12

De auto van Maria Varia rijdt de oprit van villa Nachtegaal uit als Carien met Jochem op de hielen naar de brievenbus loopt. Een opgestoken hand, een discreet drukje op de claxon. Carien zwaait terug. Ze moest eens weten waarvan ik haar heb verdacht, denkt ze schuldig. Nog een geluk dat ik niet naar de politie ben gestapt met mijn verhaal. Wat niet wegneemt dat het een gekke toestand is hiernaast. Een tiener met huisarrest, een moeder die op de vreemdste tijden af en aan rijdt, en een sadistische dierenbeul als vader. Prettig gezinnetje.

Ze trekt het ochtendblad voorzichtig uit de gleuf van de bus. Natgeregend. En ze haat een natte krant waarvan de bladzijden aan elkaar vastplakken. Terwijl ze terug naar de voordeur loopt, leest ze de koppen op de voorpagina. Een zelfmoordaanslag met tientallen slachtoffers. Een minister die in een interview iets heeft gezegd dat niet goed is gevallen in de Kamer, en waarvan hij nu de journalist de schuld geeft die hem verkeerd geciteerd zou hebben.

En de zaak Merel Blaauw natuurlijk. Het ochtendblad brengt een foto van de tekst op de voorgevel van advocatenkantoor Blaauw, Blaauw en Verheul. Grote letters in groene verf, zodat de schrijffout extra opvalt, ‘come hoome’, zouden ze aan de koffiejuffrouw gevraagd hebben om de tekst te schilderen? En dat aan de chique Keizersgracht.

De krant interpreteert de tekst als een bericht aan de ontvoerders dat het losgeld, in dit geval bestaande uit een partij diamanten, klaarligt om overhandigd te worden. Dat kan niet anders betekenen dan dat de ontknoping van deze ontvoering nabij is. Maar zullen de ontvoerders woord houden en Merel Blaauw, de ontvoerde kleindochter van de bekende advocaat Alphons Blaauw, inderdaad vrijlaten als ze de diamanten in hun bezit hebben?

De wreedheid van de ontvoerders is op film vastgelegd en door honderdduizenden mensen bekeken. Duidelijk is dat men zich niet veel illusies hoeft te maken over hun zachtzinnigheid. Ook bij de politie heerst scepsis over de afloop van deze zaak, al is die niet officieel uitgesproken. Meer dan ‘Laten we er het beste van hopen’ kon een anonieme bron uit politiekringen ons niet zeggen.

Carien legt de krant op de keukentafel en schenkt koffie in. Het zal je dochter zijn, waarover zo’n uitspraak wordt gedaan.

Blaauw ziet de rel ontstaan vanuit het raam van zijn werkkamer, waar hij in het kader van in beweging blijven zacht vloekend naartoe is gestrompeld. De gracht op een gewone doordeweekse dag. Veel fietsers. Toeristen met camera’s. Auto’s die hopen dat ze de volgende hoek halen zonder klemgezet te worden door een verhuiswagen die net is begonnen met uitladen.

Hij wil teruglopen naar zijn bureau als iets zijn aandacht trekt. De jongen die bezig was reclamefolders onder ruitenwissers te stoppen, is nu de BMW van zijn schoonzoon genaderd. Op het moment dat hij iets onder de ruitenwissers stopt, wordt hij aangesproken door een man die uit een naast de BMW geparkeerde auto is gestapt. De jongen zegt op hoge toon iets terug. Er is nu een tweede man bij gekomen, die de jongen bij zijn schouder pakt en tussen de auto’s vandaan leidt naar een plek waar meer bewegingsruimte is. “Laat me los, klootzak.” Hij kan de jongen duidelijk verstaan. Een man stapt van z’n fiets. “Hé klerelijers, kunnen jullie wel!”

