Mimi Augello verscheen in de deuropening. Hij zag er opgefokt uit.
“Kom binnen, Mimi. Zijn jullie klaar op de stortplaats?”
“Ja.”
Hij ging op het puntje van een stoel zitten.
“Wat is er aan de hand, Mimi?”
“Ik moet zo weer weg. Beba belde. Ze wil dat ik naar huis kom, want Salvuzzo moet huilen van de buikkrampen en ze krijgt hem niet stil.”
“Heeft hij daar vaker last van?”
“Vaak genoeg om verdomd vervelend te zijn.”
“Dat klinkt ook niet echt vaderlijk.”
“Als jij zo’n moeilijk kind zou hebben, zou je het uit het raam gooien.”
“Kan Beba niet beter een dokter bellen in plaats van jou?”
“Ja, natuurlijk, maar zonder mij doet ze dat niet. Ze kan niets in haar eentje beslissen.”
“Goed, vertel me maar wat ik weten moet en ga dan naar huis.”
“Ik heb heel even met Pasquano gesproken.”
“Heeft hij je al iets kunnen vertellen?”
“Je weet hoe hij is. Het lijkt wel alsof hij elke moord persoonlijk opvat. Alsof iemand hem ermee beledigt. Dat wordt ieder jaar erger. God, wat heeft die man een lastig karakter!”
In het diepst van zijn hart begreep Montalbano Pasquano uitstekend.
“Misschien heeft hij er wel genoeg van om lijken in stukken te snijden. Nou, vertel op, wat ben je te weten gekomen?”
“Tussen het gevloek door heb ik opgevangen dat het meisje volgens hem niet is vermoord op de plek waar ze is gevonden.”
“Wacht even, wie heeft haar eigenlijk gevonden?”
“Een zekere Salvatore Arico.”
“Wat deed hij daar op dat vroege uur?”
“Hij verzamelt iedere dag bij zonsopgang spullen op de stortplaats om te repareren en te verkopen. Hij vertelde dat hij soms bijna nieuwe, nog nauwelijks gebruikte dingen vindt.”
“Wist je dan niet dat we in een consumptiemaatschappij leven, Mimi?”
“Arico zag het lichaam vrijwel meteen, en heeft met zijn mobiel de politie gebeld. Ik heb hem ondervraagd, maar ik kon duidelijk zien dat hij er niets mee te maken had, dus heb ik zijn gegevens genoteerd en hem laten gaan, ook omdat hij steeds moest overgeven van de schrik.”
“Je zei dat het meisje volgens Pasquano ergens anders is vermoord.”
“Ja, want er lag geen bloed bij het lichaam in de buurt, of ergens anders op de stortplaats. En dat had er wel moeten liggen, en niet zo’n beetje ook. Bovendien heeft Pasquano schaafwonden op het lichaam aangetroffen die volgens hem zijn ontstaan doordat het lijk vanaf de parkeerplaats naar beneden is gegooid en meerdere keren tegen de helling is aangebotst.”
“Kunnen ze niet van een gevecht zijn dat aan de moord vooraf is gegaan?”
“Dat is volgens Pasquano uitgesloten.”
“En hij vergist zich maar zelden. Is er op de parkeerplaats bloed gevonden?”
“Nee, daar ook niet.”
“Dat bevestigt Pasquano’s veronderstelling dat ze er na de moord naartoe is gebracht. Misschien in een kofferbak. Kon hij al zeggen hoe lang ze dood was?”
“Hij weet het pas na de autopsie zeker, maar zo op het eerste gezicht denkt hij dat ze ten minste vierentwintig uur voordat ze werd gevonden vermoord is.”
Dat was merkwaardig.
“Waarom zou iemand het lijk een hele dag hebben bewaard?”
Mimi haalde zijn schouders op.
“Geen idee, maar daar ziet het wel naar uit. En nog iets, het lichaam lag op de rug, maar Pasquano heeft het omgedraaid.”
“Ja, en?”
“Op de rug, bij het linkerschouderblad, zat een tatoeage van een vlinder.”
“Dat kan handig zijn voor de identificatie. Heeft de technische recherche er foto’s van gemaakt?”
“Ja, en ik heb gezegd dat ze die moeten doorsturen, maar ik weet niet of we er veel aan hebben.”
“Waarom niet?”
“Voor mijn huwelijk had ik toch om de paar dagen een nieuwe vriendin?”
“Ja, don Giovanni zag groen van jaloezie. Nou en?”
“Een vlinder is de meest voorkomende tatoeage bij meisjes. Ze laten haar op alle delen van hun lichaam zetten. Weet je dat ik een keer een vlinder ontdekte tussen de…”
“Bespaar me de details,” smeekte de commissaris. “Doe Beba de groeten van me en stuur Catarella hierheen.”
