Negen

Regen slaat tegen de glazen buitenkant van Schiphol. De kou prikkelt.

“De lucht voelt aan als spuitwater,” zegt Lydia, “In Womg’bumi liepen we in stroop.”

Erica haalt haar familie af. Ze heeft in haar glimmende flatje vol glas en zwarte lak een lunch klaargezet en daarna zal ze Frits en Rozemarie naar Echel rijden. Evelien gaat liever nog niet direct naar Zeeland. Ze belt naar huis, gelukkig is het pappie die opneemt: “We zijn er weer.-Ja, heerlijk gehad.- Het weer?- Daar is het altijd mooi weer.- Nee, morgen nog niet. Ik blijf eerst een paar dagen bij Erica. Dag, groeten aan mammie.”

En wat nu? Alleen in Erica’s kamer kijkt ze besluiteloos om zich heen. Wat moet ze het eerste doen? De films wegbrengen, foto’s van Demba en ja, iets lekkers kopen voor bij het eten vanavond? Hoe laat komt Erica eigenlijk terug of blijft ze in Echel eten? Daar hebben ze het helemaal niet over gehad.

Maar nu die koude stad in gaan? Nee, eerst een warme douche na die kleverige reis. Warme douche. Rugzak ondersteboven. Waar zit de shampoo? Al haar kleren zijn klam. Akelig oncomfortabel Holland. Ze moet straks maar iets van Erica aantrekken. Zorgvuldig legt ze haar gri-gri op het bureau, een fijn snoertje kralen met veertjes en een zacht leren zakje. Ze moet het altijd dragen, heeft Demba gezegd, en dat doet ze. Alleen niet in bad.

Demba. Ze weet heel goed dat hun verliefdheid niet eeuwig duurt, zeker niet bij hem maar ook niet bij haarzelf. Waarom is ze zo abnormaal dat ze ondanks alles toch zo verlangt naar het simpele leven in dat dorpje en het losse gemak van de tropische warmte: geen slot op de deur en nooit meer een regenjas. En geen klok. Maar goed, zonder geld, zonder mogelijkheid om dat toch wel gevaarlijke land te verlaten als het nodig zou zijn, kan ze niet gaan. Ze hebben allemaal gelijk.

Na het bad heeft Evelien nog geen zin om de stad in te gaan. Ze bladert in tijdschriften, pakt een boek uit de kast en zet het weer terug en ze gaat zitten wachten tot Erica thuiskomt met drie bakjes ophaal eten van de Griek. Het is dan half acht.

Erica heeft onderweg naar Echel natuurlijk alles gehoord van de avonturen in het Afrikaanse dorp, maar ze heeft wat meer begrip voor haar kleine zusje dan Rozemarie. Als Evelien zo graag een zwarte man wil, mag ze wat haar betreft haar gang gaan. Wil ze naar Afrika? Moet ze doen, Erica zal haar wel helpen. Na het eten begint ze er tot grote opluchting van Evelien zonder omhaal over te praten.

“Jij wilt weer terug, hè? Rozemarie heeft me het één en ander vertelt. Heb je al een plan?”

“Eigenlijk niet. Ik moet aan geld zien te komen, maar hoe? Geen idee. Op pappie hoef ik nu niet meer te rekenen en sparen is nou eenmaal niet mijn sterkste punt. Weer een zomer serveren in Zonneduin trekt me niet aan en als ik dat al zou gaan doen, heb ik nog lang niet genoeg. Misschien moet ik vrijwilligerswerk gaan doen, maar wat? Ik ben bang dat ik daar helemaal niet geschikt voor ben. En waar kom je terecht, Afrika is zo groot. O Erica, het is zo moeilijk ”

“Je zou kunnen gaan solliciteren bij een reisvereniging.”

“Denk je dat? Maar ik heb geen enkel diploma.”

“Je ziet er goed uit en je spreekt heel aardig Frans. Dat maakt indruk en die mensen geven cursussen op maat.”

“O ja? Maar…”

“Weet je Evelien, je krijgt misschien niet de beste baan, maar je verdient tenminste iets. Je kunt alleen maar daarheen gaan, als je een zekere zelfstandigheid hebt.”

“Ja, dat is misschien wel zo. Dan moet ik dus solliciteren, brieven gaan schrijven. Zou dat erg lang duren?”

