1
De eerste keer dat Wireman en ik elkaar ontmoetten, lachte hij zo hard dat hij de stoel brak waarin hij zat, en ik lachte zo hard dat ik bijna van mijn stokje ging. Ik viel half flauw; geen black-out maar een grey-out. Dat was wel het laatste wat ik zou hebben verwacht, een dag nadat ik had ontdekt dat Tom Riley een verhouding met mijn ex-vrouw had (niet dat mijn bewijs daarvoor door ook maar enige rechter zou zijn geaccepteerd), maar het was een voorteken van dingen die zouden komen. Het was niet de enige keer dat we samen lachten. Wireman was veel dingen voor mij - niet in de laatste plaats mijn lot - maar hij was vooral mijn vriend.
2
'Nou,' zei hij, toen ik eindelijk bij zijn tafel met de gestreepte parasol was aangekomen, en bij de lege stoel tegenover die van hem. 'De manke vreemdeling is gekomen, brengende een broodzak met schelpen. Ga zitten, manke vreemdeling. Smeert uw keel. Dat glas staat al een paar dagen te wachten.'
Ik legde mijn plastic zak - het was inderdaad een broodzak - op de tafel en stak mijn hand uit. 'Edgar Freemantle.'
Hij had een korte hand, stompe vingers en een krachtige greep. 'Jerome Wireman. Meestal noemen ze me Wireman.'
Ik keek naar de strandstoel die voor mij bestemd was. Het was zo'n stoel die wel een hoge rug had maar waar je toch diep in wegzakte, zoals het kuipstoeltje van een Porsche.
'Is daar iets verkeerds aan, muchacho?' vroeg Wireman met opgetrokken wenkbrauwen. Hij had wat dat betrof heel wat op te trekken: plukkerig en grijs.
'Niets, zolang je niet lacht als ik er weer uit moet,' zei ik.
Hij glimlachte. 'Jongen, leef zoals je moet leven. Chuck Berry, negentien negenenzestig.'
Ik ging naast de lege stoel staan, zei een klein gebed en liet me zakken. Zoals altijd boog ik me naar links om mijn slechte heup te ontzien. Ik kwam niet helemaal goed terecht, maar ik pakte de houten armleuningen vast, zette me af met mijn goede voet en de stoel wankelde maar een beetje. Een maand eerder zou ik eruit zijn gevallen, maar nu was ik sterker. Ik zag Kathi Green al applaudisseren.
'Goed werk, Edgar,' zei hij. 'Of ben je een Eddie?'
'Je mag zelf kiezen. Ik reageer op beide. Wat heb je in die kan?'
'Groene ijsthee,' zei hij. 'Erg verkoelend. Wil je proeven?'
'Graag.'
Hij schonk me een glas in, vulde toen zijn eigen glas bij en hief het. De thee was nauwelijks groen. Zijn ogen, gevangen in netten van fijne rimpels, waren groener. Zijn haar was zwart met witte vleugjes bij de slapen, en nogal lang. Als de wind het optilde, zag ik een litteken boven zijn haarlijn, aan de rechterkant, met de vorm van een munt maar kleiner. Hij had vandaag een zwembroek aan en zijn benen waren zo bruin als zijn armen. Zo te zien was hij fit, maar ik vond dat hij er ook moe uitzag.
'Laten we drinken op jou, muchacho. Je hebt het gehaald.'
'Goed,' zei ik. 'Op mij.'
We lieten de glazen tegen elkaar tikken en dronken. Ik had vaker groene thee gehad en vond het wel lekker, maar dit was hemels - alsof ik koude zijde dronk, met niet meer dan een zweem van zoetheid.
'Proef je de honing?' vroeg hij, en hij glimlachte toen ik knikte. 'Niet iedereen proeft het. Ik doe er maar een eetlepel per kan in. De honing maakt de natuurlijke zoetheid van de thee los. Dat heb ik geleerd toen ik kok was op een vrachtboot in de Zuid-Chinese Zee.' Hij hield zijn glas omhoog en tuurde erdoor. 'We vochten tegen piraten en paarden met exotische, donkere vrouwen onder tropische hemelen.'
'Dat komt een beetje als flauwekul op me over, meneer Wireman.'
Hij lachte. 'In werkelijkheid heb ik over die honing gelezen in een kookboek van mevrouw Eastlake.'
'Is dat de dame met wie je 's morgens naar het strand gaat? Die in de rolstoel?'
'Jazeker.'
En zonder veel na te denken bij wat ik zei - ik dacht aan haar enorme blauwe sportschoenen op de chromen voetsteunen van haar rolstoel - zei ik: 'De bruid van de peetvader.'
Wireman keek me verbijsterd aan. Die groene ogen van hem werden zo groot dat ik op het punt stond me voor mijn faux pas te verontschuldigen. Toen begon hij écht te lachen. Het was het soort bulderende lach dat je een heel enkele keer voortbrengt, als iets kans ziet langs al je verweermiddelen te komen en je gevoel voor humor tot in de kern te raken. De man stikte van het lachen, en toen hij zag dat ik niet begreep wat er in hem gevaren was, lachte hij nog harder, schuddend met zijn aanzienlijke buik. Hij wilde zijn glas op het tafeltje terugzetten, maar het ging mis. Het glas viel recht omlaag in het zand en bleef daar staan, rechtovereind, als een sigarettenpeuk in zo'n kom met zand die vroeger naast de liften in hotellobby's stond. Dat vond hij nog grappiger, en hij wees ernaar.
