2006
“Gefeliciteerd, van de achttien geschikte eicellen zijn twaalf embryo’s tot stand gekomen.”
Ik druk de telefoon dichter tegen mijn wang. “Een heel elftal met een reservespeler,” fluister ik. Klaar voor een heel jaar. Twee embryo’s terugplaatsen, de rest in de vriezer. Stel dat het nu niet lukt, dan kan ik maandelijks een bevroren embryo terug laten plaatsen. Geen vervelende injecties, geen horrorhormonen meer in mijn lijf en vaarwel onverdoofde puncties. “Oh,” stamel ik en de tranen rollen over mijn wangen. “Ik ben zo gelukkig, dank u wel voor het bellen.” Ik haal mijn neus op en zucht diep.
“Dat kan ik me goed voorstellen. Je hebt ook je best gedaan. Over een week mag je bellen of er invrieswaardige embryo’s tot stand zijn gekomen.”
Ik blijf even stil. “Ik dacht dat we twaalf gezonde embryo’s hadden,” reageer ik vertwijfeld.
“Dat klopt. Als als ze over een paar dagen nog steeds van goede kwaliteit zijn, zijn ze invrieswaardig. Morgen om 09.00 uur staat de terugplaatsing gepland. Vergeet niet dat je met een volle blaas moet komen, dan kan de dokter goed zien waar hij de embryo’s plaatst.”
Een jonge arts schudt ons de hand. Een positief naar boven afgeronde inschatting geeft hem vierentwintig lentes. Geen zorgen. Dit is vast een briljante, hyperintelligente studiebol, die in plaats van de fysieke anatomie van de vrouw, de anatomie van de mens vanuit de boeken bestudeerde. Een stoffige, puisterige student die zelden buiten kwam, enkel en alleen om zo nu en dan met zijn studievrienden te schaken en te brainstormen over de oneindigheid van het heelal. Dat is de reden dat hij zo snel is afgestudeerd.
Ik doe mijn best ontspannen in de stoel te gaan liggen. Dit wordt een moment waar ik van wil genieten. Na alle narigheid zijn we eindelijk op dit punt aangekomen.
Maar mijn ontspanning lijkt van korte duur. Olivier heeft er moeite mee de embryo’s terug te plaatsen. “Moeilijk moeilijk,” mompelt hij. “Kun je dokter Freser omroepen? Geef aan dat het spoed is.”
Zijn assistente vliegt de gang op, op zoek naar dokter Freser.
“Wie is dat en waarom lukt het niet zonder haar?” vraagt Max argwanend. Het kost me inspanning om mijn gezicht in de plooi te houden. Ik was er al bang voor, deze jongeman is te jong om zich met zoiets belangrijks als onze embryo’s bezig te houden. Ik bestudeer zijn rimpelloze gezicht, de sproeten rond zijn neus, zijn kleine grijsblauwe ogen.
Olivier glimlacht onwennig. “Dokter Freser is een ervaren gynaecoloog en ik wil dat ze naar je baarmoeder kijkt. Ik zie donkere vlekjes waar ik meer over wil weten. Als het veel vocht is, wordt de terugplaatsing bemoeilijkt. Dan kunnen de embryo’s wegspoelen.” Met een onderzoekende blik focust Olivier zich weer op het scherm.
Op de gang hoor ik het zachte monotone geluid van mensenstemmen. Twintig minuten lig ik nu wijdbeens te wachten op de dokter die meer duidelijkheid over mijn baarmoeder moet geven. Met een felle lamp op mijn vagina gericht en een blaas die inmiddels op knappen staat.
Eindelijk zwaait de deur open. “Goedemorgen,” echoot het in de kleine kamer. Dokter Freser schudt ons de hand en gaat naast Olivier staan.
“Hier zie ik vlekken in de baarmoeder,” zegt Olivier wijzend naar het scherm dat links van mij hangt. “Het ziet er onrustig uit, vindt u niet?”
