Niemand weet beter dan Alphons Blaauw wat het betekent als de politie zich met een zaak bemoeit. Het hoort bij zijn dagelijkse werk om daarvan op de hoogte te zijn. De politie kan het privéleven van iemand binnenstebuiten keren, geen enkel probleem, maar iedere handeling in dat kader moet gecoverd zijn door officiële aanvragen en goedkeuringen, en hij weet uit ervaring dat het loont om die stuk voor stuk na te gaan. Geen groter plezier dan de politie betrappen op onrechtmatig afluisteren, je kunt er rechtzaken mee winnen. Dat je daarmee het bloed onder de nagels van de politie en het OM vandaan haalt is part of the game. Je maakt in die sector geen vrienden als je criminelen uit hun klauwen weet te redden, en daar ook nog bakken geld mee verdient.
Sympathie voor de mensen die hij verdedigt voelt hij overigens zelden tot nooit. Klootzakken zijn het over het algemeen. Grote bek, geen scrupules en soms ook nog behoorlijk gestoord. Of ze de rest van hun leven wegrotten in een cel zal hem een zorg zijn, het gaat hem erom te winnen van de tegenpartij, het OM, waar ze ook hun mannetje staan, dat zijn de triomfen die tellen. De koning van de tegenpartij in horizontale positie op het schaakbord dwingen is een van de weinige zaken in zijn leven waaraan hij nog momenten van pure vreugde beleeft.
Deze keer staat hij echter zelf in het middelpunt van de belangstelling, en dat het geen sodemieter uitmaakt wat hij daarvan vind is hem bekend. Ontvoering is een misdrijf waar de politie actie op onderneemt, en of je dat misdrijf nou wel of niet aangeeft, maakt geen verschil. Reken maar dat er op dit moment allang taps op alle zakelijke en privételefoons zitten. Het gesprek waarin Ariane zo-even broodjes heeft besteld is automatisch opgenomen en zal samen met tientallen, honderden misschien wel een paar duizend andere onbenullige telefoontjes, verzameld, uitgewerkt, in een schema gezet en geanalyseerd worden, in de hoop op dat ene gesprek te stuiten dat een opening biedt in een zaak die nu nog volkomen onduidelijk is.
Zoiets hoeft niemand hem uit te leggen, al is de rechercheur die tegenover hem zit zo vriendelijk geweest om speciaal naar zijn kantoor te komen om een verklaring te geven voor gebeurtenissen die geen verklaring nodig hebben, omdat ze bij een bepaalde gang van zaken horen.
Rechercheur Bert Kampstra kijkt Alphons Blaauw aan, die rechtop achter zijn bureau zit en met een gouden, althans goudkleurige, vulpen op het blad tikt. “Wij willen uitgebreid praten met iedereen in de directe omgeving van Merel. In de eerste plaats natuurlijk met haar familie. Maar ook met de studenten met wie ze in het dispuut zat, mensen met wie ze in haar studie te maken had, met wie ze uitging, sportte. Ik zou daarom graag van u een lijst willen hebben.”
“Dat kunt u beter aan mijn dochter vragen.”
“Doen we ook. Maar het is onwaarschijnlijk dat die lijsten volkomen identiek zijn.”
Blaauw maakt een aantekening. “U zult het er nog druk mee krijgen,” mompelt hij.
“We hebben het er al druk mee. Ik zou graag een paar vragen aan u willen stellen.”
“Ah!” Blaauw laat de pen een salto maken, een kleine gouden schittering en hij is weer terug tussen zijn mollige vingers.
“Wanneer zag u uw kleindochter voor het laatst?”
Blaauw veert naar voren, pakt zijn agenda, bladert erin. “Een indoormatch van haar tennisclub.” Hij kijkt op van de agenda. “Eenentwintig september. Hier staat het. Merels ouders waren er ook. We hebben na afloop iets gedronken, daarna zijn we een hapje gaan eten. Het is niet laat geworden. Merel was moe. Pat had geen trek, zei ze, en mijn schoonzoon was uit zijn humeur. We leiden een warm, hartelijk familieleven, zult u merken.”
“Daarna hebt u haar ook niet meer gesproken?”
“Ik heb het in die periode extreem druk gehad. Normaal zien en spreken we elkaar iedere week wel een keer. Ze is erg geïnteresseerd in mijn zaken, die spreken we door, ze heeft er altijd een verrassend heldere kijk op.”
“Ik heb begrepen dat de heer Verheul de stiefvader van Merel is. Heeft uw dochter nog contact met de biologische vader?”
