2 Groot Roze

 

1

 

Kamens geografische aanpak heeft gewerkt, maar toch denk ik dat Florida niet meer dan een bijkomstige rol heeft gespeeld bij het in orde maken van wat er mis was met mijn hoofd. Zeker, ik ben daar geweest, maar ik heb er niet echt gelééfd. Nee, Kamens geografische aanpak werkte door Duma Key, en Groot Roze. Voor mij vormden die plaatsen hun eigen wereld.

Op 10 november verliet ik St. Paul met hoop in mijn hart maar zonder echte verwachtingen. Kathi Green de revalidatie koningin deed me uitgeleide. Ze kuste me op mijn mond, drukte me innig tegen zich aan en fluisterde: 'Mogen al je dromen uitkomen, Eddie.'

'Dank je, Kathi,' zei ik. Ik was ontroerd, al was ik vooral gefixeerd op die droom van Reba de Woedepop die zo groot als een kind was geworden en in het maanlicht in de huiskamer zat van het huis waarin ik met Pam had gewoond. Dié droom hoefde van mij niet uit te komen.

'En stuur me een kaartje uit Disney World. Ik wil je met Mickey Mouse-oren zien.'

'Doe ik,' zei ik, maar ik ben nooit naar Disney World geweest. Ook niet naar Sea World, Busch Gardens en de Daytona Speedway.

Toen ik uit St. Paul vertrok, in een Lear 55 (het heeft zo zijn voordelen om een welgestelde gepensioneerde te zijn), was het min vier graden en sisten de eerste sneeuwvlokken van weer een lange noordelijke winter. Toen ik in Sarasota landde, was het dertig graden en zonnig. Al toen ik naar de terminal voor particuliere vluchten liep, nog steeds strompelend met mijn trouwe rode kruk, dacht ik dat ik mijn heup dankjewel kon horen zeggen.

Ik kijk op die tijd terug met een vreemde mengeling van emoties: liefde, verlangen, angst, afschuw, spijt, en de gelukzaligheid die alleen mensen kunnen voelen die dicht bij de dood zijn geweest. Ik denk dat Adam en Eva zich zo moeten hebben gevoeld. Ze zullen toch wel hebben omgekeken naar het paradijs, toen ze blootsvoets het pad op moesten gaan naar waar we nu zijn, onze naargeestige politieke wereld van kogels, bommen en satelliet-tv? Ze zullen toch wel voorbij de engel hebben gekeken die met zijn vurige zwaard de gesloten poort bewaakte? Vast wel. Ik denk dat ze nog één blik wilden werpen op de groene wereld die ze waren kwijtgeraakt, met zijn frisse water en zijn goedaardige dieren. En natuurlijk ook zijn slang.

 

2

 

Voor de westkust van Florida ligt een bedelarmband van eilanden die ze 'keys' noemen. Als je je zevenmijlslaarzen droeg, kon je van Longboat naar Lido stappen, en van Lido naar Siësta, van Siësta naar Casey. De volgende stap brengt je op Duma Key, dat vijftien kilometer lang en op zijn breedste punt achthonderd meter breed is, tussen Casey Key en Don Pedro Island in. Het is voor het grootste deel onbewoond; een wirwar van banyans, palmen en casuarina's met een onregelmatige duinenkust aan de Golfkant. Het strand wordt bewaakt door een strook zeehaver van een meter hoog. 'Die zeehaver hoort hier thuis,' heeft Wireman eens tegen me gezegd, 'maar het is vreemd dat de rest van die shit zich zonder irrigatie kan handhaven.' Het grootste deel van de tijd die ik op Duma Key heb doorgebracht woonde daar niemand anders dan Wireman, de bruid van de peetvader, en ik.

Sandy Smith was mijn makelaar in St. Paul. Ik had haar gevraagd een huis te vinden waar het stil was - ik weet niet of ik het woord 'geïsoleerd' gebruikte, maar misschien wel - maar waar toch voorzieningen binnen bereik waren. Met Kamens advies in gedachten zei ik tegen Sandy dat ik iets voor een jaar wilde huren, en de prijs was geen punt, zolang ik maar niet te erg gevild werd. Zelfs in mijn depressieve staat en met die min of meer voortdurende pijn stond het me tegen dat mensen misbruik van me zouden maken. Sandy stopte mijn vereisten in haar computer en Groot Roze kwam eruit. Het was gewoon een kwestie van toeval.

Alleen geloof ik dat niet echt. Want zelfs mijn eerste tekeningen schijnen - ik weet het niet - iets te hebben gehad.

Iets.

 

3

 

Op de dag dat ik in mijn huurauto arriveerde (met Jack Cantori achter het stuur, de jongeman die Sandy via een uitzendbureau in Sarasota in dienst had genomen), wist ik niets van de geschiedenis van Duma Key. Ik wist alleen dat je er kon komen via een vooroorlogse ophaalbrug vanaf Casey Key. Eenmaal over die brug, zag ik dat op de noordelijke punt van het eiland de begroeiing ontbrak die op de rest van het eiland welig tierde. In plaats daarvan werd hier tuinarchitectuur beoefend (in Florida wil dat zeggen dat palmen en gras bijna voortdurend kunstmatig worden beregend). Ik zag een stuk of vijf huizen aan de smalle, rommelige weg die naar het zuiden leidde. De laatste daarvan was een kolossale en ontegenzeggelijk stijlvolle haciënda.

