Hoofdstuk 11

Het was een enorme drukte op het zonovergoten grasveldje achter het kasteel van Beau-Miré. Mannen in uniform zochten in koortsachtige haast hun weg tussen een brandweerwagen, twee politie-auto’s en een ambulance door, die kriskras op het gras geparkeerd stonden. Ook het gasbedrijf was van de partij om de leidingen te controleren.

Er draafden twee verplegers in witte jassen met een brancard op Kathy af, op korte afstand gevolgd door een noodarts. Dat las ze tenminste op het goudkleurige naamplaatje dat op zijn borst prijkte.

Van de andere kant kwam dokter Maréschall aangewandeld, maar dat had Kathy niet in de gaten. Toen ze opzij stapte om de noodarts langs te laten, ging ze de huisarts dan ook op zijn tenen staan.

“Oh, dat spijt me, dokter.”

“Geen probleem.” De dokter bekeek haar met een onderzoekende blik. “U ziet er gezond uit,” was zijn conclusie. Toen ontdekte hij haar rood opgezwollen oogleden en vervolgde: “Zal ik iets voorschrijven tegen de schok?”

Ze snufte en glimlachte wrang.

Dokter Maréschall was ongetwijfeld een uitstekende arts, maar voor haar gebroken hart bestond er geen medicijn. Behalve tijd.

Tijd heelde alle wonden, dus over een jaartje of tachtig voelde ze zich vast weer helemaal geweldig.

“Ik voel me prima hoor,” zei ze losjes.

Daar geloofde de dokter niks van, dat was duidelijk op zijn gezicht te lezen. Toch lachte hij naar haar. “Fijn, om te horen. Helaas zijn er anderen wat minder gelukkig geweest.”

“Ik weet het, Henri is dood.”

Uitgeschakeld door een spook…

De dokter knikte langzaam. “En Monsieur Richard, de man van gravin Giselle…”

Hij stak zijn hand omhoog en wees op iets dat nog het meeste weg had van een slordig bergje kleren, die ongegeneerd op een hoop waren gegooid. Het lag een eindje van de kapotte kasteelmuur vandaan, naast een border met geknakte Engelse theerozen.

De noodarts zat op zijn knieën naast de berg vuile was en de twee verplegers stonden achter hem geduldig te wachten.

“De arme man liep toevallig te dichtbij, toen die bom afging,” verklaarde dokter Maréschall met een triest gezicht.

“Arme man?” zei Kathy verontwaardigd. “Dat was toevallig wél de vent die ons probeerde op te blazen hoor.”

De dokter keek haar geschrokken aan en kuchte gegeneerd. “Oh, dat wist ik niet. Ik dacht dat het een ongeluk was.”

“Nee hoor, Richard heeft welbewust geprobeerd om ons te vermoorden.” Ze deed een stap in de richting van het bloederige hoopje wasgoed. “En nou heeft hij zichzelf voorgoed te pakken gehad.”

“Nee, hij leeft nog. Hij is bewusteloos. Er is een rafelige metaalscherf van het kozijn in zijn ruggengraat blijven steken.”

“Wat? Er zit een metaalscherf in zijn…”

“Ja, het is allemaal nogal vreemd, eigenlijk. Twee slachtoffers met exact dezelfde verwondingen.”

Kathy huiverde. “Ja, best raar.”

Had graaf Antoine hier ook de hand in gehad? Maar waarom was Richard dan nog in leven?

Lieve help! Het was echt de hoogste tijd om uit Frankrijk te vertrekken! Ze was nu al in het stadium dat ze met schilderijen praatte en zich serieus inbeeldde, dat spoken met scherven liepen te gooien.

“Zal Richard het overleven, dokter?”

De dokter haalde zijn schouders op en wees op de noodarts die met grote stappen op hen af kwam. “Zo meteen weten we meer, denk ik.”

“En, collega?” vroeg hij, zodra de man binnen gehoorsafstand was. “Hoe gaat ‘t met hem?”