“Dat is er nooit geweest,” zegt Blaauw. “Behalve die ene keer uiteraard. Ik betwijfel het of mijn dochter zijn naam nog weet. En het lijkt me onwaarschijnlijk dat de biologische vader er enig idee van heeft dat hij een kind heeft verwekt.”
Kampstra staat op. “Ik zou binnenkort graag opnieuw een gesprek met u willen hebben.”
Blaauw is ook opgestaan. “Als u denkt dat het relevant is, moet u dat vooral doen.”
“Ik kon er niet van slapen!” zegt Aleid. “Ik heb zitten janken toen ik die moeder over haar dochter hoorde praten. Hoe kunnen mensen zulke dingen met een ander doen. Wat moet je dan slecht zijn!”
“En dat wist je nog niet!” Gerrit zet de lege koffiebeker met een klap neer, op hetzelfde moment dat Jochem begint te blaffen en het geluid van de bel door het huis galmt. Ze schrikken er alle drie van.
“Ik heb niemand horen aankomen,” zegt Aleid verbaasd, terwijl ze de keuken uit loopt. Een paar minuten later komt ze met blosjes op haar wangen weer binnen. “De buurvrouw! Of het gelegen komt. Ik breng zo wel koffie naar de zitkamer.” Ze duwt Carien bijna de keuken uit.
“Maria Varia,” zegt de jonge blonde vrouw tegen haar, terwijl ze haar hand uitsteekt. “Ik woon hiernaast, in villa Nachtegaal, met mijn man en onze dochter. Hebt u even tijd voor me?”
“Natuurlijk!”
Carien gaat haar voor naar de tuinkamer, met het bizarre gevoel dat ze meespeelt in een toneelstukje. Bezoek ontvangen in een huis dat niet van haar is, het moet niet veel gekker worden.
“U hebt een wel heel vervelende gezinsruzie meegemaakt,” zegt Maria Varia. Ze slaat haar benen over elkaar. Haar korte rok schuift op tot halverwege haar dijen. Goeie benen trouwens, Carien zou er geen bezwaar tegen hebben er zo bij te zitten als ze over zulke benen zou beschikken. Aleid komt binnen met koffie. Maria Varia wacht totdat ze de kamer weer uit is.
“Onze dochter is nogal, hoe zal ik het zeggen, ‘bewerkelijk’. Een lastige tiener, met ADHD.” Ze trekt een gezicht. “Ook dat nog, ja. Spijbelen, foute vriendjes, stickies roken, nachtjes wegblijven…geen land mee te bezeilen eigenlijk. Daarom zijn we hier gaan wonen, weg van Amsterdam, van de verleiding zal ik maar zeggen. Maar helaas heeft onze dochter nog maar één doel voor ogen, en dat is terug naar Amsterdam. Dus doet ze doorlopend pogingen om weg te komen. Wat u van de week zag was zo’n poging. Goddank mislukt, anders zou ik nu niet zo rustig tegenover u zitten. Het klinkt verschrikkelijk, maar in feite heeft ze huisarrest. Want als ze erin slaagt om in haar Amsterdamse scène terug te komen, hoe moeten we haar dan ooit nog vinden? Hebt u zelf kinderen?”
“Een dochter,” zegt Carien. “Zwanger.”
Maria Varia gaat rechtop zitten. “Zie je, dat bedoel ik dus, dat is onze grootste angst.”
“Mijn dochter is getrouwd,” zegt Carien, en ze hoort zelf hoe tuttig het klinkt. “Waar zit uw dochter op school?” vraagt ze snel. Er valt een korte stilte.
“We willen haar op een internaat hebben. Daar wordt tenminste echt op de leerlingen gelet. Dat hopen we binnenkort in orde te hebben. Op dit moment is ze nog thuis. Eerlijk gezegd…ik zal blij zijn als ik van haar…als we weten dat ze veilig is.” Er valt weer een stilte.
“We vinden het zo verschrikkelijk wat er met uw vriendin is gebeurd,” zegt Maria Varia. “We hebben er niet met onze neus op gezeten, maar we merkten natuurlijk wel dat er iets aan de hand was. Ambulance, politiewagens. De hulp die zo overstuur was, we konden haar bij ons in huis horen gillen. Echt vreselijk allemaal! En dan te bedenken dat ik haar een paar dagen daarvoor nog had gesproken. We zouden een afspraak maken voor een kennismakingsborrel.”
“Waar hebt u haar ontmoet?” vraagt Carien.
Een kleine aarzeling bij de vrouw tegenover haar. “Ik was op weg naar mijn auto en zij liep met de hond. Een charmante vrouw. We hebben een praatje gemaakt, niet wetend dat het de laatste keer zou zijn.”
Carien knikt, er zit ineens een brok in haar keel.
