12 Een ander Florida

 

1

 

'Oké, Edgar, ik denk dat we bijna klaar zijn.'

Misschien zag ze iets op mijn gezicht, want Mary lachte. 'Was het zo erg?'

'Nee,' zei ik, en dat was het echt niet geweest, al had ik moeite gehad met haar vragen over mijn techniek. Het kwam erop neer dat ik naar dingen keek en dat ik de verf dan op het doek gooide. Dat was mijn techniek. En invloeden? Wat kon ik zeggen? Het licht. Het kwam altijd op het licht neer, zowel op de schilderijen waar ik graag naar keek als op de schilderijen die ik graag mocht maken. Wat het licht met het oppervlak van dingen deed, en wat het leek te suggereren over wat zich onder dat oppervlak bevond en naar buiten probeerde te komen. Maar dat klonk niet wetenschappelijk; ik vond zelf dat het dom klonk.

'Oké,' zei ze. 'Laatste onderwerp: hoeveel andere schilderijen zijn er nog?'

We zaten in Mary Ires penthouse op Davis Islands, een stijlvolle enclave in Tampa die er in mijn ogen uitzag als de art-deco hoofdstad van de wereld. De huiskamer was een enorme, bijna lege ruimte met een bank aan het ene en twee fauteuils aan het andere eind. Er waren geen boeken, maar er was ook geen tv. Aan de oostelijke muur, waar het eerste ochtendlicht naar binnen viel, hing een grote David Hockney. Mary en ik zaten op beide uiteinden van de bank. Ze had haar notitieblok op haar schoot. Er stond een asbak naast haar op de armleuning van de bank. Tussen ons in stond een grote zilverkleurige Wollensak-bandrecorder. Die moest wel vijftig jaar oud zijn, maar de spoelen draaiden geluidloos rond. Duitse techniek, schat.

Mary had zich niet opgemaakt, maar haar lippen waren bedekt met een doorzichtig goedje om ze te laten glanzen. Haar haar was opgestoken in een nonchalante, half uiteenvallende wrong die tegelijk elegant en dellerig leek. Ze rookte English Ovals en nam slokjes van wat zo te zien pure whisky was uit een Waterford-glas (ze bood mij iets te drinken aan en was blijkbaar teleurgesteld toen ik voor mineraalwater koos). Ze droeg een op maat gemaakte katoenen broek. Haar gezicht zag er oud, vermoeid en sexy uit. Misschien had ze haar beste tijd gehad toen Bonnie and Clyde een theatersucces was, maar haar ogen waren nog adembenemend mooi, ondanks de lijnen bij de hoeken, de barsten in de oogleden en de afwezigheid van make-up om ze te accentueren. Het waren Sophia Loren-ogen.

'Je hebt in de Selby tweeëntwintig dia's laten zien. Daar zaten negen potloodtekeningen bij. Heel interessant, maar klein. En elf schilderijen, waarvan drie dia's van Wireman kijkt naar het westen, twee close-ups en die ene met de groothoeklens. Hoeveel andere schilderijen zijn er nog? Hoeveel ga je volgende maand in de Scoto laten zien?'

'Nou,' zei ik, 'dat kan ik niet met zekerheid zeggen, want ik schilder elke dag, maar ik denk dat het er nu ongeveer... nog twintig zijn.'

'Twintig,' zei ze zacht en toonloos. 'Nog twintig meer.'

Iets in haar blik maakte dat ik me niet op mijn gemak voelde. Ik verschoof op de bank, en die kraakte. 'Ik denk dat het er precies eenentwintig zijn.' Natuurlijk telde ik een paar schilderijen niet mee. Vrienden met voordelen bijvoorbeeld. Het schilderij dat ik voor mezelf soms Candy Brown buiten adem noemde. En de tekening met het rode gewaad.

'Dus meer dan dertig in totaal.'

Ik maakte de rekensom in gedachten en verschoof nog wat op de bank. 'Ik geloof van wel.'

'En je hebt er geen idee van hoe bijzonder dat is. Dat zie ik aan je gezicht.' Ze stond op, gooide haar asbak leeg in een prullenbak achter de bank en ging toen met haar handen in de zakken van haar dure broek naar de Hockney staan kijken. Op het schilderij zag je een kubus van een huis en een blauw zwembad. Naast het zwembad lag een rijpe tiener in een zwart badpak. Ze was een en al borsten, lange gebruinde benen en donker haar. Ze had een zonnebril op en in elk glas schitterde een klein zonnetje.

'Is dat een origineel?' vroeg ik.

'Jazeker,' zei ze zonder zich om te draaien. 'Het meisje in het badpak is ook origineel. Mary Ire, circa 1962. Gidget in Tampa.' Ze draaide zich naar me om en keek me fel aan. 'Zet die bandrecorder uit. Het interview is voorbij.'

Ik zette hem uit.

'Ik wil dat je naar me luistert. Wil je dat?'

'Natuurlijk.'

'Er zijn kunstenaars die maandenlang zwoegen op één schilderij dat nog niet half zo goed is als jouw werk. Natuurlijk hebben velen hun ochtenden nodig om de uitspattingen van de vorige avond te boven te komen. Maar jij... jij produceert die dingen als iemand die aan de lopende band staat. Als een tijdschriftillustrator of een... Ik weet het niet... een striptekenaar!'

'Waar ik vandaan kom, was het de bedoeling dat mensen hard werkten. Dat is alles, denk ik. Toen ik mijn eigen bedrijf had, maakte ik veel langere dagen, want de veeleisendste baas die je kunt hebben ben je zelf.'

Ze knikte. 'Dat geldt niet voor iedereen, maar als het geldt, is het waar. Ik weet dat.'

'Ik heb dat... je weet wel, dat arbeidsethos... gewoon overgebracht op wat ik nu doe. En dat is goed. Het is zelfs beter dan goed. Ik zet de radio aan... het is net of ik in trance raak... en dan schilder ik...' Ik kreeg een kleur. 'Ik wil niet het wereldsnelheidsrecord verbeteren of zoiets...'

'Dat wéét ik,' zei ze. 'Vertel eens. Zet je de vlakken op?'

'De vlakken opzetten? Wat bedoel je?'

'Laat maar. Hoe heb je in Wireman kijkt naar het westen, dat trouwens verbijsterend is, met die hérsenen, de gelaatstrekken aangebracht?'

'Ik had wat foto's gemaakt,' zei ik.

'Ongetwijfeld, schat, maar toen je eraan toe was het portret te schilderen, hoe bracht je toen de trekken aan?'

'Ik... nou, ik...'

'Gebruikte je de regel van het derde oog?'

'Regel van het derde oog? Daar heb ik nooit van gehoord.'

Ze lachte me vriendelijk toe. 'Om de juiste ruimte tussen de ogen te krijgen verbeelden schilders zich vaak een derde oog tussen de twee echte. Soms schetsen ze dat oog zelfs. En de mond? Heb je die met behulp van de oren in het midden gekregen?'

'Nee... Dat wil zeggen, ik wist niet dat je geacht werd dat te doen.' Nu had ik het gevoel dat ik over mijn hele lichaam een kleur kreeg.

'Rustig maar,' zei ze. 'Ik wil helemaal niet voorstellen dat je allemaal regels gaat leren nadat je ze zo spectaculair hebt geschonden. Alleen...' Ze schudde haar hoofd. 'Dertig schilderijen sinds november? Nee, het is nog minder tijd, want je bent niet meteen gaan schilderen.'

'Natuurlijk niet. Ik moest eerst teken- en schilderspullen kopen,' zei ik, en Mary. kreeg een lachstuip die ze wegspoelde met een slokje whisky.

'Als je bijna doodgeplet bent en daardoor dertig schilderijen in drie maanden kunt maken,' zei ze toen ze weer kon praten, 'ga ik misschien ook maar eens op zoek naar een kraan.'

'Dat zou je niet willen,' zei ik. 'Geloof me.' Ik stond op, ging naar het raam en keek neer op Adalia Street. 'Je woont hier niet gek.'

Ze kwam naast me staan en we keken samen naar buiten. Het terras recht aan de overkant en de zeven verdiepingen daarboven zagen eruit alsof ze in hun geheel uit New Orleans waren overgevlogen. Of uit Parijs. Er liep een vrouw over het trottoir die blijkbaar een stokbrood at. De zoom van haar rode rok bewoog heen en weer. Ergens speelde iemand een gitaarblues van twaalf maten, en elke toon was duidelijk te horen. 'Vertel me eens, Edgar. Als je zo naar buiten kijkt, interesseer je je dan voor de dingen die je ziet als kunstenaar of als de bouwer die je vroeger was?'

'Allebei,' zei ik.

Ze lachte. 'Dat is redelijk. Davis Islands is volkomen kunstmatig. Het is het geesteskind van een zekere Dave Davis. Hij was Jay Gatsby, maar dan in de stijl van Florida. Heb je van hem gehoord?'

Ik schudde mijn hoofd.

'Dat bewijst weer eens hoe vergankelijk roem kan zijn. In de jaren twintig was Davis hier aan de zonnekust een soort god.'

Ze wees met haar arm naar de wirwar van straten beneden; de grote armbanden aan haar magere pols rinkelden; ergens niet te ver weg sloeg een kerkklok twee uur.