De noodarts blies zijn wangen vol en trok wat vreemd met zijn neus. “Die hoofdwond stelt niet veel voor, maar ik vrees dat hij een dwarslaesie heeft opgelopen door dat stuk scherf. Ik denk niet, dat hij zijn benen ooit nog zal kunnen gebruiken.” Hij veegde langs zijn neus. “En dat geldt ook voor zijn trouwgereedschap, als je het mij vraagt.”

Achter hem kwamen de ambulancebroeders aangestapt als een stel slakken op hun ochtendwandeling. Ze liepen rechtstreeks door naar de wachtende ziekenauto en Kathy zag Richard op zijn zij op de brancard liggen. Zijn gezicht was intens wit en zijn benen waren bedekt met een laken vol bloedspatten. Er stak een enorm zilverkleurig stuk glanzend metaal uit zijn rug.

Als de noodarts gelijk had, zou Richard nooit meer kunnen lopen of achter de vrouwen aanzitten.

Graaf Antoine had precies geweten waar hij mee bezig was…

Toe nou toch, Kathy Wayne! Spoken bestaan niet.

De noodarts kuchte. “Ik moet gaan. Ik zie je vanavond op de golfcourse, collega.”

Hij gaf Kathy een knikje en haastte zich met grote stappen naar de ambulance.

“Misdaad loont niet,” prevelde Kathy met een wrang lachje.

“Niet voor Richard en ook niet voor Henri.”

“Henri de Lascale was er ook bij betrokken?” vroeg dokter Maréschall verbaasd.

“Oh ja, Henri ook. Hij zei…” Ze aarzelde even. Moest ze dit wel vertellen? Henri was er toch niet meer.

De dokter tikte tegen haar arm. “Wat zei Henri dan?”

Ze haalde diep adem. “Hij zei dat hij mijn arme overgrootmoeder een overdosis insuline heeft gegeven. Kan dat waar zijn?”

De dokter zuchtte diep. Het was een triest geluid vol ingehouden verlangen. “Ik hield van haar. Ze was zo…” Hij beet op zijn lip en keek in de verte. “Ik heb gevraagd of ze met me wilde trouwen, maar ze wilde me niet. Ze vond me te oud.” Hij streek vermoeid door zijn dikke grijze haar. “Te oud.” Het woord eindigde in een snik en overmand door emotie schudde hij zijn hoofd.

“Vermoord…Ze hebben mijn arme Cathérine vermoord!”

“Dus, u denkt dat het waar kan zijn?”

Hij knikte langzaam. “Oh ja, dat kan maar zo. Insuline is een sluipmoordenaar. Wilt u, dat ik het uitzoek?”

Kathy staarde naar de langzaam wegrijdende ambulance en haalde haar schouders op. Wilde ze het wel weten? Wat maakte het allemaal nog uit?

“Als ik een eerlijk advies mag geven, Mademoiselle. Laat het maar zitten. Ik weet zeker, dat Cathérine het vreselijk zou vinden als we haar lichaam…” Hij slaakte een diepe zucht. “Ik vind het ook geen fijn idee. Als De Lascale haar echt heeft vermoord, nou ja…Het lot heeft hem al te pakken.”

Het lot…

Kathy huiverde. “U hebt gelijk, dokter. We kunnen er maar beter niet aan beginnen.”

Dokter Maréschall keek haar scherp aan. “U lijkt echt sprekend op haar.” Hij glimlachte wrang. “Nou ja, in uw geval ben ik echt te oud.” Hij kuchte schor en draaide zich langzaam om.

“Aan het werk met mij maar weer. Ik moet comtesse Giselle gaan vertellen wat er met haar echtgenoot is gebeurd. Au revoir, Mademoiselle.”

Kathy zag de dokter het kasteel inlopen en een intens gevoel van eenzaamheid kroop haar lijf weer binnen.

Er was hier helemaal niks meer wat haar nog bond. Ze moest zichzelf nu aan haar haren uit dit moeras van ellende lostrekken en doorgaan met leven. In New York welteverstaan.

