2007
Ik voel een snijdende pijn links in mijn buik. Het voelt anders dan wanneer ik ongesteld moet worden. Op internet lees ik dat het innestelingspijn kan zijn. Natuurlijk, dat is het, dat ik daar niet eerder aan heb gedacht, lenimieni gaat zich in mijn baarmoederwand vastbijten en heel veel eten. Dat voel je. Zachtjes masseer ik mijn onderbuik. Misschien geeft het wat verlichting. Ondertussen tel ik het aantal weken dat ik zwanger ben. Om precies te zijn zeven weken en drie dagen.
De afgelopen weken waren de mooiste, maar ook spannendste uit ons leven. Het duurde even voor we durfden te geloven dat de poging succesvol was. De onwerkelijke, maar prachtige wetenschap dat er een kindje in mijn buik groeit dat over iets meer dan een half jaar geboren wordt. Maar met iedere dag die verstrijkt, groeit ons vertrouwen. Ik heb Max nog nooit zo gelukkig gezien. Via internet houdt hij wekelijks bij in welk groeistadium ons kindje zit. Gisterenavond hebben we gelezen dat het vruchtje een centimeter groot is. Bijna net zo groot als de simkaart van mijn mobiel. Volgende week krijgen we een echo in Gent. Was het maar vast zover. Ik hunker naar bewijs dat de baby leeft.
Ik klap mijn laptop dicht. Max en Sophie slapen nog. Ik wil hen verrassen met een lekker ontbijt, stap in de auto en rijd naar de bakker.
Ik heb maar één klant voor me, een oude vrouw met hoog getoupeerd haar, die met een schetterende stem vier eierkoeken en twee ‘wit waar bruin in zit’ bestelt. Het begint me te duizelen. Zwarte vlekjes dansen op mijn netvlies, de hoge stem lijkt weg te vagen. In een impuls zet ik twee stappen vooruit. Ik sla mijn handen tegen de glazen toonbank. Mijn benen kunnen mijn lichaam niet meer dragen en ik zak in elkaar.
Als ik wakker word, lig ik in de foetushouding op de grond. Het bakkerszaakje draait langzame rondjes.
“Gaat het, mevrouw? U laat ons wel schrikken.” Het dik opgemaakte gezicht van de hoge stem hangt boven het mijne. Een doordringende haarlakwalm dringt mijn neus binnen. De vrouw draait haar gezicht naar de bakker, die met een mobiel aan zijn oor de alarmcentrale belt. “Ze ziet krijtwit,” schettert ze.
Haar diagnose wordt acuut aan de alarmcentrale doorgegeven. De bakker schuift zijn mobiel dicht en stopt hem in zijn achterzak. Op zijn hurken komt hij naast me zitten. “De ambulance is onderweg,” zegt hij met een geruststellende, zachte stem.
Mijn onderlip trilt. “Het mag niet misgaan,” huil ik zachtjes. Enkele minuten later word ik op een brancard getild. “Ik ben zwanger en wil absoluut geen medicijnen,” is het eerste wat ik zeg.
“Vertel me eerst eens wat er precies gebeurd is,” begint de ambulanceverpleger.
Ik rol met mijn ogen, op zoek naar de juiste woorden. “Ik kreeg geen lucht meer en voor ik het wist, lag ik gestrekt. Dat komt vast door mijn lage bloeddruk, daar had ik bij mijn eerste zwangerschap ook zo’n last van.” Onbewust probeer ik ons beiden gerust te stellen.
De verpleger schuift mijn trui omhoog en vouwt een bloeddrukmeter om mijn bovenarm. Met zijn vingers bedient hij het pompje. “Je bloeddruk is laag, maar niet zo laag dat het een flauwte veroorzaakt,” zegt hij bedenkelijk.
Ik voel nattigheid tussen mijn benen. Heb ik in mijn broek geplast?
Het volgende moment zit er een infuus in mijn linkerarm. “Voor extra vocht,” legt de verpleger uit.