Freser concentreert zich op het scherm en haalt uiteindelijk haar schouders op. “De embryo’s kunnen gewoon teruggeplaatst worden.” Ze tikt met haar vinger tegen het beeldscherm. “Wat je hier ziet is een kleine hoeveelheid vocht, niets aan de hand. Mijn voorstel is de embryo’s helemaal boven in de baarmoeder te plaatsen.” Fresers blik dwaalt af naar de assistente die voor de stoof staat. Daar liggen onze embryo’s (op lichaamstemperatuur) te wachten voordat ze mijn baarmoeder in mogen. “Ze zijn toch nog wel in de stoof?” vraagt ze en haar ogen schieten onrustig via Olivier naar de stoof en weer terug. Dit gesprek bevalt me niets.
“Nee.” Hij probeert zeker te klinken, maar de lichte zenuwtrilling in zijn stem ontgaat me niet. Olivier buigt voorover naar haar oor. “Die zitten al in de katheter,” fluistert hij.
Ik heb ze ineens door, die twee. Ze doen net alsof het in orde is, maar het is verre van goed. Er ontstaat een knoop in mijn maag die almaar vaster draait. Ik ben bang dat onze prachtige embryo’s, die ontzettend hun best hebben gedaan zich in meerdere cellen te delen en eindelijk groot en sterk genoeg zijn om in hun moeder teruggeplaatst te worden, niet meer in leven zijn.
“Dokter,” mijn stem klinkt hees van onmacht. “Jullie lijken niet zeker van je zaak en daar zou ik normaal niet zo’n moeite mee hebben. Maar na drie weken hormonen spuiten, een bijna-dood-ervaring tijdens de punctie en nu eindelijk het moment van terugplaatsing van onze embryo’s, vind ik het niet te verkroppen.”
Max knijpt in mijn arm. Ik weet dat hij zich schaamt, maar dat interesseert me niet. Het gaat hier wel om mijn tweeling.
“Niets aan de hand, Barbara. Het gaat allemaal volgens protocol. Geen zorgen.” Freser geeft een geruststellend klopje op mijn been, dat nog steeds in de beugel hangt.
“Zal ik ze nu dan toch maar even terug in de stoof doen?” stelt Olivier voorzichtig voor.
Freser trekt haar wenkbrauw op en schudt zichtbaar geërgerd haar hoofd. “Nee, dat zou ik nu niet meer doen. Plaats ze maar direct in de baarmoeder.”
Nu is het genoeg. Ik hijs mijn benen uit de beugels en stap uit de stoel. Mijn zelfbeheersing is in rook opgegaan, ik moet mijn tweeling beschermen. Met schichtige ogen bekijk ik de mensen om me heen. Stilzwijgend neemt iedereen me van top tot teen op. Dan loop ik op blote voeten naar de stoof en druk ik mijn handen tegen de glazen raampjes. “Waar zijn mijn embryo’s?” roep ik en ik hoor hoe radeloos mijn stem klinkt.
De assistente steekt schuchter één hand in de lucht. “Hier,” stamelt ze. “Die zitten veilig in dit slangetje opgeborgen. Kom, ga maar weer rustig zitten.” Ze pakt me bij mijn arm en duwt me onder lichte dwang naar de stoel.
Ik probeer diep in te ademen door mijn neus en uit door mijn mond. Buik uit, buik in. Het geeft me geen enkele rust.
Max probeert de situatie te redden. “Ze is zichzelf niet meer,” zegt hij verontschuldigend. “Hormonen,” fluistert hij er nauwelijks hoorbaar achteraan.
Pas wanneer ik ga zitten heb ik door dat ik geen broek en ook geen onderbroek draag. Een krachtige opvlieger dient zich aan. Een die zich niet zo makkelijk weg laat puffen. “Dit heeft niets met hormonen te maken,” sis ik. “Ik wil voorkomen dat mijn embryo’s door jullie fout niet meer levensvatbaar zijn. Ik heb gelezen dat embryo’s maar een paar seconden buiten de stoof mogen. Volgens mij zitten ze al die tijd al in de katheter. Wie kan mij verzekeren dat ze nog leven?”