Ze keek op haar horloge. Tja, de passagiers voor vlucht AF010 naar New York JFK waren op dit moment al volop aan het boarden. Dat ging ze nooit meer halen. Dus moest ze als een speer Charles de Gaulle International bellen, doorgeven dat ze haar vlucht zou missen en een stoel voor de volgende boeken.

Dan konden ze haar bagage misschien nog van boord halen zonder vertraging op te lopen. En daarna moest ze Alice bellen.

Anders stond die straks voor niks op haar te wachten.

Ze knipperde heftig met haar ogen en veegde een traan van haar wang. Ze was ontzettend moe, maar ze kon nu maar beter even doorzetten en de boel zo snel mogelijk regelen.

Ze viste haar mobiel uit haar zak en scrolde door het menu tot ze het nummer van het vliegveld vond.

Mare zat op zijn knieën naast Giselle en Clemmy op de bruine parketvloer en genoot van de fantastische aanblik van al die mooie edelstenen. De schat die het mogelijk maakte om zijn kasteel te kopen.

Eindelijk was Beau-Miré veilig voor aasgieren zoals Country Lodges. Wat zijn vader nooit had kunnen bereiken, was hem wel gelukt! De eeuwige rust van zijn voorvaderen in de donkere kapel zou nooit verstoord worden door gillende toeristen zonder een greintje historisch besef.

Ook Cathérine en Angela was dat lot nu bespaard.

Angela.

Zijn vrouw.

Zijn levenloze, ijskoude, stille vrouw…

Hij probeerde om haar gezicht voor zijn geest te halen, maar hoe fanatiek hij dat ook probeerde, zijn hersenen kwamen alleen met een plaatje van Kathy tevoorschijn.

Kathy…

Kathy had het meteen goed gevonden, toen hij haar vroeg of hij het kasteel mocht kopen. Ze had de gelukkigste man van de wereld van hem gemaakt.

Ze was lief, zo zacht, zo geweldig, zo…levend.

Hij hield van haar. Maar hij had Angela eeuwige trouw beloofd.

Zijn keel voelde aan als een droge zandwoestijn. Hij hield van Kathy, hij wilde dat ze gelukkig was. Het minste wat hij kon doen was haar zeggen, dat ze hier net zo lang kon blijven wonen als ze wilde. Haar hele leven als het moest. Dat had ze wel verdiend.

En Cathérine ook.

Hij rekte zich uit. “Kathy, ik wil je…”

Hij stopte met praten en keek verbaasd om zich heen. “Kathy? Waar is Kathy nou opeens gebleven?”

“Ze was er net nog.” Clemmy wees. “Ze stond daar bij de schoorsteen.”

Mare haalde zijn schouders op. “Ik wilde…Verdraaid! Ze is waarschijnlijk ontzettend kwaad op me.”

“Je bent verliefd op haar, hè?” vroeg Giselle. “Al vanaf het moment dat je haar voor het eerst zag.”

Mare staarde naar het gat, waar amper een half uur geleden nog een prachtig raam had gezeten en er gleed een trieste glans over zijn gezicht.

Het was helemaal waar, wat Giselle daar zei. Hij was meteen al verliefd geworden op Kathy. Echt verliefd. Maar door een soort donkere wolk van verstandsverbijstering had hij geweigerd om dat zelfs aan zichzelf toe te geven.

Hij slaakte een enorme zucht. “Wat maakt het allemaal uit? Na alles wat ik heb gedaan, heeft Kathy vast een gigantische hekel aan me.”

“Pap?” Clemmy tikte op zijn arm. “Papa, Kathy kan geen hekel aan jou hebben. Ze is lief.”

Mare sloeg zijn armen beschermend om zijn dochter heen en glimlachte schuldbewust. “Je vader heeft zich als een idioot gedragen, Clem. En ik ben al met je moeder getrouwd.”

Twee sprankelende hazelnootkleurige ogen keken hem smekend aan. “Maar mammie is er niet meer. Al mijn vriendinnetjes hebben levende moeders.”

Die woorden sneden door zijn ziel als een heet mes door de keiharde boter. Het deed zo’n pijn!