Catarella meldde zich pas tien minuten later.
“Sorry, chef, maar ik was met Cuzzaniti aan het archiveren. Hij wist niet of hij een dossier nou nummer zevenendertighonderdvijf of zevenendertighonderdzes moest geven, maar we hebben een oplossing gevonden.”
“Welk nummer hebben jullie erop gezet?”
“Allebei, chef, zevenendertighonderdzesenvijftig.”
Dat dossier zou nooit meer worden teruggevonden, al zou er honderd jaar naar worden gezocht.
“Luister, Catarè. Ik wil dat je in de computer opzoekt of er aangifte is gedaan van de vermissing van een twintigjarig meisje met een tatoeage van een vlinder op haar linkerschouder.”
“Wat voor een vlinder?”
“Weet ik veel? Gewoon een vlinder, verdomme.”
“Ik ben al weg, chef.”
Fazio kwam binnen en ging zitten.
“En?”
“Dokter Pasquano is ervan overtuigd dat het meisje…”
“…ergens anders is vermoord. Ik hoorde het al van Augello. Wat denk jij zelf?”
“Ik ben het met hem eens. Ik denk ook dat ze eerst is vermoord, en toen pas is uitgekleed.”
“Waarom denk je dat?”
“Als ze naakt was toen ze werd vermoord, zou er bloed moeten zitten op haar borstbeen, schouders en borsten, maar ze was helemaal schoon. En het heeft al een week niet geregend.”
“Het bloed is dus terechtgekomen op de kleding die ze op dat moment droeg, en niet op haar huid.”
“Precies. En omdat ze naakt naar beneden is gegooid, zit het lichaam onder de schaafwonden, kneuzingen en sneeën. Als ze kleren had aangehad, zou dat minder zijn geweest. Ze is trouwens ook gebeten.”
“Gebeten?! Waar?”
“In haar rechterdijbeen, chef, drie keer. Dokter Pasquano kon er nog niets over zeggen. Hij wil de beten eerst goed bekijken voor hij kan zeggen of ze van een mens of van een dier zijn.”
“Laten we hopen van een dier.”
Daar zaten ze nou net op te wachten: een weerwolf! Een beestmens!
“Heeft hij gezegd wanneer hij de autopsie gaat doen?”
“Morgenochtend.”
Buiten adem kwam Catarella binnen met een blaadje in zijn hand.
“Ik heb maar één meisje van twintig gevonden in de vermiste lijst van personen. Ik heb de aangifte uitgeprint. Haar foto staat erop, maar er wordt niets over vlinders gezegd.”
“Geef maar aan Fazio.”
Fazio nam het blaadje aan, keek ernaar en gaf het terug aan Catarella.
“Dit is ze niet.”
“Hoe weet je dat zo zeker?” vroeg de commissaris.
“Dit meisje is donker en dat andere meisje is blond.”
“Kan ze haar haar niet geverfd hebben?”
“Alstublieft, chef!”
Teleurgesteld droop Catarella af.
“Waarom weet ik niet, maar ik heb het vermoeden dat ze geen hoer was,” zei Fazio.
“Misschien omdat hoeren tegenwoordig moeilijk te herkennen zijn,” zei Montalbano.
Fazio keek hem verwonderd aan.
“Hoeren zijn toch gewoon vrouwen die hun lichaam verkopen voor geld?”
“Dat is veel te makkelijk, Fazio.”
“Wat bedoelt u?”
“Laat ik een voorbeeld geven. Een mooi meisje van een jaar of twintig, uit een arm gezin, krijgt de kans om in een film te spelen, maar wijst het aanbod af, want ze is deugdzaam en bang dat die wereld haar zal corrumperen. Dan ontmoet ze een zakenman van een jaar of vijftig, niet zo knap om te zien, maar wel rijk, die met haar wil trouwen. Ze gaat akkoord. Ze houdt niet van hem, ze vindt hem niet eens leuk en het leeftijdsverschil is groot, maar ze denkt dat ze mettertijd om hem kan gaan geven. Ze trouwen en haar gedrag als echtgenote is vlekkeloos. Heeft het meisje, toen ze haar jawoord gaf, volgens jouw definitie haar lichaam verkocht voor geld? Jazeker. Maar zou je haar een hoer noemen?”
“Jezus, chef! Ik zei maar wat. U verzint er meteen een heel verhaal bij!”
“Laat dan maar zitten. Waarom denk je dat ze niet in het vak zat?”
“Ik weet het niet. Ze had geen lippenstift op. Ze was niet opgemaakt. Ze zag er verzorgd uit, maar niet overdreven. Nou ja, het was gewoon mijn indruk. En maakt u daar nu alstublieft geen verhaal van!”
“Wanneer stuurt de technische recherche de foto’s op?”
“Vanmiddag na de lunch.”