'Hij heeft dit alles opgetrokken uit moerasland aan de monding van de Hillsborough. Hij haalde het gemeentebestuur van Tampa over om het ziekenhuis en het radiostation hierheen te verplaatsen, in een tijd waarin radio nog belangrijker was dan gezondheidszorg. Hij bouwde vreemde en prachtige appartementencomplexen in een tijd waarin het hele idee van een appartementencomplex nog onbekend was. Hij zette hotels en dure nachtclubs neer. Hij smeet met poen, trouwde met een winnares van een missverkiezing, scheidde van haar, trouwde opnieuw met haar. Hij was miljoenen waard in de tijd dat een miljoen dollar zoveel waard was als twaalf miljoen dollar nu. En een van zijn beste vrienden woonde een eindje verder langs de kust, op Duma Key. John Eastlake. Komt die naam je bekend voor?'

'Natuurlijk. Ik heb zijn dochter leren kennen. Mijn vriend Wireman zorgt voor haar.'

Mary stak een nieuwe sigaret op. 'Nou, Dave en John waren allebei schatrijk - Dave door zijn grond- en huizenspeculaties, John met zijn fabrieken - maar Davis was een pauw en Eastlake meer een doodgewoon zangvogeltje. Daar mocht hij blij om zijn, want je weet wat er met pauwen gebeurt, hè?'

'Hun staartveren worden afgeknipt?'

Ze nam een trek van haar nieuwste sigaret, nam hem toen tussen haar vingers en wees ermee naar mij terwijl ze rook uit haar neusgaten blies. 'Heel juist, meneer. In 1925 trof de grondcrisis de staat Florida als een baksteen die op een zeepbel valt. Dave Davis had zo ongeveer zijn hele vermogen geïnvesteerd in wat je hier om je heen ziet.' Ze wees naar de in een zigzagpatroon lopende straten en roze gebouwen. 'In 1926 had Davis op grond van zijn succesvolle ondernemingen vier miljoen dollar aan vorderingen. Hij incasseerde ongeveer dertigduizend.'

Het was alweer een tijdje geleden dat ik op de nek van de tijger had gereden - zo noemde mijn vader het nemen van zoveel financiële risico's dat je met je crediteuren moet jongleren en een creatieve boekhouding moet voeren - en ik was nooit zo ver op die nek gekomen, zelfs niet in de desperate begintijd van de Freemantle Company. Ik had medelijden met Dave Davis, al moest hij allang dood zijn.

'Hoeveel van zijn eigen schulden kon hij aflossen? Iets?'

'In het begin wel. In andere delen van het land waren het toen geweldige jaren.'

'Je weet hier veel van.'

'De kunst van de zonnekust is mijn passie, Edgar. De geschiedenis van de zonnekust is mijn hobby.'

'Aha. Dus Davis overleefde de grondcrisis.'

'Een tijdje. Ik denk dat hij zijn aandelen op de haussemarkt verkocht om zijn eerste verliezen te dekken. En hij werd geholpen door vrienden.'

'Eastlake?'

'John Eastlake steunde hem door dik en dun, en dan heb ik het er nog niet over dat hij van tijd tot tijd misschien illegale drank voor Dave heeft opgeslagen op Duma Key.'

'Deed hij dat?' vroeg ik.

'Misschién, zei ik. Dat was een andere tijd en een ander Florida. Als je hier een tijdje woont, hoor je allerlei kleurrijke dranksmokkelverhalen uit de tijd van de drooglegging. Drank of geen drank, zonder John Eastlake zou Davis in het voorjaar van 1926 helemaal blut zijn geweest. In tegenstelling tot Davis en Davis' andere vrienden was John geen playboy en kwam hij niet in nachtclubs en bordelen, maar hij was weduwnaar sinds 1923 en ik denk dat die ouwe Dave zijn vriend van tijd tot tijd aan een vrouwtje hielp als hij zich eenzaam voelde. Maar in de zomer van 1926 waren Daves schulden gewoon te hoog opgelopen. Zelfs zijn oude vrienden konden hem niet redden.'

'En dus was hij in het holst van de nacht opeens verdwenen.'

'Ja, hij verdween, maar niet bij het licht van de maan. Dat was Daves stijl niet. In oktober 1926, nog geen maand nadat orkaan Esther zijn levenswerk had verwoest, zeilde hij naar Europa met een lijfwacht en zijn nieuwe vriendinnetje, toevallig een van de bathing beauties van Mack Sennett. Het vriendinnetje en de lijfwacht kwamen in Parijs aan, maar Dave Davis niet. Hij verdween op zee zonder een spoor achter te laten.'

'Vertel je me nu een waargebeurd verhaal?'

Ze stak haar rechterhand op voor het padvinderssaluut - een beeld dat enigszins werd verstoord door de sigaret die tussen haar vingers smeulde. 'Erewoord. In november 1926 is daar een herdenkingsdienst gehouden.' Ze wees naar de plaats waar de Golf tussen twee knalroze art-deco gebouwen twinkelde. 'Er waren minstens vierhonderd mensen, voor het merendeel, heb ik gehoord, het soort vrouwen dat van struisvogelveren hield. Een van de sprekers was John Eastlake. Hij gooide een krans van tropische bloemen in het water.'

Ze zuchtte en ik ving een zweem van haar adem op. Ik twijfelde er niet aan dat deze dame goed tegen drank bestand was; ik twijfelde er ook niet aan dat ze hard op weg was beneveld of ronduit dronken te worden.

'Eastlake was ongetwijfeld bedroefd om de dood van zijn vriend,' zei ze, 'maar ik wed dat hij zelf blij was omdat hij Esther had overleefd. Ik wed dat ze daar allemaal blij om waren. Hij kon niet weten dat hij nog geen halfjaar later opnieuw kransen in het water zou gooien. Niet één dochter verdwenen, maar twee. Drie, denk ik, als je de oudste meerekent. Die is weggelopen naar Atlanta. Met een voorman van een van pappies fabrieken, als ik me niet vergis. Al is dat lang niet hetzelfde als twee kinderen in de Golf verliezen. God, wat moet dat erg geweest zijn.'

'ze zijn weg,' zei ik. Ik dacht aan de krantenkop die Wireman had geciteerd.

Ze keek me scherp aan. 'Dus je hebt zelf ook research gedaan.'

'Ik niet, maar Wireman. Hij was nieuwsgierig naar de vrouw voor wie hij werkte. Ik geloof niet dat hij van de connectie met die Dave Davis weet.'

Ze keek peinzend. 'Ik vraag me af hoeveel Elizabeth zich zelf herinnert.'

'Momenteel herinnert ze zich niet eens haar eigen naam,' zei ik.

Mary keek me nog eens aan. Toen ging ze bij het raam vandaan, pakte haar asbak op en drukte haar sigaret uit. 'Alzheimer? Ik heb geruchten gehoord.' 'Ja.'

'Ik vind het verdomd jammer om dat te horen. Zij heeft mij de sensationeelste details van het Dave Davis-verhaal verteld, moet je weten. In betere tijden kwam ik haar steeds weer tegen in kunstkringen. En ik heb de meeste kunstenaars geïnterviewd die in Salmon Point verbleven. Alleen noem jij het anders, hè?'

'Groot Roze.'

Ze glimlachte. 'Ik wist dat het iets leuks was.'

'Hoeveel kunstenaars hebben daar verbleven?'

'Een heleboel. Ze kwamen lezingen geven in Sarasota of Venice, en misschien kwamen ze hier ook een tijdje schilderen - al deden de meesten die in Salmon Point waren dat maar heel weinig. Voor de meeste gasten van Elizabeth was de tijd die ze op Duma Key doorbrachten weinig meer dan een gratis vakantie.'

'Ze liet ze gratis in het huis verblijven?'

'O ja,' zei ze met een nogal ironisch glimlachje. 'De kunstcommissie van Sarasota betaalde voor hun lezingen, en meestal zorgde Elizabeth voor hun onderdak: Groot Roze, voorheen Salmon Point. Maar jij krijgt het niet gratis, hè? Misschien de volgende keer. Vooral nu je daar echt wérkt. Ik zou zo vijf kunstenaars kunnen noemen die in je huis hebben verbleven zonder zelfs maar een penseel nat te maken.' Ze liep naar de bank, pakte haar glas op en nam een slokje. Nee - een slok.

'Elizabeth heeft een Dali-schets die in Groot Roze is gemaakt,' zei ik. 'Die heb ik met mijn eigen ogen gezien.'

Mary's ogen straalden. 'O ja. Dali. Dali vond het daar geweldig, maar zelfs hij ging gauw weg... al heeft die rotzak mij eerst nog in mijn billen geknepen. Weet je wat Elizabeth tegen me zei toen hij weg was?'

Ik schudde mijn hoofd. Natuurlijk wist ik het niet, maar ik wilde het horen.

'Hij zei dat het "te rijk" was. Zegt dat je iets, Edgar?'

Ik glimlachte. 'Waarom denk je dat Elizabeth dat huis aan kunstenaars ter beschikking stelde? Heeft ze altijd de kunst gesteund?'

Ze keek verrast. 'Heeft je vriend je dat niet verteld? Misschien weet hij het niet. Volgens de plaatselijke verhalen is Elizabeth zelf ooit een tamelijk vermaarde kunstenares geweest.'

'Wat bedoel je, volgens de plaatselijke verhalen?'

'Er gaat een verhaal - misschien is het niet meer dan een mythe - dat ze een wonderkind is geweest. Dat ze prachtig schilderde toen ze nog jong was en daar toen ineens mee ophield.'

'Heb je het haar ooit gevraagd?'