Hij verlangde zo naar Kathy’s liefde. Maar dat kon niet. Nooit.

“Jij bent te jong om dit soort dingen te begrijpen, Clem. Ik heb je moeder beloofd, dat ik voor altijd…”

“Niet voor altijd, Mare. Alleen tot de dood jullie zou scheiden,” zei Giselle zacht. “Dat is, wat je hebt beloofd.”

Ze had zichzelf helemaal onder controle, maar toch kon Mare de verborgen emotie, die recht uit haar hart kwam, duidelijk horen.

“Tot de dood ons scheidt…” fluisterde hij verward.

“Je bent vrij, Mare. Helemaal vrij om te trouwen, met wie je maar wilt.”

“Denk je dat echt? Ben ik vrij?”

“Kom op, broertje van me. Angela was mijn beste vriendin. Zij wil, dat jij gelukkig bent. Jij én Clemmy.”

Mare huiverde. Kon het waar zijn? Zou Angela…

Maar wat maakte het uit? Hij had zijn kansen bij Kathy wel verspeeld. Hij was het niet eens waard om de grond onder haar voeten te kussen.

Hij schudde zijn hoofd en wierp zijn zus een wanhopige blik toe.

“Dat heeft geen enkele zin, Giselle. Kathy moet me niet.”

“Hoe kun je daar nou zo zeker van zijn, Mare?”

“Omdat ze mijn eerste aanzoek ook heeft afgewezen.”

Giselle glimlachte. “Je moet haar ook geen huwelijk aanbieden, broertje van me, maar liefde.”

“Liefde?”

“Natuurlijk, daar verlangt ze wanhopig naar. En liefde heb je genoeg.”

“Maar…”

“Toe nou, pappa,” smeekte Clemmy. “Kathy moet blijven. Ik wil zo graag dat ze…dat ze mijn nieuwe moeder wordt. Ik vind haar zo lief.”

Mare balde zijn vuisten en zijn hart begon wild in zijn keel te kloppen.

Clemmy wilde dat Kathy bleef, ze hield van haar. En dat gold voor hem ook! Kathy moest hier blijven en zijn vrouw worden.

Zijn levende, lachende, ademende vrouw. Een moeder voor Clemmy.

Maar zou Kathy dat willen? Zou ze hem nog kunnen vertrouwen na alles, wat hij haar had aangedaan?

Hij ontspande zijn schouders en dwong zichzelf om rustig adem te halen. Er was maar één manier om erachter te komen. Hij moest het haar gewoon gaan vragen.

“Oké, ik ga het proberen. Ik heb immers niks te verliezen.” Hij gaf Clemmy een knuffel en rende de kamer uit.

Het was weldadig stil in het knusse tuinkamertje in het midden van de doolhof en het rook er heerlijk naar bloeiende rozen. Kathy zat op het stenen bankje en staarde naar het dikke engeltje bovenop de marmeren fontein.

Kleine waterdruppeltjes gleden van zijn boog op zijn kapotte neus en sijpelden over zijn wangen. Het leek wel, alsof het beeldje met haar mee huilde.

Ze hield zo van deze plek, maar ze was het kasteel nu definitief kwijt. Verkocht aan een man, die daarnet heel duidelijk had laten merken, dat zij alleen maar lucht voor hem was. Zou haar overgrootmoeder erg boos zijn, als ze wist, dat haar achterkleindochter haar kasteel uiteindelijk toch verkwanseld had?

Welnee, meisje. Dat geeft niks. Jij maakt mijn droom eindelijk waar.”

Kathy keek verschrikt op. Er was niemand. Niemand?

De aanhouder wint,” riep de stem. “Mijn vlees en bloed zal hier voor altijd wonen.”

Met samengeknepen ogen staarde Kathy naar een vage schaduw achter Cupido. Het leek op een oude vrouw met wit krulhaar in een perfect passend ruiterskostuum. “Bent u dat, overgrootmoeder?” fluisterde ze. Hè, wat een onzin. Dat was gewoon de schaduw van de fontein. “Wees jij maar gelukkig, mijn kind.”