“Dan kan ik wel even de deur uit. Tot straks.”
Toen hij bij de trattoria kwam, hing het rolluik half omlaag. Hij bukte zich en kroop eronderdoor. Alle tafeltjes waren gedekt, maar niet bezet. Ook rook het er niet zo lekker als gewoonlijk. Enzo, de eigenaar en ober, zat televisie te kijken.
“Waarom is er niemand?”
“Ten eerste is het maandag, en dan zijn we dicht. Ten tweede is het nog vroeg, nog voor halfeen.”
“Dan ga ik maar weer.”
“Nee, commissaris, gaat u toch zitten!”
Als het nog geen halfeen was, waarom had hij dan al zo’n honger? Ineens realiseerde hij zich dat hij de avond ervoor niet had gegeten.
Door een lang, oorlogszuchtig telefoongesprek met Livia – zij had hun gemeenschappelijk bestaan failliet verklaard, en die verklaring werd afgewisseld met wederzijdse beschuldigingen en verontschuldigingen – was hij helemaal vergeten dat hij een pan op het vuur had gezet met het eten dat Adelina voor hem had klaargemaakt. Daarna was hij onrustig door het gesprek en had hij geen zin meer in de tomaten en olijven die vast in de koelkast zouden liggen.
“We hebben vanochtend prachtige kreeften binnengekregen.”
“Grote of kleine?”
“Wat u wilt.”
“Doe maar een grote. Alleen gekookt, verder niks. En als het niet te veel moeite is, breng me dan eerst een flink bord spaghetti met venusschelpen, ook zonder saus.”
Zonder andere smaken, alleen met olijfolie en citroen, zou de smaak van de kreeft het best tot zijn recht komen.
Net toen hij op het punt stond aan de kreeft te beginnen, was de stortplaats op de televisie. Vanaf de parkeerplaats filmde de cameraman het witte laken waar het lijk onder lag.
“Een gruwelijk misdrijf…” begon de voice-over.
“Doe de televisie uit!” schreeuwde de commissaris.
Enzo deed de televisie uit en keek hem verbaasd aan.
“Wat is er, commissaris?”
“Sorry,” zei Montalbano, “maar ik…”
Wat waren mensen toch snel afgestompt geraakt! We leken wel kannibalen!
Sinds mensen thuis televisie hadden, was iedereen gewend geraakt aan lijken bij het eten. Tussen twaalf en één ‘s middags en tussen zeven en acht uur ‘s-avonds, tijdens de maaltijden dus, zonden alle zenders het nieuws uit met beelden van aan stukken gereten, mishandelde, verbrande en gemartelde lichamen van mannen, vrouwen, bejaarden en kinderen die ergens op de aardbol op fantasievolle, vernuftige wijze vermoord waren.
Want er ging geen dag voorbij zonder dat er ergens op de wereld niet een oorlog woedde. Mensen die omkwamen van de honger, met geen cent te makken, schoten op andere mensen die ook omkwamen van de honger, en deden dat met bazooka’s, kalasjnikovs, raketten en bommen, stuk voor stuk ultramoderne wapens die bij elkaar meer kostten dan medicijnen en eten voor iedereen.
Hij stelde zich een dialoog voor tussen een man en vrouw aan tafel.
“Wat eten we vandaag?”
“Eerst pasta met een jongetje dat door een bom is geraakt.”
“O, lekker. En daarna?”
“Kalfsvlees met een kamikaze die zich op een markt heeft opgeblazen.”
“Mmmm, dat wordt smullen!”
Terwijl hij de smaak van de kreeft zo lang mogelijk in zijn mond probeerde te bewaren, begon hij aan zijn vaste wandeling naar de punt van de pier.
Halverwege stond de eeuwige visser met zijn vislijn. Ze groetten elkaar en de visser waarschuwde hem: “Morgen wordt het koud, commissaris. Het gaat regenen. En zo blijft het de rest van de week.”
Hij had er nog nooit naast gezeten.
Het slechte humeur van Montalbano, dat door de kreeft enigszins was weggezakt, kwam weer terug.
Was ook het weer krankzinnig geworden? Waarom was het de ene week warmer dan op de evenaar en de andere week kouder dan op de Noordpool? Of zwart of wit? Waar was de gulden middenweg gebleven?
Zoals altijd ging hij op de platte rots zitten, stak een sigaret op en piekerde erop los.
Waarom had de moordenaar het lijk op de stortplaats gegooid?
Vast niet om het te verbergen. De moordenaar had geweten dat het binnen een paar uur zou worden ontdekt. Hij had namelijk al het nodige gedaan om de identificatie van het meisje zo lang mogelijk uit te stellen. Dus had hij het lichaam alleen maar naar de stortplaats gebracht om ervan af te zijn.
