“Jezus!” zegt Eelco. Maar dat is pas nadat hij heeft overgegeven. Alphons Blaauw heeft zich op een stoel laten zakken. Bert Kampstra wendt zijn ogen af en zet de dvd-speler uit.
“Wanneer kwam dit binnen?” wil Blaauw weten.
“Kwam met de post mee. Honderdduizend vingerafdrukken erop, maar natuurlijk wel onderzocht door het Forensisch Instituut. Het heeft tot nu toe niets opgeleverd waaraan we iets hebben. Hadden we overigens ook niet verwacht.”
“We moeten betalen,” zegt Eelco. “Als je nu nog langer wacht, ben je de moordenaar van je eigen kleinkind.”
“Ik heb die verdomde diamanten nog niet!”
“Dan geef je wat je wel hebt. Als een voorafbetaling. Zodat ze Merel tenminste met rust laten.”
Blaauw kijkt naar Kampstra, die licht met z’n schouders trekt.
“U bent degene die beslist of er wel of niet overhandigd wordt en wanneer. Maar ik moet toegeven, we hebben niet te maken met zachtzinnige types, dus er valt iets te zeggen voor de benadering die meneer Verheul voorstelt.”
Blaauw zakt onderuit op z’n stoel. “Ik wil er nog even over nadenken.”
“Hoe lang is ‘even’?” wil Eelco weten.
“Zo lang als ik nodig heb,” snauwt Blaauw, die weer wat hersteld is.
“Hoe lang gaat dit nog duren?” zegt Bob. “Ik hoor toch hoe gespannen je bent. Hester maakt zich ook zorgen over je. Jij in je eentje in dat grote, onttakelde huis, ik zou me er zelf al niet op m’n gemak voelen. Laat staan jij, als vrouw alleen.”
“Nog even en ik kom naar huis,” zegt Carien.
“Ik hoor niet anders. Maar ondertussen gaat het maar door. In je eentje een heel huis uitruimen…alle respect voor je vriendin hoor, maar het is een onmogelijke opgaaf. Waarom laat je mij niet komen? Samen zijn we er zo doorheen.”
“Dat heb ik je al uitgelegd.”
“Je hebt Simone beloofd alles af te handelen. Heeft ze gezegd dat niemand jou daarbij mag helpen? Toe nou, Carien, probeer het nou eens een beetje nuchter te zien.”
“Ik wil het niet steeds opnieuw uitleggen, Bob.”
Hij zucht. “En dan die buren. Wat heb je daar toch mee.”
“Ik vertrouw ze niet.”
“Waarom zou je ze moeten vertrouwen? Je kent ze niet eens!”
“Ik denk dat ze iets te maken hebben met dat verdwenen meisje.”
Het is voor het eerst dat ze uitspreekt wat ze al een hele tijd vermoedt, en ze schrikt er zelf van.
Het is even stil aan de andere kant van de lijn. Dan vraagt Bob: “Welke reden heb je daarvoor?” Zijn stem klinkt voorzichtig. Een beetje alsof hij tegen een patiënt praat. Of tegen een kind dat zich van de dokter niet mag opwinden.
“Ze hebben verteld dat ze met hun dochter in dat huis wonen, maar ik zie haar nooit. Ze houden haar vast omdat ze anders wegloopt, zeggen ze. Ik heb een keer gezien dat ze probeerde weg te komen. Bob, zoals die man haar terug naar huis sleurde, en zoals zij naar hem schopte en schreeuwde. Het klopt gewoon niet. Ik geloof niet dat die vrouw haar moeder is, daarvoor ziet ze er veel te jong uit, en die man is zeker haar vader niet. Een paar dagen geleden…’s-avonds laat…ik dacht dat ik iemand hoorde schreeuwen. Er is iets aan de hand hiernaast, en als ze echt dat meisje gevangen houden en er gebeurt iets met haar dan ben ik medeplichtig, Bob. Alleen al omdat ik mijn mond heb gehouden.”
“Oké,” zegt Bob. “Het klinkt way out, maar zolang het niet uitgezocht is blijf je ermee rondlopen. Waarom stap je niet naar de politie?”
“Die denken: daar zit weer zo’n nutcase met een verhaal dat ze al duizend keer gehoord hebben.”
“Dan zal dit de duizend-en-eerste keer zijn. Carien, als je dit werkelijk denkt moet je er iets mee doen.”
“Ik weet het niet…ik moet erover nadenken, Bob.”
“Doe dat,” zegt hij.
En opnieuw is het BUZZ dat met de nieuwste ontwikkelingen uit de geruchtmakende ontvoeringszaak van Merel Blaauw komt.
Natasha Currie brengt het nieuws met een serieuze uitdrukking op haar gezicht die de kijkers zelden te zien krijgen. “De achttienjarige kleindochter van de beroemde strafpleiter Alphons Blaauw is op een werkelijk gruwelijke manier verminkt. Het is te zien op een dvd die bij de moeder en stiefvader van het meisje werd afgeleverd. Eenzelfde dvd is naar onze redactie gestuurd en wij vinden dat u er recht op heeft om te zien waartoe mensen in staat zijn als het om veel geld gaat. Maar bedenk wel, het zijn gruwelijke beelden…”
De bleke buik van Merel Blaauw verschijnt beeldvullend. De letters die er zorgvuldig in gesneden zijn, duidelijk zichtbaar. De grauwe straaltjes en druppels eromheen worden door iedere kijker met een beetje fantasie in gedachten onmiddellijk rood gekleurd.
Na de close-up van Merels gezicht, verdwaasd van pijn, haar ogen panisch starend naar de persoon achter de camera, zijn de presentatoren van BUZZ even stil.
“Zoiets is in ons land nooit eerder vertoond,” zegt Jack de Geus nadat hij zijn keel heeft geschraapt. “Hiermee spelen de ontvoerders op een verschrikkelijke manier met de gevoelens van Merels familie. Want hoe meer wreedheden het meisje moet ondergaan, hoe groter de bereidheid van de familie zal zijn om met het losgeld, bestaande uit maar liefst vijftienhonderd diamanten, over de brug te komen.”