'Natuurlijk, suffie. Dat is mijn werk: mensen dingen vragen.' Ze stond nu een beetje wankelend op haar benen en die Sophia Loren-ogen waren duidelijk bloeddoorlopen.

'Wat zei ze?'

'Dat er niets van waar was. Ze zei: "Degenen die het kunnen, doen het. En diegenen die het niet kunnen, steunen degenen die het kunnen. Zoals wij, Mary.'"

'Klinkt goed,' zei ik.

'Ja, dat vond ik ook,' zei Mary, en ze nam weer een slokje uit haar Waterford-glas. 'Al had ik wel het probleem dat ik het niet geloofde.'

'Waarom niet?'

'Dat weet ik niet. Ik geloofde het gewoon niet. Ik had een oude vriendin, Aggie Winterborn, die een column in de Tampa Tribune had waarin ze advies gaf aan mensen met liefdesproblemen, en ik vertelde het verhaal een keer aan haar. Dat was ongeveer in de tijd dat Dali hier aan de zonnekust was, ongeveer in 1980. We zaten ergens in een bar - in die tijd zaten we altijd ergens in een bar - en hadden het erover hoe legenden tot stand kwamen. Om een voorbeeld te geven vertelde ik dat Elizabeth in haar jeugd een soort Rembrandt scheen te zijn geweest, en Aggie - allang dood, ze ruste in vrede - zei dat ze niet dacht dat het een legende was. Ze dacht dat het de waarheid was, of een versie daarvan. Ze zei dat ze er in een krant iets over had gelezen.'

'Ben je dat ooit nagegaan?' vroeg ik.

Allicht. Ik schrijf niet alles wat ik weet...' Ze knipoogde naar me.'... maar ik mag wel graag alles wéten.'

'Wat heb je ontdekt?'

'Niets. Niet in de Tribune en ook niet in de kranten uit Sarasota of Venice. Dus misschien was het maar een verhaal. Ach, misschien waren al die verhalen over haar vader die whisky van Dave Davis opsloeg op Duma Key ook helemaal niet waar. Maar... ik zou mijn geld op Aggie Winterborns geheugen hebben gezet. En Elizabeth keek nogal vreemd toen ik haar ernaar vroeg.'

'Hoe keek ze dan?'

'Met een dat-vertel-ik-jou-niet-blik. Maar het is allemaal lang geleden, een eeuwigheid geleden, en je kunt haar er nu niet naar vragen, hè? Niet als ze er zo slecht aan toe is als jij zegt.'

'Nee, maar misschien komt ze terug. Dat zou niet de eerste keer zijn, zegt Wireman.'

'Laten we het hopen,' zei Mary. 'Ze is een zeldzaamheid, weet je. Hier in Florida wemelt het van de oude mensen - ze noemen het niet voor niets de wachtkamer van God - maar bijna niemand van hen is hier opgegroeid. De zonnekust die Elizabeth zich herinnert - herinnerde - was een heel ander Florida. Niet de drukte en massaliteit van tegenwoordig, met overdekte stadions en snelwegen in alle richtingen, en ook niet het Florida uit mijn jeugd. Ik ben opgegroeid in het Florida van John D. MacDonald, toen mensen in Sarasota hun buren nog kenden en het Tamiami Trail een honkytonkcafé was. Als mensen in die tijd van de kerk naar huis kwamen, zagen ze soms alligators in hun zwembad of lynxen die in hun vuilnis wroetten.'

Ze was nu érg dronken, besefte ik... maar dat maakte haar niet minder interessant.

'Het Florida waarin Elizabeth en haar zussen opgroeiden, was wat er was overgebleven toen de indianen weg waren, maar voordat de blanke man zijn greep op het land volledig had geconsjo... geconsolideerd. Jouw eilandje zag er toen heel anders uit. Ik heb er foto's van gezien. Landinwaarts groeiden er koolpalmen die met wurgficus waren overwoekerd, en gumbo limbo en dennen. Op de weinige plaatsen waar het vochtig was, had je cherokeebonen en inktbessen laag boven de grond, maar niets van die jungletroep die daar nu groeit. Alleen de stranden zijn hetzelfde gebleven, en de zeehaver natuurlijk... als de zoom van een rok. Aan het noordelijk eind had je de ophaalbrug, maar er stond niet meer dan één huis.'

'Hoe is die jungle ontstaan?' vroeg ik. 'Heb je daar enig idee van? Driekwart van het eiland is ermee overwoekerd.'

Misschien had ze me niet gehoord. 'Alleen dat ene huis,' herhaalde ze. 'Het stond daar op het hogere terrein naar het zuiden toe en het zag eruit als zo'n oude villa in Charleston of Mobile. Zuilen en een oprijlaan van gravel. Je had een schitterend uitzicht op de Golf in het westen en de kust van Florida in het oosten. Niet dat er veel te zien was; alleen Venice. Het dorp Venice. Een slaperig dorpie.' Ze hoorde hoe ze klonk en beheerste zich. 'Sorry, Edgar. Alsjeblieft. Ik doe dit niet elke dag. Eigenlijk moet je mijn- mijn opwinding... als een compliment opvatten.' Ja.

'Twintig jaar geleden zou ik hebben geprobeerd je in bed te krijgen in plaats van me lam te zuipen. Tien jaar geleden misschien ook nog. Nu kan ik alleen maar hopen dat ik je niet voorgoed heb afgeschrikt.'

'Reken daar maar niet op.'

Ze lachte; een dorre en tegelijk opgewekte lach. 'Dan hoop ik dat je gauw terugkomt. Ik maak heel goeie gumbosoep. Maar nu...'

Ze sloeg haar arm om me heen en leidde me naar de deur. Haar lichaam was mager en verhit en keihard onder haar kleren. Ze was alles behalve vast ter been. 'Nu is het tijd dat je weggaat en mij mijn middagslaapje laat doen. Dat heb ik nodig, hoe erg ik het ook vind om dat te zeggen.'

Ik liep de hal in en draaide me toen om. 'Mary, heb je Elizabeth ooit over de dood van haar zusjes, de tweeling, horen praten? Ze moet toen vier of vijf zijn geweest. Oud genoeg om zich zo'n traumatische gebeurtenis te herinneren.'

'Nooit,' zei Mary. 'Niet één keer.'

 

2

 

Er stonden een stuk of tien stoelen buiten de deuren van de hal, en op dat moment, kwart over twee in de middag, was daar een smalle maar comfortabele strook schaduw. Een stuk of zes oude mensen zaten naar het verkeer op Adalia Street te kijken. Jack zat er ook, maar hij keek niet naar het verkeer en ook niet naar de dames die voorbijkwamen. Hij zat achterover gekanteld tegen de roze muur en las Mortuariumwetenschappen voor dummies. Zodra hij me zag, legde hij iets tussen de bladzijden en stond hij op.

'Goeie keus voor Florida,' zei ik, knikkend naar het boek met de bekende nerd met grote ogen op het omslag.

'Ik moet ooit een beroep kiezen,' zei hij, 'en in jouw leven zit de laatste tijd zoveel vaart dat ik deze baan vast niet lang meer heb.'

'Jaag me niet op,' zei ik. Ik voelde in mijn zak om er zeker van te zijn dat ik mijn buisje aspirine bij me had. Ik had het.

'Nou,' zei Jack, 'dat ga ik nou juist wel doen.'

'Moet je ergens heen?' vroeg ik. Ik strompelde naast hem over het betonnen trottoir, het zonlicht in. Het was erg warm. Aan de westkust van Florida hebben ze wel lente, maar die stopt daar alleen voor een kop koffie om vervolgens door te gaan naar het noorden en daar het zware werk te doen.

'Nee, maar jij hebt om vier uur een afspraak met dokter Hadlock in Sarasota. Ik denk dat we dat net halen, als het verkeer een beetje meezit.'

Ik legde mijn hand op zijn schouder om hem tegen te houden.

'De arts van Elizabeth? Waar heb je het over?'

'Een algeheel onderzoek. Ze zeggen dat je dat steeds hebt uitgesteld, baas.'

'Dit is Wiremans werk,' mompelde ik, en ik streek met mijn hand door mijn haar. 'Wireman de dokterhater. Hier is het laatste woord nog niet over gezegd. Jij bent mijn getuige, Jack: hier is...'

'Nee, niet Wireman, maar hij zei dat je dat zou zeggen,' zei Jack. Hij trok me weer verder. 'Kom op, als we niet opschieten, komen we in de avondspits terecht.'

'Wie? Als Wireman die afspraak niet heeft gemaakt, wie dan wel?'

'Je andere vriend. Die grote zwarte kerel. Man, ik mocht hem graag. Hij was cool.'

We waren bij de Malibu aangekomen en Jack maakte de passagiersdeur voor me open, maar ik stond nog even met stomheid geslagen naar hem te kijken. 'Kamen?'

'Ja. Dokter Hadlock en hij raakten op de receptie na je lezing met elkaar aan de praat, en Kamen zei dat hij zich zorgen maakte omdat je had beloofd dat je je zou laten onderzoeken en dat nog niet had gedaan. Dokter Hadlock bood aan het te doen.'

'Bood aan,' zei ik.

Jack knikte, glimlachend in de felle Florida-zon. Onmogelijk jong en met een kanariegeel exemplaar van Mortuariumwetenschappen voor dummies onder zijn arm. 'Hadlock zei tegen Kamen dat zo'n belangrijk pas ontdekt talent niets mocht overkomen. En voor de goede orde: ik ben het met hem eens.'

'Hartelijk stank, Jack.'