En dichtbij, op nog geen voetbalveldlengte afstand van het Duma Key-eind van de ophaalbrug, zag ik een roze huis dat over de Golf heen hing.

'Is dat het?' vroeg ik, en ik dacht: Alsjeblieft, laat dat het zijn. Dat huis wil ik. 'Dat is het toch?'

'Ik weet het niet, meneer Freemantle,' zei Jack. 'Ik ken Sarasota, maar dit is de eerste keer dat ik op Duma kom. Ik heb nooit een reden gehad om hierheen te gaan.' Hij stopte bij de brievenbus, waar een grote rode 13 op stond. Hij keek naar de folder die tussen ons in lag. 'Ja, dit is het. Salmon Point nummer dertien. Ik hoop dat u niet bijgelovig bent.'

Ik schudde mijn hoofd zonder mijn blik van het huis weg te nemen. Ik maak me niet druk om gebroken spiegels of zwarte katten die mijn pad kruisen, maar ik geloof wel sterk in... nou, misschien niet liefde op het eerste gezicht, dat komt me een beetje te dicht in de buurt van Gejaagd door de wind, maar ogenblikkelijke aantrekkingskracht? Ja. Dat gevoel had ik toen ik Pam voor het eerst ontmoette op een dubbele date (zij was met de andere man). En dat gevoel had ik ook vanaf het allereerste begin bij Groot Roze.

Het stond op palen, met zijn kin over de vloedlijn. Een bord met VERBODEN TOEGANG hing scheef aan een oud grijs paaltje naast het pad, maar ik nam aan dat het niet voor mij gold. 'Als je het contract hebt getekend, heb je het voor een jaar,' had Sandy tegen me gezegd. 'Ook als het wordt verkocht, kan de nieuwe eigenaar je er pas uitzetten als je tijd om is.'

Jack reed langzaam naar de achterdeur... alleen was dat, boven de Golf van Mexico, de enige deur. 'Het verbaast me dat ze het zo dicht bij de zee mochten bouwen,' zei hij. 'Misschien dachten ze vroeger anders over de dingen.' Voor hem was 'vroeger' waarschijnlijk de jaren tachtig. 'Daar staat uw auto. Ik hoop dat hij goed rijdt.'

De auto op het vierkante plaatsje van gebarsten bestrating, rechts van het huis, was het soort anonieme middenklasser waarin verhuurbedrijven gespecialiseerd zijn. Ik had niet meer gereden sinds de dag dat Gandalf door mevrouw Fevereau werd geraakt en wierp er nauwelijks een blik op. Ik interesseerde me meer voor het roze geval dat ik had gehuurd. 'Zijn er geen voorschriften die verbieden om zo dicht bij de zee te bouwen?'

'Eh, ja, maar niet toen dit huis werd gebouwd. Het strand zal wel geërodeerd zijn. Ik denk niet dat het huis al zo ver over het water hing toen het pas gebouwd was.'

Hij had ongetwijfeld gelijk. Ik dacht dat ik minstens twee meter van de palen onder de afgeschermde veranda kon zien: de zogeheten Florida-kamer. Tenzij die palen twintig meter in de rotsbodem waren verzonken, zou het huis uiteindelijk in de Golf van Mexico verdwijnen. Het was alleen maar een kwestie van tijd.

Terwijl ik dat dacht, sprak Jack Cantori het uit. Toen grijnsde hij. 'Maar maakt u zich geen zorgen. U wordt vast wel ruim van tevoren gewaarschuwd. Dan hoort u het kraken.'

'Als het huis van Usher in dat verhaal van Poe,' zei ik.

Zijn grijns werd breder. 'Maar het gaat vast nog wel een jaar of vijf mee. Anders zou het onbewoonbaar verklaard zijn.'

'Daar ben ik niet zo zeker van,' zei ik. Jack was achteruitgereden naar de deur om de kofferbak gemakkelijker te kunnen uitladen. Niet dat ik veel bij me had: drie koffers, een kledinghoes, een stalen koffertje met mijn laptop en een plunjezak met elementaire tekenspullen, vooral schetsboeken en kleurpotloden. Ik had niet veel bagage toen ik mijn andere leven verliet. Ik dacht dat ik in mijn nieuwe leven vooral mijn chequeboek en mijn American Express-kaart nodig zou hebben.

'Wat bedoelt u?' vroeg hij.

'Iemand die het geld had om hier een huis te bouwen kon waarschijnlijk ook wel een paar BWT-inspecteurs ompraten.'

'BWT? Wat is dat?'

Eerst kon ik het hem niet vertellen. Ik kon wel zién wat ik bedoelde: mannen in een wit overhemd met stropdas, met een gele plastic helm op hun hoofd en een klembord in hun hand. Ik zag zelfs de pennen in hun borstzakje, en de plastic zakbeschermers waaraan ze zaten vastgeklemd. Details zijn het rijk van de duivel, hè? Maar ik kon niet bedenken waar BWT de afkorting van was, al kende ik die zo goed als mijn eigen naam. En meteen was ik woedend. Meteen leek het me volkomen redelijk om mijn linkerhand tot een vuist te ballen en hem in de adamsappel van de jongeman naast me te pompen. Het leek me bijna iets dwingends. Want hij had een vraag gesteld die me in de problemen bracht.