“Maar wanneer wordt die bereidheid omgezet in een praktische daad, vraag ik me af,” zegt Rupert van Zalingen. “Toegegeven, de hoeveelheid diamanten die de ontvoerders eisen is niet in een paar dagen bij elkaar te krijgen. Maar duidelijk is ook dat de ontvoerders niet veel langer geduld zullen hebben.”
In haar kamerjas op de bank, haar trillende handen om een glas witte wijn, vraagt Pat Verheul zich exact hetzelfde af. Wanneer komt pappa nou eindelijk eens met die diamanten over de brug? Ariane verbindt haar niet meer door als ze hem opbelt. Hij is in bespreking. Bij de rechtbank. Lunch met een cliënt. Ariane heeft duidelijk moeite met de doorzichtige uitvluchten, maar bevel is bevel: als Alphons Blaauw niet met zijn dochter wil praten, wordt er niet met haar gepraat. Terwijl het toch zijn kleindochter is waar god weet wat mee gebeurt, ergere dingen dan op die dvd staan, dingen die ze zich niet voor wil stellen maar die evengoed een steeds grotere rol in haar fantasie spelen. Eelco dringt er dagelijks bij pappa op aan dat hij nou eindelijk eens iets doet. Hij is een wandelend wrak, langzamerhand. Het doet haar goed dat hij zich het lot van zijn stiefdochter zo aantrekt, dat is weleens anders geweest.
“De familie is zo gesloten als een oester. We dringen er al sinds de verdwijning van Merel bij de familie op aan dat ze een officiële verklaring aflegt.” Dat is Rupert van Zalingen, die de woorden verontwaardigd, bijna verongelijkt, uitspreekt. “Een zaak als deze is niet uitsluitend een zaak van de familie. Dit raakt de hele samenleving, ons allemaal! Dit is waarover wij het hebben bij de koffieautomaat, aan tafel, in de trein, op straat. Dit is waarom wij onze kinderen het liefst thuis zouden houden, omdat ze in gevaar verkeren zodra ze een voet buiten de deur zetten! Met andere woorden: dit houdt ons meer bezig dan wat dan ook. En daarom zijn de verklaringen waarmee de officiële woordvoerder van de politie ons afscheept niet voldoende. Contact met de familie, dat is waar het Nederlandse volk zo langzamerhand recht op heeft!”
Carien doet de televisie uit. Wat moet ze met die gruwelijke beelden? Het zal wel laf zijn, maar ze wil er niet naar kijken en eigenlijk ook niet over horen. De dingen die je zou willen onthouden, vergeet je, en wat je zou willen vergeten blijft je de rest van je leven op het netvlies gebrand staan. Dat is nou exact de reden waarom ze het krantje van Amnesty ongelezen in de prullenmand gooit, terwijl ze al jaren lid is. Waarom heb je geen ervaring nodig om te weten hoe iemand schreeuwt die op zijn voetzolen geranseld wordt?
Een gruwelkabinet in het hoofd van iedereen die kranten leest en televisie kijkt. En BUZZ doet er met overgave nog een schepje bovenop. Medeleven…Goedkope sensatie zal je bedoelen. Ten koste van een meisje dat op een onbekende plek op een weerzinwekkende manier misbruikt wordt. Niet alleen door de ontvoerders, maar evengoed door de media.
Als zij tot de familie van dat arme kind zou horen, zou ze ook haar kiezen stevig op elkaar houden. Ondertussen zal zijzelf toch moeten beslissen wat ze doet.
Zwijgen over de vermoedens die ze heeft ten opzichte van de bewoners van villa Nachtegaal, of bijna zeker voor gek staan bij de politie? Ze weet het nog steeds niet.
Een kilometer verderop zijn Aleid en Gerrit op het puntje van de bank geschoven toen de beelden van de mishandelde Merel in beeld verschenen.
“Ach gottegot, wat dat kind allemaal meemaakt!” Aleid is bijna in tranen.
“Tegen de muur dat tuig,” zegt Gerrit.
“Dan moet je ze wel eerst te pakken hebben,” vindt Aleid slim.
Een kleurloze winkelstraat wordt getoond. Vestigingen van Zeeman en Blokker. In de verte een Hema. Een winkelstraat zoals je ze langzamerhand in ieder dorp, in iedere stad aantreft. Winkelende mensen, vooral oudere vrouwen met grote boodschappentassen. “Ver-schrik-ke-lijk!” zegt de vrouw van een echtpaar, terwijl de man doorloopt. “Geen woorden voor!” vindt een man die zijn sigaret in z’n mond houdt terwijl hij praat. “Daar moesten ze nou eens een stille tocht voor houden,” zeggen twee vriendinnen op leeftijd door elkaar heen. Een paar schoolmeisjes vinden het wel erg jammer van die scooter. En van Merel natuurlijk ook. “We hopen dat je snel vrijkomt, Merel!” giechelen ze in de camera.
“Het is duidelijk: het Nederlandse volk leeft mee met Merel en de familie. Waarom doet de familie dan alsof ze met niemand iets te maken heeft?” vervolgt van Zalingen zijn aanklacht. “Wij van BUZZ blijven proberen grootvader Alphons Blaauw of de vader van Merel voor onze camera te krijgen.”
“En we vertrouwen erop dat het binnenkort zal lukken,” valt Natasha hem troostend bij. “Tot morgen. Tot BUZZ.”
“Die man is gestoord! Heb je gezien wat hij met dat meisje uitgehaald heeft!” Eelco Verheul stapt grimmig door de kajuit, stoot zich aan stoelen, ziet z’n bewegingen belemmerd door te veel obstakels in een te kleine ruimte. Hij heeft niets tegen een woonboot maar op momenten als deze heeft het iets claustrofobisch. Daar kan zelfs de aanwezigheid van Sandra Cofinho niets aan veranderen, hoe lekker ze er ook uitziet, met die strakke trui over borsten die geen beha nodig hebben.