'Dat was me niet gelukt als ik het had geprobeerd!' kon hij nog uitbrengen, en toen bulderde hij het weer uit, schuddend in zijn stoel, zijn ene hand over zijn buik, de andere op zijn borst geplant. Een stukje poëzie, meer dan dertig jaar eerder op school gelezen, kwam plotseling met beklemmende helderheid bij me op: Men veinst geen bulderlach noch simuleert een stuip.
Ik glimlachte zelf, glimlachte en grinnikte, want zo'n grote hilariteit is aanstekelijk, zelfs als je niet weet waarom er gelachen wordt. En dat het glas op die manier was gevallen, zonder dat er ook maar een druppel van Wiremans thee werd gemorst... Dat was grappig. Als iets uit een Road Runner-tekenfilm. Maar dat recht omlaag vallende glas was niet de bron van Wiremans hilariteit geweest.
'Ik snap het niet. Ik bedoel, het spijt me als ik...'
'Ze is het min of meer!' riep Wireman uit. Hij schetterde zo waanzinnig dat hij bijna niet te volgen was. 'Ze is het min of meer, dat is het nou juist! Alleen is het natuurlijk "dochter". Ze is de dóchter van de peetv...'
Maar hij had al die tijd niet alleen heen en weer maar ook op en neer geschommeld - geen geveins, een authentieke stuip - en op dat moment gaf zijn strandstoel eindelijk de geest met een hard krrrak-geluid. Hij werd eerst met een buitengewoon komische uitdrukking op zijn gezicht naar voren gegooid en plofte toen in het zand neer. Een van zijn zwaaiende armen kwam tegen de stang van de parasol en gooide de tafel om. Een windvlaag kreeg de parasol te pakken, blies hem op als een zeil en sleepte de tafel over het strand. Ik lachte niet om de stomverbaasde uitdrukking op Wiremans gezicht toen zijn uiteenvallende strandstoel hem in zijn gestreepte kaken wilde nemen, en ook niet om zijn plotselinge duik in het zand. Ook niet om die tafel die probeerde te ontsnappen, meegetrokken door zijn eigen parasol. Nee, ik lachte om Wiremans glas, dat nog stoïcijns overeind stond tussen de zij en linkerarm van een languit liggende man.
Acme Iced Tea Company, dacht ik, nog steeds geïnspireerd door die oude Road Runner-tekenfilms. Miep-miep! En dat deed me natuurlijk denken aan de kraan die de schade bij mij had aangericht, de kraan met de defecte pieper die niet had gepiept, en plotseling zag ik mezelf als Wile E. Coyote in de cabine van mijn belaagde pick-uptruck zitten, met ogen die uitpuilden van schrik, met gerafelde oren die in twee verschillende richtingen staken en misschien zelfs een beetje rookten aan de punten.
Nu had ik het niet meer. Ik lachte tot ik hulpeloos uit mijn eigen stoel rolde en naast Wireman in het zand neerplofte... maar ook ik raakte het glas niet, en dat stond nog steeds rechtovereind als een sigarettenpeuk in een kom zand. Ik zou niet nog harder kunnen lachen, maar toch deed ik dat. De tranen biggelden over mijn wangen en de hele wereld vervaagde, want mijn hersenen kwamen zuurstof tekort.
Wireman, die het nog uitbulderde, kroop achter zijn voortvluchtige tafel aan, zich voortstuwend op knieën en ellebogen. Hij graaide naar de voet van de tafel en het ding danste weg alsof het voelde dat hij eraan kwam. Wireman smakte met zijn gezicht in het zand en richtte zich lachend en proestend weer op. Ik ging op mijn rug liggen en hapte naar adem. Ik stond op het punt van mijn stokje te gaan, maar ik lachte nog steeds.
Dat was mijn eerste kennismaking met Wireman.
3
Twintig minuten later stond de tafel ongeveer op zijn oorspronkelijke plaats. Dat was allemaal goed en wel, maar we konden geen van beiden naar de parasol kijken zonder in lachen uit te barsten. Een van de delen was gescheurd en hij verhief zich nu scheef vanaf de tafel, als een dronken man die deed alsof hij nuchter was. Wireman had de overgebleven stoel aan het eind van het houten looppad gezet en was er op mijn aandrang zelf in gaan zitten. Ik zat op het pad zelf. Dat had weliswaar geen rugleuning, maar ik zou nu gemakkelijker (en zeker ook waardiger) kunnen opstaan. Wireman had aangeboden de kan, waaruit de ijsthee was gemorst, door een nieuwe te vervangen. Ik had gezegd dat hij dat niet hoefde te doen, maar was wel bereid het wonderbaarlijk intact gebleven glas met hem te delen.
'Nu zijn we waterbroeders,' zei hij toen het op was.
'Is dat een indiaans ritueel?' vroeg ik.
'Nee, het komt uit Vreemdeling in een vreemd land van Robert Heinlein. Zijn nagedachtenis zij gezegend.'
