Zesendertig

2007

We hebben nog drie ingevroren embryo’s. Twee uur voor de geplande terugplaatsing hoor ik of de embryo’s terugplaatswaardig zijn. Dat betekent dat ik bij positief bericht direct in de auto stap naar Gent.

Max is er niet bij, die is vanochtend vertrokken naar New York, voor een seminar over een nieuw middel tegen depressie.

“Ik word je proefkonijn. Als het nu weer niet lukt, kan ik wel een krachtig middel tegen neerslachtigheid gebruiken,” bood ik hem vlak voor zijn vertrek aan.

Hij droeg een donkere spijkerbroek, blauwe Adidas-sneakers, een spierwit overhemd met daarover een kobaltblauwe trui. Voor hem de perfecte kleur omdat zijn blauwe ogen dan het mooist tot hun recht komen. De bruinieren reistas stond al bij de deur. Max kneep zijn ogen dicht en zag eruit alsof hij heel hard aan het nadenken was. Vervolgens deed hij ze weer open. Hij trok zijn mondhoeken op en klemde zijn handen stevig rond mijn heupen. Met een zwier tilde hij me op en vouwde ik mijn benen rond zijn middel. Zijn neus drukte tegen mijn voorhoofd. “Dat heb jij helemaal niet nodig. Iets in me vertelt me namelijk dat het wel eens kan gaan lukken vandaag.”

Ik sloeg mijn armen om zijn nek. “Dit is voor het eerst dat je dat uitspreekt,” zei ik, aangedaan door de warmte en zelfverzekerdheid die hij uitstraalde.

Hij zette me op het aanrecht en liet zijn hand op mijn dij rusten. “Dat komt doordat ik nu weet dat mijn zaad in staat is kinderen te verwekken. Ook al is het misgegaan, door de behandeling ontstaan er wel goede embryo’s.”

Zachtjes trok ik hem aan zijn kraag dichter naar me toe. En zoenden we net zo lang tot we er draaierig van werden.


Nadat ik hem heb uitgezwaaid dribbel ik onrustig door het huis. Nog twee uur voordat de assistente uit Gent me belt. Sophie wordt wakker en haar aanwezigheid zorgt voor een mooie afleiding. Wanneer ik haar naar haar klasje heb gebracht, komt de opwinding in alle hevigheid terug. “Vandaag is de dag, vandaag is de dag, dat ik zwanger worden mag,” neurie ik terwijl ik thuis aangekomen mijn telefoon van de oplader haal. Een half-uur lang zit ik met mijn mobiel in mijn vuist geklemd op de bank. Ik moet er niet aan denken dat ik nou net deze oproep zou missen.


Ik heb zo uitgekeken naar deze nieuwe kans dat ik de laatste dagen heb afgeteld. Vijftig procent overleeft het invriesproces, statistisch gezien zal er dus zeker een embryo teruggeplaatst kunnen worden. Het kriebelt in mijn buik. De kans op zwangerschap bij deze terugplaatsing is maar tien procent, maar iedere kans is er een.

Exact op het afgesproken tijdstip rinkelt de telefoon. Ik hap naar adem, wil niet aannemen, maar weet ook dat er weinig andere opties zijn. “Met Barbara Muller.”

“Goedemorgen mevrouw Muller, helaas heb ik slecht nieuws voor u.”

Ik sluit mijn ogen en schud ontredderd mijn hoofd. “Uw embryo’s hebben het ontdooiingsproces niet overleefd.”

Alle moed zakt in één keer naar mijn voeten. Het voelt alsof ze me mijn kindje ontnomen heeft. De diepe donkere pijn in mijn hart is weer aangeraakt en tot leven gekomen. De pijn van het gemis, de teleurstelling van wat niet mag zijn. Ik sla wartaal uit en doe mijn best weer controle over mijn stembanden te krijgen. Huilen en praten tegelijkertijd heb ik nooit gekund. Ik haal een paar keer diep adem en vraag wanneer ik voor de vierde poging in aanmerking kan komen.

“Over vier maanden kan ik u pas weer op de planning zetten. We hebben een wachttijd, vandaar.”