“Natuurlijk heb ik het gezien, het was in BUZZ,” zegt ze. “Je wilde toch dat de brief en dat filmpje daar terechtkwamen om de druk op jouw schoonvader te verhogen? De politie had de zaak toch al in handen dankzij jouw vrouw. Jouw woorden, Eelco. En misschien heb je gelijk en werkt het. Hoe eerder het achter de rug is hoe beter. En ja, het was heavy, maar wel typisch Yuri. Ik kijk er niet van op.”
“Ik werd er beroerd van,” zegt Eelco. “Dit is niet wat we hebben afgesproken. Houdt haar vast totdat de diamanten overhandigd zijn, dat hebben we afgesproken. Gaat die psychopaat in haar zitten snijden. Ik wil dit verdomme niet. En ik ben ook nog eens medeplichtig, in de ogen van de wet. Alsof ik zoiets ooit in mijn hoofd zou halen. Waarom heb je me eigenlijk een krankzinnige op m’n dak gestuurd?”
Ze haalt haar schouders op. “Hoeveel mensen kunnen zoiets aan, denk je? Iemand klemrijden, in je auto sleuren, een scooter in het water gooien en weg zijn voordat je gezien wordt, dat krijgen al niet veel mensen voor elkaar. En dan moet het echte werk nog komen. Zien dat je het losgeld in handen krijgt zonder dat je gepakt wordt. Al die momenten dat er ook maar iets fout hoeft te gaan en je hangt! Je vroeg of ik zo iemand wist, en inderdaad, die wist ik: Yuri. Omdat hij stalen zenuwen heeft en nergens voor terugdeinst. Dat heeft z’n nadelen, hij is een beetje hardhandig ja, maar reken maar dat wij straks met de diamanten in Zuid–Amerika zitten. Daar ging het toch om? Allemaal jouw idee. Denk je dat ik voor m’n lol elk moment in dat achterlijke dorp zit? Ik steek net zo goed m’n nek uit, en misschien nog wel meer dan jij. Dus kom niet zeiken dat het niet zachtzinnig toegaat, Eelco. Of had je echt gedacht dat jouw handjes schoon zouden blijven?”
Eelco draait zijn rug naar haar toe en kijkt uit het raam. Vanaf zijn standpunt gezien bestaan de voorbijgangers voornamelijk uit onderkant. Lange broeken. Laarzen. Panty’s die nergens op lijken te houden maar dan toch onverwacht verdwijnen onder een minirokje. Auto’s rijden stapvoets op zoek naar een parkeerplek en honden lichten hun poot op tegen plantenbakken en draaien drollen aan de ingang van loopplanken, uitgelaten door vrouwen die ongetwijfeld verveeld een andere kant op kijken. In de verte glanst het dak van Carré in de herfstzon. Daar heeft hij als kind heel wat leuke voorstellingen gezien!
“Ik heb er geen goed gevoel over,” zegt hij terwijl hij naar buiten blijft kijken. “Over de hele situatie niet. Yuri is een ongeleid projectiel, ik heb geen grip op hem. Hij heeft al vijfentwintigduizend euro gekregen, en als het allemaal achter de rug is krijgt hij nog eens vijfentwintigduizend euro. Voor dat geld verwacht ik dat hij doet wat ik zeg. Ik verdom het om de bak in te draaien voor de sadistische privégrapjes van een Joegoslavische psychopaat.”
“Nederlander,” zegt Sandra Cofinho.
“Wat?”
“Hier geboren. Hou eens op met mensen altijd aan hun roots te herinneren. Ik ben ook geen Zuid–Amerikaanse. In de Pijp geboren, kan het Amsterdamser?”
Ze schenkt koffie in. “Hé, kom nou gewoon gezellig bij me zitten.”
Hij laat zich op de stoel tegenover haar zakken. “Die man moet met dit soort acties ophouden. Vertel hem dat. Wanneer ben je er weer?”
“Morgen. Boodschappen brengen. Medicijnen. Haar buik is gaan zweren, het ziet er niet goed uit. Daar ben ik best pissig over. Gebruik dan ten minste een schoon mes, heb ik tegen Yuri gezegd.”
Eelco duwt zijn stoel met een ruk achteruit en loopt naar de deur. “Zeg hem dat hij verder van haar afblijft, oké? Zeg dat!”
Ze staat op en is in drie snelle stappen bij hem. “Je gaat me toch niet vertellen dat je het niet meer ziet zitten, met ons…?” Haar hand glijdt langs zijn kleren. “Ah, zo onverschillig ben je nou ook weer niet!” Ze laat haar tong langs zijn lippen glijden.
Hij pakt haar schouders en duwt haar voorzichtig van zich af. “Ik meen het. Dit moet afgelopen zijn Sandra. Zeg het tegen hem! En denk erom dat je me niet kunt bellen.”
“Ja ja, ik weet het. Alles wordt afgetapt. Ik zit dinsdagavond bij Wildschut en als ik je langs zie lopen zien we elkaar de volgende middag om drie uur in het Van Gogh. Ben je nu weer goed op me?”
Hij glimlacht zonder veel overtuiging. Even later loopt hij de loopplank af, zijn handen in de zakken van zijn colbert, een hockeyshawl nonchalant omgeslagen. Hij voelt de ogen van Sandra in zijn rug, en houdt zijn verende tred vol tot hij bij z’n auto is.
Van alle ellendige dingen die een mens kan doen is dit het ellendigste, denkt Blaauw terwijl hij een kingsize sportbroek over z’n buik hijst en met een lullig koordje vastmaakt. Alleen die geur al. Doet denken aan de gymnastiekzaal van lang geleden. Vieze voeten op kleverig linoleum en jongenszweet in ongewassen T–shirts. Natuurlijk gaat de vergelijking niet op, want in Nico’s Sportschool glimt en blinkt het, maar toch hangt er die onmiskenbare geur van fysieke uitsloverij.