Het wordt beklemmend stil in de behandelkamer. Olivier krabt op zijn hoofd.
“We weten hier echt wel wat we doen,” zegt Freser uiteindelijk om de situatie te redden.
Ik kijk naar Olivier. “Het spijt me ontzettend voor je jongen, maar ik heb liever dat jij van onze embryo’s afblijft. Als iemand ze terug gaat plaatsen is het dokter Freser.”
Olivier laat zijn armen langs zijn pezige lichaam vallen. Zijn ogen blijven steken op zijn donkerblauwe Crocs.
Met een opgetrokken wenkbrauw kijk ik naar dokter Freser. Ze knikt, waarna de assistente met trillende handen de katheter aanreikt.
Ik zak terug in de rugleuning en til mijn benen weer in de beugels. Een vertoning als deze zullen ze niet eerder meegemaakt hebben, bedenk ik met het zweet in mijn handen. Ik heb geprobeerd me in te houden, maar het idee dat dit terugplaatsteam er een potje van maakte, zorgde voor kortsluiting in mijn hoofd. Langzaam kom ik tot bedaren.
Max biedt me zijn hand aan, waar ik gretig in knijp.
Het buisje met daarin de embryo’s wordt zachtjes naar binnen geduwd. Het duurt maar een paar seconden. De katheter wordt teruggetrokken en door Freser aan de assistente overhandigd.
“Weet u zeker dat ze nog leven?” vraag ik. “De situatie van daarnet heeft me erg onzeker gemaakt.”
Er verschijnt een professionele glimlach op Fresers lippen. “Vertrouw me maar, de terugplaatsing is goed verlopen.” Ze pakt een potlood uit de binnenzak van haar witte jas en wijst ermee naar het scherm. “Zie je deze luchtbelletjes? Dat zijn de embryo’s die teruggeplaatst zijn. Nu gaan ze hun weg zoeken en hopelijk houden ze zich vast aan je baarmoederwand.”
Ik kom omhoog uit de stoel en knijp mijn ogen samen. Max kijkt over mijn schouder mee. Het enige wat we zien is een zwart beeld met vlokjes. Freser neemt plaats achter een bureau. Met haar linkerhand bedient ze de muis, klikt op enter waarna er een zwart-witfoto uit de printer rolt. “De eerste foto van jullie mogelijke kindje. Of kindjes,” vult ze zichzelf lachend aan.
Ik druk de foto tegen mijn hart en sluit mijn ogen. Heb ik me vergist? Ben ik paranoïde? Mogen we oprecht hopen dat de behandeling is gelukt?
Dokter Freser heeft een recept voor nieuwe medicatie meegegeven. Driemaal daags moet ik twee progestan-tabletten vaginaal inbrengen. Dit om mijn baarmoederslijmvlies dikker te maken, zodat de embryo’s geholpen worden goed in te nestelen. De volgende bijwerkingen zijn op mij van toepassing:
– Een onbedwingbare vermoeidheid steekt vrijwel direct nadat ik de pillen heb ingebracht de kop op.
– Een dikke witte drab drupt onafgebroken in mijn slipje (het beschermingshuisje wordt niet opgenomen, dus dat sijpelt er gewoon weer uit).
– Ik voel me er vreselijk zwanger door waardoor ik in constante euforie verkeer. Mijn borsten zijn gevoelig en ik ben misselijk.
Als ik de vijfde dag na de terugplaatsing wakker word, realiseer ik me dat ik al bijna op de helft ben. Nog negen dagen voor de test. Nadat ik de zetpillen naar binnen heb geduwd, stap ik uit bed om naar het toilet te gaan. Het lijkt of ik blijf plassen. Ik druk het licht op de felste stand en kijk om. Het bloed dat zich vermengt met het water is lichtrood van kleur. Verstijfd van schrik zit ik op de toiletbril. Het begint me te duizelen. Hoe kan dat nou? Ongesteld kan ik toch nog niet worden?