'Meneer Freemantle?'

'Wacht even,' zei ik, en ik dacht: Ik kan het.

Ik dacht aan Don Field, de man die in de jaren negentig minstens de helft van mijn huizen had geïnspecteerd (tenminste, zo leek het me), en mijn geest verbond het een met het ander. Ik besefte dat ik kaarsrecht zat en mijn gebalde vuisten in mijn schoot had liggen. Ik begreep waarom de jongen bezorgd had geklonken. Ik zag eruit als iemand die een aanval van maagzuur had. Of een hartaanval.

'Sorry,' zei ik. 'Ik heb een ongeluk gehad. Mijn hoofd gestoten. Soms stottert mijn geest.'

'Maakt u zich geen zorgen,' zei Jack. 'Geen probleem.'

'Die letters BWT zijn een afkorting van Bouw- en Woningtoezicht. In feite zijn het de kerels die beslissen of je gebouw gaat instorten of niet.'

'Hebt u het over omkoping?' Mijn nieuwe jonge werknemer keek somber. 'Nou, dat zou best kunnen, vooral hier in de buurt. Met geld kom je een heel eind.'

'Niet zo cynisch. Soms is het alleen maar een kwestie van vriendschap. Bouwers, aannemers, BWT-inspecteurs, zelfs arbo-inspecteurs komen meestal in dezelfde cafés, en ze hebben allemaal op dezelfde scholen gezeten.' Ik lachte. 'Tuchtscholen, in sommige gevallen.'

Jack zei: 'Aan het noordeinde van Casey Key hebben ze een paar strandhuizen onbewoonbaar verklaard toen de erosie daar oprukte. Eén daarvan is inderdaad in de plomp gevallen.'

'Nou, zoals je zegt, hoor ik het waarschijnlijk wel kreunen, maar voorlopig lijkt het me veilig genoeg. Laten we mijn spullen naar binnen brengen.'

Ik maakte mijn portier open, stapte uit en stond meteen te wankelen, want mijn slechte heup zat in de klem. Als ik mijn kruk niet op tijd had neergeplant, zou ik Groot Roze hebben begroet door languit op de natuurstenen stoep neer te smakken.

'Laat u mij de spullen maar naar binnen brengen,' zei Jack. 'Gaat u maar binnen zitten, meneer Freemantle. Iets kouds te drinken zou ook geen kwaad doen. U ziet er heel moe uit.'

 

4

 

De lange reis had me te pakken gekregen. Ik was meer dan moe. Toen ik me in een fauteuil in de huiskamer liet zakken (zoals gewoonlijk helde ik naar links over en deed ik mijn best om mijn rechterbeen recht te houden), wilde ik mezelf wel toegeven dat ik uitgeput was.

Maar ik had geen heimwee, tenminste, nog niet. Terwijl Jack heen en weer liep, mijn bagage in de grootste van de twee slaapkamers zette en de laptop op het bureau in de kleinste legde, keek ik gefascineerd naar de westelijke wand van de huiskamer, een wand van glas, en de Florida-kamer daarachter en de Golf van Mexico daar weer achter. Het was een onmetelijke blauwe uitgestrektheid, zo plat als een bord op die warme novembermiddag, en zelfs nu de glazen schuifpui dicht was, hoorde ik het milde, gestage  zuchten van de zee. Ik dacht: De zee heeft geen geheugen. Dat was een vreemde gedachte, en ook merkwaardig optimistisch. Als het op het geheugen aankwam - en op woede - had ik nog steeds een probleem.

Jack kwam uit de logeerkamer en ging op de armleuning van de bank zitten; de plek, nam ik aan, die een jongeman uitkoos als hij weg wilde. 'U hebt een basisvoorraad,' zei hij, 'plus salade in een zakje, hamburgers en zo'n gebraden kip in een plastic capsule – bij ons thuis noemen we dat astronautkippen. Ik hoop dat het goed is.

'Prima.'

'Magere melk...'

'Ook prima.'

'... en instantroom. Ik kan de volgende keer echte room voor u meebrengen, als u dat wilt.'

'Wil je die ene slagader die ik over heb ook nog verstoppen?'

Hij lachte. 'Er is een bijkeuken met allerlei blikvoe... dingen in blik. Er is kabel; de computer heeft internettoegang. Ik heb WiFi voor u genomen. Dat kost een beetje meer, maar het is heel cool. Ik kan ook een schotelantenne laten installeren, als u dat wilt.'

Ik schudde mijn hoofd. Het was een beste jongen, maar ik wilde naar de Golf luisteren, naar de zee die me suste met woorden die ik na een minuut alweer vergeten was. En ik wilde naar het huis luisteren, nagaan of het iets te zeggen had. Ik had een idee van wel.