Hij negeert de spiegel die hij moet passeren om bij de deur te komen en sjokt de ruimte met de toestellen in. Bij zijn eerste bezoek kwam hij binnen een uur drie cliënten tegen die hem uitgebreid bedankten voor hun vrijspraak. Nu komt hij op een speciaal uur waarvoor je ingeschreven moet zijn. Dat is tenminste iets. Hij laat zich op een roeiapparaat zakken en probeert zijn voeten in beugels te schuiven die steeds omdraaien op het moment dat zijn gymschoen ze raakt, terwijl hij godsonmogelijk over die pens van hem kan heen reiken om het met de hand te doen. Zijn toch al slechte humeur daalt onder het nulpunt.
“Even helpen meneer Blaauw?” Nico heeft in een paar handbewegingen de zaak in orde. “Even de computer instellen, wat denkt u, een beetje meer dan de vorige keer?”
“Als je het maar laat!” snauwt Blaauw. Hij brengt het toestel langzaam in beweging. Hij haat dit gezondheidsgedoe. Wie is er toch op het idee gekomen dat mensen langer moeten leven? En dat ze om dat te bereiken onaangenaam voedsel moeten nuttigen en weerzinwekkende oefeningen moeten doen. Laat me toch gewoon sterven, denkt hij dramatisch, zich ten volle bewust van het feit dat hij hier uit vrije wil zit.
Terwijl hij met groeiende tegenzin de vereiste bewegingen maakt, zijn te strakke broek schuurt langs zijn kont bij iedere beweging, stelt hij zich voor dat een groepje derdewereldkinderen in deze zaal gedropt zou worden. Hij ziet ze staan, giechelende meisjes met in staartjes gedraaid kroeshaar, goedkope katoenen jurkjes aan, een wijsvinger in hun mond. En maar lachen om die rare witte mannen die roeien zonder water, fietsen zonder wielen en hardlopen zonder een stap vooruit te komen.
Iemand laat zich op het apparaat naast het zijne zakken. “Kon je geen leukere plek bedenken voor een afspraak!”zegt Boor.
Tot z’n voldoening ziet Blaauw dat hij ook zit te klungelen met de beugels. “Je moet er van onderen in glijden,” zegt hij.
“Het is hier geen seksclub,” zegt Boor, die er zo te zien ook al niet veel zin in heeft.
“Jij wilde met mij praten,” zegt Blaauw. “En ik voel me niet meer zo thuis op de zaak, als je begrijpt wat ik bedoel.”
“Volkomen,” zegt Boor.
Zijn tempo ligt meteen hoger dan dat van Blaauw, die onopvallend het zijne probeert op te voeren. “En wat is de boodschap?”
“Dat ik in de weg loop en er daarom mee kap.”
“Dat is jouw boodschap aan mij?”
“Dat is de boodschap van de politie aan mij.”
Blaauw houdt op met roeien. Zweet stroomt langs zijn gezicht.
“Het is hier toch verdomme geen politiestaat, wat krijgen we nou? Laat jij je de wet voorschrijven?”
“Zo zit het niet helemaal,” zegt Boor voorzichtig. Hij is niet echt opgehouden met roeien, het heeft meer iets van peddelen wat hij doet.
“Hoe zit het dan wel?”
“Ik heb er geen belang bij dat ik erg op mijn vingers word gekeken door de politie. En dat zou wel eens kunnen gebeuren. Onder omstandigheden.”
“Ah,” zegt Blaauw.
Boor is het tempo weer aan het opvoeren. “Even doen wie het snelste kan…?”
Blaauw aarzelt en begint dan op volle kracht te roeien, terwijl hij dringend in Nico’s richting kijkt in de hoop dat die zal begrijpen dat er nu ingegrepen moet worden, voordat deze man door een hartaanval geveld wordt.
Een half uur later zitten ze in de kleine bar van Nico’s Sportschool met een glas sinaasappelsap voor zich. Omdat hij zich geneerde voor de overhangende rollen vet op z’n lichaam, heeft Blaauw snel zijn kleren aangetrokken toen Boor onder de douche stond. Die trok even z’n wenkbrauwen op toen hij de bezwete Blaauw in z’n pak zag staan maar gaf geen commentaar. “Roken mag hier ook al niet,” constateert Blaauw terwijl hij met weerzin van z’n vruchtensap drinkt.
Boor haalt z’n schouders op. “Ik heb geprobeerd iets van een paar oude collega’s los te krijgen, maar er zit geen enkele beweging in de zaak. Die jongens snappen er helemaal niets van. Het lijkt wel alsof de ontvoerders vanuit een ruimteschip gedropt zijn. Geen enkele aanwijzing. Geen opening. Niks. Ze zoeken zich suf in de bestanden. Sadisten. Mannen die het lekker vinden om in levend vlees te snijden. Er hangt iets on-Nederlands omheen, zeggen ze, en ik denk dat ze gelijk hebben. Dit soort wreedheden kenden we hier tot nu toe niet in dit soort zaken. Behalve de halve pink van Gerrit Jan Heijn dan. Met een mes kerven in de buik van een meisje…de eis van die geveltekst…alsof de ontvoerders de aandacht van de hele wereld op zich willen vestigen. Terwijl het tegelijkertijd zo verdomde clever is dat elk contact tot nu toe eenrichtingsverkeer is. Waar iedereen op wacht is het moment dat er contact van jullie naar hen gaat plaatsvinden. En dan maar hopen dat ze een steek laten vallen. De jongens denken trouwens dat er dwars door die eis om losgeld nog iets anders speelt. Wraak. Een soort sadistisch genoegen. Machtswellust. Zelfoverschatting. Over het algemeen willen ontvoerders zoveel mogelijk in het duister blijven. Hoe anoniemer hoe beter. Er zijn al genoeg riskante momenten. Maar het lijkt alsof deze mensen er plezier in hebben de politie uit te dagen. Pak me dan als je kan! Straks moeten ze ook nog het land uit zien te komen met de buit. In Nederland raak je echt geen handenvol stenen kwijt aan de handel. Dat wordt Hongkong, Bangkok. Verweggistan. En het enge is dat het voelt alsof ze dat ook al helemaal rond hebben.”