Ik bedacht dat ik hem nooit had zien lezen als hij in zijn gestreepte stoel zat, maar dat zei ik niet. Veel mensen lezen niet op het strand; ze krijgen hoofdpijn van het felle licht. Ik had begrip voor mensen met hoofdpijn.
Hij lachte weer. Hij sloeg beide handen voor zijn mond - als een kind - maar de lach liet zich niet binnenhouden. 'Niet meer. Jezus, niet meer. Ik heb alle spieren in mijn buik al verrekt.'
'Ik ook,' zei ik.
Enkele ogenblikken zeiden we niets meer. De bries van de Golf was die dag koel en fris, met een zweem van ziltige scherpte. Het losse stuk parasol klapperde. De donkere plek op het zand waar de ijsthee uit de kan was terechtgekomen, was al bijna droog.
Hij grinnikte. 'Zag je de tafel die probeerde te ontsnappen? Die verrekte tafel?'
Ik grinnikte ook. Mijn heup deed pijn, net als mijn maagspieren, maar ik voelde me volkomen op mijn gemak bij deze man die zich bijna bewusteloos had gelachen. '"Alabama Getaway",' zei ik.
Hij knikte. Hij veegde nog steeds zand uit zijn gezicht. 'Grateful Dead. Negentien negenenzeventig. Of daaromtrent.' Hij giechelde, en dat ging over in grinniken, en dat ging weer over in een bulderende lach. Hij hield zijn handen over zijn buik en kreunde. 'Ik kan het niet, ik moet stoppen, maar... De bruid van de peetvader! Jezus!' En daar ging hij weer.
'Zeg nooit tegen haar dat ik dat heb gezegd,' zei ik.
Hij hield op met lachen, maar niet met glimlachen. 'Zo indiscreet ben ik niet, muchacho. Maar... het kwam door die hoed, hè? Die grote strohoed die ze draagt. Als Marlon Brando in de tuin, als hij met zijn kleinzoon speelt.'
Het was eigenlijk meer door de sportschoenen gekomen, maar ik knikte en we lachten nog wat.
'Als we in de lach schieten als ik je aan haar voorstel,' zei hij (en hij schoot weer in de lach, waarschijnlijk bij de gedachte aan lachen; zo gaat dat als je het eenmaal te pakken hebt), 'zeggen we dat we lachen omdat ik mijn stoel heb gebroken. Goed?'
'Goed,' zei ik. 'Wat bedoelde je toen je zei dat ze het min of meer is?'
'Weet je dat echt niet?'
'Nee.'
Hij wees naar Groot Roze, dat in de verte heel klein leek. Een heel eind lopen. 'Van wie denk je dat je huis is, amigo? Ik bedoel, je zult wel huur betalen aan een makelaar of verhuurbureau, maar waar denk je dat het uiteindelijke saldo naartoe gaat?'
'Naar de bankrekening van mevrouw Eastlake, denk ik nu.'
'Inderdaad. Of eigenlijk mejuffrouw Elizabeth Eastlake. Gezien de leeftijd van de dame - vijfentachtig - zou je haar een oude vrijster kunnen noemen.' Hij lachte weer, schudde zijn hoofd en zei: 'Ik moet stoppen. Maar eerlijk gezegd is het lang geleden dat ik een reden had om te schudden van het lachen.'
'Dat geldt ook voor mij.'
Hij keek naar me - mijn arm eraf, mijn plukhaar aan één kant van mijn gezicht - en knikte. Toen keken we een tijdje alleen maar naar de Golf. Ik weet dat mensen naar Florida komen als ze oud en ziek zijn, omdat het daar ongeveer het hele jaar warm is, maar ik vind dat er nog iets anders voor de Golf van Mexico te zeggen valt. Je hoeft alleen maar naar die zonovergoten kalme vlakte te kijken en je voelt je al gezonder. Het is een groot woord, nietwaar? Golf, bedoel ik. Groot genoeg om er een heleboel dingen in te laten vallen en ze te zien verdwijnen.
Na een tijdje zei Wireman: 'En van wie denk je dat de huizen tussen jouw huis en dit huis zijn?' Hij wees met zijn duim over zijn schouder naar de witte muren en oranje dakpannen. 'Dit huis dat op de kaarten trouwens Reigersnest heet en dat ik El Palacio de Asesinos noem.'
'Is dat misschien ook mevrouw Eastlake?'
'Ook dat heb je goed,' zei hij.
'Waarom noem je het Paleis van moordenaars?'
'Nou, als ik het voor mezelf vertaal, noem ik het Schuilplaats van vogelvrijen: zei Wireman met een verontschuldigend glimlachje. 'Want het lijkt op de plaats waar de boevenleider in een western van Sam Peckinpah woont. Er staan trouwens zes vrij mooie huizen tussen Reigersnest en Salmon Point...'
'Dat ik Groot Roze noem,' zei ik. 'Als ik het voor mezelf vertaal.'
Hij knikte. 'El Rosado Grande. Goede naam. Die bevalt me wel. Je blijft daar... hoe lang?'
'Ik heb het voor een jaar gehuurd, maar ik weet het echt niet. Ik ben niet bang voor warm weer - ik geloof dat ze dat het gemene seizoen noemen - maar ik moet ook rekening houden met de orkanen.'