'De sleutels zitten in een envelop op de keukentafel, ook de autosleutels. Op de koelkast zit een lijst van telefoonnummers die u nodig kunt hebben. Ik heb elke dag college in Sarasota, behalve maandag, maar ik heb mijn mobieltje altijd bij me en ik kom op dinsdag en donderdag om vijf uur, tenzij we een andere regeling treffen. Is dat goed?'

'Ja.' Ik haalde mijn geldklemmetje uit mijn zak. 'Ik wil je wat extra's geven. Je hebt het geweldig goed gedaan.'

Hij maakte een afwerend gebaar. 'Nee. Dit is een fantastische baan, meneer Freemantle. Goed betaald en op gunstige uren. Ik zou me een hufter voelen als ik iets extra's aannam.'

Daar moest ik om lachen, en ik stopte het geld weer in mijn zak.

'Oké.'

'Misschien kunt u beter een dutje gaan doen,' zei hij terwijl hij opstond.

'Misschien wel.' Het was vreemd om als een oud opaatje behandeld te worden, maar daar zou ik wel aan wennen. 'Hoe ging het verder met het andere huis op het noordeinde van Casey Key?' 'Hè?'

'Je zei dat er eentje de plomp in ging. Wat is er met het andere huis gebeurd?'

'Voor zover ik weet staat het er nog. Maar wanneer een zware storm als Charley ooit recht op deze kust af komt, is het net uitverkoop: alles moet weg.' Hij liep naar me toe en stak zijn hand uit. 'In elk geval welkom in Florida, meneer Freemantle. Ik hoop dat het u hier goed zal gaan.'

Ik schudde zijn hand. 'Dank je.' Ik aarzelde, waarschijnlijk niet zo lang dat hij het opmerkte, en ik werd niet kwaad. In elk geval niet op hem. 'Bedankt voor alles.'

'Graag gedaan.' Hij keek me een beetje verbaasd aan voordat hij wegging, dus misschien had hij het toch gemerkt. Misschien had hij nog wel meer gemerkt. Het kon me niet schelen. Ik was eindelijk op mezelf. Ik luisterde naar de schelpen en steentjes die onder zijn banden knerpten toen hij wegreed. Ik luisterde naar het motorgeluid dat in de verte verdween. Weg. Nu was er alleen nog het milde, gestage zuchten van de Golf. En het kloppen van mijn hart, zacht en diep. Geen klokken. Geen gebong en gebeng, zelfs geen getik. Ik haalde diep adem en rook de muffe, enigszins vochtige geur van een huis dat vrij lang dicht was geweest, afgezien van één keer luchten per week (of per twee weken). Ik rook, dacht ik, ook zout en subtropische grassen waarvoor ik nog geen namen had.

Ik luisterde vooral naar het zuchten van de golven, dat zoveel op de ademhaling van een groot slapend wezen leek, en keek door de glazen wand naar de zee. Omdat Groot Roze zo hoog stond kon ik het strand helemaal niet zien vanaf de plaats waar ik zat, tamelijk diep de huiskamer in. Vanuit mijn fauteuil had ik net zo goed zo'n grote tanker kunnen zijn die de olieroutes volgt van Venezuela naar Galveston. Over het hemelgewelf had zich een dicht waas verspreid dat de speldenprikjes van licht op het water dempte. Links staken drie palmen af tegen de lucht, hun bladeren wiegend in de lichtste bries: de onderwerpen van mijn eerste aarzelende tekening na het ongeluk. Het lijkt niet erg op Minnesota, had Tom Riley gezegd.

Nu ik ernaar keek, wilde ik ze opnieuw tekenen. Het was een soort geeuwhonger, maar niet precies in mijn buik; mijn geest jeukte ervan. En vreemd genoeg jeukte de stomp van mijn geamputeerde arm ook. 'Nu niet,' zei ik. 'Later. Ik ben bekaf.'

Ik hees me bij de tweede poging uit de stoel, blij dat de jongen er niet bij was om de eerste achterwaartse plof te zien en mijn kinderlijke ('kutkolere') woedekreet te horen. Zodra ik overeind stond, wankelde ik even op mijn kruk en stond ik er versteld van hoe moe ik was. Meestal was 'doodop' iets wat je alleen maar zegt, maar op dat moment was het precies zoals ik me voelde.

Langzaam - ik was niet van plan op mijn eerste dag tegen de vloer te gaan - bewoog ik me naar de slaapkamer. Het bed was groot en ik wilde niets liever dan erheen gaan, erop zitten, de belachelijke sierkussens (eentje vertoonde de gelijkenis van twee ravottende cockerspaniëls, met het nogal schokkende opschrift MISSCHIEN ZIJN HONDEN ALLEEN MAAR MENSEN OP HUN BEST) met mijn kruk op de vloer gooien, gaan liggen en twee uur slapen. Misschien wel drie. Maar eerst ging ik naar de bank aan het eind van het bed - nog steeds met zorgvuldige bewegingen, want ik wist hoe gemakkelijk ik over mijn eigen voeten struikelde als ik zo moe was - waarop de jongen twee van mijn drie koffers had gelegd. Natuurlijk moest ik de onderste hebben. Ik duwde de bovenste zonder aarzeling op de vloer en maakte de rits van het voorvak van de andere open.