Het is verbazingwekkend hoe snel iets een opstootje wordt. Hij ziet de menigte onder zijn raam binnen enkele minuten aangroeien. Fietsers smijten hun fiets tegen lantaarnpalen om zich in de strijd te mengen, voetgangers proberen zich door de kring omstanders te dringen om te zien wat er aan de hand is. De twee mannen met de jongen tussen hen in hebben nu meer aandacht voor de opdringende menigte dan voor hém.

Een surveillancewagen van de politie komt langzaam aanrijden op het moment dat de eerste stompen worden uitgedeeld. Twee agenten in uniform stappen uit en rennen eropaf. De jongen heeft de stapel flyers laten vallen, ze fladderen over de straat, en drijven als waterlelies in de gracht terwijl hij zich uit de voeten maakt en om de hoek van de straat verdwijnt.

Blaauw kijkt nu neer op een kluwen vechtende mensen. Hij taxeert het gerinkel van glas dat hij hoort als het sneuvelen van een koplamp, hoopt dat het de zijne niet is en ziet, als hij zich iets vooroverbuigt, hoe een steen de voorruit van de politiewagen verbrijzelt. De agenten moeten zich verdedigen tegen een groeiend aantal omstanders, maar wat tot nog toe een doorsnee Nederlandse straatrei was, verandert ineens van karakter als een man uit een Nuon-busje komt stappen. Hij werpt zich in de strijd en vloert een aanvaller die een agent in een wurggreep houdt. Een vrouw met een kinderwagen deelt formidabele karatetrappen uit. Het verliefde stel dat over de brugleuning hing, blijkt over handboeien te beschikken. Het observatieteam dat al vanaf het begin van de ontvoering zijn kantoor in de gaten houdt, functioneert perfect, stelt Blaauw tevreden vast.

De rel is net zo snel voorbij als hij begonnen is. Er worden een paar mannen in een arrestantenbusje geduwd dat meteen wegrijdt, en tegelijk met de hoofdrolspelers verdwijnt de belangstelling. Blaauw zucht en loopt moeizaam terug naar zijn bureau.

“Hallo Pat, met Natasha. Ik ben een beetje teleurgesteld, Pat. Ik had verwacht dat je iets van je zou laten horen.”

“Ik had je willen bellen,” mompelt Pat. De telefoon heeft haar wakker gemaakt uit een droom die als slierten mist voorbijtrok. Vaag, een beetje beangstigend, zonder dat duidelijk was waar hij over ging. Haar mond voelt droog, ze kijkt verlangend naar het lege wijnglas op het tafeltje naast haar bed.

Naast haar is het bed onbeslapen. Een kussen waarop duidelijk geen hoofd heeft gerust. Een dekbed dat glad en strak is getrokken, zoals ze het gisteravond aantrof toen ze ging slapen. Dat kan betekenen dat Eelco in de logeerkamer heeft overnacht. De dranklucht in de slaapkamer vermengd met de weeë geur van medicijnen, maakt hem soms misselijk. Dat is tenminste de verklaring die hij geeft als ze naar de reden van zijn nachtelijke afwezigheid informeert. Wat ze lang niet altijd doet. De mogelijkheid dat hij nachten elders doorbrengt is natuurlijk in haar opgekomen. Iets wat hij veilig kan doen omdat ze verlamd door wijn en slaappillen nauwelijks in staat is om ‘s nachts naar de plee te gaan, laat staan dat ze de energie kan opbrengen de gang door te lopen, een trap af te dalen en halverwege een andere gang de logeerkamer te checken op zijn aanwezigheid. Tegen de tijd dat ze die hele route in gedachten heeft afgelegd, is ze alweer weggezakt in de schemertoestand waarin ze zich onkwetsbaar voelt.

“Pat? Heb je me gehoord? Het kan niet zo zijn dat je niets te vertellen hebt. Weet je nog wat er op de gevel van het kantoor van jouw vader heeft gestaan? Met groene verf?”

“Merel come home,” fluistert Pat.