Hij lachte. 'Je bent gaaf, Edgar.'

'Mag ik aannemen dat ik ook cool ben?'

'Ja hoor, doe maar. Stap in. Laten we over de brug gaan zolang het nog kan.'

 

3

 

We kwamen precies op tijd bij dokter Hadlocks praktijk aan Beneva Road aan. Freemantles Theorie over Wachtkamers houdt in dat je dertig minuten bij de tijd van je afspraak moet optellen om de tijd te verkrijgen waarop je daadwerkelijk door de dokter wordt ontvangen, maar in dit geval werd ik aangenaam verrast. De receptioniste riep mijn naam al om tien over vier en bracht me naar een gezellige onderzoekskamer, met links van me een poster waarop een hart in vet verdronk en rechts van mij een long die zo te zien op de barbecue had gelegen. De oogkaart recht voor me was een opluchting, al bracht ik er na de zesde regel niet veel van terecht.

Een zuster kwam binnen, stak een thermometer onder mijn tong, nam mijn pols, deed een bloeddrukmanchet om mijn arm, pompte hem op, keek naar de uitslag. Toen ik haar vroeg hoe goed ik het deed, glimlachte ze vrijblijvend en zei: 'U bent geslaagd.' Toen prikte ze bloed. Daarna ging ik met een plastic bekertje naar het toilet, en terwijl ik mijn rits losmaakte, zond ik bittere gevoelens richting Kamen. Een eenarmige man kan een urinemonster produceren, maar de kans op ongelukjes is sterk vergroot.

Toen ik in de onderzoekskamer terugkwam, was de zuster weg. Ze had een map met mijn naam achtergelaten. Naast de map lag een rode pen. Mijn stompje trilde. Zonder na te denken bij wat ik deed nam ik de pen en stopte hem in mijn broekzak. Er zat een blauwe Bic-balpen aan mijn borstzakje geklemd. Ik haalde hem tevoorschijn en legde hem op de plaats waar de rode pen had gelegen.

En wat ga je zeggen als ze terugkomt? vroeg ik me af. Dat de pennenfee is geweest en ze heeft omgeruild?

Voordat ik die vraag kon beantwoorden - of me kon afvragen waarom ik die rode pen had gestolen - kwam Gene Hadlock binnen en stak zijn hand uit. Zijn linkerhand... die in mijn geval de juiste was. Ik merkte dat ik hem veel sympathieker vond nu hij gescheiden was van Principe, de neuroloog met het sikje. Hij was een jaar of zestig, een beetje aan de dikke kant, met een witte snor van de tandenborstelsoort en een prettige houding bij het onderzoek. Hij liet me al mijn kleren uittrekken, behalve mijn onderbroek, en onderwierp mijn rechterbeen en -zij aan een uitgebreid onderzoek. Hij porde me op verscheidene plaatsen en vroeg hoeveel pijn het deed. Hij vroeg me welke pijnstillers ik nam en keek verbaasd toen ik zei dat ik me met aspirine kon redden.

'Ik ga uw stomp onderzoeken,' zei hij. 'Is dat goed?'

'Ja. Als u maar voorzichtig bent.'

'Ik zal mijn best doen.'

Ik zat met mijn linkerhand op mijn blote linkerdij en keek naar de oogkaart, terwijl hij met zijn ene hand mijn schouder vastpakte en met zijn andere hand mijn stomp omvatte. De zevende rij van de kaart leek op AGODSED. A god sed. Een god zei wat? vroeg ik me af.

Ergens in de verte voelde ik een zwakke druk. 'Pijn?'

'Nee.'

'Goed. Nee, nu niet omlaag kijken. Kijkt u recht voor u uit. Voelt u mijn hand?'

'Ja. Vaag. Ik voel druk.' Maar geen trilling. Waarom ook? De arm die er niet meer was, had de pen willen hebben, en de pen zat in mijn zak, dus nu sliep de arm weer.

'En dit, Edgar? Mag ik Edgar zeggen?'

'Mij best. Hetzelfde. Ik voel druk. Vaag.'

'Nu mag je kijken.'

Ik keek. Zijn ene hand lag nog op mijn schouder, maar zijn andere hand hield hij langs zijn zij. Ver bij de stomp vandaan. 'Oeps.'

'Helemaal niet. Fantoomgevoelens in de stomp van een ledemaat zijn normaal. Het verbaast me alleen dat je zo snel geneest. En dat je zo weinig pijn hebt. Ik kneep in het begin verrekte hard. Dit is allemaal in orde.' Hij nam de stomp weer in zijn hand en duwde omhoog. 'Doet dit pijn?'

Dat deed het; een doffe, diepe fonkeling, vaag heet. 'Een beetje,' zei ik.

'Als het geen pijn deed, zou ik me zorgen maken.' Hij Het me los. 'Wil je weer naar de oogkaart kijken?'

Ik deed wat hij vroeg en zag dat die belangrijke zevende regel agocseo was. Dat leek logischer omdat er geen enkele logica in zat.

'Met hoeveel vingers raak ik je aan, Edgar?'

'Weet ik niet.' Het voelde helemaal niet aan alsof hij me aanraakte.

'En nu?'

'Ik weet het niet.'

'En nu?'

'Drie.' Hij was bijna bij mijn sleutelbeen. En ik had het idee - idioot maar heel krachtig - dat ik zijn vingers overal op de stomp zou kunnen voelen als ik een van mijn razende schilderbuien had.

Dan zou ik zelfs zijn vingers in de lucht onder de stomp kunnen voelen. En ik denk dat hij dan ook mij zou kunnen voelen... waarna de brave dokter zonder enige twijfel gillend de kamer uit zou zijn gerend.

Hij ging verder, eerst naar mijn been, toen naar mijn hoofd. Hij luisterde naar mijn hart, keek in mijn ogen en deed een heleboel andere doktersdingen. Toen hij de meeste mogelijkheden had uitgeput, zei hij dat ik me moest aankleden en aan het eind van de gang op hem moest wachten.

Dat bleek een aangenaam rommelig kantoortje te zijn. Hadlock ging achter het bureau zitten en leunde in zijn stoel achterover. Aan een van de muren hingen foto's. Op sommige stond het gezin van de dokter, nam ik aan, maar er waren ook foto's waarop hij de hand schudde van George Bush de Eerste en Maury Povich (intellectueel eikaars gelijken, als je het mij vraagt). Verder was er een foto van hem met een verbazingwekkend energieke en aantrekkelijke Elizabeth Eastlake. Ze hadden tennisrackets en ik herkende de baan. Het was die van El Palacio.

'Ik neem aan dat je graag naar Duma terug wilt om die heup wat rust te geven,' zei Hadlock. 'Hij moet om deze tijd van de dag flink pijn doen, en bij vochtig weer is hij vast net zo erg als alle drie de heksen uit Macbeth. Als je een recept voor Percocet of Vicodin wilt...'

'Nee, ik red me wel met aspirine,' zei ik. Ik had er moeite voor moeten doen om van het zware spul af te komen en ik ging daar echt niet meer mee beginnen, pijn of geen pijn.

'Je herstelt opmerkelijk goed,' zei Hadlock. 'Ik hoef je waarschijnlijk niet te vertellen dat je blij mag zijn dat je de rest van je leven niet in een rolstoel zit, met als enige manier van besturen een rietje in je mond.'

'Ik mag al blij zijn dat ik nog leef,' zei ik. 'Mag ik aannemen dat je niets ernstigs hebt gevonden?'

'We moeten het bloed- en urineonderzoek afwachten, maar verder zou ik zeggen dat je helemaal gezond bent. Ik wil best röntgenfoto's van je rechterkant en je hoofd laten maken, als je symptomen hebt die je dwarszitten, maar...'

'Die heb ik niet.' Ik had wel symptomen, en die zaten me dwars, maar ik dacht niet dat röntgenfoto's iets over de oorzaak konden vertellen. Of oorzaken.

Hij knikte. 'Ik heb je stomp zo zorgvuldig onderzocht omdat je geen prothese draagt. Ik dacht dat hij misschien erg gevoelig was. Of dat er tekenen van infectie zouden zijn. Maar alles ziet er goed uit.'

'Ik denk dat ik er gewoon nog niet klaar voor ben.'

'Dat is goed. Meer dan goed. Gezien het werk dat je doet, zou ik moeten zeggen dat in dit geval geldt: "Als het niet kapot is, moet je het niet repareren." Je schilderijen... opmerkelijk. Ik kan bijna niet wachten tot ik ze in de Scoto zie hangen. Ik breng mijn vrouw mee. Ze is erg opgewonden.'

'Dat is geweldig,' zei ik. 'Dank je.' Dat klonk zwak, in elk geval in mijn eigen oren, maar ik wist nog steeds niet hoe ik op zulke complimenten moest reageren.

'Het is triest en ironisch dat je als betalende huurder in Salmon Point zit,' zei Hadlock. 'Jarenlang - dat weet je misschien al - heeft Elizabeth dat huis uitsluitend aan kunstenaars ter beschikking gesteld. Toen werd ze ziek en vond ze het goed dat het gewoon werd verhuurd, al stond ze er wel op dat het dan altijd voor minstens drie maanden achtereen gebeurde. Ze wilde niet dat daar voorjaarsgasten gingen feestvieren. Niet in het huis waar Salvador Dali en James Bama ooit hun beroemde hoofden te ruste hadden gelegd.'

'Dat kan ik haar niet kwalijk nemen. Het is een bijzonder huis.'

