9

De meubels die Jeanine wil hebben staan bij elkaar geschoven in de hal. Een prachtige oud-Hollandse dekenkast, een secrétaire waarvan het koperen beslag glanst in het licht van de facettenlamp. Een biedermeiertafel die voor de handel verpest is omdat iemand er ooit de zaag in heeft gezet zodat er een tussenblad tussen kon. Toch, samen met de vier bijbehorende stoelen, een aardige set, al vraagt Carien zich af wat je met zulke meubels moet doen in een huisje op een campingterrein.

Er staan een paar simpele boekenkasten bij. Voor de boeken die erin stonden heeft Jeanine geen belangstelling. Alleen wat haar moeder geschreven heeft, mag mee. Plus alles wat Simones huis gezellig maakte. Schemerlampen. De driezitsbank uit de tuinkamer met de tafeltjes die ernaast stonden. Kussens. Gordijnen. De halve keukeninventaris: zware Creuset-pannen, de 4-delige pannenset, de oven, magnetron, koelkast, slow cooker. Borden, schalen, bestek. Servetten, lakens, dekens, handdoeken, bedden en matrassen.

Het meeste daarvan gaat met een tweede zending mee, die verstuurd zal worden op de dag dat Carien de voordeur voorgoed achter zich dichttrekt, zodat ze er tot dat moment nog gebruik van kan maken.

Wat niet naar Jeanine gaat, zal in handen van een opkoper vallen. Voor zover Carien en Aleid er geen belangstelling voor hebben. En wat helemaal niets meer waard is zal in de grauwe geblutste container gegooid worden die halverwege de oprit neer is gezet. Carien is er al heel wat keren naartoe gelopen, met armen vol oude tijdschriften, dekens en gordijnen die stoffig en gekreukeld op de zolder opgeslagen lagen in afwachting van eventueel later nut.

Eén keer heeft ze de buurman gezien, die aan de zijkant van het huis agressief aandoende bewegingen maakte, een of andere vechtsport, zijn bovenlichaam ontbloot, zelfs vanaf deze afstand waren de zware tattoos zichtbaar. De man zag haar kijken, hief zijn hand in een kennelijk spottend bedoeld saluut, greep een handdoek die over een struik gegooid was, sloeg ‘m om zijn hals en liep met lange lenige stappen naar het huis. Van de blonde vrouw en de dochter geen spoor.

Terwijl Carien heen en weer sjouwde, Gerrit en Aleid zouden pas de volgende dag weer komen en ze wilde zo snel mogelijk van de troep af, bleven de bewoners van villa Nachtegaal haar bezighouden. Een vreemd stel, maar meer dan dat, er ging iets ongewoons, bijna griezeligs van hen uit. De achtervolging van het meisje zat nog vers in haar geheugen. Zo sleur je je dochter niet terug naar huis. Zo trap je niet tegen je vader aan. De blonde vrouw, Maria met de Zuid–Amerikaanse achternaam, was met een logische verklaring gekomen. Geen speld tussen te krijgen, behalve dan dat het niet goed voelt.

Die vrouw rijdt trouwens maar af en aan. Op de vreemdste uren ziet ze haar auto voorbijkomen. De man daarentegen lijkt nooit een voet buiten de tuin te zetten en van de dochter heeft ze na die ene keer nooit meer een glimp opgevangen. De situatie in het buurhuis houdt haar bezig, het is zelfs Bob opgevallen, maar een verklaring ervoor kan ze niet geven.

Aleid wil de tekentafel, heeft ze gezegd. Als Gerrit er een dikke laag buitenbeits op smeert kan ze die tegen het schuurtje zetten. Een ideale hoogte voor het verpotten van haar kamerplanten. De stoel uit de werkkamer hoeft ze niet. Ze praat alsof ze de eerste keuze heeft, zij is het tenslotte die hier jarenlang de boel op orde heeft gehouden, of niet soms? Ze houdt Carien scherp in de gaten, het zal toch niet zo zijn dat die iets inpikt wat ze zelf had willen hebben.

Maar Carien wil eigenlijk niets, behalve zo snel mogelijk klaar zijn met het afhandelen van wat er nog gedaan moet worden. Alleen Simones stoel wil ze, die heeft ze naar de logeerkamer gesjouwd, bang dat hij per ongeluk bij de Frankrijkzending terechtkomt. Ze is van plan om op het laatste moment wat planten uit de schaduwtuin te graven. Een hosta afsteken. Een paar varens. Dat zullen de echte herinneringen zijn, planten waar Simone naar keek, die ze tekende en fotografeerde, en die ze over een tijdje misschien terug zal vinden in het boek dat postuum uit gaat komen.

“Wat zul je je ellendig voelen!” zegt Bob. “Zal ik nou echt dat laatste weekje niet naar je toe komen?” Het klinkt verleidelijk, maar ze geeft er niet aan toe. Dit is iets tussen haar en Simone, de laatste keer dat ze zo intensief met elkaar te maken hebben, dat klinkt misschien vreemd, maar het voelt wel zo. Ze heeft het beloofd en ze zal het afmaken. Moeilijk is het wel. De avonden lijken langer en eenzamer nu het huis steeds onherbergzamer wordt.

Het lijkt wel of Jochem dat ook zo ervaart. Hij volgt haar overal, en als ze ergens gaat zitten komt hij aan haar voeten liggen, werpt haar een trouwhartige blik toe en legt zijn kop met een diepe zucht, die als een siddering van zijn oren naar zijn staart trekt, op z’n voorpoten. In het begin irriteerde het haar mateloos, nu is ze blij met z’n gezelschap. Ze betrapt zich erop dat ze af en toe tegen hem praat. “Kom ouwe jongen, het laatste rondje!”

“Wordt het geen tijd dat je weer eens eten krijgt?” Zijn mand heeft ze in de hal naast de trap gezet. Niet dat ze bang is, maar het kan geen kwaad om een hond in de buurt te hebben die aanslaat als er iemand probeert het huis binnen te komen.

“Vijftienhonderd diamanten!” zegt Natasha. Haar ogen glanzen, het puntje van haar tong glijdt langs haar lippen. “Vijftienhonderd…had ik er maar eentje!”

“Slim!” zegt Jack de Geus. “Van bankbiljetten kunnen ontvoerders niet op aan. Maar diamanten zijn anoniem, vooral die van één karaat die de ontvoerders voor Merel Blaauw eisen, heb ik me laten vertellen.”

“Helaas is het niet zo dat Merel wordt vrijgelaten als de diamanten overhandigd zijn,” zegt Natasha. “We hoopten natuurlijk dat het een soort gelijk oversteken zou worden, maar de ontvoerders hebben drie dagen nodig om de diamanten op echtheid te controleren, schrijven ze in hun brief, die wij vanochtend via de post ontvingen zonder dat we idee hebben wie de afzender is. Pas als ze zeker weten dat de diamanten echt zijn zullen ze Merel laten gaan.”

“Wie zegt ons dat Merel Blaauw nog leeft als de diamanten overhandigd zijn,” vraagt Rupert van Zalingen. “Vergeet niet dat ze op dat moment weken is vastgehouden door haar ontvoerders. In die periode móét ze dingen opgemerkt hebben aan de omgeving waarin ze zat, de mensen die haar vasthielden. Een levende Merel Blaauw vormt een gevaar, dat kan een kind bedenken.”

“Ik weiger die richting uit te denken!” zegt Natasha vol afschuw.

“Schat, het is de realiteit. Maar ik help je hopen dat het voor Merel allemaal goed afloopt. Ik zou haar ouders alleen wel willen aanraden verdomde snel over de brug te komen met die diamanten. Bij het slag criminelen dat hun dochter gevangenhoudt, zou uitstel weleens afstel kunnen zijn, als je begrijpt wat ik bedoel!”

Carien schakelt de televisie uit, terwijl Jochem opstaat en zich uitrekt. Hij kent de voortekenen. “Kom Jochem,” zegt ze. Met de kraag van haar jas omhoog stapt ze de tuin in. Het is onbewolkt en windstil. Het blad onder haar voeten knispert, de voorspelling van vorst aan de grond is uitgekomen. Geen enge wild bewegende schaduwen vanavond. Jochem scharrelt om haar heen, dat is prettig maar tegelijk ook eigenaardig. Meestal verdwijnt hij uit het zicht, de laatste dagen blijft hij in de buurt. Alsof hij op haar let, wil ze zichzelf laten geloven.

Ze is alweer op de terugweg als ze de schreeuw hoort. Een gruwelijk geluid dat niets menselijks heeft. Een korte stilte en weer dat geluid, nu langer aangehouden, klaaglijker. Ze staat doodstil, met ingehouden adem, haar hart bonkend in haar keel. Naast haar heeft Jochem z’n kop opgericht, z’n oren gespitst.

Ineens ziet ze Simone voor zich, geleund tegen een boom, die met haar lippen getuit een somber hoe hoe hoe het bos in stuurde. De roep van een uil. Beantwoord door een identieke roep. Natuurlijk, zoiets moet het zijn. Een vogel roept, een andere vogel antwoordt.

Ze zet zich weer in beweging, haar handen trillen nog steeds, het licht van haar zaklantaarn schijnt op een struik. Geritsel. Met een schrille kreet klapwiekt een vogel vlak langs haar heen. Natuurlijk is het onzin wat ze nu doet, hysterische flauwekul, maar ze begint te rennen met Jochem op haar hielen, en ze komt pas tot rust als ze de voordeur op het nachtslot heeft gedaan en de metalen ketting op z’n plaats heeft geschoven.

“Bij wie zit het lek!” vraagt de ochtendkrant zich in een grote kop op de voorpagina af. “Gistermiddag wist het televisieprogramma BUZZ iets te melden wat officieel alleen maar bekend kan zijn bij de familie en de politie, namelijk de hoogte van het losgeld. Het programma besteedde een extra uitzending aan de mededeling dat de ontvoerders vijftienhonderd diamanten vragen voor de vrijlating van Merel Blaauw. Een klein vermogen, kunnen we wel zeggen. En een vermogen dat ook niet in een paar dagen bij elkaar te krijgen is. Want diamanten, zelfs in de kwaliteit die de ontvoerders vragen, liggen in die hoeveelheid niet voor het grijpen. “Zullen de ontvoerders er begrip voor hebben dat het wel eens eventjes zou kunnen duren voordat de losprijs overhandigd kan worden?” was de vraag die de presentatoren van het programma zich stelden. Gezien de wreedheden die op de dvd te zien waren, kan dat nauwelijks verwacht worden! Dat was althans de mening van BUZZ. En wij zoeken nog steeds naar het antwoord op de vraag van wie dit televisieprogramma deze inside-information toegespeeld kreeg!”

De beelden zijn eerder grauw dan zwart-wit. Eerst weet je niet waarnaar je kijkt. Een bleke ondergrond met een zachte ronding erin. De letters zijn er in hoekige lijnen in gesneden. SNEL. Een grauwe vloeistof glijdt er in onregelmatige strepen en druppels af.

Het beeld beweegt. Wat wil zeggen dat de camera langzaam naar boven glijdt en de letters aan de onderkant uit het beeld verdwijnen. Nu verschijnt er iets anders. Iets wat je niet herkennen wilt, maar toch moet, omdat vergissen niet mogelijk is. De meisjesborsten die je nu ziet betekenen dat je zo-even naar een buik keek. Een buik met een woord erin gesneden. Je ziet jonge tepels, fier rechtop.

De camera schuift verder naar boven. Een hals. Hevig kloppen van de halsslagader. Een kin. Lippen die gezwollen en met korsten bedekt zijn.

Er zit geen geluid bij de beelden maar je kunt het kreunen bedenken dat bij zulke gekwetste lippen hoort. Trillende neusvleugels die paniek verraden. Ogen. En je weet wat je diep in je hart de hele tijd al voelde. Dat je kijkt naar Merel Blaauw, naakt, weerloos en panisch. Aan polsen en enkels vastgebonden op een bed. Met dat ene woord in haar buik gekerfd…SNEL.