“Je slaat iets over,” zegt Blaauw. Hij leunt voorover, plant z’n ellebogen op het tafeltje dat meteen terug wiebelt. Hij voelt zich onbehagelijk. Z’n overhemd plakt onder z’n oksels, kleeft aan z’n rug, z’n onderbroek voelt alsof hij erin gepist heeft. “De vrijlating van mijn kleindochter. Heeft iemand daar al eens aan gedacht? Ik heb een pakket aandelen verkocht waar je beroerd van wordt. Niet om de jongens, zoals jij ze noemt, een natte droom te bezorgen, maar om mijn kleindochter vrij te krijgen. Hoe komt het Boor, dat zij in jouw hele verhaal geen rol speelt?”
Boor zwijgt. Blaauw gaat rechtop zitten, z’n ogen spleetjes boven de lilagekleurde wallen. Iedere keer dat ik hem zie lijken het er meer, denkt Boor.
“In wiens verhaal komt ze eigenlijk wél voor? Je gaat me goddomme toch niet vertellen dat er officieel van uitgegaan wordt dat ze niet levend uit dit verhaal tevoorschijn komt?” Hij maakt een ongecontroleerde beweging, zijn hand zwiept z’n glas sap op de vloer.
Het duurt even voordat het glas klaar is met rollen, het ligt een moment stil en rolt dan onlogisch de kant weer op waar het vandaan is gekomen. Het meisje achter de bar komt aanlopen met een vochtige doek en zegt dat het niet geeft tegen de twee mannen die haar totaal negeren.
“De bedoeling is natuurlijk dat je kleindochter vrijkomt,” zegt Boor sussend. “Daar gaat iedereen van uit. Iedereen. Dat neemt niet weg dat we een open oog voor de realiteit moeten houden. Het is ondenkbaar dat Merel in de periode dat ze vastgehouden wordt niets opmerkt wat een aanwijzing zou kunnen zijn voor de recherche. Ik verwacht niet dat ze gezichten heeft gezien, maar misschien heeft ze wel stemmen gehoord. Ze is op de films die de ontvoerders gestuurd hebben niet geblinddoekt, dat wijst erop dat ze gemaskerd zijn als ze contact met haar hebben. Dat mogen we tenminste hopen.”
“Omdat anders bij voorbaat al vaststaat dat ze haar ontvoering niet zal overleven,” zegt Blaauw zacht. “Als dat zo is, dan wéét ze wat haar te wachten staat. Het is een slimme meid.”
“Hoe slim ben je nog als je al die dingen hebt meegemaakt?” zegt Boor.
“Godverdegodver,” zegt Blaauw zacht. Het klinkt meer als bidden dan als een vloek.
Boor bekijkt Blaauw met iets van medelijden. De familie begint altijd met een grote bek, maar vroeg of laat krijgt de tragiek ze te pakken. De wanhoop van de machtelozen. Hij heeft nooit anders meegemaakt.
“Mooi weer voor de buitenboel,” zegt Aleid. “Je kan bijna niet meer door de ramen kijken. Niet dat er veel te zien is, maar toch. Alle beetjes helpen, zei m’n moeder altijd. En die wist waarover ze het had.” Ze daalt de keldertrap af en komt na veel gestommel met een huishoudtrapje weer tevoorschijn. “Nou nog een lekker sopje.” Ze vult een lichtblauw emmertje met warm water en giet er een scheut spiritus bij.
“Moet je geen schort voor?” zegt Carien. “Je hebt zo’n leuke trui aan.”
Aleid loopt langs haar heen. Water klotst over de keukenvloer, Jochem volgt haar, hij laat een spoor van pootafdrukken achter. “Een schort, daar ga ik niet in lopen. Ik koop liever een nieuwe trui.” Ze verdwijnt naar de voordeur.
Buiten is Gerrit blad bij elkaar aan het harken. Een nutteloze bezigheid met deze wind, maar ze is blij dat hij er is. Dagen zonder Aleid en Gerrit duren eindeloos lang, ook al heeft ze genoeg te doen. Ze is met de slaapkamer van Simone bezig, en alles in haar verzet zich tegen de inbreuk die ze op Simones intimiteit maakt. Vrouwen verbergen geheimen in de laden en kasten in hun slaapkamer. Strakke body’s die beginnende buikjes weg moeten werken. Vullingen voor niet zo heel rechte schouders. Push-upbeha’s. Kledingstukken die met veiligheidsspelden aan elkaar blijken te hangen. Een uitgetrapte zoom die met dubbelzijdig plakband op z’n plaats wordt gehouden, een met een verkeerde kleur garen aangenaaide knoop. Onschuldige geheimen, maar niet bedoeld voor vreemde ogen. Simone was pijnlijk netjes voor zover ze werkzaamheden uit kon besteden. Karweitjes die ze zelf moest verrichten, schoof ze voor zich uit. De tekening waaraan ze bezig was, boeide haar meer, en gelijk had ze. Maar het kan nooit haar bedoeling geweest zijn dat haar vriendin de laden in haar slaapkamer leeg zou halen, en kasten zou openen om kleren van hangertjes te halen en op te vouwen. Het voelt als verraad dat ze het toch doet.
De weerzin om naar boven te gaan is zo groot dat ze met haar buik tegen het aanrecht geleund naar Gerrit en zijn vergeefse strijd tegen de wind blijft kijken. Waardoor ze ziet dat Jochem ontsnapt is en nu uitgelaten over het grasveld rent. Een serieuze overtreding van Simones regel één: laat Jochem nooit alleen buiten, want hij gaat achter alles aan dat beweegt en voordat je het weet is hij in een konijnenhol verdwenen waar hij niet meer uit kan komen.
Ze loopt naar buiten. “Jochem is los!” zegt ze beschuldigend tegen Aleid. Die mompelt iets van ‘flauwekul’ en reageert verder niet. Maar Jochem reageert wel degelijk. Hij ziet Carien aankomen en begint in grote bogen om haar heen te rennen, niet van plan zich door haar te laten vangen. Roepen heeft geen enkele zin, merkt ze al snel. Wat wél zin zou hebben weet ze trouwens ook niet. Vruchteloos zijn richting uit lopen, bibberend van de kou in haar dunne sweater, kan ze net zo goed laten.