'Ja, hier aan de kust moeten we allemaal rekening houden met het orkaanseizoen, vooral na Charley en Katrina. Maar de huizen tussen Salmon Point en Reigersnest staan allang leeg als het orkaanseizoen begint. Net als de rest van Duma Key. Dat had trouwens net zo goed Eastlake Island kunnen heten.'
'Bedoel je dat het allemaal van haar is?'
'Dat is ingewikkeld, zelfs voor iemand als ik, die in een vorig leven advocaat is geweest,' zei Wireman. 'Er was eens een tijd dat haar vader het hele eiland in eigendom had, samen met een flink stuk vasteland ten oosten van hier. In de jaren dertig verkocht hij alles, behalve Duma. Mevrouw Eastlake bezit het noordelijke eind; daarover bestaat geen enkele twijfel.' Wireman zwaaide met zijn arm om de noordelijke punt van het eiland aan te wijzen, het deel waarvan hij later zou zeggen dat het zo kaal was als het poesje van een stripteaseuse. 'Het land en de huizen erop, van Reigersnest - het meest luxueuze - tot en met jouw Groot Roze, het avontuurlijkste. Ze leveren haar een inkomen op dat ze eigenlijk niet nodig heeft, want haar vader heeft haar en zijn andere kinderen ook mucho dinero nagelaten.'
'Hoeveel van die kinderen zijn nog...'
'Niet één,' zei Wireman. 'De dochter van de peetvader is de laatste.' Hij snoof en schudde zijn hoofd. 'Ik moet haar niet zo noemen,' zei hij, meer in zichzelf dan tegen mij.
'Als jij het zegt. Ik vraag me wel af waarom de rest van het eiland niet tot ontwikkeling is gebracht. Met die stijgende huizenprijzen in Florida heb ik dat al vreemd gevonden vanaf de eerste dag dat ik over de brug kwam.'
'Je spreekt als iemand met gespecialiseerde kennis. Wat ben je in je andere leven, Edgar?'
'Ik had een bouwbedrijf.'
'En die tijd ligt achter je?'
Ik had eromheen kunnen draaien - ik kende hem niet goed genoeg om open kaart te spelen - maar dat deed ik niet. Ik denk dat onze wederzijdse lachstuip daar veel mee te maken had. 'Ja,' zei ik.
'En wat ben je in dit leven?'
Ik zuchtte en wendde mijn ogen af. Ik keek naar de Golf, waar je al je oude ellende heen kon brengen en spoorloos kon zien verdwijnen. 'Dat weet ik eigenlijk nog niet. Ik ben wat aan het schilderen.' En ik wachtte tot hij in de lach schoot.
Dat deed hij niet. 'Je zou niet de eerste schilder zijn in Salm... Groot Roze. Het heeft nogal een artistieke geschiedenis.'
'Je meent het.' Niets in het huis wees daarop.
'Jazeker,' zei hij. 'Alexander Calder heeft er een tijdje gewoond. Keith Haring. Marcel Duchamp. Allemaal voordat het huis door de strand erosie gevaar ging lopen in zee te storten.' Hij zweeg even. 'Salvador Dali.'
'Maak dat de rat wijs!' riep ik uit, maar toen kreeg ik een kleur, want ik zag hem zijn hoofd scheef houden. Een ogenblik kwam alle gefrustreerde razernij weer in me opzetten. De woede vulde mijn hoofd en keel helemaal op. Ik kan het, dacht ik. 'Sorry, ik heb een tijdje geleden een ongeluk gehad, en...' Toen zweeg ik.
'Dat kon ik wel raden,' zei Wireman. 'Voor het geval het je nog niet opgevallen was: je bent aan de rechterkant een dingetje kwijt, muchacho.'
'En soms heb ik last van... ik weet het niet... afasie, heet het, geloof ik.'
'Ja. Hoe dan ook, ik lieg niet over Dali. Hij is in negentien eenentachtig drie weken in je huis geweest.' En bijna zonder onderbreking: 'Ik weet wat je moet doormaken.'
'Dat betwijfel ik sterk.' Ik wilde niet bot zijn, maar zo klonk het wel. Zo voelde ik me trouwens ook.
Wireman zei een tijdje niets. De gescheurde parasol klapperde. Ik had de tijd om na te denken: Nou, dit had een interessante vriendschap kunnen worden, maar het gaat niet door. Maar toen hij weer sprak, deed hij dat kalm en vriendelijk. Het was of we het niet over mijn fysieke toestand hadden gehad.
'Het ontwikkelingsprobleem van Duma is voor een deel gewoon een kwestie van overbegroeiing. De zeehaver hoort hier thuis, maar het is vreemd dat de rest van die shit zich zonder irrigatie kan handhaven. Ik vind dat iemand dat moet onderzoeken.'
'Mijn dochter en ik zijn een keer op onderzoek uitgegaan. Het lijkt daar verderop wel een jungle.'
Wireman keek geschrokken. 'Iemand in jouw conditie zou geen uitstapje over Duma Key Road moeten maken. Die weg is er slecht aan toe.'
