Elf

Het hotel is luxueus. In het midden van de ronde hal groeien volwassen palmen. Vier liften suizen op en neer en laten bescheiden belletjes gaan. Andere bescheiden belletjes brengen verdekt opgestelde standbeelden in beweging, gekleed in wit en rood. Alleen hun hoofden zijn onveranderlijk zwart. Evelien vindt dat ze te correct en dienstvaardig zijn.

Ze heeft een kamer op de negende verdieping. Haar kantoortje ligt drie straten verder. Daar is het bijna armoedig. Ze moet er samenwerken met een glundere dikkerd die Gaston Balop heet en met Bia, een typiste die alles wil leren, maar weinig kan.

Balop is de officiële directeur en Evelien moet hem assisteren. Er zijn omstandigheden waar hij geen raad mee weet. Ze is van tevoren gewaarschuwd dat ze hem nogal eens zal moeten corrigeren, maar ze moet hem vooral in zijn waarde laten. Ze heeft er zich geen zorgen over gemaakt. Haar doel is in Afrika te komen, een jaar dit werk te doen en dan de hele westerse wereld vaarwel te zeggen.

De omgang met meneer Balop en het werk vallen mee. In het grauwe kantoortje wordt veel gelachen en nooit gejacht. Op alle mogelijke manieren komen er opties en ideeën voor reizen, verblijven en evenementen binnen. Die moeten ze sorteren en bekijken of het wat voorstelt of niet. Balop weet het over het algemeen goed te beoordelen, maar soms zit hij er helemaal naast.

Evelien zal veel moeten reizen en ze hoopt natuurlijk een keer naar Womg’bumi te kunnen gaan. Het ligt niet in een toeristisch gebied, maar daar zal ze wel iets op vinden. Ze heeft al drie keer naar Demba geschreven, eerst vanuit Holland en toen meteen na haar aankomst. Tot nu toe is er geen antwoord. De post is hier erg traag.

Ze vraagt elke dag bij de balie of er een brief is gekomen en zweeft dan teleurgesteld omhoog naar haar kamer. Ze neemt een bad en zweeft terug voor het diner. Op het dak van het hotel is een zwembad. Een keer leuk, twee keer leuk, daarna niet leuk meer. Er probeert nogal eens iemand met haar in contact te komen, zakenlieden van alle mogelijke nationaliteiten. Evelien heeft geen belangstelling.

Ze heeft spijt dat ze niet veel meer boeken heeft meegenomen. Ook in de stad is er weinig voor haar te beleven. En ze kan maar niet wennen aan de bedelaars. Elke dag passeert ze een kleine jongen met dunne slierten onbruikbare beentjes die op een plankje met kleine houten wieltjes zit. Ergens anders ligt een apathische vrouw met een kindje in een hoop vodden. Haar bedelende hand is ook van binnen zwart. Evelien heeft zelf een tijd gehad dat ze haar omgeving niet kon of wilde zien. De leegte waarin ze toen verkeerde was ellendig. Nu trekt ze zich persoonlijk de uitzichtloze leegte aan waarin deze mensen moeten leven.

Ze praat erover met Balop. Die haalt zijn schouders op. Niets aan te doen, het is nu eenmaal zo. Evelien gooit iedere dag een paar muntjes in de hoop vodden en loopt door met een brok onoplosbaar verdriet.

Als ze het wel eens moeilijk heeft, frummelt ze aan haar gri-gri en ze denkt: het is maar voor een jaar. De gedachte dat Demba na een jaar geen belangstelling meer voor haar zou kunnen hebben, laat ze niet toe.

Vanuit haar negende verdieping kijkt ze naar de lichtjes van de stad.

De telefoon gaat. Na drie keer bellen houdt hij ermee op. Vijf minuten later gebeurt het opnieuw. Het is Frits.

“Hoe gaat het, Evelien? Ben je gezond?”

“Ja natuurlijk. Jullie ook?” Waarom zou Frits haar opbellen? Is er iets ergs gebeurd? pappie dood, mammie van de trap gesuld, kom thuis? Ze voelt een lichte paniek.

“Ik eh, ik kom je bezoeken, Evelien. Morgenochtend ben ik in Sougouni.”

“O, leuk.”

“Ik zal een taxi nemen naar het hotel. Morgen spreken we elkaar. Dan zal ik één en ander uitleggen.”

“Goed Frits. Tot morgen.”

Afgelopen. Evelien blijft peinzend voor zich uit staren. Waarom komt Frits? Wil hij haar halen? Hebben ze er op één of ander manier lucht van gekregen dat ze hier blijven wil? Maar ze heeft er met niemand over gepraat. Ja toch, met Door. Dat moet het zijn. Ha ha, maar het zal ze niet lukken. Ik zit hier lekker en ik ga nooit meer terug. Evelien kan er niet van slapen.