“Vier maanden?” stamel ik. “Kan dat alstublieft niet eerder? Ik bedoel, ik, ik, sorry, ik bel u zo terug.” Ik druk op de rode toets om het gesprek te beëindigen. Dan bel ik mijn werk om aan te geven dat ik toch kom. Misschien dat wat afleiding goed voor me is.

In de auto dringt het besef dieper mijn vezels in. Mijn handen, die om het stuur zijn geklemd, trillen. Het duurt een paar minuten voordat ik me zelfs maar beweeg. Dan steek ik de sleutel in het contact en druk het gaspedaal in. Ik probeer mijn negatieve gedachtestroom te stoppen. Het gaat nooit meer lukken, Barbara. Geef het maar op, je hebt genoeg gestreden. De tijd is daar om jullie droom los te laten. Mijn keel voelt opgezet aan. Nieuwe tranen voor een nieuwe teleurstelling. Het lijkt wel of het verdriet steeds heftiger wordt, de pijn intenser.

Als ik het parkeerterrein van Homecare oprijd, belt mijn moeder. “Dag lieverd, ik bel alleen even om je succes te wensen bij de terugplaatsing,” schettert het door de auto. “Weet je zeker dat ik niet mee hoef?”

Ik bekijk mezelf in de achteruitkijkspiegel, mijn blik is gebroken. Mijn mascara is uitgelopen en mijn ogen zijn bloeddoorlopen. Met een verwoed gebaar veeg ik de tranen van mijn gezicht. “Ik krijg net bericht dat het niet nodig is, mam. De embryo’s zijn kapot, niet meer te redden. Morsdood.”

Het blijft even stil aan de andere kant van de lijn. “Ach kindje, daar had ik helemaal geen rekening mee gehouden. Wat naar voor je. Gaat het?”

Er ontsnapt een vreemde kreet uit mijn keel. “Nee mam, het gaat helemaal niet. Maar dat kan niet, want ik ben al bij mijn werk. Dus ik moet mezelf nu bij elkaar gaan rapen.” Het begint te regenen. De druppels kletteren tegen de voorruit. Met mijn ogen volg ik het heen en weer zwaaien van de ruitenwissers.

Na een paar minuten bel ik het UZG. “Dag met Barbara, kunt u mij over vier maanden inplannen?”

De assistente pakt haar planning erbij en roostert me in. “Sterkte weer en tot ziens.”

Als ik mijn mobiel in mijn tas op wil bergen zie ik dat ik drie oproepen van Max heb gemist. Ik kan het niet opbrengen hem te bellen. Maar het is ook onmenselijk om hem tijdens zijn zes uur durende vlucht in hoop te laten leven. Het is voor het eerst dat hij vertrouwen heeft, terwijl van mijn eigen vertrouwen niets meer over is. Met mijn vingertoppen wrijf ik over mijn kloppende slapen. Terwijl ik mezelf moed inspreek Max te bellen, hakt een aanhoudende beltoon de knoop door.

“Het is niet gelukt, schat,” hoor ik mijn stem zeggen die ik krachtig probeer te laten klinken. Het laatste wat ik wil is dat hij met een rotgevoel in het vliegtuig stapt. Ik weet dat het voor hem makkelijker is de teleurstelling te verwerken, op het moment dat hij voelt dat ik het aankan.

Mijn mededeling hangt een tijdje onbesproken in de lucht. Ik hoor Max een diepe zucht slaken. Kippenvel kruipt op mijn armen. Was hij nu maar bij me. Dan zou ik me dicht tegen hem aan nestelen en hem door mijn haar laten kriebelen. Mijn tranen zouden liefdevol door zijn trui opgenomen worden, net zo lang tot ze op waren.

“Echt?” vraagt hij ongelovig. “Hoe kan dat nou, van de drie moet er toch altijd één overleven?”

Zonder iets te zeggen schud ik mijn hoofd. Als ik op de juiste manier ademhaal hoort hij vast niet dat ik huil. Niet te veel praten, alleen het hoognodige en dan positief afsluiten. “Over vier maanden staan we weer ingepland,” zeg ik.