Maar Jochem krijgt algauw genoeg van het spelletje. Hij draait zijn staart naar haar toe en verdwijnt in de begroeiing van de schaduwtuin. Carien volgt hem snel genoeg om te zien dat hij zich onder de verzakte omheining door wringt. Ze aarzelt. Moet ze eroverheen klimmen, met het risico dat het ding omvalt? Een opening zoeken? Het beste kan ze snel de tuin uit lopen en de buurtuin in, hopend dat Jochem daar iets heeft aangetroffen wat hem interesseert zodat ze hem kan pakken. Versteend van de kou en buiten adem loopt ze door de tuin van villa Nachtegaal. Geen Jochem. Pas in de achtertuin ziet ze hem, slordig schrokkend van iets wat op het verwaarloosde grasveld ligt. Hij is zo geconcentreerd aan het vreten dat hij haar niet dichterbij hoort komen. Ze is bijna bij hem als ze ziet wat hem zo bezighoudt, en haar maag draait zich om bij de aanblik van de bloederige, stinkende restanten van een dood konijn. Het bont nog redelijk intact, maar met grote gaten in de buik, en ogen waaraan een dichte massa insecten zich te goed doet.
“Jochem!” Hij kijkt op. Aan weerszijden van z’n bek hangen stinkende slierten huid en vlees. Hij maakt geen aanstalten om ervandoor te gaan, maar begraaft zijn snuit weer diep in de luiende massa. Dat ze zijn riem niet bij zich heeft is iets waarvoor ze zich voor haar hoofd kan slaan, want nu zit er werkelijk niets anders op dan dat ze hem draagt. Ze bukt zich over hem en het kadaver heen. De stank neemt via haar neusgaten bezit van haar hele lijf, en de neiging om over te geven wordt met de minuut sterker. Als ze hem optilt—ze probeert iedere aanraking met z’n kop te vermijden—draait hij zijn met bloederig slijm bedekte snuit trouwhartig naar haar toe, een beweging die haar mouw doordrenkt met een stinkende prut en een kleverig gevoel op haar blote arm veroorzaakt. Gruwend, en meer struikelend dan lopend, passeert ze de zijgevel van villa Nachtegaal, geconcentreerd op het tegenhouden van braaksel, dat zuur en pijnlijk de achterkant van haar mond al heeft bereikt.
Als ze bij de hoek van het huis is, staat ze met een schok stil. Halverwege de oprit, daar waar het terrein aan Simones schaduwtuin grenst, maakt de buurman met zijn rug naar haar toe de vechtbewegingen die ze hem eerder heeft zien maken. Blauwe en zwarte tattoos steken scherp af tegen de licht gebruinde huid, waaronder de spierbundels soepel bewegen.
Maar er is nog iets wat ze ziet. De zwarte kat die ook bij hen regelmatig langskomt nadert de man zonder enige schroom. De man merkt de kat niet op, hij is kennelijk klaar met zijn oefeningen en pakt een witte handdoek van de struik naast hem. Als de kat haar glanzende zwarte lijf langs zijn been strijkt, gaat er een schok door hem heen. In een razendsnelle beweging heeft hij haar bij haar nek te pakken. De kat slaat haar klauwen uit, haar bek wijdopen, tanden en een roze verhemelte zichtbaar. Ze krijst van angst en woede, maar kan niets uitrichten omdat hij haar op een armlengte afstand in de lucht laat bungelen. Het lijkt alsof de man haar bewondert, haar felheid, het leven dat in haar zit, de samengebalde energie. Een lichte glimlach speelt om z’n lippen. Dan in een flits is ook zijn tweede hand bij de kat, een snelle tegendraadse beweging, een langgerekte kreet wordt middenin afgebroken, de zwarte poten met witte sokjes schokken, het kopje hangt slap langs het lijf. Hij werpt het dier nonchalant in de struiken, slaat de handdoek om zijn hals en loopt met verende stappen naar het huis.
Carien wacht totdat ze de voordeur dicht hoort slaan, Jochem tegen zich aan gedrukt. Ze trilt zo dat het haar moeite kost hem vast te houden. Duizelig, het gevoel dat ze elk moment kan flauwvallen wordt steeds sterker, strompelt ze de oprit af. Gerrit neemt Jochem van haar over zonder een vraag te stellen, en Carien loopt door naar de badkamer, waar ze jankend en kotsend wacht tot het bad vol genoeg is.
Natuurlijk kan ze niet slapen. De wind is weer op komen zetten en ze haat de agressie waarmee hij om de hoeken van het huis loeit, takken langs elkaar laat schuren, geluiden maakt die ze niet herkent, terwijl in huis binten kraken en de radiatoren boven alles uit hun tikkende en suizende geluiden maken. “Ze moeten nodig ontlucht worden,” heeft Gerrit gezegd. “Ik zal het doen zodra ik het sleuteltje gevonden heb. Wat je hoort is lucht, waar water zou moeten zitten. Nog een wonder dat ze warmte geven.”
Ze heeft de schemerlamp naast haar bed aangelaten. Dit is niet een nacht die ze in het donker wil doorbrengen. Niet na alles wat er vandaag is gebeurd, na wat ze heeft gezien en geroken. Telkens als ze wegdoezelt schrikt ze op van beelden die zich in haar hoofd vermengen. Merel met een opengesneden buik waar maden in krioelen. Jochem wil zijn kop erin steken. Ze schreeuwt en ziet de glimlach van haar buurman terwijl hij Jochems nek omdraait.
Badend in het zweet zit ze dan weer een half uur rechtop, het boek dat ze aan het lezen is op haar opgetrokken knieën. Een thriller over een moeder die haar dochter zoekt. Geen verhaal waarop ze in deze situatie zit te wachten, maar voor een ander boek moet ze naar beneden. Ze legt het weg en neemt de kruik in haar armen. De warmte geeft een beetje troost, maar niet meer dan dat.