“Precies Pat: ‘Merel come home’ staat er. Dat was een mededeling van jouw man en je vader aan de ontvoerders. Een mededeling die maar één ding kon betekenen: ‘Wij hebben de diamanten!’ En jij kunt daar niets méér over vertellen, Pat?”

“Nee.” Ze heeft zich overeind gewurmd en leunt nu met haar hoofdkussens in haar rug tegen de gecapitonneerde achterkant van het grote bed.

Ze is duizelig, maar ze weet niet of het komt van de slaappillen, van dorst of omdat ze al sinds twee dagen nauwelijks iets gegeten heeft. Het helpt trouwens wel, niets eten. Eerst word je bijna gek van de honger, zodat je je eigen vingers op zou willen eten, en daarna is het net alsof alle belangstelling voor voedsel verdwijnt, vervaagt, net als al die andere dingen die ooit belangrijk waren maar er ineens niet meer toe doen. Een verdwenen dochter bijvoorbeeld.

“Nee? Wil je mij vertellen dat jouw man en jouw vader met geen woord spreken over wat er allemaal gebeurt? En dat accepteer je, Pat? Een volwassen, zelfstandige, geëmancipeerde vrouw laat zich door haar mannelijke familieleden op een zijspoor schuiven? Jouw dochter, Pat. Jouw Merel, om wie het gaat. Door jou in je buik gedragen. Met een boel pijn geboren. Ben je dat vergeten?”

“Nee,” mompelt ze. Vage beelden van de kamer in de privékliniek komen uit de mist naar voren. Een aardige gynaecoloog die ‘rustig maar’ blijft herhalen. De verpleegkundige die een koele hand op haar voorhoofd legt. Ze schreeuwde haar keel kapot toen ze het gevoel had dat ze in tweeën scheurde. Daarna de opluchting, net toen ze dacht dat ze liever dood wilde gaan dan dit nog langer te voelen. Een ongelofelijke, immense opluchting, een wolk van rust waarin ze meedreef. In de verte het gehuil van een baby.

“Ga op onderzoek uit, Pat. Je hebt er recht op om van alles op de hoogte zijn. En bel mij als je iets weet. Je hebt mijn nummer, toch, Pat? Of zal ik het opnieuw geven?”

“Ik heb het,”zegt Pat.

De woorden op de voorgevel van het advocatenkantoor zijn zo snel mogelijk gewist. Blaauw ging ervan uit dat de ontvoerders de gevel scherp in de gaten zouden houden, dus waarom langer dan nodig het lachertje van de grachtengordel zijn? Zo geweldig uitwisbaar als de verfhandel had verzekerd, was die felgroene verf nou ook weer niet, er zijn nog steeds gore vegen zichtbaar die met een speciale hogedrukspuit verwijderd moeten worden. Op nieuwsgierige vragen naar de achtergrond van de tekst heeft Blaauw geantwoord dat het om een weddenschap ging. Hij trok daarbij het gezicht waarvan hij de uitwerking kent: geen mens haalt het in z’n hoofd verdere vragen te stellen.

Achteroverleunend in zijn stoel, hij heeft last van zijn maag na een te overvloedige lunch, bekijkt hij de kopie van het papier dat de recherche onder de ruitenwisser van Eelco’s auto vandaan heeft gehaald. Het origineel wordt op sporen onderzocht. Een routinekwestie, zei Kampstra, die hem het papier kwam brengen. De kans dat er sporen op worden aangetroffen waaraan ze iets hebben is uitermate klein.

“Hoe verloopt het onderzoek?” heeft Blaauw gevraagd.

“Teleurstellend. De jongen die de brief onder de ruitenwisser stopte had de doorbraak kunnen zijn. Ergens in de buurt, misschien vlak om de hoek, heeft iemand hem de envelop gegeven en gevraagd om die onder de ruitenwisser te stoppen. Als we die man of vrouw te pakken hadden gekregen, waren we een stuk verder geweest. Dat die jongen ervandoor kon gaan is een enorme misser. Maar misschien wordt dit de doorbraak.”