'Ja, en toch hebben maar weinig van de beroemde kunstenaars die daar zijn geweest iets bijzonders gemaakt. En dan komt de tweede "gewone" huurder - een aannemer uit Minneapolis die van een ongeluk herstelt, en... nou. Het moet wel erg prettig zijn voor Elizabeth.'

'Van dik hout zaagt men planken, zoals we in de bouw zeggen, dokter.'

'Gene,' zei hij. 'En de mensen die bij je lezing waren, waren het met me eens. Je was geweldig. Ik wou alleen dat Elizabeth erbij had kunnen zijn. Wat zou ze hebben gestraald.'

'Misschien kan ze naar de opening komen.'

Heel langzaam schudde Gene Hadlock zijn hoofd. 'Dat lijkt me stug. Ze heeft zich met hand en tand tegen de alzheimer verzet, maar er komt een moment waarop je gewoon niet meer van die ziekte kunt winnen. Niet omdat de patiënt zwak is, maar omdat het een fysieke conditie is, zoals ms. Of kanker. Als de symptomen zich eenmaal manifesteren, meestal in de vorm van verlies van het kortetermijngeheugen, begint er een klok te lopen. Ik denk dat Elizabeths tijd om is, en ik vind dat heel erg. Het is voor mij duidelijk, zoals het waarschijnlijk voor iedereen bij de lezing duidelijk was, dat al die drukte je geen prettig gevoel gaf...'

'Zeg dat wel.'

'... maar als zij erbij was geweest, zou ze er namens jou van hebben genoten. Ik ken haar het grootste deel van mijn leven, en ik kan je vertellen dat ze de leiding over alles zou hebben genomen, inclusief het ophangen van elk schilderij in de galerie.'

'Ik wou dat ik haar toen had gekend,' zei ik.

'Ze was fantastisch. Toen zij vijfenveertig was en ik twintig, wonnen we het gemengd dubbel van het amateur-tennistoernooi in The Colony op Longboat Key. Ik studeerde toen en was in de vakantie thuis. Ik heb de beker nog. Ik denk dat zij die van haar ook nog ergens heeft.'

Dat deed me aan iets denken - je vindt hem wel - maar voordat ik die herinnering tot haar bron kon herleiden, schoot me iets anders te binnen. Iets van veel recentere datum.

'Gene, heeft Elizabeth zelf ooit geschilderd? Of getekend?'

'Elizabeth? Nooit.' En hij glimlachte.

'Daar ben je zeker van?'

'Reken maar. Ik heb het haar een keer gevraagd, en ik kan me die gelegenheid nog goed herinneren. Norman Rockwell was toen in de stad om een lezing te geven. Hij zat trouwens niet in jouw huis, maar in het Ritz. Norman Rockwell, met pijp en al!' Gene Hadlock schudde zijn hoofd en glimlachte nu nog breder. 'Grote goden, wat een controverse was dat! Wat een tumult brak er uit toen de kunstcommissie bekendmaakte dat Rockwell zou komen! Het was Elizabeths idee en ze vond het prachtig dat de hele stad in rep en roer was. Ze zei dat ze het Ben Hill Griffin-stadion vol hadden kunnen krijgen...' Hij zag me verbaasd kijken. 'Het team van de universiteit van Florida. Het moeras waar alleen de Gators levend uit kwamen?'

'Als je het over football hebt, begint mijn belangstelling bij de Vikings en eindigt ze bij de Packers.'

'Wat ik maar wil zeggen is dat ik naar haar eigen artistieke talent vroeg ten tijde van al dat rumoer om Rockwell - en hij sprak echt voor een volle bak, en ook niet de Geldbart-zaal, maar het City Center. Elizabeth lachte en zei dat ze nauwelijks lucifermannetjes kon tekenen. Ze gebruikte zelfs een vergelijking uit de sport; waarschijnlijk moest ik daarom aan de Gators denken. Ze zei dat ze net een van die rijke oud-studenten van een universiteit was, alleen was ze niet in football maar in kunst geïnteresseerd. Ze zei: "Ben je geen sporter, wees dan supporter. En als je geen kunstenaar kunt zijn, geef ze dan te eten en zorg voor ze. Geef ze een plaats waar ze kunnen schuilen als het regent." Maar zelf artistiek talent? Helemaal niet.'

Ik dacht erover hem over May Ires vriendin Aggie Winterborn te vertellen. Toen raakte ik de rode pen in mijn zak even aan en zei niets. Ik wilde naar Duma Key terug om te gaan schilderen. Meisje en schip 8 was het meest ambitieuze doek van de serie, en ook het grootste en meest complexe. Het was bijna klaar.

Ik stond op en stak hem mijn hand toe. 'Bedankt voor alles.'

'Geen dank. En als je ooit van gedachten verandert en iets sterkers tegen de pijn wilt...'

 

4

 

De ophaalbrug naar de Key stond omhoog om het speelgoedje van een rijke kerel de gelegenheid te geven naar de Golf-kant te dobberen. Jack zat achter het stuur van de Malibu en keek naar het meisje in de groene bikini dat op het voordek lag te zonnen. De radio stond op The Bone. Een spotje van een motordealer hield op (bij The Bone hadden ze veel spotjes voor motoren en hypotheken), en The Who kwam uit de speakers: 'Magie Bus'. Mijn stomp tintelde, en jeukte toen weer. En die jeuk verspreidde zich langzaam naar beneden, slaperig maar diep. Erg diep. Ik zette de radio een beetje harder en greep toen in mijn zak om de gestolen pen eruit te halen. Niet blauw; niet zwart; hij was róód. Ik keek er even naar in de namiddagzon. Toen maakte ik het dashboardkastje open en tastte erin.

'Kan ik je helpen iets te vinden, baas?'

'Nee. Blijf jij maar naar gindse deerne kijken. Ik red me wel.'

Ik haalde een bon voor een gratis Checkers NASCAR Burger tevoorschijn. Je moet eten! stond er op de bon. Ik keerde hem om. De achterkant was leeg. Ik tekende vlug en zonder na te denken. Het was klaar voordat het nummer was afgelopen. Onder mijn tekeningetje zette ik vijf letters. De tekening leek op het gekrabbel dat ik in mijn andere leven had gemaakt terwijl ik al telefonerend aan het krabbelen was (meestal wanneer ik met een of andere idioot praatte). Het waren de letters PERSE, de naam van mijn raadselachtige schip. Alleen geloof ik niet dat je het zo moest uitspreken. Ik had een accent op de E kunnen zetten, maar het klonk ook niet als Persé, dacht ik.

'Wat is dat?' vroeg Jack, die er even naar keek, maar toen gaf hij antwoord op zijn eigen vraag. 'Een rood picknickmandje. Leuk. Maar wat is een Purse?'

'Je spreekt het uit als persie.'

'Als jij het zegt.' De slagboom aan onze kant van de ophaalbrug ging omhoog en Jack reed door naar Duma Key.

Ik keek naar het rode picknickmandje dat ik had getekend - ik geloofde dat je dit soort mand een pakmand noemde - en vroeg me af waarom het me zo bekend voorkwam. Maar niet het woord zelf, besefte ik toen. De frase kwam me bekend voor. Ga op zoek naar iemands picknickmand, had Elizabeth gezegd op de avond dat ik Wireman van het Sarasota Memorial had teruggebracht. De laatste avond waarop ik had meegemaakt dat ze compos mentis was, besefte ik nu. Die mand is op zolder. Hij is rood. En: Je vindt hem wel. En: Ze liggen erin. Maar toen ik haar had gevraagd waar ze het over had, had ze dat niet kunnen vertellen. Ze was weggezakt.

Hij is op zolder. Hij is rood.

'Natuurlijk is hij dat,' zei ik. 'Alles is rood.'

'Wat, Edgar?'

'Niets,' zei ik, met een blik op de gestolen pen. 'Ik dacht alleen maar hardop.'

 

5

 

Meisje en schip 8 - het laatste van de serie, daar was ik bijna zeker van - was echt klaar, maar toch stond ik er in de lengende schaduwen nog met ontbloot bovenlijf naar te kijken. The Bone draaide 'Copperhead Road'. Ik had er langer aan gewerkt dan aan de andere schilderijen uit de serie en was tot het besef gekomen dat het de andere samenvatte. En het was verontrustend. Daarom hing ik er aan het eind van elke sessie een laken overheen. Nu ik er zo neutraal mogelijk naar keek, besefte ik dat 'verontrustend' waarschijnlijk het verkeerde woord was; dit ding was regelrecht angstaanjagend. Het was of ik een geest zag die opzij gedraaid was.

En misschien zou het nooit helemaal af zijn. In elk geval was er nog ruimte voor een rode picknickmand. Die kon ik aan de boegspriet van de Perse hangen. Waarom ook niet? Dat verrekte ding zat toch al vol met figuren en details. Er was altijd ruimte voor nog een.

Ik stak mijn hand al uit naar een penseel met wat eruitzag als bloed, toen de telefoon ging. Ik negeerde hem bijna - dat zou ik vast en zeker hebben gedaan als ik in een schildertrance was geweest - maar nam toch op. Die picknickmand was alleen maar als een extra accent bedoeld en ik had al meer accenten aangebracht. Ik legde het penseel neer en pakte de telefoon op. Het was Wireman, en hij klonk opgewonden.