'Dat heb ik gemerkt. Toch vraag ik me af waarom hij niet vier rijbanen breed is, met een fietspad aan weerskanten en na elke kilometer een complex flatgebouwen.'
'Omdat niemand weet van wie de grond is. Dat om te beginnen.'
'Meen je dat nou?'
'Ja. Mevrouw Eastlake heeft het land van de noordpunt tot aan Reigersnest al sinds 1950 in volledige eigendom. Daarover bestaat geen enkele twijfel. Het stond in de testamenten.'
'Testamenten? Meervoud?'
'Drie stuks. Allemaal holografisch, allemaal met verschillende mensen als getuigen, allemaal verschillend als het op Duma Key aankomt. Maar in alle drie wordt het noordelijke eind van Duma zonder enige voorwaarde door John Eastlake aan zijn dochter Elizabeth nagelaten. Over de rest wordt nog steeds geprocedeerd. Die strijd is al zestig jaar aan de gang.'
'Ik dacht dat je zei dat mevrouw Eastlakes broers en zussen dood waren.'
'Dat zijn ze, maar er zijn neefjes en nichtjes en daar weer kinderen van. Ze zitten verspreid over de hele wereld. Zij zijn degenen die procederen, en dat doen ze tegen elkaar, niet tegen haar. Ze stond maar één keer vermeld in de testamenten van de oude man, en dat had betrekking op dit deel van Duma Key, dat tweemaal zorgvuldig is afgebakend door landmeters, een keer voor de Tweede Wereldoorlog en een keer kort daarna. Dit zijn allemaal openbare gegevens. En weet je wat, amigo?
Ik schudde mijn hoofd.
'Mevrouw Eastlake denkt dat dit alles precies de bedoeling van haar vader was. Ik heb mijn juridische blik over kopieën van de testamenten laten gaan en ben het met haar eens.'
'Wie betaalt de grondbelasting?'
Hij keek verrast en lachte toen. 'Ik krijg steeds meer waardering voor jou, vato.'
'Mijn andere leven,' merkte ik op. Ik vond dat al prettig klinken.
'Oké. Dan zal dit je interesseren,' zei hij. 'Het zit slim in elkaar. Alle drie de testamenten van John Eastlake bevatten een clausule waarbij een fonds in het leven werd geroepen om de belastingen te betalen. De oorspronkelijke beleggingsmaatschappij die het fonds beheerde is sindsdien overgenomen... Ja, zelfs het overnemende bedrijf is overgenomen...'
'Zo doet Amerika zaken,' zei ik.
'Jazeker. Hoe dan ook, het fonds heeft nooit gevaar gelopen geen geld meer te hebben en de belastingen worden elk jaar stipt betaald.'
'Geld doet wonderen.'
'Zo is het.' Hij stond op, drukte zijn handen tegen het onderste deel van zijn rug en draaide zich heen en weer. 'Wil je meekomen naar het huis om de baas te ontmoeten? Ze zal nu wel zijn opgestaan van haar middagdutje. Ze heeft haar problemen, maar zelfs op haar vijfentachtigste is ze nog een hele dame.'
Dit was niet het moment om tegen hem te zeggen dat ik geloofde dat ik haar al - vluchtig - had ontmoet via mijn antwoordapparaat. 'Een andere keer. Als de hilariteit wat is gezakt.'
Hij knikte. 'Kom morgenmiddag weer eens langs, als je wilt.'
'Misschien doe ik dat. Het was interessant.' Ik stak mijn hand weer uit. Hij schudde hem weer en keek daarbij naar de stomp van mijn rechterarm.
'Geen prothese? Of doe je die alleen aan als je onder de mensen bent?'
Ik had een verhaal dat ik mensen daarover vertelde - zenuwpijn in de stomp - maar dat was een leugen en ik wilde niet tegen Wireman liegen. Voor een deel omdat hij een fijne neus had voor leugens, maar vooral omdat ik gewoon niet tegen hem wilde liegen.
'Ze hebben me er natuurlijk voor opgemeten toen ik nog in het ziekenhuis was, en ik kreeg een verkooppraatje te horen van zo ongeveer iedereen, vooral van mijn fysiotherapeut en een psychotherapeut die een vriend van me is. Hoe eerder ik ermee leerde omgaan, zeiden ze, des te eerder zou ik verder kunnen gaan met mijn leven...'
'Je moest het allemaal achter je laten en verder gaan met dansen...'
'Ja.'
'Alleen is het soms niet zo gemakkelijk om iets achter je te laten.'
'Nee.'
'Soms is het niet eens goed om dat te doen,' zei Wireman.
'Dat is het niet precies, maar...' Mijn stem stierf weg. Ik liet mijn hand door de lucht schommelen.
'Het komt er dicht genoeg bij?'
'Ja,' zei ik. 'Bedankt voor de ijsthee.'
'Kom gerust terug voor nog een glas. Ik zit alleen tussen twee en drie in de zon - een uur per dag is genoeg voor mij - maar mevrouw Eastlake slaapt een groot deel van de middag, of ze is met haar porseleinen beeldjes bezig, en natuurlijk slaat ze Oprah nooit over, dus ik heb de tijd. Zoveel tijd dat ik niet weet wat ik ermee moet doen. Wie weet? Misschien hebben we veel om over te praten.'