Blaauw leest de boodschap voor de zoveelste keer, alhoewel het om verdomde weinig tekst gaat:

Donderdag 00.00 uur

A7, kilometerpaal 72.2

Alweer geen mogelijkheid om met de ontvoerders in contact te komen, te onderhandelen, vragen te stellen, een bewijs te eisen dat Merel nog leeft. Ze hebben schijt aan de familie. En waarom zouden ze ook niet. Wie Merel heeft, heeft de macht, zo simpel ligt het.

“Kampstra heeft aangeboden om de diamanten te overhandigen,” zegt hij tegen Eelco, die zijn stoel dichter bij het bureau heeft geschoven om het papier op z’n kop te kunnen lezen. Dat hij de stoel niet terugschuift irriteert Blaauw mateloos, hij verbeeldt zich dat hij het okselzweet van z’n schoonzoon ruikt.

“Geen sprake van!” zegt Eelco flink. “Merel is mijn stiefdochter. Ik ben het aan haar en aan Pat verplicht om het zelf te doen. Het is trouwens nog maar de vraag of de ontvoerders iemand anders dan jou of mij zouden accepteren. Wil jij het risico lopen dat de overdracht om die reden mislukt?”

Blaauw legt zijn half opgerookte sigaar op de rand van de asbak en haalt een nieuwe tevoorschijn. Hij is de enige man die Eelco kent die het voor elkaar krijgt om in z’n eentje de stank van twee rokers te verspreiden.

“Het bevalt me niet,” zegt hij terwijl hij de punt van de sigaar afknijpt. “Wij houden ons aan onze kant van de deal zonder ook maar één garantie dat Merel in ruil daarvoor vrijgelaten wordt.”

“Wat had je dan gedacht. Gelijk oversteken? De ontvoerders willen de diamanten checken voordat ze Merel loslaten. Dat staat heel duidelijk in de eerste brief. Vijftienhonderd diamanten checken, daar zijn ze dagen mee bezig.”

Blaauw schudt zijn hoofd. “Gelul! Alles wat ze nodig hebben is een diamantweegschaal. Eén karaat weegt 0,2 gram. Niet meer en niet minder. Als die vijftienhonderd diamanten méér dan 300 gram wegen, zijn ze synthetisch. Als je het niet gelooft ga je het maar navragen bij Coster. Maar dat is het punt helemaal niet. Wat ik me afvraag is wat voor belang ze hebben bij het vrijlaten van Merel. Het is wel zo makkelijk om haar de nek om te draaien en haar in landbouwplastic ergens onder een vloer te verstoppen zodra ze die diamanten hebben. Als ze haar niet allang hebben vermoord.”

Hij schraapt z’n keel. Het is de eerste keer dat hij hardop zegt wat hij vanaf het begin van de ontvoering heeft gedacht. En het doet hem geen goed om die woorden uitgesproken te horen, ook al is het door hemzelf. Alsof hij door zulke dingen te zeggen het doodvonnis over Merel uitspreekt.

“Godallemachtig, we hebben toch gezien waar ze toe in staat zijn! Geef me één reden om ze op hun padvinderswoord te geloven!” Hij legt de sigaar met een gebaar van afkeer naast de andere.

“Ik vroeg je wat.”

“Ze installeren een zendertje in mijn auto. Ze weten waar ik ben, en ze zorgen ervoor dat ze in de buurt zijn.”

Blaauw lacht schamper. “Hoe dicht in de buurt denk je? Die ontvoerders zijn ook niet gek, die houden dat heus wel in de gaten. Een kilometerpaal langs een snelweg. Fijn, die zender van je. Je hebt er alleen verdomde weinig aan als de politie kilometers van je vandaan zit omdat ze anders in de gaten lopen. Je kunt net zo goed midden in een woestijn gaan staan.”