'Ze had aan het eind van de middag een heldere periode, Edgar! Misschien zegt het niets - ik durf niets meer te hopen - maar ik heb dit al eerder meegemaakt. Eerst één heldere periode, dan nog een, dan nog een, en dan gaan ze in elkaar over en is ze weer zichzelf, in elk geval een tijdje.'

'Weet ze wie ze is? Waar ze is?'

'Op dit moment niet, maar ongeveer een halfuur lang, te beginnen om halfzes, wist ze die dingen en ook wie ik was. Hoor eens, muchacho - ze heeft haar eigen sigaret aangestoken!'

'Daar zal de minister van Volksgezondheid blij mee zijn,' zei ik, maar ik dacht: halfzes. Ongeveer toen Jack en ik voor de brug stonden te wachten. Ongeveer toen ik die aandrang voelde om te tekenen.

'Wilde ze nog iets anders dan een sigaret?'

'Ze vroeg om eten. Maar eerst wilde ze naar de porseleinstad. Ze wilde haar porseleinen beeldjes, Edgar! Weet je hoe lang dat geleden is?'

Ja, dat wist ik. En het deed me goed dat hij zo blij om haar was.

'Maar toen ik haar daarheen had gebracht, zakte ze weer weg. Ze keek om zich heen en vroeg me waar Percy was. Ze zei dat ze Percy wilde, dat Percy in het koekblik moest.'

Ik keek naar mijn schilderij. Naar mijn schip. Dat was nu van mij. Mijn Perse. Ik likte over mijn lippen, die plotseling als leer aanvoelden. Zoals ze in de eerste tijd na het ongeluk altijd hadden aangevoeld. Toen ik soms niet meer wist wie ik was. Weet je wat vreemd is? De herinnering aan het vergeten. Het is of je in een spiegelzaal om je heen kijkt. 'Welke is Percy?'

'Verdomd als ik het weet. Als ze wil dat ik het koekblik in de goudvissenvijver gooi, moet er altijd een porseleinen meisjespop in. Meestal de herderin met het weggehakte gezicht.'

'Zei ze nog iets anders?'

'Ze wilde eten. Dat zei ik al. Tomatensoep. En perziken. Inmiddels keek ze niet meer naar de porseleinen beeldjes en raakte ze weer in de war.'

Was ze in de war geraakt omdat Percy er niet was? Of de Perse? Misschien... maar als ze ooit een porseleinen boot had gehad, had ik hem nooit gezien. Niet voor het eerst vond ik Perse een vreemd woord. Je kon het niet vertrouwen. Het veranderde steeds.

Wireman zei: 'Op een gegeven moment zei ze tegen me dat de tafel lekte.'

'En lekte hij?'

Er volgde een korte stilte. Toen zei hij, niet bepaald met humor: 'Is dat een grapje ten koste van Wireman, amigo?'

'Nee, ik ben nieuwsgierig. Wat zei ze? Precies?'

'Alleen dat. De tafel lekt.' Maar haar porseleinen beeldjes staan op een tafel-tafel, zoals je heel goed weet. Niet op een water-tafel.'

'Rustig maar. Raak je goede humeur niet kwijt.'

'Ik doe mijn best, maar ik moet zeggen dat je vreemde dingen zegt, Edster.'

'Noem me geen Edster. Dat klinkt als een Ford van vroeger. Je bracht haar soep, en toen was ze... wat? Weer weg?'

'Ja, zo ongeveer. Ze had twee van haar porseleinen beeldjes op de vloer kapot laten vallen, een paard en een rodeomeisje.' Hij zuchtte.

'Zei ze "de tafel lekt" voor- of nadat je haar het eten bracht?'

'Daarna, daarvoor, wat maakt het uit?'

'Ik weet het niet,' zei ik. 'Wat was het?'

'Daarvoor. Denk ik. Ja, daarvoor. Daarna had ze nauwelijks nog ergens belangstelling voor, zelfs niet voor het Sweet  Owen-koekblik dat voor de zoveelste keer de vijver in moest. Ik bracht haar de soep in haar favoriete mok, maar ze duwde hem zo hard weg dat ze er wat van op haar arme oude arm morste. Ze scheen het niet eens te voelen. Edgar, waarom stel je die vragen? Wat weet je?' Hij liep met de mobiele telefoon tegen zijn oor door de kamer. Ik kon het hem zien doen.

'Niets. Ik tast alleen maar wat in het duister.'

'O ja? Met welke arm doe je dat?'

Daar schrok ik even van, maar we hadden al te veel meegemaakt en te veel met elkaar gedeeld om leugens te vertellen, ook als de waarheid absurd was. 'Mijn rechter.'

'Goed,' zei hij. 'Goed, Edgar. Ik wou alleen dat ik wist wat er aan de hand is. Want er is iets aan de hand.'

'Misschien is er iets. Hoe is ze op dit moment?'

'Ze slaapt. En ik stoor jou. Je bent aan het werk.'

'Nee,' zei ik, en ik legde het penseel neer. 'Ik denk dat dit klaar is, en ik denk dat ikzelf voorlopig ook klaar ben. Tussen nu en de expositie wil ik alleen wandelen en schelpen verzamelen.'

'Nobele aspiraties, maar ik denk niet dat je het kunt. Niet zo'n workaholic als jij.'

'Ik denk dat je je vergist.'

'Oké, dan vergis ik me. Dat zou niet de eerste keer zijn. Kom je ons morgen opzoeken? Ik wil dat je haar ziet als ze weer helder is.'

'Je kunt erop rekenen. En zullen we dan een partijtje tennissen?'

'Graag.'

'Wireman, nog één ding. Heeft Elizabeth ooit geschilderd?'

Hij lachte. 'Wie weet? Ik heb het haar een keer gevraagd en toen zei ze dat ze amper lucifermannetjes kon tekenen. Ze zei dat haar belangstelling voor kunst niet veel anders was dan de belangstelling van rijke oud-studenten van een universiteit voor football en basketbal. Ze maakte er een grapje over. Ze zei...'

'Ben je geen sporter, wees dan supporter.'

'Precies. Hoe wist jij dat?'

'Het is een ouwe,' zei ik. 'Tot morgen.'

Ik hing op en bleef staan, kijkend naar het langgerekte licht van een avondvuur boven een zonsondergang die ik niet meer hoefde te schilderen. Ze had tegen Wireman hetzelfde gezegd als tegen Gene Hadlock. En als ik anderen ernaar vroeg, zou ik ongetwijfeld een of twee of tien keer dezelfde anekdote te horen krijgen:

Ze zei dat ze niet eens lucifermannetjes kon tekenen. Ze zei: Ben je geen sporter, wees dan supporter. En waarom? Omdat een eerlijke vrouw soms miskleunt met de waarheid, maar een goede leugenaar altijd precies hetzelfde verhaal vertelt.

Ik had hem niet naar de rode picknickmand gevraagd, maar ik zei tegen mezelf dat ik dat niet hoefde te doen; als hij op de zolder van El Palacio stond, zou hij daar de volgende dag en de dag daarop ook nog staan. Ik zei tegen mezelf dat er tijd genoeg was. Natuurlijk zeggen we dat altijd tegen onszelf, hè? We kunnen ons niet voorstellen dat de tijd opraakt, en God straft ons voor wat we ons niet kunnen voorstellen.

Ik keek naar Meisje en schip 8 met iets wat in de buurt van walging kwam en gooide het laken eroverheen. Ik heb de rode picknickmand nooit aan de boegspriet toegevoegd; ik heb nooit meer iets aan dat schilderij veranderd, die laatste krankzinnige afstammeling van mijn eerste tekening in Groot Roze, die ik Hallo had genoemd. Nummer 8 was misschien wel het beste wat ik ooit heb gemaakt, maar op een vreemde manier vergat ik het schilderij bijna helemaal. Dat wil zeggen, tot na de expositie. Daarna kon ik het nooit meer vergeten.

 

6

 

De picknickmand.

Die verrekte, rode picknickmand met haar tekeningen.

Die laat me niet los.

Zelfs nu, vier jaar later, speel ik onwillekeurig het als-nu-eensspel. Ik vraag me af hoeveel er anders zou zijn gegaan als ik alle andere dingen had laten liggen en ernaar op jacht was gegaan. Hij is gevonden - door Jack Cantori - maar toen was het te laat.

En misschien - ik kan het niet met zekerheid zeggen - zou het niets hebben veranderd, want er was een bepaalde kracht aan het werk, zowel op Duma Key als in Edgar Freemantle. Kan ik zeggen dat die kracht me daarheen had gehaald? Nee. Kan ik zeggen van niet? Nee, dat ook niet. Maar toen maart in april overging, was die kracht groot genoeg geworden en werd zijn reikwijdte stilaan groter.

Die mand.

Die verrekte picknickmand van Elizabeth. Die was róód.

 

7

 

Wiremans hoop dat Elizabeth weer bij haar positieven zou komen leek in het begin ongerechtvaardigd. Ze bleef als een mummelende zak aardappelen in haar rolstoel zitten en deed niet veel anders dan met de gebarsten stem van een oude papegaai om een sigaret schreeuwen. Wireman had Annmarie Whistier overgehaald haar baan bij Bay Area Private Nursing op te geven en hem vier dagen per week te komen assisteren. Dat verlichtte Wiremans werklast, maar hij voelde zich er nauwelijks beter door; hij was inmens verdrietig.

Maar dat zag ik pas vanuit mijn ooghoek toen de maand april was aangebroken, zonnig en stralend. Want, over stralend gesproken... dat was ik ook.

