik in orde.”

Niet tegenspreken, heeft Barbara gezegd en, dat is waar ook, vaak excellentie zeggen. Vergeten.

“Het is erg vriendelijk van uwe excellentie. Mogen wij er over denken?”

Het onderhoud is afgelopen. Min of meer verbijsterd verlaten Evelien en Munengo het paleis. Een huis en een betrekking. Dankbaar en blij moeten ze zijn, maar vooral Evelien voelt onbehagen. Voor de president is er geen probleem, voor haar wel om na alle cursussen de boel in de steek te laten. En Munengo weet wat het aanbod inhoudt. Hij zal een positie krijgen aan het hof met alle verplichtingen, naijver en vijandschap die daar bij horen en werk dat hij hoogstwaarschijnlijk niet aan kan. Zoveel heeft hij in die paar jaar niet geleerd.

Ze zijn veel te gek op elkaar om de negatieve overwegingen te laten tellen en bovendien: tegen een president kun je niet nee zeggen.

Munengo krijgt al na een week een officiële baan. Nu verdient hij naar zijn eigen idee verschrikkelijk veel geld en gelukkig is zijn werk voorlopig hetzelfde gebleven. Een huis is nog niet beschikbaar. Evelien is er eigenlijk wel blij om. Ze heeft het best naar haar zin en ze hoopt dat ze zich aan haar contract kan houden en het jaar vol maken. Zo’n machtige president kan zich wel verbeelden dat de hele wereld zich aan zijn luimen moet aanpassen, zij is het daar niet mee eens.