'Oké,' zei ik. 'Dat klinkt goed.'
Wireman grijnsde. Dat stond hem goed. Hij stak me zijn hand toe en ik schudde hem weer. 'Weet je wat ik denk? Het is een goed voorteken als een vriendschap met gelach begint.'
'Misschien kan dat je volgende baan worden: spreuken schrijven voor Chinese gelukskoekjes.'
'Er zijn ergere banen, muchacho. Veel ergere.'
4
Toen ik terugliep, dacht ik aan Elizabeth Eastlake, de oude dame met de grote blauwe sportschoenen en de brede strohoed die zo ongeveer haar eigen Florida Key in haar bezit had. Ze was dus niet de bruid van de peetvader, maar de dochter van de grootgrondbezitter en blijkbaar ook een beschermvrouw van de kunst. Mijn gedachten waren weer even uitgegleden en ik kon me de voornaam van haar vader niet herinneren (iets eenvoudigs van één lettergreep), maar ik herinnerde me wel de situatie die door Wireman was uiteengezet. Ik had nog nooit van zoiets gehoord, en dat terwijl je als bouwer toch allerlei vreemde eigendomsregelingen meemaakt. Eigenlijk vond ik het wel vernuftig... dat wil zeggen, als je wilde dat je kleine koninkrijk ongerept bleef. De vraag was: waarom?
Ik was al over de helft van de terugweg naar Groot Roze toen ik besefte dat mijn been verschrikkelijk pijn deed. Ik strompelde naar binnen, dronk water zo uit de kraan en liep toen door de huiskamer naar de slaapkamer. Ik zag dat het lichtje van het antwoordapparaat knipperde, maar op dat moment wilde ik niets met berichten van de buitenwereld te maken hebben. Ik wilde alleen maar liggen.
Ik ging liggen en keek naar de langzaam draaiende schoepen van de plafondventilator. Ik had niet goed uitgelegd waarom ik geen prothese had. Ik vroeg me af of Wireman beter raad had geweten met vragen als Waarom wordt een advocaat huisman bij een oude vrijster? Wat voor ander leven is dat?
Terwijl ik daar nog over nadacht, zakte ik weg in een droomloze, uitermate verkwikkende middagslaap.
5
Toen ik wakker werd, nam ik een warme douche en ging toen naar het antwoordapparaat in de huiskamer. Ik was niet zo stijf als ik na mijn wandeling van drie kilometer had verwacht. Misschien zou ik de volgende dag strompelen, maar deze avond was er niets aan de hand.
De boodschap was van Jack. Hij zei dat zijn moeder hem in contact had gebracht met een zekere Dario Nannuzzi en dat Nannuzzi vrijdagmiddag tussen vier en vijf met alle genoegen naar mijn schilderijen wilde kijken. Kon ik er zes tot tien meebrengen die ik het geschiktst achtte voor de Scoto Gallery? Geen schetsen; Nannuzzi wilde alleen voltooid werk zien.
Ik voelde me een beetje onbehaaglijk...
Nee, het ging nog veel verder.
Mijn maag trok zich samen en ik had kunnen zweren dat mijn ingewanden tien centimeter omlaag gingen. En dat was nog niet het ergste. Dat gevoel van half jeuk en half pijn trok langs mijn rechterzij omhoog en vervolgens weer omlaag door de arm die er niet meer was. Ik zei tegen mezelf dat zo'n gevoel - te vergelijken met plankenkoorts die je drie dagen van tevoren had - belachelijk was. Ik had eens een betoog voor de gemeenteraad van St. Paul gehouden om een order van tien miljoen binnen te halen, en in die raad had indertijd een man gezeten die later gouverneur van Minnesota zou worden. Ik had twee meisjes door balletexamens, cheerleaderverkiezingen, rijlessen en de hel van de adolescentie heen zien gaan. Wat stelde het in vergelijking daarmee nou voor dat ik een paar van mijn schilderijen aan iemand van een kunstgalerie liet zien?
Evengoed ging ik met lood in de schoenen de trap naar Klein Roze op.
De zon ging onder en zette de grote kamer in een prachtig, onwaarschijnlijk feloranje licht, maar ik voelde geen aandrang om het vast te leggen - niet die avond. Evengoed riep het licht naar me. Zoals de foto van een geliefde van lang geleden naar je kan roepen, een foto die je toevallig tegenkomt als je in een oude doos met souvenirs kijkt. En het was hoogtij. Zelfs op de bovenverdieping hoorde ik de knarsende stemmen van de schelpen. Ik ging zitten en zocht tussen de voorwerpen op mijn rommeltafel: een veer, een steen die gladgeslepen was door het water, een wegwerpaansteker die anoniem grijs was gemaakt door de zee. Nu dacht ik niet aan een gedicht van Emily Dickinson, maar aan een oud volkslied: Don't the sun look good, Mama, shinin through the trees. Ja, de zon die door de bomen scheen. Natuurlijk waren daar geen bomen, maar ik kon er eentje op de horizon zetten, als ik dat wilde. Ik kon daar eentje neerzetten, dan kon de rode zonsondergang erdoorheen schijnen. Hallo, Dali.