Ze is omringd door kwaad, het is bijna tastbaar, ze kan er geen ander woord voor bedenken. En het heeft te maken met de dood van Simone. Alsof met haar de goedheid uit het leven verdwenen is. Bob en Hester zijn te ver weg om als tegengif te dienen. De gesprekken met hen zijn belangrijk, ze heeft ze nodig, ze leeft erop, maar ze kunnen het kwaad niet wegnemen.
Haar oogleden glijden steeds vaker over haar ogen, slaap is bijna niet meer op een afstand te houden, maar ze wil niet slapen, ze is bang voor de weerloosheid die slaap met zich meebrengt. Weerloos zoals Merel is. Zoals de kat vanmiddag was. Alles van waarde is weerloos. Wie zei dat toch? En wat een inzicht blijkt uit die woorden. Ze vecht tegen de slaap totdat ze niet meer kan. Lucebert, denkt ze. Half overeind in de kussens, het licht in de slaapkamer nog aan, zakt ze weg.
Het is spijbelen, ze kan er geen ander woord voor bedenken, maar ineens houdt ze het niet meer uit. De rotzooi in huis, de last van alles wat nog gedaan moet worden, het verdriet waarvoor ze geen tijd heeft, de dreiging aan de andere kant van het hek, ja dat laatste vooral.
Ze belt Hester. “Ik wil er even tussenuit. Heb je tijd om met me te lunchen?” De enthousiaste reactie van haar dochter doet haar goed. Ze legt een briefje op de keukentafel voor Aleid en stapt in de auto. Anderhalfuur later is ze in een andere wereld. Bizar hoe snel je vergeet hoe druk het in een stad is. Hoeveel leuke winkels er zijn. Hoe trams klinken als ze optrekken.
Ze lunchen in de Van Baerlestraat, in een brasserie die ooit door twee stewardessen is begonnen en waar ze vaak met Bob heeft gezeten in hun begintijd. Hester ziet er geweldig uit, haar buik is enorm maar prachtig kogelrond van vorm, ze heeft een strakke grijze tricot jurk aan en een brede kobaltblauwe band om haar buik en ze straalt…Lourens komt aan het einde van de week thuis, zegt ze. Alles is klaar voor de baby en eerlijk gezegd, wat zal ze blij zijn als ze zich weer eens normaal kan bewegen.
“Maar hoe is het met jou, mam?” en haar grijze ogen glijden over Cariens gezicht, die weet hoe moe en verfrommeld ze eruitziet. “Waarom mag pappa je niet helpen? Scheelt de helft van het werk en heel veel energie.”
“Weet ik, Hester, maar ik moet dit alleen afmaken. Het is het laatste wat ik voor Simone kan doen. En nu ik er even uit ben geweest kan ik er wel weer tegen.”
Na de lunch, als ze afscheid heeft genomen van Hester, loopt ze gedachteloos langs etalages. Ze weet wat ze van plan is, maar ze is er nog steeds niet zeker van dat ze het durft uit te voeren. Gewoon dat advocatenkantoor binnenstappen en naar de vader van dat vermiste meisje vragen. Verheul. Om de een of andere reden heeft ze met die aanpak minder moeite dan met opbellen.
Ze weet nog steeds niet wat ze zal doen als er een lege taxi aan komt rijden. En als ze haar hand heeft opgestoken en in de taxi is gestapt, is het stadium waarin ze nog van gedachten kan veranderen voorbij. Ze noemt het adres aan de Keizersgracht en klimt even later de hoge stenen trap op, langs de koperen plaat met ‘Advocatenkantoor Blaauw, Blaauw en Verheul’ erop. De metershoge voordeur is niet op slot. Ze moet behoorlijk hard duwen, massief eikenhout, misschien wel net zo oud als het pand. De marmeren gang is breed, indirect verlicht door designspotjes, de plafonds zijn hoog en voorzien van grillig gevormde ornamenten. Nog voordat ze iemand heeft gesproken, is ze al onder de indruk.
“Hebt u een afspraak?” vraagt de receptioniste.
“Het is dringend,” hoort ze zichzelf zeggen.
“Geen afspraak dus.”
De vrouw toetst een nummer in en zegt iets onverstaanbaars. “U kunt in de wachtkamer plaatsnemen, meneer Verheul komt zo bij u.”
Ze bladert in een tijdschrift over tuinarchitectuur en staat op als hij binnenkomt. Het eerste woord dat haar te binnen schiet is ‘studentikoos’. Maar wel met een erg vermoeid gezicht voor iemand van die leeftijd.
Hij steekt zijn hand uit. “Verheul.” Zijn stem klinkt kortaf, niet onvriendelijk, maar wel met de impliciete boodschap dat ook zij het beter kort kan houden.
“Uw dochter. Merel Blaauw. Er is iets wat ik…”
“Daar kunt u de politie voor bellen.” Zijn stem is een graad koeler geworden.
“Ik ben bang dat ze mij niet serieus nemen. Het is een bizar verhaal. Ik heb het gevoel dat mijn buren iets met de ontvoering te maken hebben.”
Hij trekt een wenkbrauw op in beleefde verbazing. “Waar woont u?”
Ze noemt de naam van het dorp.
Er valt een stilte. “Wat zouden uw buren met de ontvoering te maken kunnen hebben?”
Nog steeds klinkt zijn stem koel, maar er is ook iets anders in te horen, nieuwsgierigheid misschien, ze kan de toon niet helemaal plaatsen. “Ik denk dat uw dochter daar misschien in huis verborgen wordt gehouden.”
Weer die stilte. “Hebt u daar al met iemand over gesproken?”
“U bent de eerste. U hebt connecties met de politie. U zullen ze serieus nemen.”
“Vertel,” zegt hij, en hij gebaart dat ze kan gaan zitten.