Glazige blauwe ogen keken me met eeuwig afkeurende verbazing aan: Oooo,jij nare man! Ik moest hier al die tijd liggen! Een wolk levenloos rood haar sprong los. Reba de Woedepop in haar mooiste blauwe jurk en met haar zwarte schoenen.

Ik lag op het bed en ze lag krom tegen mijn romp en zij. Toen ik genoeg ruimte voor mezelf had gemaakt tussen de sierkussens (ik had vooral die ravottende cockers op de vloer willen hebben), legde ik haar naast me neer.

'Ik ben zijn naam vergeten,' zei ik. 'Het hele eind hiernaartoe wist ik hem nog, maar toen vergat ik hem.' Reba keek naar het plafond, waar de schoepen van de ventilator geen enkele beweging maakten. Ik was vergeten hem aan te zetten. Het kon Reba niet schelen of mijn nieuwe parttime personeelslid Jan, Piet of Klaas heette. Voor haar was het één pot nat; ze was niets meer dan een lappenpop, waarschijnlijk volgestopt door een ongelukkig slachtoffer van kinderarbeid in Cambodja of, weet ik veel, Uruguay.

'Wat is er?' vroeg ik haar. Hoe moe ik ook was, die oude rottige paniek kwam weer in me opzetten. Die oude rottige paniek. De angst dat dit de rest van mijn leven zou doorgaan. Of erger worden! Ja, dat kon ook! Ze zouden me naar het revalidatiecentrum terugbrengen, en dat was in feite niet meer dan de hel met een laagje verf.

Reba gaf geen antwoord, het botloze kreng.

'Ik kan het,' zei ik, al geloofde ik het niet. En ik dacht: Jerry. Nee, Je ff. Toen: Je denkt aan Jerry Je ff Walker, lui. Johnson? Gerald? Jehosaphat?

Ondanks de woede en paniek viel ik zoetjesaan in slaap, afgestemd op de milde ademhaling van de Golf.

Ik kan het, dacht ik. Ik kan de verbanden leggen. Zoals toen je weer wist wat BWT betekent.

Ik dacht aan de jongen die zei: Aan het noordeinde van Casey Key hebben ze een paar strandhuizen onbewoonbaar verklaard, en daar zat iets in. Mijn stompje jeukte verschrikkelijk. Maar laten we eens doen of het de stomp van iemand anders in een ander universum is, intussen achter dat ding aan, dat vod, dat bot, dat verband...

... wegzakkend...

Maar wanneer een zware storm als Charley ooit recht op deze kust afkomt...

En bingo.

Charley was een wervelstorm, en als er wervelstormen toesloegen, keek ik naar The Weather Channel, net als de rest van Amerika, en de man die dan het nieuws presenteerde was...

Ik pakte Reba op. In de zweverige, half slapende staat waarin ik verkeerde leek ze wel tien kilo te wegen. 'Die presentator heet Jim Cantore,' zei ik. 'Mijn helper heet Jack Cantori. Bewijs geleverd.' Ik liet haar weer zakken en deed mijn ogen dicht. Misschien heb ik dat zachte zuchten van de Golf nog tien of vijftien seconden gehoord. Toen sliep ik.

Ik sliep tot zonsondergang. Het was de diepste, meest bevredigende slaap die ik in acht maanden had gehad.

 

5

 

In het vliegtuig had ik nauwelijks iets gegeten en toen ik wakker werd, had ik dan ook een razende honger. Ik deed tien in plaats van de gebruikelijke vijfentwintig heupoefeningen, ging vlug naar de badkamer en waggelde toen de keuken in. Ik leunde op mijn kruk, maar niet zo erg als na zo'n lange slaap te verwachten was geweest. Ik was van plan een sandwich te maken, misschien twee. Ik hoopte dat er plakjes bologna waren, maar eigenlijk zou alle vleeswaar die ik in de koelkast vond wel goed zijn. Als ik had gegeten, zou ik Ilse bellen om te zeggen dat ik veilig was aangekomen. Ik kon erop rekenen dat Ilse alle anderen die zich voor het welzijn van Edgar Freemantle interesseerden een mailtje zou sturen. Daarna zou ik de dosis pijnstillers van die avond nemen en de rest van mijn nieuwe omgeving verkennen. Ik was nog niet op de bovenverdieping geweest.

Bij het maken van mijn plannen had ik geen rekening gehouden met veranderingen in het uitzicht naar het westen.

De zon was weg, maar er lag nog een feloranje strook boven de rechte horizon van de Golf. Die strook werd op maar één plaats onderbroken, en wel door het silhouet van een groot schip. De vorm daarvan was zo eenvoudig als een schip dat door een eersteklasser is getekend. Een strak staande kabel van boeg tot (dacht ik) radiotoren maakte een driehoek van licht. Naar boven toe vervaagde het oranje licht tot een ademloos blauwgroen dat ik nooit eerder had gezien... en toch had ik een déjà vu-gevoel, alsof ik het misschien toch wel eens had gezien, in mijn dromen. Misschien zien we alle hemels zo in onze dromen en kunnen we, eenmaal wakker, geen namen aan die kleuren geven.

Boven, in het steeds dieper wordende zwart, stonden de eerste sterren.