“Dan heb je de Pregnylinjectie om je eisprong op te wekken ook voor niets genomen,” concludeert Max met een verontwaardigde stem. Daar had ik eigenlijk nog niet aan gedacht, maar dat is op dit moment het minst erge van alles. “Gaat het lief? Je bent zo stil.”

Ik klem mijn voortanden in mijn onderlip en bijt net zo hard tot ik bloed proef. Binnensmonds mompel ik een ja. Ik haal drie keer diep adem en tover een geforceerde lach op mijn gezicht. “Het gaat wel, maak je om mij maar geen zorgen.” Mijn mobiel druk ik nog steviger tegen mijn oor aan.

“De volgende keer gaat het lukken, vertrouw maar op mij.”

Ik knik onbewogen.

“Beloof me dat je met Lisa gaat genieten dit weekend. Je verdient het om eens goed in de watten gelegd te worden.”


Om acht uur vanavond vertrekt mijn vliegtuig naar Barcelona. Een verrassing van Lisa.

Kate slaat dit jaar over. Ze is nu zes maanden zwanger en weet met moeite haar werk nog vol te houden. “Volgend jaar ben ik er weer bij,” verzekerde ze ons.

Ik moet nog even niet aan onze reis denken, voel alleen maar leegte vanbinnen. Een heel diepe leegte, alsof er geen eind meer komt aan de tunnel van wanhoop. Ik wil weer een lichtpuntje zien, ben al die tijd vol goede moed geweest. Ik vraag me af hoeveel keer ik deze behandeling nog aankan. Ik realiseer me dat ik er te makkelijk over heb gedacht. Dat deed ik wel even, paar prikjes en dan had ik over negen maanden een wolk van een baby. Een duidelijke misvatting. Ze hadden in me mogen snijden, me mogen pijnigen, honderd spuiten tegelijkertijd mogen zetten, als ik maar wist dat het zou leiden tot een zwangerschap. Nu moet ik al die ellende doorstaan zonder enig doel.


Mijn koffers liggen al in de achterbak en na het werk rijd ik naar Lisa’s huis. Opgetogen springt ze naast me in de auto. “Hoe was het in Gent? Ik kreeg je vandaag niet te pakken. Wel goed dat je het gered hebt allemaal, je zult wel afgepeigerd zijn.” Op de valreep controleert ze of ze haar paspoort en geld bij zich heeft, waarna ze naar me opkijkt. “Was het zo erg?” vraagt ze als haar dik opgemaakte ogen mijn gezicht aftasten.

“Het was niet nodig om naar Gent te gaan, onze embryo’s hebben het niet gered.” Ik vouw mijn vingers om de versnellingspook en zet de auto in z’n achteruit. “Ik ben het meer dan zat, Lies, ik kan het niet meer aan. Iedere keer weer dat bijzondere gevoel dat ons kindje nu wel heel dichtbij is. Gevolgd door dat uitzichtloze gevoel van wanhoop.” Mijn onderlip begint weer te trillen, maar ik probeer mijn tranen weg te slikken. Ik wil niet als één brok verdriet in het vliegtuig stappen. “Elke keer spring ik weer vol enthousiasme in die denderende IVF-trein en na afloop wil ik er het liefst onder gaan liggen.” Ik zet de radio op Q-Music. Vrolijke muziek, dat heb ik nu even nodig.

“Willen jullie wel doorgaan? Op een gegeven moment houdt het toch op? Je lichaam heeft rust nodig. Al dat gif dat je in moet spuiten.” Lisa kijkt me met een pruillip aan. “Ik weet zeker dat het voor je geestelijke gesteldheid ook knap beroerd is,” gaat ze verder. “Het valt te prijzen dat je er nog zo bij zit.” Ze wrijft liefdevol over mijn schouder.

“Ik wil het er liever niet meer over hebben. Ik wil proberen dit weekend heerlijk te genieten in Barcelona. Er is ook een leven zonder IVF, daar probeer ik me nu op richten. Het is anders te pijnlijk voor me.”