Er klonk een zacht geritsel van takjes. Of hoorde ze de waterdruppeltjes van Cupido’s boog tikken? De schaduw verdween en achter de heg hoorde Kathy een paard weggalopperen. Een paard?

In deze doolhof? Dat beest maakte alles kapot!

Kathy rende het schelpenpaadje op, maar achter de heg was niets bijzonders te zien. De bomen en de bloeiende planten stonden stil en onaangeroerd in het heldere licht van de zon. En toen ze het pad bestudeerde, zag ze nergens de afdrukken van paardenhoeven.

Maar ze wist toch zeker, dat ze een paard had gehoord…

Ach wat, dat was natuurlijk weer inbeelding geweest.

Ze rechtte haar schouders. Het was de hoogste tijd om naar het vliegveld te gaan. Maar voor ze definitief vertrok, ging ze Cupido nog even gedagzeggen.

Ze liep langzaam terug naar de fontein en keek omhoog naar het beeldje van Cupido. Het was best raar. Toen ze hem voor het eerst gevonden had, had ze zich ingebeeld, dat ze eindelijk thuis was gekomen. Maar de tijd had haar intussen een wrede les geleerd. Zij had geen thuis. Haar hele familie was dood.

Ze schuifelde nerveus met haar voeten over het gras. Cupido zou hier de komende eeuwen nog wel staan, maar zij zou hem nooit meer zien.

Ze lachte zuur. De oude Romeinen hadden in hem geloofd. Die dachten dat ze het kleine liefdesgodje met leuke cadeautjes konden omkopen.

Eens kijken…Waar zou Cupido trek in hebben? Fruit? Een lekker stuk cake met slagroom? Of een glas champagne?

Maar ja, ze had niks bij zich.

Haar rusteloze vingers raakten het gouden hartje, dat op de revers van haar blazer zat gespeld.

In een impuls trok ze de kostbare speld los, wierp een smekende blik op Cupido en gooide het hartje in het blauwe water van de fontein.

Ze deed een stapje achteruit en voelde een vuurrode blos van pure schaamte over haar wangen trekken. “Droom jij maar lekker verder, Kathy Wayne,” mompelde ze in zichzelf. “Er komt toch nooit wat van terecht.” Ze had haar dure lesje wel geleerd. Twee keer intussen. De eerste keer met Harald en nu weer met Mare.

Voor haar geen liefde meer!

En dit keer écht!

“Kathy?” hoorde ze opeens achter haar. “Kathy, ik loop je overal te zoeken.”

Mare?

Kathy schrok zich rot en ze werd helemaal duizelig. Haastig greep ze de rand van de fontein beet. “Ha Mare.” Ze probeerde zo gewoon mogelijk te doen, maar meer dan een schor gefluister kwam er niet uit haar keel.

“Kathy, ik moet met je praten. Wil je even gaan zitten?”

Hij wees bijna gebiedend naar het stenen bankje.

Kathy perste haar lippen op elkaar tot een dun lijntje. Het was niet zo’n slecht idee om even te gaan zitten. Haar benen voelden aan, alsof ze het elk moment konden opgeven.

Met bijna bovenmenselijke inspanning kreeg ze het gedaan om de twee passen tussen de fontein en de bank te overbruggen en ze zakte er voorzichtig op neer.

Hij ging naast haar zitten en Kathy kreeg ontzettende zin om hem vast te pakken. Ze wilde lekker met haar handen door zijn haren woelen, met haar vingertoppen over zijn wangen strelen, zijn lippen aanraken…

Ze sloeg haar handen snel in elkaar en kneep ze samen in een wanhopige poging om haar gevoelens weer onder controle te krijgen. Zij, suffe dromer die ze was, hield van hem. Ze hield van hem! Ze zou hem zo verschrikkelijk missen. Waarom had hij haar opgezocht? Om haar te pesten? Of snapte hij niet dat zijn aanwezigheid haar ontzettend veel pijn deed?

“Ik eh…,” stotterde Mare. “Het lijkt erop, dat ik alles heb wat ik wilde, denk je niet?”