Moe en verfomfaaid van de nachtelijke vlucht arriveert Frits in het hotel. Evelien is niet aanwezig. Hij boekt een kamer, gaat er douchen, dan terug naar beneden om op zijn schoonzus te wachten. Ook hij heeft niet kunnen slapen. Hij zat te dicht bij het scherm waarop in het verduisterde vliegtuig een film werd vertoond vol sex, geweld en paarden. En het afscheid van Rozemarie, met tranen, zat hem behoorlijk dwars. Alsof hij een onverschillige bruut is, die alleen zijn eigen belang wil zien.

Terwijl Frits in de luxueuze lounge op Evelien zit te wachten, overdenkt hij de moeizame laatste weken. Ze hebben elkaar altijd veel vrijheid gegund, omdat ze een afschuw hadden van de toestand in veel huwelijken, waarbij partners elkaar in alle opzichten de wet voorschrijven en zich gedragen alsof haar man of zijn vrouw een eigendom is. Je bent getrouwd, omdat je graag samen wilt zijn, maar dat geeft geen van beiden het recht te regeren over de gedachten, meningen of handelingen van de ander. Zo hebben ze het in het begin afgesproken en het heeft altijd uitstekend gewerkt.

En nu doet Rozemarie net precies dat. Ze is zich halsstarrig blijven verzetten tegen zijn reis. “Ik verbied je naar Afrika te gaan.”

Maar Frits heeft zich niet laten verbieden. En nu is hij hier. Hij moet het niet laten merken. Zijn moeilijkheden met Rozemarie gaan Evelien niet aan.

Ze vinden elkaar bij de lunch. Evelien, lang en smal in een witte broek met een geel en wit t-shirt, komt haastig naar hem toe. Ze begroet hem nauwelijks en wil direct weten: “Waarom ben je alleen. Er is toch niet iets ergs, Frits?”

“Welnee, wat zou er zijn?”

Frits veegt met een vermoeid gebaar langs zijn gezicht.

“Ik zal je uitleggen, wat ik hier kom doen, Evelien. Ik heb misschien wel je hulp nodig.”

“Mijn hulp?”

Naarmate het verhaal vordert, verliest Frits zijn sombere stemming. Hij begint bij het ei en de drank van de maannacht, dan schildert hij de mogelijkheden en vooruitzichten die het tovermiddel voor de wetenschap zal hebben en niet te vergeten voor vrouwen in de vruchtbare periode. En hij raakt bijna in vervoering als hij tenslotte terechtkomt bij zichzelf.

“Ik zal het laten analyseren door de beste farmacologen en als het preparaat er eenmaal is zitten we op rozen. Jij ook natuurlijk, Evelien.”

“Als je er tenminste aan kunt komen, Frits. Hoe stel je je dat eigenlijk voor?”

“Dat wil ik juist met jou overleggen. Ik ben nog niet vergeten dat ze in eerste instantie hebben gevraagd om een motorfiets. Een schitterend glimmend nieuw exemplaar zou misschien hun hebzucht opwekken. Wat denk je?”

“Ik heb die medicijnvrouw maar een keer gezien. Het lijkt me niet iemand die een motorfiets wenst.”

“Ik zou het ook kunnen ruilen voor antibiotica. Dan krijgt ze er een ander wondermiddel voor in de plaats.”

“Misschien.”

“En als ze op geen manier wil meewerken is er nog een mogelijkheid: dat jij naar dat feest van de volle maan gaat en een beetje van die vloeistof meeneemt.”

“Dus als je het niet kunt kopen, wil je het stelen.”

“Stelen is zo’n groot woord. Als je het aangeboden krijgt, is het toch niet erg als je het niet allemaal doorslikt.”

“Wel, als ze eerst hebben geweigerd het te verkopen. In dat geval zouden ze me trouwens niet toelaten op hun feest.”

Dat is de moeilijkheid waar Frits van het begin af aan mee heeft gezeten. Hij wil die primitieve mensen niet benadelen, maar hij gunt hun ook niet het recht zo’n kostbaar medicijn voor zichzelf alleen te houden.

“Zou Munengo willen bemiddelen?”

“Misschien.”

Evelien denkt na.

“Ik denk,” zegt ze eindelijk, “datje het er Munengo erg moeilijk mee zou maken en dat je het toch niet krijgt. Ik heb het één en ander geleerd over de Afrikaanse mentaliteit in de cursussen, voordat ik hier kwam. Zulke vrouwen als die Yahi hebben veel macht en ze geven niets om geld of iets anders wat wij hun kunnen bieden. En wat dan, Frits? Als ze zegt: “je krijgt het niet, nooit.” Wat wil je dan?”

“Voorlopig houd ik geen rekening met die mogelijkheid,” zegt Frits.