Ik had geen honger meer en wilde Ilse ook niet meer bellen. Ik wilde alleen nog maar tekenen wat ik zag. Ik wist dat ik het niet allemaal op papier kon krijgen, maar dat kon me niet schelen; dat was juist het mooie. Het kon me geen moer schelen.

Mijn nieuwe werknemer (eventjes wist ik de naam weer niet, toen dacht ik The Weather Channel en dacht ik Jack: bewijs geleverd) had mijn plunjezak met tekenbenodigdheden in de tweede slaapkamer gezet. Ik wankelde naar de Florida-kamer, jonglerend met de kruk en de zak. Een merkwaardige bries tilde mijn haar even op. Het idee dat er tegelijk in St. Paul, op dezelfde tijd en in dezelfde wereld, zo'n bries stond met sneeuw erbij leek me absurd - sciencefiction.

Ik zette de plunjezak op de lange, ruwhouten tafel, dacht erover om het licht aan te doen maar deed dat niet. Ik zou tekenen tot ik mijn werk niet meer kon zien en er dan mee ophouden. Ik ging op mijn onhandige manier zitten, maakte de plunjezak open en haalde mijn schetsboek eruit, TOP-ART, stond erop. Gezien het niveau waarop mijn vaardigheden zich bevonden was dat een aanfluiting. Ik graaide dieper en haalde mijn doos met kleurpotloden eruit.

Ik tekende en kleurde snel, bijna zonder te kijken naar wat ik deed. Ik arceerde vanaf een willekeurige horizonlijn naar boven, bewoog mijn gele potlood wild heen en weer, ging soms zelfs over het schip heen (het zou de eerste tanker ter wereld zijn die aan geelzucht bezweek, dacht ik) en het kon me allemaal niet schelen. Toen ik vond dat de strook van de zonsondergang de juiste diepte had - het licht verdween nu snel - pakte ik het oranje potlood en arceerde ik nog wat meer, nu donkerder. Toen ging ik naar het schip terug, nog steeds zonder na te denken, en zette hoekige zwarte lijnen op het papier. Ik tekende wat ik zag.

Toen ik klaar was, was het bijna helemaal donker.

Links kletterden de drie palmen.

Beneden en voorbij mij - maar nu niet zo ver, want de vloed kwam weer opzetten - zuchtte de Golf van Mexico, alsof hij na een lange dag nog meer werk voor de boeg had.

Aan de hemel stonden nu duizenden sterren. Het werden er zienderogen meer.

Dit is hier altijd geweest, dacht ik, en toen herinnerde ik me iets wat Melinda altijd zei als ze op de radio een nummer hoorde dat ze heel mooi vond: Ik ging helemaal van hallo. Onder mijn primitieve tanker zette ik met kleine letters het woord HALLO. Voor zover ik me kan herinneren (en daar ben ik nu beter in) was het de eerste keer in mijn leven dat ik een tekening een naam gaf. En zo'n slechte naam was het niet, hè? Ondanks alle ellende die zou volgen vind ik het nog steeds de perfecte naam voor een tekening die gemaakt was door iemand die zijn best deed om niet verdrietig meer te zijn, iemand die zijn best deed om zich te herinneren hoe het was om gelukkig te zijn.

De tekening was af. Ik legde mijn potlood neer, en op dat moment sprak Groot Roze voor het eerst tegen me. Zijn stem was zachter dan de zucht van de ademhalende Golf, maar toch kon ik hem heel goed verstaan.

Ik heb op je gewacht, zei de stem.

 

6

 

Het was het jaar waarin ik tegen mezelf sprak en mezelf antwoord gaf. Soms gaven andere stemmen ook antwoord, maar die avond waren het alleen ik, mij en ikzelf.

'Houston, dit is Freemantle, hoort u mij, Houston?' Leunend tegen de koelkast. Denkend: Jezus, als dit een basisvoorraad is, moet ik er niet aan denken hoe het eruit zou zien als die jongen serieus was gaan inslaan - ik zou de Derde Wereldoorlog hiermee doorkomen.

'Eh, oké, Freemantle, we horen je.'

'Eh, we hebben bologna, Houston. Bologna positief, hoor je me?'

'Jazeker, Freemantle, we horen je luid en duidelijk. Wat is je mayonaisesituatie?'

Mayonaise was ook positief. Ik maakte twee bologna sandwiches met wit brood - waar ik vandaan kwam, werden kinderen grootgebracht met het idee dat mayonaise, bologna en wit brood de spijs der goden waren - en at ze aan de keukentafel. In de bijkeuken vond ik een stapel vlaaien, appel en bosbessen. Ik dacht erover mijn testament ten gunste van Jack Cantori te veranderen.

Bijna propvol voedsel ging ik naar de huiskamer terug, deed daar alle lampen aan en keek naar Hallo. Het was niet erg goed, maar wel interessant. De gekrabbelde gloed van de zonsondergang had plotseling iets vurigs, zoals de gloed van een oven. Het schip was niet het schip dat ik had gezien, maar het mijne was op een vreemde manier interessanter. Het was weinig meer dan een vogelverschrikkerschip, en de gele en oranje arceringen, die elkaar overlapten, hadden er ook een spookschip van gemaakt, alsof de zonsondergang er dwars doorheen scheen.