Nadat we tapas hebben gegeten, vertrekken we naar Cdlc, de club van Patrick Kluivert. Het ziet er heel anders uit dan ik me had voorgesteld. Als we de trap aflopen, lijkt het alsof we op Bali zijn beland. Prachtige Boeddhabeelden en een strak, maar sfeervol ingericht wit decor. We lopen over de houten vloer door naar het terras dat uitkijkt op zee en zakken voldaan op een loungebank. Ik adem de zeelucht in en ben zo blij dat ik hier ben, even weg van alles. “Dank je, dit was wat ik nodig had.” Ik zoen Lisa op haar wang en loop naar de bar om een drankje te halen.

Als ik terugkom, zitten er twee Spaans ogende mannen tegenover Lisa. “Leuk hè, je hoeft hier maar één keer te knipogen en ze komen als bijen naar de honingpot op je af.”

De gebruinde mannen, die beiden hun dikke donkere haar strak naar achter hebben gekamd, staan direct op, schudden mijn hand en geven twee kussen op mijn wang. Joshua en Paulo wonen en werken op Gran Canaria en zijn een weekend in Barcelona om inspiratie op te doen voor de inrichting van hun restaurant. “We nodigen jullie uit met ons mee te gaan naar Danzatoria, een discotheek met het mooiste uitzicht op de stad. Dat mag je niet missen.”

Nog voor ik kan reageren, heft Lisa haar glas en toost ze op Danzatoria.


Lisa en ik trekken onze benen in om op de achterbank van Paulo’s knalblauwe Deux Chevaux te passen.

Joshua draait het raampje open en steekt een sigaret op. In Spanje lijkt iedereen te roken. Jong, oud, praktisch allemaal zijn ze gehuld in een rookgordijn.

De wegen worden steeds smaller en we klimmen via een slingerdeslangweg naar boven. Door mijn raampje zie ik de schittering van de verlichte stad die steeds kleiner lijkt te worden.

“Kom mee, dan laten we jullie de tuin zien,” stelt Paulo voor nadat hij bij de kassa vier tickets heeft gekocht.

Genietend kijk ik naar de kleurrijke bloemen die de tuin rijk is.

Lisa trekt Paulo aan zijn arm en deelt mee dat ze gaan dansen. Voor ze in de mensenmassa verdwijnt, draait ze zich om steekt ze haar duim in de lucht.

Geweldig, zit ik met Joshua opgescheept.

“Kom gezellig zitten,” zegt hij, terwijl hij uitnodigend op de lege plek naast zich klopt. Joshua draagt groene slangenleren schoenen, waar ik (hoewel ik tegen het zinloos doden van dieren ben) direct verliefd op ben. Daarboven draagt hij een witte spijkerbroek met een uitlopende pijp en een mosgroen shirt. “Heb je eigenlijk kinderen?” vraagt hij nieuwsgierig.

“Een dochtertje van vijf,” antwoord ik, terwijl ik in de citroen bijt die ik uit mijn Bacardi heb gevist.

“En jij?”

“Ik heb er drie, drie dochters,” zegt hij. “Ze zijn twee, vier en zeven jaar, maar ik heb ze al een jaar niet gezien.”

“Waarom niet?” vraag ik belangstellend.

Joshua’s reebruine ogen zijn op de tafel gericht. “Mijn vrouw wilde terug naar Denemarken, ze kon niet wennen op Gran Canaria,” zegt hij schor. “Ze heeft de kinderen meegenomen en beloofd dat ik hen alle vakanties mocht zien. Na maanden van procederen besloot de rechter dat mijn kinderen één keer per jaar, in de zomervakantie, naar me toe mogen komen. Deze zomer had ze een excuus, haar moeder is overleden en dit heeft de kinderen volgens haar erg aangegrepen.” Joshua kijkt me aan en probeert zijn verdriet met een glimlach te bedekken. “Ik ben benieuwd met welk excuus ze volgend jaar komt.” Hij slikt en zet zijn glas op tafel. “Kom, genoeg gepraat, we gaan plezier maken.” Hij pakt me bij mijn arm en duwt me naar binnen, richting de dansvloer. Lisa staat in het midden van de dansende menigte uitbundig te tongen met Paolo. Grinnikend lopen we voorbij.