“Wanneer ga je naar Womg’bumi? Heb je al een ticket voor Gondom?”

“Nog niet, ik hoopte dat we samen zouden gaan.”

“Ik zal er over denken. Vanmiddag moet ik nog een paar uurtjes werken. Zien we elkaar weer bij het diner?”

“Eh ja. Of eigenlijk, Evelien dit is een onbetaalbare tent. Hoe kan jouw reisbureau het opbrengen dat je zo duur woont?”

“Door jou. Vaste gasten betalen veel en veel minder en een reisbureau krijgt daar nog korting bovenop, omdat ze klanten aanbrengen. Een heel plezierige regeling. Ik bedacht het niet zo gauw, maar we kunnen wel goedkoper eten vanavond. En echter. Ik zal aan Balop vragen waar ze het lekkerste koken.”

Frits heeft haast. Hij kan niet te lang uit zijn praktijk wegblijven. Bovendien is het hotel hem veel te duur. Maar Evelien komt met uitvluchten.

“Ik ben hier nog maar zo kort geleden begonnen. Ik ben nog niet eens goed ingewerkt. Al met al kost het minstens een week en hoogstwaarschijnlijk twee keer zo lang. Dat kan ik niet verantwoorden, want het valt niet te combineren met een dienstreis. Gondom is toeristisch niet interessant.”

“Er was toch een wildpark.”

“Met drie olifanten en een koppeltje rhino’s. Die hebben ze overal.”

“Verzin dan een zeldzame orchidee of een rare vogel. Er is daar vast wel iets wat je nergens anders ter wereld vindt.”

“Ik zal het overleggen met Balop.”

Balop heeft er geen enkel bezwaar tegen dat ze een paar weekjes verdwijnt.

“Ik heb het eerst ook allemaal alleen gedaan.”

Hij heeft een ander werkritme dan Evelien. Haar aanwezigheid benauwt hem wel eens een beetje. Het punt is eigenlijk dat Evelien nog niet met zichzelf heeft uitgemaakt of en in hoeverre ze Frits wil helpen. Ze wil dolgraag naar Womg’bumi, hoe eerder hoe liever, maar dan zonder Frits. Ze heeft nog niets van Demba gehoord. Zijn haar brieven niet aangekomen? Hij moet haar niet vergeten. Tegelijk denkt ze: over een jaar is mijn contract hier afgelopen. Dan ga ik voorgoed naar Womg’bumi en ben ik een van hen. Dan is het misschien heel eenvoudig een flesje van dat vocht naar Holland te sturen, hoewel…Ze realiseert zich dat haar bewegingen erg beperkt zullen zijn. Het middel van Yahi zou inderdaad een geweldige aanwinst zijn voor de medische wetenschap al wil Frits het voor een groot deel uit eigenbelang bemachtigen, maar ze is overtuigd dat Yahi haar geheim niet zal prijsgeven. En ze is niet van plan het haar op een slinkse manier te ontfutselen. Dat heeft ze Frits goed duidelijk gemaakt.

“Ze zal het niet merken,” zegt Frits, “Zo’n mens heeft geen benul van een chemische analyse.”

Evelien houdt haar mond. Yahi zal het hoogst waarschijnlijk wel merken. Ze kan diep in iemands gedachten kijken. Evelien heeft zelf haar griezelige zwarte ogen gezien. Het risico is veel te groot, maar daar gaat het niet om. Voor haar is het een kwestie van ethiek. Yahi heeft het recht haar geheim te bewaren. Ze moet een besluit nemen. Ze kan domweg alle medewerking weigeren. Ze kan Frits onder geheimhouding vertellen dat ze nog steeds van plan is aan het eind van het jaar voorgoed naar Womg’bumi te gaan en hem voorlopig maar huis sturen. En ze kan ook met hem meegaan en dan maar zien wat ervan komt. In dat geval ziet ze Demba al gauw. En dat geeft de doorslag.

“Ik ga wel met je mee, Frits. Maar je krijgt me niet voor gekonkel of geknoei.”

Frits wordt boos. Daar heb je het weer. Net Rozemarie met haar onberedeneerde angsten.

“Als je niet mee wilt werken, kun je net zo goed hier blijven. Het is mijn eerlijke overtuiging dat ik bezig ben met een goede zaak. En als die ouwe taart zo eigenwijs is dat ze dat niet wil inzien moet ze het zelf weten. Ik ga met dat goedje naar huis, hoe dan ook en dan zullen we eens kijken of ze later de opbrengst ervan accepteert of niet. Ik zal niemand benadelen en hebzucht is deze mensen niet vreemd.”

Nu zou Evelien moeten zeggen: “Goed, dan blijf ik hier.”

Ze zegt het niet, want ze verlangt naar Demba.