“Een paar maanden als het meezit.”

“Een paar maanden in Smokkelersgat? Dat wil ik niet. Ik kan daar niks.”

Erica heeft ook daar een oplossing voor. Misschien. Ze heeft een vriendin die misschien voor drie maanden naar Amerika gaat. En als het doorgaat, mag Evelien misschien wel zolang in haar kamers wonen.

“En als dat niet lukt, bedenken we wat anders. Het komt allemaal goed,” belooft Erica.

Een beetje getroost maar zonder veel hoop gaat Evelien een bed maken op de bank voor het raam. Regen slaat tegen de ruiten en beneden raast de stad.

Het gaat door: de vriendin vertrekt naar Amerika en Evelien krijgt zolang haar kamer. Ze staat laat op net als thuis, ze drentelt door de stad en schrijft brieven naar reisbureaus. Intussen hoopt in het appartementje de rommel zich op, hoe ze ook haar best doet netjes te zijn.

Ze zit er middenin op de grond. Daar gaat de bel. Drie keer, het is voor haar. Wie zou dat kunnen zijn? Ze schuift alles aan de kant en komt overeind. Het is Erica.

“Kom maar boven.” Zou ze het erg vinden, die puinhoop in de kamer van haar vriendin?

Erica heeft wel eens een grotere chaos gezien en ze had ook niets anders verwacht.

“Ik kom de boel inspecteren. Instructies van mammie. Eet je wel op tijd? Ga je niet te laat naar bed?”

“Ik red me best,” zegt Evelien.

“Dat dacht ik wel. Kom je vanavond bij mij eten?”

“O ja, graag. Ik alleen, of geef je een feest?”

“Jij alleen, maar ik maak er wel een feest van.”

Evelien vergeet wel eens te eten. Dat hoeft ze niet te vertellen, Erica vindt dat gelukkig niet abnormaal. Evelien doet erg haar best normaal te zijn en ze vindt dat het aardig lukt, maar natuurlijk niet op de manier van mammie en Rozemarie.

“Zal ik…Wil je iets hebben? Thee of zo?”

“Nee hoor. Je bent druk, zie ik. Vanavond hebben we tijd om te praten. Kom niet te laat.” En weg is ze alweer.

Evelien gaat terug naar haar bergje rommel op de grond. Heeft ze het druk? Wat deed ze eigenlijk? Stapeltjes maken van dingen die eerst op andere stapeltjes lagen, papieren dingen, niks. Vanavond, Erica maakt er een feest van. Ik moet een fles wijn gaan kopen. Nu. Anders denk ik er niet meer aan. Waar is mijn jack? Een tas, geld.

Even later wandelt Evelien door de stad. Waar zat ook weer die wijnboer? Een broodjeswinkel, een boutique.

Een vreemde vrouw komt opeens op haar af.

“Hallo Evelien.”

Ze kent het mens niet. Ja toch, het is Door. Wat is die in korte tijd veranderd. Ze heeft een stuk van haar haar afgeknipt en het hangt los. Ze is overdadig opgemaakt. Door op haar stads.

“Wat leuk, Door. Hoe is het in Echel?”

“Geen idee,” zegt Door, “ik ben Echel ontvlucht.”

“Ja, dat is misschien wel eens nodig.”

Door aarzelt even. “Wil je een kop koffie, Evelien? Of iets anders. Heb je tijd?”

Evelien heeft alle tijd. Ze is ook nieuwsgierig. Wat is er met Door? Door begint meteen te vertellen.

“Ik ben gewoon weggelopen. Toen we thuiskwamen na de reis, stond alles me tegen. Het eindeloze werk in dat rothuis, de stomme kippen en die boontjes en andijvie en de honderdduizend paardebloemen in de tuin. Ik heb het zeventien jaar gedaan en ik doe het nooit meer. Ik wil nog een poosje leven.”

“Maar Door, wat zegt Engelbert?”

“Ik heb hem nog niet gesproken.”

“En je hebt ook een zoon.”

“Ik mis ze wel, hoor. Maar ik denk niet dat ze mij missen, hoogstens als er een knoop van hun jasje springt. Ja, we moeten natuurlijk een regeling treffen, zoals dat heet. Ik denk, dat ik dat nu nog niet aan kan.”

“Zeventien jaar,” zegt Evelien.