De pijn in mijn buik wordt bijna ondragelijk, waardoor mijn lichaam oncontroleerbaar begint te trillen. Hou vol, kleintje, blijf alsjeblieft bij me, herhaal ik als een mantra. “Wilt u mijn vriend Max bellen?” vraag ik de dokter als ik op de spoedeisende hulp lig.
Hij noteert Max’ nummer en loopt naar de gang. “We krijgen zijn voicemail. Het spijt me, maar we moeten nu echt gaan onderzoeken wat er met je aan de hand is,” besluit hij een kwartier later.
Ik zie aan zijn ogen dat hij het meent. Langzaam verdwijn ik met mijn hand onder de dekens en voel ik aan mijn natte kruis. Mijn vingers kruipen weer naar boven. Ik hou mijn ogen dicht en zucht. Dan sla ik ze open en staar naar mijn bebloede hand. Het is lichtrood van kleur. Ik kijk naar de dokter en begin te snikken. Schokschouderend huil ik om het bloed op mijn vingers. “Het is mis,” snik ik en ik voel een rauwe pijn in mijn hart. Een pijn die veel dieper gaat dan de fysieke pijn die ik doorvoel. Opnieuw word ik licht in mijn hoofd, mijn speekselklieren worden gestimuleerd. Op het moment dat ik overgeef, lijkt het alsof mijn buik openscheurt.
Buitenbaarmoederlijke zwangerschap, denkt de dokter.
Ik lig alleen op het ziekenhuisbed wanneer ik dit aan moet horen. Ik wil hier niet zijn. Ik hoor sap te persen, de oven aan te zetten voor verse croissantjes en de eitjes in de gaten te houden. Vijf minuten, niet langer en niet korter, dan heb je het perfecte ei. Ras als het water kookt mogen ze erin. Staat of valt met goede timing.
Twee zusters rijden me naar de O.K. Taaie vloeistof stroomt mijn ader in. Een, twee, drie, vier, vijf, weg.
Op de gang heeft de dokter Max verteld dat ons kindje niet meer bij ons is. Dat ik geopereerd ben en dat ons kindje is weggezogen. Hij vertelde dat ik van geluk mocht spreken, omdat het toch geen buitenbaarmoederlijke zwangerschap was. En dat hij mijn eierstok gespaard heeft. Die was door de vruchtbaarheidsbehandeling zo opgezet dat deze verwarring ontstond. Het vruchtje is een paar dagen geleden gestopt met groeien.
Max blijft in de deuropening staan. Zijn gezicht ziet asgrauw, het wit van zijn ogen is rood gekleurd. Aan het blauwe joggingpak dat hij draagt en waar hij vannacht in heeft geslapen, zie ik dat hij zonder te douchen naar het ziekenhuis is gereden.
Ons verdriet hangt onuitgesproken in de lucht. Ik vraag me af waar hij Sophie naartoe heeft gebracht, vast naar mijn ouders. Arme pap en mam, die zitten nu ook in spanning te wachten op de uitslag. Ik wil hen dit verdriet niet aandoen. Ze waren zo gelukkig dat het gelukt was.
Met een machteloze uitdrukking in zijn ogen schudt Max zijn hoofd en loopt op me af. Hij kruipt op het bed en neemt me in zijn armen.
Ik verstop mijn hoofd onder zijn oksel. Max zijn tranen druppelen via mijn haar naar mijn wangen en vermengen zich met de mijne. Zo zitten we voor mijn gevoel urenlang. Stilzwijgend, omdat we geen woorden kunnen vinden. We huilen om het kindje dat zeven weken en drie dagen deel van ons leven is geweest. We hielden zo ontzettend veel van hem. Hij was meer dan welkom. Tweeënvijftig dagen mocht ik hem voelen, voeden en van hem houden. Tweeënvijftig dagen mocht ik zijn mama en Max zijn papa zijn. Nu is hij weg en hij komt nooit meer terug. We zullen ons nooit een gezichtje kunnen herinneren waar we troost in kunnen vinden. Het enige tastbare op dit moment is de diepgewortelde pijn in ons hart. Max en ik huilen bittere tranen van wanhoop.