Kathy ontspande haar handen en drukte ze vervolgens weer stevig tegen elkaar. Het was haar helemaal duidelijk, dat Mare alles had gekregen wat hij wilde hebben. Waar was hij dan zo bezorgd over?

Oh natuurlijk. Hij had haar handtekening nodig. Hij was vast bang, dat ze nog van gedachten zou veranderen. Ja, zoals de waard was, vertrouwde hij zijn gasten…

Maar voordat ze haar mond kon open doen, mompelde Mare op een bijna wanhopige toon: “Nee, dat wou ik helemaal niet zeggen. Merdel Ik weet niet hoe ik het moet vragen.”

Hij draaide zijn blik naar het beeldje van Cupido en stond er naar te kijken alsof hij het voor de allereerste keer zag.

“Wil je soms dat ik iets teken of zo?” vroeg ze om hem te helpen.

“Ja,” zei hij. “Ja, dat is een prima manier om het te zeggen.”

Het klonk zo opgelucht, dat Kathy haar wenkbrauwen omhoog voelde gaan. Wat maakte Mare zich weer druk over een handtekeningetje. Of schaamde hij zich, omdat hij blijkbaar erg weinig vertrouwen in haar had?

Lieve help, ze zat weer op haar nagels te knagen van de zenuwen.

Ze legde haar hand op haar schoot en hield die met haar andere hand vast. “Ja hoor, ik teken alles wat je maar wilt.”

Hij keek haar indringend aan en ze sloeg haar ogen snel neer.

Waarom keek hij zo? Het was net alsof…

Ze slikte moeilijk.

Mare schraapte zijn keel. “Jij wilt echt alles tekenen wat ik je voorleg?”

Ze lachte een beetje kunstmatig. “Ja hoor. Dat zeg ik toch net.”

“Geldt dat ook voor onze trouwpapieren?”

Kathy staarde hem even stomverbaasd aan.

Nee hè? Begon hij nou weer over trouwen? Wat had ze nou aan een verstandshuwelijk? Ze kon er echt niet meer tegen!

Ze sprong op. “Ik moet mijn vliegtuig halen. Meneer Armstrong neemt contact met je op over de verkoop van het kasteel. Maak je geen zorgen, het is nu helemaal van jou.”

Ze wilde naar het kleine schelpenpaadje tussen de heggen rennen, maar Mare ging voor haar staan.

“Laat me erdoor,” snauwde ze. “Mijn vliegtuig!”

Mare pakte haar elleboog beet. “Ik hou van je, Kathy.”

“Wat?” Haar mond viel open en terwijl ze hem met een verwarde blik aanstaarde, wervelden er allemaal verschillende gedachten door haar hoofd.

Hoorde ze hem nou echt zeggen, dat hij van haar hield? Dat kon niet. Dat zou wel weer één of ander trucje zijn. Hij hield alleen maar van zijn kasteel en van zijn overleden vrouw. Hij wilde haar alweer beduvelen. Maar waarom eigenlijk? Het kasteel was nu toch van hem?

Mare zakte op zijn knieën en duwde een bloeiende rode roos in haar bibberende hand.

“Kathy, Ik hou van je. Wil je alsjeblieft met me trouwen?”

“Maar Mare, dat hoeft nu toch niet meer? Het kasteel van Beau-Miré is helemaal van jou.”

Zijn ogen vernauwden zich. “Wat kan mij dat stomme kasteel schelen!” barstte hij uit. “Ik wil jou. Ik hou van je!”

Hij was zo dichtbij. Ze rook de mannelijke geur van zijn aftershave, die vermengd werd met de zoete geur van de roos.

“Maar hoe zit het dan met je vrouw? Met Angela?”

“Kathy, ik hield heel veel van Angela. Ze is Clemmy’s moeder en ik zal haar nooit vergeten. Maar ze is er niet meer. Ze zal er nooit meer zijn.”

Kathy voelde het kippenvel over haar armen omhoog kruipen en ze wist niet meer wat ze zeggen moest.