Joshua trekt het touw van de nog gesloten vipruimte omhoog en zwiert galant met zijn arm richting stoel. “Champagne,” zegt hij met een zangerige stem tegen de ober die aan komt rennen.

“Heb je een foto van je kinderen?” vraag ik als ik me op het zwarte velours bankje heb laten zakken.

Joshua pakt zijn portemonnee uit zijn broekzak en haalt er een foto uit. “Twee jaar geleden genomen in Las Palmas.” Een lachende Joshua houdt een baby in de lucht terwijl twee blonde meisjes tegen zijn been aanleunen. Ik vermoed dat zijn vrouw de foto genomen heeft. Een mooi plaatje van een perfect gezin. In één klap weggeslagen, nu heeft hij alleen zichzelf nog.

“Ze zijn prachtig,” zeg ik gemeend wanneer ik de foto teruggeef.

“Ik draag ze iedere dag bij me.”

Mijn keel voelt droog aan. Hier zijn mijn problemen niets bij. Max en ik hebben in ieder geval elkaar nog. De ober zet twee glazen op tafel en schenkt de champagne in. “Op je dochters,” zeg ik.

“Op jou,” fluistert hij terwijl hij dichter naar me toeschuift. “Je bent een prachtige vrouw.” Ik schrik van de intimiteit waar ik ineens in verzeild ben. De eenzame aantrekkelijke Spaanse ziel is bijna op me gekropen. Hij legt zijn hand in mijn hals en trekt me nog dichter naar zich toe. Zijn lippen raken mijn oor aan.

Wat ongemakkelijk schuifel ik van hem vandaan en probeer ik de aandacht te verleggen naar de dansvloer. “Mooie tent,” zeg ik schaapachtig. “En wat een drukte.” Ik knik naar de dansende mensen en beweeg mijn schouders op de muziek van Anastacia.

“Mag ik je kussen?” vraagt Joshua duidelijk onverstoorbaar terwijl hij een plukje van mijn haar tussen zijn vingers door laat glijden. Onze blikken houden elkaar even vast.

“Sorry, maar dat kan echt niet,” zeg ik terwijl ik naar achteren leun en mijn armen stijf over elkaar heen sla.

“Nu ben je helemaal onweerstaanbaar,” zwijmelt hij.

Ik schiet in de lach vanwege zijn vastberadenheid en sla met mijn hand op zijn witte jeans. “Je bent leuk, Joshua, maar ik ben verliefd op een geweldige man en dat wil ik graag zo houden.”

“Daar ben je,” roept Lisa boven de muziek uit. “Ik heb je overal gezocht. We moeten hier weg.” Ze knijpt haar neus dicht. Het valt me op dat ze er verhit uitziet. “Ik word niet goed, die man stinkt gruwelijk naar knoflook en naar zweet. Het komt gewoon uit zijn poriën.” Lisa’s armen wapperen zo hevig langs haar lijf dat het lijkt alsof ze ieder moment op kan stijgen. “Hij is nu plassen, dus we moeten gaan voor hij me vindt.” Als een opgejaagde hond kijkt ze schichtig om zich heen.

Ik drink in één teug mijn glas leeg en kijk naar Joshua, die zichtbaar niets van het gesprek begrepen heeft. “Bedankt voor de leuke avond. Ik heb echt genoten, maar we moeten helaas gaan.” Ik buig voorover en kus hem op zijn wang. “Ik hoop dat jij je meisjes snel weer mag zien,” fluister ik in zijn oor.


Na vier heerlijke dagen gaan we terug naar huis. Ik heb het hele IVF-gebeuren deze dagen op een zijspoor gezet. Maar nadat ik Lisa thuis heb afgezet, komen de tranen weer. De pijn zit er nog steeds. Verdriet feest je niet weg. Niet zolang het niet helemaal doorvoeld is.

