2007
Ten opzichte van Nederland boekt België betere resultaten door onder andere betere kweekmedia voor de embryo’s, meer aandacht voor de terugplaatsingsmethode en een betere identificatie van topembryo’s.
Het geeft ons een goed gevoel dat we uitwijken naar dit land. Na een anderhalfuur durende rit rijden we het terrein van het Universitair Ziekenhuis Gent op. Max houdt de deur voor me open. Geen grote hal, maar een piepkleine entree. INFERTILITEITS-AFDELING TWEEDE VERDIEPING, lezen we op een magneetbord dat aan de grijs betonnen muur hangt. We lopen door het smalle trappenhuis vier trappen op en melden ons bij de receptie, die hier ‘onthaalkamer’ heet. Het ziekenhuis is verouderd vergeleken met de Nederlandse ziekenhuizen, maar oogt knus.
In Gent heb je een speciale onvruchtbaarheidsafdeling waar je nevernooit dikke buiken tegenkomt. Of ze moeten opgeblazen zijn door de hormonen. In de wachtkamer observeer ik mijn lotgenoten. Ik vraag me af hoelang ze al bezig zijn zwanger te worden. Hoeveel behandelingen ze al achter de rug hebben. Hoeveel ze nog aankunnen. Gaat het überhaupt lukken of is het een zinloze marteling die ze ondergaan? Wie van ons zal als eerste zwanger zijn? Het kan zomaar gebeuren dat het volgende maand raak is. In ieder geval – statistisch gezien – organiseert een van ons vijven in minder dan een jaar een kraamfeest.
Een kleine man met een gestreept overhemd met korte mouwen schudt ons de hand. Ik schat hem zestig jaar.
“Wat een prachtige, ruime kamer hebt u,” zeg ik terwijl ik zijn tengere hand weer loslaat. “Zoiets heb ik in Nederland nog nooit gezien. Daar zijn de meeste kamers identiek aan elkaar.” Ik neem de kamer, die is aangekleed met kleurrijke schilderijen, wanddoeken en prachtige Afrikaanse beelden, aandachtig in me op. Aan de rechterkant staat een eikenhouten boekenkast, die de totale lengte van de lange muur bekleedt. Achter het glas staan voornamelijk medische encyclopedieën. “Koopt u deze kunst zelf?” vraag ik nieuwsgierig.
Professor M. glimlacht. “Neen, dit zijn presentjes van mensen van over de hele wereld, die mij opgezocht hebben om hun kinderwens te vervullen.” Hij pakt een tinnen Boeddhabeeldje en kijkt ernaar alsof hij het voor het eerst ziet. “Deze mensen wilden mij meteen aandenken bedanken, omdat hun behandeling succesvol is geweest.” Een tinteling schiet door mijn buik. Succesvolle behandeling. Wie weet mogen wij hem over een maand of tien ook een aandenken geven.
Professor M. begint met het intakegesprek. Hij neemt uitgebreid de tijd voor ons. Bekwaam en vriendelijk beantwoordt hij al onze vragen en vertelt hij over de Belgische werkwijze. “In België geschiedt de terugplaatsing van het embryo drie dagen na de punctie. Dat is een dag eerder dan in Nederland. Wij zijn van mening dat het embryo zo snel mogelijk in de natuurlijke omgeving moet zijn.” M. richt zijn wijsvinger op mijn buik. “In de baarmoeder, daar waar het hoort.” Hij verschuift zijn leesbril tot halverwege zijn neus. “In België plaatsen wij de eerste drie behandelingen slechts één embryo terug,” deelt hij mee terwijl hij me over zijn bril heen aankijkt. “De wet heeft dit bepaald om het aantal vroeggeboorten van meerlingen te beperken. Dit in verband met een groter risico op lichamelijk- of geestelijk letsel van de baby’s. In Nederland is deze wet nog niet van kracht.” Na elk onderwerp dat M. besproken heeft, trekt hij zijn wenkbrauwen hoog op en geeft hij een knikje. Bij wijze van controle of we zijn woorden goed begrepen hebben. De kleine man komt net boven zijn bureau uit, maar straalt zo’n kalmte en wijsheid uit dat die zijn kamer vullen met energie.
Voor ons betekent terugplaatsing van slechts één embryo een kleinere kans op een zwangerschap, maar ik kan de motivatie achter deze wet goed begrijpen.
“Hoelang mag een embryo volgens u buiten de stoof blijven?” vraagt Max en ik hoor de ernst in zijn stem doorklinken.
Professor M. legt zijn bril op mijn nog onbeschreven dossier en kijkt op. “Niet langer dan een paar seconden. Alleen om via de katheter ingebracht te worden in de baarmoeder. Anders is het fataal.”
Max tikt me aan. “Zie je wel,” sist hij.
De professor kijkt ons vragend aan.
Ik knik en vouw mijn hand om die van Max. Hij heeft gelijk, het is zuur dat we nu bevestigd krijgen dat het Nederlandse ziekenhuis een fout heeft gemaakt, maar ik wil vooruitkijken in plaats van terug. “De vorige behandeling zat ik tegen overstimulatie aan,” vertel ik, zonder verder nog op het voorgaande in te gaan.
De professor maakt er een aantekening van. “Dan mag je eerder op contraleen hoef je wellicht niet lang door te spuiten. Onze infertiliteitsafdeling is zeven dagen per week geopend. Op het moment dat je klaar bent voor de punctie, hoef je niet door te spuiten om het weekend te overbruggen.”
Mijn ogen glimmen van opluchting. Deze behandeling past zoveel beter bij mijn vruchtbare lichaam. Voor het eerst heb ik het gevoel dat er serieus naar mij als persoon gekeken wordt. “Dan heb ik nog een laatste vraag. Wordt de punctie bij jullie wel verdoofd?” Onwillekeurig schiet er een rilling door mijn schouders, bij de gedachte aan nog zo’n bloeddorstige ingreep.
M. knikt resoluut. “Natuurlijk. Het zou onmenselijk zijn dat niet te doen.”
Er valt een zware last van me af. Ik kijk mijn professor dankbaar aan. De man die ik na één gesprek voorgoed in mijn hart sluit. “Dit voelt goed, professor. We zijn bij u in goede handen.”