Zodra Mary Ires interview was gepubliceerd, was ik een plaatselijke beroemdheid. Waarom ook niet? Het was goed om kunstenaar te zijn, zeker in Sarasota en omgeving. En een Kunstenaar Die Vroeger Banken Bouwde En Toen De Mammon De Rug Toekeerde was nog beter. En een Eenarmige Kunstenaar Met Een Schitterend Talent was het helemaal. Dario en Jimmy regelden nog meer interviews, ook met Channel 6. Ik verliet hun studio in Sarasota met een knallende hoofdpijn van de felle lampen en een gratis CHANNEL 6 HET KANAAL VAN DE ZONNEKUST-bumpersticker, die ik uiteindelijk op een van de VALSE HONDEN zaagbokken plakte. Vraag me niet waarom.

Ik nam ook de Florida-kant van de reisorganisatie van hem over. Wireman had het inmiddels te druk met pogingen Elizabeth meer tot zich te laten nemen dan sigarettenrook. Ik overlegde elke twee of drie dagen met Pam over de gastenlijst van Minnesota en over reismogelijkheden vanuit andere delen van het land. Ilse belde twee keer. Ik dacht dat ze haar best deed om opgewekt te klinken, maar daar kon ik me in vergissen. Mijn pogingen om meer te weten te komen over haar liefdesleven werden vriendelijk maar resoluut  geblokkeerd. Melinda belde - om naar mijn hoedenmaat te vragen, godbetert. Toen ik vroeg waarom, wilde ze dat niet zeggen. Een kwartier nadat ze had opgehangen besefte ik het: zij en die Franse ami van haar kochten echt zo'n verrekte baret voor me. Ik barstte in lachen uit.

Er kwam een AP-verslaggever uit Tampa naar Sarasota. Hij wilde naar Duma komen, maar ik vond het geen prettig idee dat een journalist door Groot Roze zou rondstappen en zou luisteren naar wat ik nu als mijn schelpen beschouwde. In plaats daarvan interviewde hij me in de Scoto, terwijl een fotograaf opnamen maakte van drie zorgvuldig uitgekozen schilderijen: Rozen groeien uit schelpen, Zonsondergang met sophora en Duma Road. Ik droeg een T-shirt van Casey Key Fish House en een foto van mij - honkbalpet achterstevoren en in een van de korte mouwen alleen een stomp - ging door het hele land. Daarna stond mijn telefoon niet meer stil. Angel Slobotnik belde en praatte twintig minuten. Op een gegeven moment zei hij dat hij altijd had geweten dat ik het in me had. 'Wat?' vroeg ik. Zijn antwoord was: 'Gelul, baas,' en we lachten als gekken. Kathi Green belde; ik hoorde alles over haar nieuwe vriend (niet zo goed) en haar nieuwe zelfhulpprogramma (geweldig). Ik vertelde haar dat Kamen naar de lezing was gekomen en mijn hachje had gered. Aan het eind van dat telefoontje zei ze huilend dat ze nog nooit zo'n ontroerende, verrassende patiënt had gehad. Toen zei ze dat als ze me zag ze me meteen vijftig sit-ups zou laten doen. Dat klonk als de oude Kathi. Alsof het allemaal nog niet mooi genoeg was, stuurde Todd Jamieson, de arts die me waarschijnlijk voor enkele decennia als menselijke koolraap had behoed, me een fles champagne met een kaartje: Kan niet -wachten tot ik je werk zie.

Als Wireman erop had gewed of ik al dan niet uit pure verveling weer een penseel ter hand zou nemen voordat de expositie begon, zou hij hebben verloren. Als ik me niet op mijn grote dag voorbereidde, wandelde, las of sliep ik. Ik vertelde dit aan hem op een van de zeldzame middagen dat we samen aan het eind van het plankenpad van El Palacio groene thee zaten te drinken onder de gestreepte parasol. Dat was minder dan een week voor de opening van de expositie.

'Daar ben ik blij om,' zei hij simpelweg. 'Je had rust nodig.'

'En jij, Wireman? Hoe gaat het met jou?'

'Niet zo geweldig, maar I survive, ik blijf in leven - Gloria Gaynor, 1978. Ik raak haar kwijt. Ik maakte mezelf wijs dat ze misschien terugkwam, maar... ik raak haar kwijt. Het is niet zo erg als met Julia en Esmeralda, goddank, maar toch valt het me zwaar.'

'Ik vind het erg.' Ik legde mijn hand over de zijne. 'Voor haar én voor jou.'

'Dank je.' Hij keek naar de golven. 'Soms denk ik dat ze helemaal niet doodgaat.'

'Nee?'

'Nee. Dan denk ik dat de Walrus en de Timmerman haar komen halen, zoals in dat gedicht van Lewis Carroll. Dat ze haar gewoon wegleiden zoals ze met die lichtgelovige oesters deden. Dat ze haar over het strand wegleiden. Weet je nog wat de Walrus zei?'

Ik schudde mijn hoofd.

'"Is het wel goed om zo'n truc uit te halen, ze zo hard te laten lopen, zo ver te laten dwalen?"' Hij veegde met zijn arm over zijn gezicht. 'Moet je mij toch eens zien, muchacho-. huilen als de Walrus. Ben ik niet stom?'

'Nee,' zei ik.

'Ik vind het een verschrikkelijk idee dat ze deze keer voorgoed weg is, dat het beste van haar met de Walrus en de Timmerman over het strand is gelopen en dat er niets meer over is dan een dik, oud, brok vet dat nog net niet vergeten is hoe je moet ademhalen.'

Ik zei niets. Hij veegde weer met zijn onderarm over zijn ogen en ademde diep en waterig in. Toen zei hij: 'Ik heb me in het verhaal van John Eastlake verdiept, en de verdrinking van zijn dochters, en wat er daarna gebeurde - weet je nog dat je me vroeg dat te doen?'

Ja, maar het leek me lang geleden en onbelangrijk. Ik denk nu dat iets wilde dat ik er zo over dacht.

'Ik zocht op internet en vond een heleboel in de plaatselijke kranten en een paar memoires die ik kon downloaden. Een daarvan - ik belazer je niet, muchacho - heeft de titel Boottochtjes en bijenwas, meisjesjaren in Nokomis. Het is geschreven door Stephanie Weider Gravel-Miller.'

'Klinkt als een verhaal vol nostalgie.'

'Dat is het ook. Ze heeft het over "de blije negers die sinaasappels plukten en simpele geestelijke liederen zongen met hun honingzoete stemmen".'

'Dat zal wel voor Jay-Z zijn geweest.'

'Dat heb je goed begrepen. Beter nog: ik heb met Chris Shannington op Casey Key gepraat. Je moet hem wel eens gezien hebben. Een kleurrijke oude kerel die altijd met een knoestige bruyèrehouten stok loopt die bijna net zo groot is als hijzelf, en met een grote strohoed op zijn hoofd. Zijn vader, Ellis Shannington, was de tuinman van John Eastlake. Volgens Chris was het Ellis die Maria en Hannah, Elizabeths twee oudere zussen, een dag of tien na de verdrinking naar de Braden School terugbracht. Hij zei: "Die kinderen vonden het zo erg van die kleintjes."'

Wireman zei dat met een griezelig goede imitatie van een zuidelijk accent, en zonder dat ik wist waarom, moest ik weer aan de Walrus en de Timmerman denken die met de kleine Oesters het strand op liepen. Het enige deel van het gedicht dat ik me goed kon herinneren, was dat de Timmerman tegen ze zei dat het een mooie wandeling was geweest, maar natuurlijk konden de Oesters geen antwoord geven, want ze waren opgegeten - allemaal.

'Wil je dit nu horen?' vroeg Wireman.

'Heb je tijd om het me nu te vertellen?'

'Ja. Annmarie heeft dienst tot zeven uur, al hebben we in de praktijk meestal tegelijk dienst. Zullen we naar het huis lopen? Ik heb een map. Er zit niet veel in, maar minstens één foto is de moeite van het bekijken waard. Chris Shannington had hem in een doos met spullen van zijn vader. Ik ben met hem naar de openbare bibliotheek van Casey Key gelopen om die foto te kopiëren.' Hij zweeg even. 'Het is een foto van Reigersnest.'

'Zoals het toen was, bedoel je?'

We liepen nu over het plankenpad terug, maar Wireman bleef staan. 'Nee, amigo, je begrijpt het verkeerd. Ik heb het over het oorspronkelijke Reigersnest. El Palacio is het twééde Reigersnest. Het is ongeveer vijfentwintig jaar na de verdrinking van de kleine meisjes gebouwd. Inmiddels waren de tien of twintig miljoen van John Eastlake uitgegroeid tot zo'n honderdvijftig miljoen. "Oorlog is een goede zaak; investeer je zoon.'"

'Vietnam demonstranten, 1969,' zei ik. 'Vaak in combinatie met "een vrouw heeft een man nodig zoals een vis een fiets".'

'Goed, amigo,' zei Wireman. Hij wees naar de jungle die even ten zuiden van ons begon. 'Het eerste Reigersnest lag daar verderop, toen de wereld nog jong was en meisjes poep-oepie-doep zeiden.'

Ik dacht aan Mary Ire, niet tipsy of aangeschoten maar gewoon dronken. Ze had gezegd: Het stond daar op het hogere terrein naar het zuiden toe en het zag eruit als zo'n oude villa in Charleston of Mobile.

'Wat is ermee gebeurd?' vroeg ik.