Eelco staat op. “Ik ga naar huis. Pat moet weten wat er speelt.”

“Donderdagnacht om twaalf uur,” zegt Pat. Ze heeft zich aangekleed en een boterham gegeten. Het gaan belangrijke dagen worden en ze wil er met haar hoofd bij zijn. Voor zover dat mogelijk is.

“Dat weet je toch wel zeker, Pat?” vraagt Natasha.

“Het stond in een brief die onder de ruitenwissers van Eelco’s auto zat. Donderdagnacht moet het gebeuren, maar verder weten ze nog niets.”

“Dat is dus morgen, Pat,” zegt Natasha nadenkend. “Ze zullen wel nerveus zijn, denk je ook niet? Wie gaat de diamanten overhandigen?”

“Dat is Eelco,” zegt Pat zonder aarzelen. “Dat doet hij voor mij en voor Merel.”

“Wat zul je daar trots op zijn,” zegt Natasha. “Wat is het vertrekpunt, weet je dat?”

“Vertrekpunt?” herhaalt Pat. De boterham is niet goed gevallen, een zuur, brandend gevoel zit vast in haar keel.

“Waarvandaan vertrekt jouw man, met de diamanten bij zich? Vanaf jullie huis of vanaf kantoor? Kom Pat, denk even na, daar hebben ze vast wel over gepraat.”

Natasha is een beetje kortaf vanmiddag, het maakt Pat op slag onzeker. “Vanaf kantoor denk ik. Daar zijn ze meestal.”

“En de politie, Pat? Ik weet wel dat die niet ingeschakeld mag worden van de ontvoerders, maar dat hebben jouw man en je vader natuurlijk in het geheim wel gedaan. Denk je ook niet? Jouw man zal toch niet met een zak diamanten naar die ontvoerders gaan zonder dat er iemand op hem let?”

“Ik weet het niet.” Ze is nu ook misselijk. Het gesprek staat haar tegen. Ze wil een glas water drinken en even liggen. Misschien toch wat innemen, niet te veel, net genoeg om zich wat beter te voelen.

“Pat?” Natasha’s stem klinkt koel, het geeft Pat een akelig gevoel in haar maag. “Ik reken erop dat ik snel iets van je hoor!” Ze legt neer voordat Pat nog iets kan zeggen.

“Super!” zegt Natasha. “Helemaal perfect. Dat heb je goed gedaan, Emiel!” Ze drukt de technicus een zoen op z’n wang. Hij heeft haar gesprekken met Pat Verheul samengevat in een bandje van drie minuten. Het is een ontluisterend beeld geworden van een moeder in verwarring. Een moeder die niet tegen de harde feiten is opgewassen, die overruled wordt door haar echtgenoot en haar vader, en haar toevlucht zoekt in pillen. Want dat is duidelijk hoorbaar aan de trage, slepende manier waarop ze praat.

“We beginnen de extra uitzending met dit bandje,” zegt ze even later in de redactievergadering. “Daarna komt jullie reportage. Ieder vanuit een auto met chauffeur en een cameraman.” Ze knikt naar Rupert van Zalingen en Jack de Geus, die er wat pissig bij zitten omdat Natasha zo duidelijk het roer in handen heeft genomen.

“Het is jammer dat we er geen idee van hebben hoe het morgen zal gaan, maar we maken er hoe dan ook iets spannends van. De helikopter wordt ingezet op het moment dat er contact is tussen Verheul en de ontvoerder. Jullie geven dat rechtstreeks aan de coördinator door. Ik praat alles in de studio aan elkaar. Jongens, dit wordt geweldig! Sensationeel! De achtervolging van O.J. Simpson is kinderwerk vergeleken bij wat wij morgen laten zien. Tv op z’n best! Miriam, zijn de broodjes er al, ik rammel…!”