Ik zette hem rechtop op de tv, naast het bord met DE EIGENAAR VERZOEKT U EN UW GASTEN NIET BINNENSHUIS TE ROKEN. Ik keek nog even naar de tekening en had het gevoel dat hij iets op de voorgrond moest hebben - een kleinere boot misschien, om het schip aan de horizon in een perspectief te zetten - maar ik had geen zin meer om te tekenen. Trouwens, als ik er iets aan toevoegde, bedierf ik misschien het beetje charme dat het ding had. In plaats daarvan probeerde ik de telefoon. Als die nog niet werkte, kon ik Ilse met mijn mobieltje bellen, maar Jack had dat ook goed geregeld.

Ik dacht dat ik waarschijnlijk haar voicemail zou krijgen - studentes hebben het druk - maar ze nam meteen op. 'Papa?' Daar schrok ik zo van dat ik eerst geen woord kon uitbrengen. Ze zei het opnieuw. 'Pa?'

'Ja,' zei ik. 'Hoe wist je dat?'

'Ik heb nummerherkenning en ik zie dat je netnummer 941 is. Daar is dat Duma-eiland. Ik heb dat opgezocht.'

'Moderne technologie. Ik kan het niet bijhouden. Hoe gaat het, meid?'

'Prima. De vraag is: hoe gaat het met jóu?'

'Goed. Beter dan goed, eigenlijk.'

'Die jongen die je in dienst hebt genomen...'

'Dat is een goeie. Het bed is opgemaakt en de koelkast staat vol. Toen ik hier aankwam, heb ik meteen vijf uur geslapen.'

Er volgde een stilte, en toen ze weer sprak, klonk ze bezorgder dan ooit. 'Je hebt toch niet te veel van die pillen genomen, hè? Want Oxycontin schijnt nogal verslavend te zijn. Dat weet je zelf ook wel.'

'Nee, ik hou me aan de voorgeschreven dosering. Trouwens...' Ik zweeg.

'Wat is er, papa? Wat?' Zo te horen stond ze al op het punt een taxi te bellen en het vliegtuig te nemen.

'Ik bedenk net dat ik de Vicodin van vijf uur heb overgeslagen...' Ik keek op mijn horloge. 'En de Oxycontin van acht uur ook. Allemachtig.'

'Hoe erg is de pijn?'

'Die is met twee Tylenols weg te krijgen. In elk geval tot vannacht.'

'Het zal wel door het andere klimaat komen,' zei ze. 'En door het slapen.'

Die dingen zouden vast wel een rol spelen, maar volgens mij zat er meer achter. Misschien was het idioot, maar ik dacht dat het tékenen een rol had gespeeld. Eigenlijk wist ik dat wel zeker.

We praatten een tijdje, en beetje voor beetje verdween de  bezorgdheid uit haar stem. Er kwam droefheid voor in de plaats. Ze zal wel hebben begrepen dat het allemaal echt gebeurde, dat haar ouders niet gewoon op een ochtend na het wakker worden de draad weer zouden oppikken. Maar ze beloofde Pam te bellen en Melinda te mailen om hen te laten weten dat ik nog in het land der levenden was.

'Heb je daar geen e-mail, pa?'

'Ja, maar vanavond ben jij mijn e-mail, kindje.'

Ze lachte, snoof en lachte opnieuw. Ik dacht erover haar te vragen of ze huilde, maar bedacht me. Misschien beter van niet.

'Ilse? Ik ga nu ophangen, schat. Ik wil de dag van me af douchen.'

'Oké, maar...' Een korte stilte. Toen barstte ze uit: 'Ik vind het maar niks dat je in je eentje helemaal in Florida zit! Misschien val je wel op je reet onder de douche! Het is niet góéd!'

'Kindje, ik red me wel. Echt waar. Die jongen... Hij heet...' Wervelstormen, dacht ik. The Weather Channel. 'Hij heet Jim Cantori.' Maar dat was een kwestie van goede kerk, verkeerde bank. 'Jack, bedoel ik.'

'Dat is niet hetzelfde, en dat weet jij ook. Wil je dat ik kom?'

'Niet tenzij je wilt dat je moeder ons beiden scalpeert,' zei ik. 'Ik wil dat je blijft waar je bent en dat je gewoon doorgaat met je leven, schat. We houden contact.'

'Oké. Maar pas goed op jezelf. Geen domme dingen doen.'

'Geen domme dingen. Begrepen, Houston.' 'Hè?'

'Laat maar.'

'Ik wil het je nog steeds horen beloven, pa.'

Gedurende één afschuwelijk en buitengewoon griezelig ogenblik zag ik Ilse op elfjarige leeftijd, Ilse in een padvindersuniform, naar me opkijkend met de geschokte blik van Monica Goldstein. Voordat ik de woorden kon tegenhouden, hoorde ik mezelf zeggen: 'Ik beloof het. Grote eed. Moeders naam.'

Ze giechelde. 'Die heb ik nooit eerder gehoord.'

'Er is wel meer wat je niet van me weet. Ik ben een diepe.'