Ik was niet bang dat ik te horen zou krijgen dat ik géén talent zou hebben. Ik was bang dat signor Nannuzzi tegen me zou zeggen dat ik een béétje talent had. Dat hij zijn duim en wijsvinger een centimeter bij elkaar vandaan zou houden en me zou aanraden een plek op het trottoirfestival van Venice te reserveren, waar ik vast en zeker succes zou hebben; mijn charmante Dali-imitaties zouden bij de toeristen in de smaak vallen.
En als hij dat deed, als hij zijn duim en wijsvinger een centimeter bij elkaar vandaan hield en 'een beetje' zei, wat deed ik dan? Kon het oordeel van een vreemde mijn nieuwe zelfvertrouwen wegnemen, mijn nieuwe blijdschap vernietigen?
'Misschien wel,' zei ik.
Ja. Want schilderijen maken was iets anders dan winkelcentra bouwen.
Ik kon de afspraak afzeggen. Dat zou het gemakkelijkst zijn, maar ik had het Ilse min of meer beloofd en ik had niet de gewoonte beloften te verbreken die ik mijn kinderen had gedaan.
Mijn rechterarm jeukte nog bijna zo erg dat je het pijn kon noemen, maar ik merkte het nauwelijks. Er stonden acht of negen doeken tegen de muur links van mij. Ik ging ervoor staan om na te gaan welke de beste waren, maar ik keek er niet eens naar.
Tom Riley stond boven aan de trap. Hij droeg alleen een lichtblauwe pyjamabroek, die donkerder in het kruis en langs de binnenkant van een pijp was, waar hij zijn plas had laten lopen. Zijn rechteroog was weg. Op zijn rechterslaap zat een streep opgedroogd bloed als oorlogsverf. Die streep verdween in grijzend haar boven zijn oor. Zijn andere oog staarde naar de Golf van Mexico. De feloranje zonsondergang gleed over zijn smalle, bleke gezicht.
Ik gaf een schreeuw van schrik en afschuw, deinsde terug en viel van mijn stoel. Ik kwam op mijn slechte heup terecht en gaf weer een schreeuw, nu van pijn. Ik maakte een krampachtige beweging en mijn voet kwam tegen de stoel waarop ik had gezeten en gooide hem om. Toen ik weer naar de trap keek, was Tom weg.
6
Tien minuten later was ik beneden en draaide ik zijn privé nummer. Ik was de trap van Klein Roze zittend afgedaald, tree na tree onder mijn achterste. Niet omdat ik mijn heup had beschadigd toen ik van de stoel viel, maar omdat mijn benen zo erg beefden dat ik ze niet vertrouwde. Ik was bang dat ik een smak zou maken, zelfs als ik achteruit naar beneden ging, zodat ik de leuning met mijn linkerhand kon vasthouden. Ik was zelfs bang dat ik zou flauwvallen.
Ik dacht steeds weer aan de dag bij Lake Phalen toen ik me had omgedraaid en die onnatuurlijke glans in Toms ogen had gezien. Tom die moeite had moeten doen om me niet in verlegenheid te brengen door in tranen uit te barsten. Baas, ik kan er niet aan wennen je met één arm te zien... Ik vind het zo erg.
De telefoon ging nu in Toms mooie huis in Apple Valley. Tom, die twee keer getrouwd en twee keer gescheiden was, Tom die me had afgeraden uit het huis in Mendota Heights te vertrekken - alsof je vrijwillig een uitwedstrijd in plaats van een thuiswedstrijd speelt, had hij gezegd. Tom, die zelf ook graag bij mij thuis mocht spelen, als je Vrienden met voordelen mocht geloven... en ik gelóófde het.
Ik geloofde ook wat ik boven had gezien.
De telefoon ging een keer over... twee keer... drie keer.
'Kom op,' mompelde ik. 'Pak dat ding op.' Ik wist niet wat ik zou zeggen als hij dat deed, en het kon me niet schelen. Op dat moment wilde ik alleen maar zijn stem horen.
Die hoorde ik, maar op een bandje. 'Hallo, u hebt Tom Riley gebeld,' zei hij. 'Mijn broer George en ik maken onze jaarlijkse cruise met onze moeder - deze keer naar de Bahamas. Wat zeg je, moeder?'
'Ik ben een Bahama Mama!' zei een stem, schor van het roken maar onmiskenbaar blij.
'Ja, dat is ze,' hernam Tom. 'We zijn op 8 februari terug. Intussen kunt u een boodschap inspreken... wanneer, George?'
'Na de pieptoon!' riep een mannenstem.
'Ja!' beaamde Tom. 'Na de pieptoon. Of u kunt mijn kantoor bellen.' Hij gaf het nummer, en toen zeiden ze alle drie 'Bon Voyage.
Ik hing op zonder iets te zeggen. Het had niet geklonken als de laatste boodschap van iemand die zelfmoord overwoog, maar natuurlijk had hij zijn dierbaren bij zich gehad (degenen die later waarschijnlijk zouden zeggen: 'Je kon niets aan hem merken.'), en...
'Wie zegt dat het zelfmoord wordt?' vroeg ik de lege kamer... en toen keek ik angstig om me heen om er zeker van te zijn dat hij leeg was. 'Wie zegt dat het geen ongeluk wordt? Of zelfs moord? Misschien is het al gebeurd.'