Maria Varia staat op. “Als u nog een keer getuige bent van zo’n akelige scène: bij voorbaat onze excuses.”
Carien kijkt haar na als ze op haar hoge hakken over de ongelijke kiezels van het tuinpad zwikt. De wind waait haar blonde haren in alle richtingen. Ze moet nodig naar de kapper, denkt ze, de uitgroei is wel erg zichtbaar.
Het is al de tweede keer dat Pat vragen over Merel moet beantwoorden, terwijl ze zo pijnlijk weinig te melden heeft. Ze zit op de bank in de zitkamer en kijkt naar Bert Kampstra, de rechercheur die al eerder met haar heeft gepraat. Een aardige man met rossig haar en fletse sproeten op zijn blanke huid. Misschien wat erg jong, alhoewel dat trouwens niet per se nadelig hoeft te zijn. Jonge mannen zijn vaak ambitieus, moeten het nog maken, dus zullen ze zich allicht meer uitsloven dan hun oudere collega’s, die op de VUT azen.
“Misschien vertelt u voor uw gevoel telkens hetzelfde verhaal, maar er kunnen nuances in zitten die voor het onderzoek van belang zijn. Het is bijvoorbeeld belangrijk voor ons om te weten of uw dochter Merel in de weken of dagen voor haar verdwijning anders deed dan normaal,” zegt Kampstra.
Pat kijkt naar haar nagels. Dat Kampstra haar opnieuw dezelfde vragen stelt is op zichzelf niet zo erg. Alleen geneert ze zich ervoor dat ze zo weinig over haar eigen dochter weet te vertellen. Wat valt er nou te melden over het college lopen van haar dochter? Aan de faculteit Rechtswetenschappen uiteraard, waar ze zich zonder morren heeft laten inschrijven omdat het de enige keuze was die ze door haar vader en grootvader voorgelegd kreeg. En wat deed ze als ze niet in de collegebanken zat? Kampstra kan haar nou wel vragend aankijken, maar hoe moet zij het weten?
Eerlijk gezegd had ze maar bitter weinig contact met haar dochter, die meestal halverwege de ochtend vertrok met een rugzakje waarin je benodigdheden voor haar studie mocht verwachten. Soms wel, maar vaker niet, kwamen moeder en dochter elkaar tegen in de keuken, waar Merel een krentenbol uit de broodtrommel haalde en Pat het effect van slaappillen probeerde op te heffen met sterke koffie en een peppil.
“Wanneer zag u uw dochter dan weer, nadat ze ‘s-ochtends was vertrokken?” vraagt Kampstra.
Opnieuw zo’n gênante vraag. Moet ze nu echt zeggen: meestal niet? Hij weet toch ook hoe jonge mensen zijn? Ze bleef hangen met medestudenten. Er waren extra college-uren. Er werd vaak gegeten in de mensa. Er waren studiegroepjes. Avonden van haar dispuut. En natuurlijk was er het doorzakken in de favoriete kroegen, iets wat werd toegejuicht door haar vader en grootvader, want je studententijd komt nooit meer terug, dus braadt er de boter maar uit. “Ik weet niets,” zegt Pat, en spreidt haar vingers.
“Geldzorgen?” vraagt hij zonder op haar opmerking in te gaan.
“Ze kreeg geld van mij en van haar grootvader. Die was heel royaal voor haar.”
“Ruzies? Binnen of buiten de familiesfeer?”
Ze vraagt zich af wat Eelco verteld heeft. Over de ruzies die hij met Merel had? Ze had een pesthekel aan hem, iets waarin ze gesterkt werd door haar grootvader. Maar dat zal hij wel verzwegen hebben, zo slim is hij wel. Ze haalt haar schouders op. “Niet het soort ruzie dat je onthoudt. Ruim je rommel op. Kan die muziek niet zachter. Dat soort dingen.”
“En vriendjes? Want die had ze toch wel?” Kampstra kijkt haar afwachtend aan.
“Als u bedoelt vriendjes die aan huis komen, dan is het antwoord nee. Ze bracht zelden iemand mee. Maar ik denk wel dat ze vriendjes had. Er werd vaak gebeld, de keren dat ze thuis was, maar dat was op haar mobiel en dan liep ze de kamer uit.”
“Was ze zenuwachtig de laatste tijd? Gespannen?”
Pat denkt aan het gezicht van haar dochter, waar de arrogantie vanaf droop. Ze had looks, geld en een goede achtergrond. Zij was het die het spel bepaalde, en dat straalde ze uit. “Nee,” zegt Pat. “Mijn dochter was niet gespannen. Ik weet één ding heel zeker: wat er ook gebeurd is met haar, ze heeft het niet zien aankomen.”