Het wordt een langer verhaal dan ze zelf had verwacht. Details schieten haar te binnen. De vechtsportoefeningen die ze haar buurman een paar keer heeft zien doen. De tatoeages. De achtervolging van het meisje met de halflange haren, van wie ze het gezicht helaas niet heeft kunnen zien, de ruwheid waarmee de confrontatie tussen vader en dochter gepaard ging en het bezoek van de blonde vrouw, de volgende dag, en haar ongevraagde verklaring van het voorval.
Ze aarzelt. Wat heeft de kat met de ontvoerders te maken? Ze besluit om het toch te vertellen. Omdat het iets zegt over het rücksichtslose van de man. Wreed, maar wel met een glimlach. “Cape Fear,” zegt ze. “De film met Robert de Niro als psychopathische killer, zo’n type is het.”
Voor het eerst glimlacht hij. “Ah, u ziet de gebeurtenissen als een film.”
“Nee,” zegt ze koel. “Ik zie die man als een psychopaat.”
Hij denkt na, knijpt z’n lippen op elkaar, trekt zijn schouders met korte rukjes naar achteren zoals iemand doet die lang achter een computer heeft gezeten. Hij is niet op z’n gemak! denkt ze verbaasd.
“Wat ik zal doen…” zegt hij, “…is met de recherche over uw verhaal praten. Ik weet zeker dat ze uw buren gaan doorlichten. Als er ook maar iets tevoorschijn komt wat niet klopt, zullen ze daar zeker op inspelen. Ondertussen hoeft u zich geen zorgen te maken, dit gesprek met u blijft absoluut onder ons. Ik zou het op prijs stellen als u er verder ook met niemand over praat. In uw eigen belang. De Robert de Niro die u beschrijft, kunt u maar beter niet tegen u in het harnas jagen.”
Hij loopt met haar mee als ze weggaat, struikelt over een ongelijke plaat marnier in de gang en krijgt de voordeur niet meteen open. Eigenlijk is het een lieve man, denkt ze terwijl ze de trap af loopt.
Beerman is de eerste zending meubels voor Jeanine komen ophalen. Een degelijk bedrijf, dat blijkt uit alles. Nog één keer kijkt Carien naar de kasten, de tafels, de stoelen, voordat ze in paardendekens worden gepakt en het huis uit gedragen.
“Voorbij oh en voorgoed voorbij.” Wat dat nou is, dat haar telkens dichtregels te binnen schieten, begrijpt ze zelf ook niet. Misschien omdat ze geen woorden kan bedenken die uitdrukken wat ze voelt. Of niet meer voelt, want dat is het eigenlijk. Van medespeler is ze toeschouwer geworden. Een toeschouwer die met een hol gevoel in haar maag en een leeg hart toeziet hoe de onttakeling van een leven hand over hand toeneemt.
Ze heeft Jochem voor alle zekerheid opgesloten in de slaapkamer. Het zal haar niet nog een keer overkomen dat hij wegloopt, ze wil van haar leven niet meer een confrontatie met die doodenge man uit villa Nachtegaal. Gerrit heeft op haar verzoek de dode kat uit de struiken gevist en ergens dicht bij de schaduwtuin begraven.
“Een killer,” heeft hij gezegd toen ze erna koffiedronken in de keuken. “Ik ken dat type. De ogen van een killer.”
“Je hebt die man maar één keer gezien, Gerrit, toen je bij het hek bezig was en hij uit de auto stapte,” zegt Aleid.
“Eén keer is genoeg keren,” zegt Gerrit. “Ik zeg je dat hij de ogen van een killer heeft en ik kan het weten.” Zijn ooglid begint onbedaarlijk te trillen.
“Het is al goed, Gerrit. De ogen van een killer. Het is mij best,” zegt Aleid.
“Ben ik drie keer overvallen of jij?” Zijn stem slaat over.
“Jij, Gerrit. Jij bent drie keer overvallen, en niet ik.”
De auto van Beerman rijdt weg op het moment dat de telefoon gaat die bij afwezigheid van meubels in de hal op de onderste traptrede staat.
“Met Verheul.”
“Ja!” zegt ze, haar hart slaat ineens over.
“Het is voor mij ook een grote teleurstelling, maar de antecedenten van uw buren kloppen. Ze zijn wie ze zeggen te zijn. Ouders met een moeilijke dochter, voor wie ze een aanvraag hebben lopen bij een kostschool in Zwitserland. Wat niet wegneemt dat de man als zeer onaangenaam uit uw verhalen naar voren is gekomen. Maar een ontvoerder, helaas…ik heb even de hoop gekoesterd dat uw verklaring het einde van een gruwelijk verhaal zou betekenen. Mochten zich desondanks opnieuw voorvallen voordoen die u niet vertrouwt, schroom dan niet om mij te bellen. Alleen zou ik graag willen dat u dan niet mijn zakelijk nummer belt. Dit is namelijk een persoonlijke aangelegenheid, zoals u begrijpt.”
Ze pakt de blocnote en de pen die op het haltafeltje liggen en noteert het 06-nummer dat hij opgeeft. Dood spoor, denkt ze terwijl ze de telefoon teruglegt. Geen ontvoerder maar een klootzak die met een glimlach een weerloos dier de nek omdraait. Iemand met wie je niets te maken moet hebben.
“En?” vraagt Sandra. Ze staat met haar rug tegen de tafel geleund, in een houding die duidelijk maakt dat ze bereid is achterover te gaan liggen mocht haar een verzoek in die richting bereiken.
“Natuurlijk gelooft ze me,” zegt Eelco, terwijl hij haar mobieltje in z’n zak stopt. “Maar het is wel verdomde hinderlijk dat ik haar niet op de zaak kon bellen. Ik heb ik weet niet hoeveel nummers tot mijn beschikking, en ik kan ze geen van alle gebruiken omdat ze afgetapt zijn. Enfin, vanaf nu heb ik jouw mobiel bij me. Dat geeft weer wat bewegingsvrijheid.”
Hij legt zijn handen op haar schouders en ze slaat haar benen om hem heen terwijl ze zich achterover laat glijden en hem meetrekt. “Nu ik hier toch eenmaal ben,” mompelt hij.