'Voor zover ik weet niets dan tijd en verval,' zei hij. 'Toen John het zoeken naar de lichamen van zijn tweeling opgaf, gaf hij Duma Key ook op. Hij ontsloeg het meeste personeel, pakte zijn spullen bij elkaar, nam de drie dochters mee die hij nog had, stapte in zijn Rolls-Royce - hij had er echt een - en reed weg. Een roman die F. Scott Fitzgerald nooit heeft geschreven, zei Chris Shannington. Hij zei dat Eastlake nooit meer rust vond tot Elizabeth hem hier weer heen bracht.'

'Denk je dat Shannington dat echt weet of dat hij aan het verhaal gewend is geraakt doordat hij het zo vaak heeft verteld?'

'Quién sabe?' zei Wireman. Hij bleef weer staan en wees naar het zuidelijke deel van Duma Key. 'In die tijd was daar geen jungle. Je kon het oorspronkelijke huis vanaf het vasteland zien en omgekeerd. En voor zover ik weet, amigo, staat het daar nog steeds. Wat ervan over is. Het staat daar te rotten.' Hij kwam bij de keukendeur en keek me ernstig aan. 'Dat zou iets om te schilderen zijn, hè? Een spookschip op het droge.'

'Misschien,' zei ik. 'Misschien wel.'

 

8

 

Hij bracht me naar de bibliotheek met het harnas in de hoek en de wapens van museumkwaliteit aan de muur. Op de tafel naast de telefoon lag een map met het opschrift JOHN EASTLAKE/REIGERSNEST I. Hij maakte hem open en haalde er een foto uit waarop je een huis zag dat een onmiskenbare gelijkenis vertoonde met het huis waarin we ons bevonden; zeg maar, de gelijkenis van twee neven. Toch was er één elementair verschil tussen de twee, en dat werd alleen maar onderstreept door de overeenkomsten: de huizen hadden ongeveer dezelfde indeling, dacht ik, en hetzelfde dak van knaloranje Spaanse pannen.

Het huidige Palacio verborg zich voor de wereld achter een hoge muur die door maar één poort werd onderbroken - er was zelfs geen leveranciersingang. Het had een prachtige binnenplaats die weinig anderen dan Wireman, Annmarie, de werkster en de tuinman die twee keer per week kwam, ooit te zien kregen. Het was net of het lichaam van een mooie vrouw onder een vormloos kledingstuk werd verborgen.

Het eerste Reigersnest was heel anders geweest. Evenals Elizabeths villa in porseleinstad had het zes zuilen en een brede, verwelkomende veranda. Het had een brede oprijlaan die er met een wijde boog naartoe leidde en die een gazon dat wel een hectare groot leek in tweeën sneed. En geen pad van gravel, zoals Mary Ire me had verteld, maar geplette roze schelpen. Het oorspronkelijke huis had de wereld bij zich uitgenodigd. De opvolger - El Palacio - zei tegen de wereld: blijf weg. Ilse had dat meteen gezien, en ik ook, maar die dag hadden we er vanaf de weg naar gekeken. Sindsdien was ik het huis anders gaan zien, en met reden: ik was eraan gewend geraakt het vanaf het strand te zien, het vanaf zijn ongepantserde kant te naderen.

Het eerste Reigersnest was ook hoger geweest, drie verdiepingen voor en vier achter. Als het echt op hoger terrein stond, zoals Mary had gezegd, moest je vanaf de bovenste verdieping een adembenemend uitzicht van driehonderdzestig graden in het rond op de Golf, het vasteland, Casey Key en Don Pedro Island hebben gehad. Niet slecht. Maar het gazon zag er merkwaardig onverzorgd uit en er zaten gaten in de rijen sierpalmen die als hoelameisjes aan weerskanten van het huis dansten. Ik keek wat beter en zag dat sommige bovenramen waren dichtgespijkerd. Het dak had ook iets onregelmatigs, al duurde het even voor ik zag waarom. Er stond een schoorsteen aan het oostelijke eind. Er had er ook een aan de westkant moeten zijn, maar die was er niet.

'Is deze foto gemaakt toen ze al weg waren?' vroeg ik.

Hij schudde zijn hoofd. 'Volgens Shannington is hij gemaakt in maart 1927, voordat de kleine meisjes verdronken, toen iedereen nog gezond en gelukkig was. wat je daar ziet, is geen verval, maar stormschade. Van een Alice.'

'Wat is dat?'

'Het orkaanseizoen begint hier officieel op 15 juni en duurt een maand of vijf. Orkanen buiten het seizoen met stortregens en harde wind noemen ze hier allemaal Alice. Het is een soort grap.'

'Dit verzin je.'

'Nee. Esther, de grote orkaan van 1926, miste Duma finaal, maar de Alice van maart 1927 ging recht op het eiland af. Daarna ging de orkaan landinwaarts en verdronk in de Everglades. Alice heeft de schade aangericht die je op de foto ziet. Eigenlijk stelde het niet veel voor: er waaiden een paar palmen om, er ging wat glas kapot, het gazon had wat te lijden. Maar in andere opzichten zijn de gevolgen nog steeds voelbaar. Want het lijkt er sterk op dat Alice tot de verdrinkingsdood van Tessie en Laura leidde, en dat leidde tot al het andere. Ook tot het feit dat jij en ik hier nu staan.'

'Leg eens uit.'

'Kun je je deze herinneren?'

Hij haalde weer een foto uit zijn map, en die kon ik me inderdaad herinneren. De grote foto hing op de overloop van de eerste verdieping van het huis. Dit was een kleiner, scherper exemplaar. Het was de familie Eastlake. John Eastlake droeg een zwart badpak en zag eruit als een b-acteur uit Hollywood, iemand die zich in detective- en jungleverhalen had gespecialiseerd. Hij hield Elizabeth op zijn arm, met zijn hand onder haar bolle achterste. In zijn andere hand had hij het harpoenpistool en een masker met snorkel.

'Als ik op Elizabeth mag afgaan, denk ik dat deze foto rond 1925 is gemaakt,' zei Wireman. 'Ze lijkt twee, bijna drie. En Adriana...' Hij tikte op de oudste. 'Die ziet eruit alsof ze zeventien is, bijna vierendertig. Vind je niet?'

Ja. Zeventien en rijp, zelfs in dat badpak dat zo ongeveer alles bedekte.

'Ze heeft al die mokkende, pruilende ik-wil-ergens-anders-zijn-houding,' zei Wireman. 'Ik vraag me af of haar vader wel zo verrast was toen ze er ineens met een van zijn bedrijfsleiders vandoor ging. En ik vraag me ook af of hij diep in zijn hart niet blij was dat ze vertrok.' Hij praatte weer met het accent van Chris Shannington: 'Liep weg naar Atlanta met een jongen die een das en oogscherm droeg.' Toen hield hij daarmee op. Ik denk dat hij nog steeds moeite had met de gedachte aan die kleine dode meisjes, al was het allemaal tachtig jaar geleden gebeurd. 'Zij en haar nieuwe man kwamen terug, maar toen werd er alleen nog naar de meisjes gezocht.'

Ik tikte op het zwarte kindermeisje met het norse gezicht. 'Wie was dat?'

'Melda of Tilda of misschien zelfs Hecuba, volgens Chris Shannington. Zijn vader wist het, maar Chris kan het zich niet meer herinneren.'

'Mooie armbanden.'

Hij keek er zonder veel belangstelling naar. 'Als jij het zegt.'

'Misschien ging John Eastlake met haar naar bed,' zei ik. 'Misschien waren die armbanden een cadeautje.'

'Quién sabe? Rijke weduwnaar, jonge vrouw... Het zou niet de eerste keer zijn.'

Ik tikte op de picknickmand, die de jonge zwarte vrouw met beide handen vasthield. Haar spieren waren gebold; blijkbaar was hij zwaar. Zwaarder dan wanneer er alleen maar wat broodjes in zaten, zou je denken... maar misschien zat er wel een hele kip in. En misschien ook een paar flesjes bier voor de heer des huizes; een kleine beloning na zijn duikactiviteiten van die dag. 'Welke kleur zei je dat die mand had? Donkerbruin? Of is hij rood?'

Wireman keek me vreemd aan. 'Op een zwart-witfoto kun je dat niet goed zien.'

'Vertel me hoe de storm tot de dood van de kleine meisjes leidde.'

Hij maakte de map weer open en gaf me een oud krantenbericht met bijbehorende foto. 'Dit komt uit de Venice Gondolier, 28 maart 1927. Ik heb de oorspronkelijke informatie op internet gevonden. Jack Cantori belde de krant, liet iemand een kopie maken en me een fax sturen. Jack is trouwens geweldig.'

'Ik spreek je niet tegen,' zei ik. Ik bekeek de foto. 'Wie zijn die meisjes? Nee, niet zeggen. Die links is Maria. Hannah staat rechts.'

'Helemaal goed. Hannah is die met borsten. In 1927 was ze veertien.'

We keken enkele ogenblikken in stilte naar de fax. E-mail zou beter zijn geweest. Er liepen irritante donkere verticale strepen over het faxpapier, zodat sommige letters niet goed te lezen waren, maar de kop was duidelijk genoeg: STORM LEVERT AMATEURDUIKER SCHAT OP. En de foto was ook duidelijk genoeg. Eastlake was een beetje kaal geworden, maar alsof hij dat wilde compenseren, was zijn smalle orkestleiderssnor uitgegroeid tot de snor van een walrus. En hoewel hij nog hetzelfde zwarte badpak droeg, stond het nu onder grote spanning. