“Twee weken…” zegt Eelco. Zijn stem slaat over. “Wat denk je dat ze in die tussentijd met haar uitvoeren? We hebben toch gezien waartoe ze in staat zijn?”
Blaauw kijkt naar zijn schoonzoon, in deze kamer altijd zo weinig op z’n gemak dat z’n bilafdruk op het leer van z’n stoel in een waas zichtbaar is als hij opstaat. En zo moeten we dat maar houden, denkt Blaauw grimmig, zolang die lulhannes nog in de familie is.
Hij heeft besloten om Pat voorlopig niets te vertellen over het vreemdgaan van haar man. Ze maakt nu al de indruk dat er weinig voor nodig is om haar in te laten storten, het heeft geen zin daar ook nog eens de mededeling aan toe te voegen dat ze haar huwelijk op haar buik kan schrijven.
Een verdomd pijnlijke vergelijking, realiseert hij zich, maar het ontlokt hem een cynisch lachje. Zijn schoonzoon knijpt zijn ogen samen en bekijkt hem met wantrouwen. Eerst Merel terug, denkt Blaauw, wie het zwijgen wel bevalt, dan een luxueus reisje voor moeder en dochter om bij te komen, ergens waar de pers geen weet van heeft, en dan is het nog vroeg genoeg om haar te vertellen dat die zakkenwasser het doet met een hoerig juffertje dat op een woonboot bivakkeert.
“Twee weken, op z’n snelst een dag of tien, voordat ik zoveel stenen bij elkaar heb,” herhaalt hij.
Hij kijkt naar het bijna lege vel papier dat voor hem ligt. Met de post gekomen tussen tientallen andere brieven. Kampstra kwam het brengen, een kopie, het origineel werd op sporen onderzocht. Vier regels tekst:
1500 diamanten van 1 karaat
briljantgeslepen
Top Wesselton F kleur VSI of SI
Schilder MEREL COME HOME op de voorgevel als ze er zijn
Eerlijk gezegd zei het Blaauw niets. Tijdens zijn huwelijk had hij weleens een ring met een briljantje aan de vinger van z’n vrouw geschoven. Prijzig, maar ook weer niet overdreven. Hoeveel karaat zo’n steen was, geen idee. Een betrouwbare juwelierszaak, een betaalbare prijs, en z’n vrouw was er blij mee, meer hoefde hij eigenlijk niet te weten. Na ontvangst van de brief leek het hem nuttig zijn licht eens op te steken bij mensen die er verstand van hebben. Bij Coster Diamonds, de grootste diamantair van Nederland, was men na het horen van zijn verhaal onmiddellijk bereid tot een gesprek.
In een comfortabele kamer met uitzicht op het Museumplein zakte zijn stemming langzaam tot onder nul.
“De ontvoerders zijn slimme jongens,” zei de man tegenover hem. “Ze kiezen voor kleine stenen waar relatief makkelijk aan te komen is, en die je als je de wegen kent ook relatief makkelijk weer kunt verkopen, zeker als ze briljant geslepen zijn. Het zou me niet verbazen als ze nu al weten waar ze met die stenen terechtkunnen.”
En toen Blaauw hem vragend aankeek: “In landen waar diamanten een statussymbool zijn, pakweg Indonesië, Thailand, worden de 1-karaatstenen vaak gebruikt in oorbellen. Daar raak je zo’n partij redelijk simpel kwijt. Maar uiteraard niet tegen de prijs waarvoor ze gekocht zijn. Mijn inschatting is dat ze er iets meer dan de helft voor zullen krijgen. Want waarom zou iemand van een crimineel stenen kopen tegen de officiële verkoopprijs.”
Hij trok een papiertje naar zich toe en rekende snel uit. “Vijftienhonderd stenen, 1 karaat, briljant geslepen, F kleur Top Wesselton, VSI of SI zei u toch? Dat betekent ‘very small inclusions’ of ‘small inclusions’. Onzuiverheden dus,” legde hij uit zonder van het papier op te kijken. “Dan hebben we het over vijftienhonderd maal achtduizend euro…zo’n twaalf tot dertien miljoen euro. De verkoopprijs van een diamantair. Op korte termijn leveren is overigens geen probleem.”
“Dat is dan het enige wat geen probleem is,” had Blaauw gemompeld.
Maar Kampstra vond het diezelfde middag wel een probleem. “We hebben tijd nodig. Hoe langer het duurt voordat de stenen worden overhandigd, hoe meer kans dat de ontvoerders een foutje maken. En daar moeten we het van hebben. Op dit moment hebben we nog niets, geen enkele aanwijzing. Als u morgen de stenen hebt en ze overmorgen overhandigt, dan is de kans groot dat de hele zaak als een nachtkaars uitgaat. Dus maak er een probleem van. Zeg dat het tijd kost om de stenen bij elkaar te krijgen. Geen mens zal eraan twijfelen.”
“Het zal hoe dan ook tijd kosten voor mij om dat geld bij elkaar te krijgen,” had Blaauw grimmig gezegd. “Ik moet aandelen verkopen, extra hypotheken nemen. Twaalf miljoen! En ik kan niet eens met die klootzakken onderhandelen.”
“Dat bedoel ik,” zei Kampstra. “Rekken. Tijd winnen. Het is onze enige kans!”
En nu moet hij het gejammer van z’n schoonzoon aanhoren, over wat de ontvoerders nog meer met z’n kleindochter kunnen uithalen. Alsof die beelden niet dag en nacht door z’n hoofd spoken. Als hij één ding niet van plan is, is het om open kaart met die lulhannes te spelen.
“Vijftienhonderd diamanten is geen kattenpis, laat ik je dat vertellen,” zegt Blaauw tegen zijn schoonzoon. “Ik laat de hele wereld af bellen. Overal waar diamanten verhandeld worden. Tel Aviv, Antwerpen, Tokio, Amsterdam. Overal hetzelfde verhaal: het kan, maar het kost tijd. En dan heb ik het nog niet eens over het feit dat ik geld moet vrijmaken om ze te betalen. Het is nogal een fijne tijd om aandelen te verkopen. Uitgekookte klootzakken zijn het, 1 karaat…die zijn te verhandelen zonder dat het opvalt, als ze het tenminste een beetje kalm aan doen. Met andere woorden: daar zie ik nooit meer iets van terug. En dan die krankzinnige eis! Met verf op mijn eigen gevel kliederen als de diamanten er zijn. Gestoord zijn ze!”
Hij staat op en loopt naar het raam. Een rondvaartboot vaart voorbij, het gedempte stemgeluid van een gids klinkt door een luidspreker. Een rij auto’s wacht totdat verhuizers klaar zijn met het takelen van een in dekens verpakte vleugel. Een rode Fiat rijdt achteruit een parkeerplek af en ramt bijna een fietser die hem luid scheldend nog net weet te ontwijken. Het dagelijkse beeld aan een Amsterdamse gracht.
“Mijn god!” zegt Eelco. Zijn stem slaat over. “Weken! Dat houdt Pat niet uit. Die is nu al een wrak. Wordt het niet tijd dat we ook eens een beetje rekening gaan houden met haar!”
“Wat een buitengewoon goed idee,” zegt Blaauw. “Wat vind je ervan om daar zelf eens mee te beginnen? Wat vaker thuis zijn bijvoorbeeld, in plaats van je lul achterna te lopen.”
Zijn schoonzoon doet z’n mond open en weer dicht.
“Goed zo jongen, doe er het zwijgen maar toe. Dat praten komt nog wel. En zullen we nu dan maar weer een potje gaan werken?” Zijn stem klinkt verdacht vriendelijk.
Eelco staat zo haastig op dat z’n stoel bijna omvalt. “Lulhannes,” mompelt Blaauw achter zijn verdwijnende rug.