Als hij haar nog een hele dag op de plek had kunnen laten waar hij haar had vermoord zonder dat iemand het zag, waarom had hij haar daar dan niet gelaten?
Was de plek misschien niet veilig? En waarom dan niet?
Als de moordenaar er de moord had kunnen plegen en het lijk er een hele dag had kunnen laten zonder dat iemand er iets van had gemerkt, waarom zou hij dan zo’n risicovolle verplaatsing hebben ondernomen? Er kon maar één reden voor zijn: omdat het moest. Het lijk moest worden verplaatst. Maar waarom?
De kreeft gaf het antwoord.
Of eigenlijk was het de smaak van de kreeft in zijn mond die hem in herinnering bracht dat de trattoria vandaag eigenlijk dicht was geweest, omdat het maandag was. En als het vandaag maandag was, dan was het meisje op zaterdag vermoord, en in de nacht van zondag op maandag naar de stortplaats gebracht. Of liever, maandagochtend heel vroeg toen er op de parkeerplaats geen auto’s meer waren van hoeren of van klanten van hoeren.
Wat betekende dat?
Dat de plek waar het meisje was vermoord, concludeerde hij tevreden, op zondag gesloten was voor publiek, maar maandagochtend weer openging.
Zijn plotselinge enthousiasme over die conclusie duurde maar kort, want toen besefte hij hoeveel plekken op zaterdagmiddag en zondag gesloten waren: scholen, kantoren, artsenpraktijken, fabrieken, notarissen, garages, groot- en detailhandelzaken, tandartsen, magazijnen, winkels, tabakszaken…Bijna heel Vigàta dus. Hoe langer hij erover nadacht, hoe erger het werd. De moord kon ook in een willekeurige privéwoning zijn gepleegd, door een man wiens vrouw en kinderen een weekendje naar het platteland waren. Kortom, voldoende stof om een uurtje flink te piekeren.
Terug op het politiebureau vond hij een envelop van de technische recherche op zijn bureau, met daarin de foto’s in tweevoud. Hij mocht Arqua niet, zijn gezicht alleen al werkte hem op de zenuwen, maar Montalbano moest toegeven dat hij zijn werk goed deed.
Bij de foto’s zat een briefje. Zonder aanhef, zonder groet. Zo zou hij het zelf ook hebben gedaan.
Montalbano, het meisje is vermoord met een groot kaliber wapen. Een revolver of een pistool, dat is niet belangrijk. Het schot is vanaf een meterof vijf gelost en heeft daarom een verwoestend effect gehad. De kogel is door de linkerkaak in een opwaartse beweging hethoofd binnengedrongen en door de rechterslaaper weer uit gekomen, waardoor de gelaatstrekken onherkenbaar zijn verminkt. De bevindingen van Pasquano kunnen volgens mij heel nuttig voor je zijn. Arqua
Hij zag meteen dat het meisje een schoonheid was geweest. Daar hoefde je geen kenner voor te zijn, zoals Mimi Augello.
Ze was ongeveer een meter tachtig. Haar lange blonde haar, dat waarschijnlijk opgestoken was geweest toen ze werd vermoord, hing nu gedeeltelijk los en bedekte haar gezicht dat er niet meer was. Ze had oneindig lange benen, als van een danseres of een atlete.
Montalbano keek nog even kort naar de foto’s van het lichaam, en bestudeerde toen die van de tatoeage. Er was een vrij goede vergroting van de vlinder gemaakt.
Hij stopte de foto in zijn zak, samen met een andere foto van de rug van het meisje waarop de getatoeëerde schouder duidelijk te zien was.
“Ik ben over een uurtje terug,” zei hij op weg naar buiten tegen Catarella.
Hij parkeerde voor het televisiestation Retelibera. Voor hij naar binnen ging, rookte hij een sigaret. Binnen was het verboden te roken. En verbodsborden gehoorzaamde hij altijd, zij het morrend.
Waar mocht een arme ziel tegenwoordig nog roken? Niet eens meer op de wc. Als degene na jou de lucht van sigaretten rook, kreeg je boze blikken toegeworpen. In een mum van tijd waren er talloze fanatiekelingen opgestaan die een hekel hadden aan rokers. Hij wandelde een keer in het park met een sigaret tussen zijn lippen, toen hij twee tachtigjarigen elkaar om wat voor reden dan ook met hun wandelstokken de kop in zag slaan. En omdat hij ze niet uit elkaar kreeg, ze waren zo link als een stel valse honden, had hij gezegd wie hij was. Toen hadden de twee oudjes zich onmiddellijk samen tegen hem gekeerd:
“U moest zich schamen!”
“U rookt!”
“En dat noemt zich commissaris!”
“U bent gewoon een roker!”
Hij was vertrokken, en de twee oudjes gingen elkaar weer met hun stokken te lijf.