Frank brengt Sophie morgen weer thuis. Ze heeft het heerlijk gehad. Uitgelaten belde ze me gisteren om verslag uit te brengen van haar belevenissen. Hoewel ik haar mis, is het goed om alleen thuis te zijn. Mijn verdriet en ik, samen op de bank.

Ik pak de lucifers en steek de kaarsjes en een staafje wierook aan. De geur van lotus vult de kamer. Uit de vriezer pak ik twee bruine boterhammen en ik zet het tostiapparaat aan. Ik bedek het bevroren brood met vier plakken kaas en wacht tot de tosti’s luid knisperend aangeven dat ze klaar zijn. Mijn vinger blijft aan de gloeiende plaat kleven. Instinctief trek ik hem terug. Het voelt eigenlijk wel prettig, die lichamelijke pijn. Prettig, handelbaar en aards. Door deze afleiding voel ik de pijn in mijn hart wat minder.

Ik zet een cd op en laat me op de bank vallen. Mijn hand rust op mijn hart en ik concentreer me op het regelmatige geklop. Moeten we ons erop voorbereiden dat het zomaar kan gebeuren dat we geen kindje krijgen? Ik krimp in elkaar. Nee, daar wil ik nog niet aan denken. Maar zolang het niet lukt, blijf ik zweven tussen hoop en wanhoop. Word ik geconfronteerd met emotionele reacties die ik niet eerder gevoeld heb. Mislukking en teleurstelling op een gebied waar ik geen grip op heb; de natuur bepaalt immers de onvruchtbaarheid. Mijn baarmoeder is klaargestoomd voor ons kleintje, maar blijft angstvallig leeg.

Huilend rol ik op mijn buik en sla mijn armen beschermend om me heen. Mijn telefoon rinkelt. Enigszins opgelucht dat ik even niet hoef te huilen, kijk ik op de oplichtende display wie me belt. Privénummer. “Met Barbara.”

“Goedenavond, spreek ik met meneer of mevrouw Muller?”

Ik begrijp dat ik niet direct herkenbaar ben, mijn stem klinkt alsof ik in één dag al mijn dierbaren verloren heb.

“Spreek je mee,” antwoord ik terwijl ik mijn neus ophaal.

“Hebt u al eens gedacht aan groene stroom, mevrouw Muller? Op deze manier kunt u iets terugdoen voor de natuur en…”

Mijn verdriet maakt plaats voor frustratie. Normaal gesproken behandel ik deze belmensen aardig. Dat wil zeggen, ik sta ze kort te woord en leg vriendelijk, maar resoluut uit dat ik geen interesse heb in wat ze me dan ook willen verkopen. Vandaag laat ik de beste man niet eens uitspreken. Ik ben boos omdat ik in mijn verdriet, kruipend op de bodem van mijn door hormonen vergiftigde ziel, onderbroken word door deze commerciële belmeneer, die als doel heeft mij mijn geld uit mijn zak te kloppen. Abrupt onderbreek ik zijn ingestudeerde verhaal. “Jij bent de allerlaatste op deze milieuvervuilde en toch niet meer te redden aardbol die ik wil spreken. Ik ben allerminst geïnteresseerd in groene stroom. Een baby, daar ben ik in geïnteresseerd. Een baby van vlees en bloed, hoor je me? Pas als je die voor me kunt regelen mag je me weer bellen. Goedenavond.” Met een verbeten grimas op mijn gezicht druk ik de meneer weg.

Nadat ik mijn tranen met mijn trui gedept heb, vraag ik me af of ik hem niet vriendelijker af had kunnen wimpelen. De man zal aan de lopende band onfatsoenlijk te woord worden gestaan, maar heeft waarschijnlijk nog nooit zo’n gestoord mens aan de lijn gehad.

Ik eet de inmiddels afgekoelde tosti op en laat de harde korstjes liggen. De cd is gestopt, het is tijd om te gaan slapen. In mijn achterhoofd heb ik de datum van de vierde poging. Het liefst zou ik direct weer beginnen, maar deze stop is niet voor niets. Ik voel het in heel mijn wezen. Mijn lichaam en geest hebben deze tijd hard nodig om weer op adem te komen en mijn lichaam te ontgiften.