Door lacht een beetje wrang. “Je weet niet, hoe blij ik ben dat ik je tegenkwam. Hoe is het eigenlijk met jou, Evelien? Dat heb ik nog niet eens gevraagd. Studeer je?”

Evelien moet even nadenken. Kan ze vertellen wat ze van plan is? Zou Door het begrijpen? Zij was ook verrukt van Afrika en Rozemarie spreekt ze nu niet meer. Er is dus geen gevaar dat het mammie ter ore komt.

“Nee, ik zoek werk. Tegen jou kan ik het wel zeggen, als je toch niet naar Echel gaat voorlopig. Want het is niet de bedoeling dat iemand daar ervan hoort. Ik wil eerst alles in orde hebben. Ik zoek een baan als reisleidster. Ik wil nog steeds naar Afrika.”

“Zo.”

“Het lukt wel, hoor. Mijn Frans is goed en mijn andere talen redelijk. Ik heb Demba beloofd dat ik terugkom en ik doe het ook.”

“Terug naar Womg’bumi?”

Evelien knikt. “Terug naar Womg’bumi, naar een schamel hutje en een zware ijzeren pot op het vuur, naar het riviertje met een kalebas op mijn kop en met volle maan mezelf dronken drinken in het bos.”

Door is even sprakeloos.

“Dat had ik nooit gedacht, Evelien. Ik dacht dat je het van hieruit heel anders zou zien.”

“Iedereen zal het idioot vinden, dat weet ik allang. Allemaal vooroordelen.”

“Ze doen enge dingen met vrouwen. Ik heb het van henzelf gehoord.”

“Zé doen, zé zijn, we weten het hier zo goed. Allemaal vooroordelen. Hier gebeuren weer andere enge dingen, maar daar zijn we aan gewend. Ik vond het er verrukkelijk. Hier heb ik het altijd koud en ik voel me verlaten. Maar het kan natuurlijk best dat ik ook wegloop na zeventien jaar. Wie weet?”

Evelien lacht onbezorgd. Ze drinken nog een kop koffie. Daarna gaan ze allebei diep in gedachten naar huis. Door logeert bij een oom die helemaal alleen in een groot oud huis woont.

Evelien wandelt naar de geleende kamer van Erica’s vriendin. Ze vergeet wijn te kopen.

Erica heeft een overvloed van kleine exclusieve hapjes op haar zwarte tafel uitgestald.

“Dit is een wereldreis,” zegt Erica. Ze wijst: “Mexico, Frankrijk, Japan, Rusland en Maroc. O ja en die vis komt van de Cariben.”

“Waar is Afrika?”

“Marocco toch.”

“Dat is niet echt Afrika. Maar ik bedoel het niet onaardig. Het is overweldigend.”

“Dat is niet de bedoeling. Het moeten juist lichte hapjes zijn.”

“Je bent een engel, Erica.”

Evelien proeft van de lichte hapjes. Ze nestelt zich in de diepste stoel en voelt zich behaaglijk.

“Weet je wie ik vanmiddag tegenkwam? Door.”

“Wie is Door?”

“Door Winsloo uit Echel. Ze was mee met de reis.”

“O die? Ik heb haar nooit gezien, maar ik weet wie Engelbert is.”

“Ze is weg bij Engelbert.”

“Dat komt meer voor.”

“Na zeventien jaar.”

Erica denkt: wat kan het Evelien in ‘s hemelsnaam schelen, hoe lang ene Door het uithoudt bij zo’n achterhoekse slungel? Ze schenkt de glazen bij.

“Door en Engelbert waren met ons in Womg’bumi. Het was zo’n ouderwets degelijk stel en nu loopt ze hier in de stad met een volkomen nieuw uiterlijk. Ze kon de tuin en het grote huis niet meer aan.”

“Gelijk heeft ze. Ik snap al niet hoe Rozemarie het volhoudt. Saai hoor, zo’n dorp.”

Het eten is lekker, het is heerlijk warm in Erica’s flat. Ze hebben het best gezellig, maar tot een gesprek komt het niet en als Evelien naar huis gaat, voelt ze zich nog net zo alleen als toen ze kwam. Erica ruimt de lege schaaltjes op. Ze heeft zo haar best gedaan, maar die Evelien…Er is niet doorheen te komen.