Maar als het al was gebeurd, zou waarschijnlijk iemand me hebben gebeld. Misschien Bozie, maar toch zeker Pam. En verder...
'Het is zelfmoord.' Ditmaal zei ik het tegen de kamer. 'Het is zelfmoord en het is nog niet gebeurd. Het was een waarschuwing.'
Ik stond op en hobbelde met mijn kruk naar de slaapkamer. Ik had de kruk de laatste tijd steeds minder gebruikt, maar vanavond had ik hem echt nodig.
Mijn meisje zat tegen de kussens aan de kant van het bed die aan een echte vrouw zou hebben toebehoord, als ik er nog een had. Ik ging zitten, pakte haar op en keek in die grote blauwe kijkers, die vol tekenfilmverbazing naar me terugkeken: Oooo,jij nare man! Mijn Reba, die op Lucille Ball leek.
'Het was net als wanneer Scrooge bezoek krijgt van de Geest van Toekomstig Kerstmis,' zei ik tegen haar. ' "Dit zijn dingen die kunnen bestaan." '
Reba had daar niets over te zeggen.
'Maar wat moet ik doen? Dat was anders dan de schilderijen. Heel anders!'
Toch was het hetzelfde, en dat wist ik. Zowel de schilderijen als de visioenen kwamen voort uit het menselijk brein, en iets in mijn brein was veranderd. Ik dacht dat die verandering tot stand was gekomen door precies de juiste combinatie van factoren. Of de verkeerde. Contrecoup. Gebied van Broca. En Duma Key. De Key... Wat deed de Key?
'Die versterkte het,' zei ik tegen Reba. 'Nietwaar?'
Ze gaf geen mening.
'Er is hier iets, en dat doet iets met mij. Zou het me zelfs hebben geroepen?'
Ik kreeg kippenvel bij het idee. Onder me maalden de schelpen over elkaar heen, opgetild en neergegooid door de golven. Het was heel gemakkelijk om je schedels in plaats van schelpen voor te stellen, duizenden, allemaal knarsetandend zodra de golven kwamen.
Had Jack niet gezegd dat er daar ergens in de rimboe een huis op instorten stond? Ik dacht van wel. Toen Ilse en ik die kant op reden, was het snel misgegaan met de weg. En ook met Ilses maag. Mijn eigen maag had niet opgespeeld, maar de stank van die opdringende plantengroei was afschuwelijk geweest en de jeuk in mijn ontbrekende arm was erger geworden. Wireman had geschrokken gekeken toen ik hem over onze expeditie had verteld. Iemand in jouw conditie zou geen uitstapje over Duma Key Road moeten maken, had hij gezegd. De vraag was: wat was precies mijn conditie?
Reba gaf nog steeds geen mening.
'Ik wil niet dat dit gebeurt,' zei ik zachtjes.
Reba staarde me alleen maar aan. Ik was een nare man, dat was haar mening.
'Wat heb ik aan jou?' vroeg ik, en ik gooide haar neer. Ze kwam op haar gezicht op haar kussen terecht, haar achterste omhoog en haar roze katoenen benen gespreid, als een kleine slet. Oooo,jij nare man! Zeg dat wel.
Ik liet mijn hoofd zakken, keek naar de vloerbedekking tussen mijn knieën en wreef over mijn nek. De spieren daar stonden strak en bol. Ze voelden aan als ijzer. Ik had mijn erge hoofdpijn een tijdje niet gehad, maar als die spieren niet gauw losser werden, kon ik die avond een kanjer verwachten. Ik moest iets eten; dat zou een begin zijn. Iets wat me tot bedaren bracht. Zo'n calorierijke diepvriesmaaltijd bijvoorbeeld, zo'n maaltijd waarbij je de verpakking van het bevroren vlees en de jus doorsneed, waarna je de zaak zeven minuten in de magnetron zette en vervolgens met grote happen verslond.
Maar ik bleef nog een tijdje zitten. Ik had veel vragen, en op de meeste zou ik waarschijnlijk geen antwoord kunnen vinden. Ik zag dat in en legde me erbij neer. Sinds mijn aanvaring met die kraan had ik geleerd me bij veel dingen neer te leggen. Maar ik dacht dat ik naar minstens één antwoord moest zoeken voordat ik het kon opbrengen om te eten, hoeveel honger ik ook had. De telefoon op het nachtkastje hoorde bij het huis. Hij was charmant ouderwets, zo'n toestel met een draaischijf, en hij stond op een telefoonboek dat voor het merendeel uit beroepengids bestond. Ik ging naar het smalle witte gedeelte en dacht dat ik het nummer van Elizabeth Eastlake daar niet in zou aantreffen, maar het stond er wel. Ik draaide het nummer. Het toestel aan de andere kant van de lijn ging twee keer over en toen nam Wireman op.
'Hallo, huize Eastlake.'
In die perfect gemoduleerde stem klonk nauwelijks iets door van de man die hard genoeg had gelachen om zijn stoel te breken, en plotseling leek dit me het slechtste idee van de wereld, maar ik zag geen andere mogelijkheid.
'Wireman? Met Edgar Freemantle. Ik heb hulp nodig.'