'Als jij het zegt.' Korte stilte. En toen: 'Ik hou van je.'

'Ik hou ook van jou.'

Ik legde de telefoon voorzichtig weer op de haak en bleef er een hele tijd naar kijken.

 

7

 

Ik ging niet douchen maar liep over het strand naar het water. Ik merkte algauw dat ik op zand niets aan mijn kruk had, ja dat ik er zelfs last van had, maar toen ik eenmaal om de hoek van het huis heen was, hoefde ik nog geen twintig stappen te zetten om bij het water te komen. Dat was gemakkelijk als ik het langzaam deed. Het opkomend tij was mild; de aanrollende golfjes waren maar een paar centimeter hoog. Het was moeilijk voorstelbaar dat dit water kon worden opgezweept tot de vernietigende razernij van een orkaan. Eigenlijk leek het onmogelijk. Later zou Wireman tegen me zeggen dat God ons altijd straft voor wat we ons niet kunnen voorstellen.

Dat was een van zijn betere gezegden.

Ik draaide me om, wilde naar het huis teruggaan, maar bleef toen staan. Er was nog net genoeg licht om een hoog tapijt van schelpen - een wal van schelpen - onder de naar voren stekende Florida-kamer te zien. Bij hoog tij, besefte ik, zou de voorste helft van mijn nieuwe huis bijna zoiets zijn als het voordek van een schip. Jack had gezegd dat ik het van tevoren zou merken als de Golf van Mexico het huis ging opeten, dat ik het zou horen kreunen. Waarschijnlijk had hij gelijk... maar ja, het is ook de bedoeling dat je op een bouwplaats uitgebreid wordt gewaarschuwd als zwaar materieel achteruit gaat rijden.

Ik strompelde naar mijn kruk terug, die tegen de zijkant van het huis stond, en liep over het korte plankenpad naar de deur. Ik dacht erover om te douchen, maar nam in plaats daarvan een bad. Daar stapte ik in op de zorgvuldige zijwaartse manier die Kathi Green me in mijn andere leven had geleerd, wij allebei in zwemkleding, mijn rechterbeen als een stuk vlees dat door een onbekwame slager onder handen was genomen. Nu lag het slagerswerk in het verleden; mijn lichaam deed zijn wonderen. De littekens zou ik altijd houden, maar zelfs die zouden verbleken. Altijd verbleken.

Toen ik me had afgedroogd en mijn tanden had gepoetst, strompelde ik naar de slaapkamer en keek naar het bed, waarvan alle sierkussens nu verwijderd waren.

'Houston,' zei ik, 'we hebben bed.'

'Begrepen, Freemantle,' antwoordde ik. 'Je gaat naar bed.'

Waarom ook niet? Van slapen zou niets komen, niet na al die uren middagslaap, maar ik kon in elk geval een tijdje gaan liggen. Mijn been voelde nog vrij goed aan, zelfs na mijn expeditie naar het water, maar er zat een knoop onder in mijn rug en ook eentje in mijn nek. Ik ging liggen. Nee, slapen zou niet gaan, maar ik deed toch de lamp uit om mijn ogen wat rust te geven. Ik zou daar blijven liggen tot mijn rug en nek beter aanvoelden, en dan zou ik een pocket uit mijn koffer halen en lezen.

Even gaan liggen, dat was...

Zo ver kwam ik, en toen was ik weer vertrokken. Er kwamen geen dromen.

 

8

 

Midden in de nacht kwam ik weer enigszins bij bewustzijn. Mijn rechterarm jeukte, mijn rechterhand tintelde en ik had geen idee waar ik was, alleen dat er onder me iets knarste en knarste en knarste. Eerst dacht ik dat het een machine was, maar daar was het te onregelmatig voor. En op de een of andere manier ook te organisch. Toen dacht ik aan tanden, maar niets had zulke grote tanden. Tenminste, niets in de wereld die wij kennen.

Ademhaling, dacht ik, en daar leek het inderdaad op, maar wat voor dier maakte zo'n enorm knarsend geluid bij het ademhalen? En allemachtig, ik werd gék van die jeuk, helemaal van mijn hand tot aan mijn elleboog. Ik wilde krabben, stak mijn linkerhand over mijn borst, en natuurlijk was er geen elleboog, geen onderarm, en krabde ik alleen maar over het laken.

Dat maakte me klaarwakker. Ik ging rechtop zitten. Hoewel het nog erg donker in de kamer was, viel er door het raam op het westen nog zoveel sterrenlicht naar binnen dat ik het voeteneind van het bed kon zien, waar een van mijn koffers op een bank lag. Nu wist ik het weer. Ik was op Duma Key, voor de westkust van Florida - de staat van de pasgehuwden en bijna-doden. Ik was in het huis dat ik al Groot Roze noemde, en dat knarsende geluid...

'Het zijn schelpen,' mompelde ik, en ik ging weer op mijn rug liggen. 'Schelpen onder het huis. Het is hoogtij.'

Ik hield meteen al van dat geluid: toen ik in het holst van de nacht wakker werd en het hoorde, toen ik niet wist waar ik was, wie ik was of welke lichaamsdelen er nog aan me vastzaten. Het was van mij.

Ik ging helemaal van hallo.