Hij nam haar ijskoude handen tussen de zijne en keek naar haar op. “Ik heb me als een idioot gedragen. Ik ging naar New York om de erfgename van mijn kasteel te bezwendelen. Ja, dat was mijn plan. Maar toen ik je zag…Je moet me geloven, Kathy…Toen kon ik het niet meer. Ik werd ontzettend verliefd op je en dat is sindsdien niet meer overgegaan. Ik wist het alleen niet.”

Zijn knappe gezicht vertrok van ellende en ze zag de pijn in zijn ogen. Nee, het was niet alleen pijn. Ze zag ook schuld en wanhopig verlangen en…liefde?

Hield hij echt van haar?

Hij zoog zijn onderlip naar binnen in een nerveus gebaar.

“Ik verdien dit natuurlijk. Je hebt me zo vaak gezegd, dat je van me hield en ik trakteerde jou op onzin. Het is te laat, hè? Je moet me niet meer.”

Hij kwam moeizaam overeind, zijn schouders gespannen, alsof hij Atlas was, die de hele wereld moest torsen. “Ik kan maar beter gaan, voor ik me totaal belachelijk maak.”

Maar hij liep niet weg. Hij bleef voor haar staan, alsof hij aan één of andere onzichtbare draad vast zat en staarde naar een paars bosviooltje, dat haar kopje dapper boven de groene grashalmen uitstak.

Toen zag ze de traan, die vanuit zijn ooghoek over zijn wang gleed en verder glibberde naar de rood opgezwollen snee in zijn hals.

Hij draaide zijn hoofd naar haar toe en zijn blik boorde zich diep in die van haar. “Het spijt me, Kathy. Het spijt me dat ik je zo’n pijn gedaan heb. Ik hoop…” Hij brak af en ze zag hem slikken.

“Ik hoop dat je de man van je dromen gauw zult vinden. Dat verdien je.”

Er rolde een nieuwe traan over zijn wang, maar die negeerde hij. “Als er iemand een beetje geluk verdient in deze wereld, dan ben jij het wel.”

Hij draaide zich om en bleef nog heel even bij de uitgang staan. Toen zag ze hem diep inademen en een wat wiebelige stap maken. Dadelijk zou hij achter de heg verdwijnen en dan was alles voorbij.

De onzichtbare kristallen spiegel, die haar zicht op de werkelijkheid had vertroebeld vanaf het moment dat hij dit knusse tuinkamertje binnenkwam, knapte met een onhoorbare tik. Het denkbeeldige gordijn ging omhoog en ze keek naar Mare alsof ze hem nu pas zag.

Daar was de man waar ze zo ongelofelijk veel van hield. En hij zei eindelijk de woorden, waar ze al zo lang hartstochtelijk naar verlangde.

“Mare?” Meer dan een fluistering was het niet. “Mare, ik heb altijd al van je gehouden. Dat is nooit meer overgegaan.”

“Kathy!” schreeuwde hij. Hij rende naar haar toe, greep haar onstuimig beet en begon haar overal te kussen. Er golfde een overweldigend geluksgevoel door haar heen en ze wilde het uitschreeuwen van geluk, maar daar kwam ze niet meer aan toe. Hij drukte zijn warme lippen vol hartstocht op die van haar en trok haar dicht tegen zich aan. “Ik hou zo ontzettend veel van je,” fluisterde hij. Amper een seconde later lag ze naast hem op het warme gras en zijn vingers gleden als vanzelf naar de knoopjes van haar bloesje.

“Hee joh, niet doen. Straks zien ze ons nog.”

“Geen zorgen, lieveling. Ik heb die grote vaas voor de ingang geschoven. Niemand komt ons storen, we zijn hier helemaal alleen.”

Met een gelukkige zucht nestelde ze zich in zijn armen.

“Ik hou zoveel van je, Mare,” fluisterde ze, snakkend naar adem.

Moi non plus” kreunde hij.

Een zonnestraal streelde het gezichtje van het kleine liefdesgodje bovenop de sprankelende fontein.

Cupido lachte blij…

 

EINDE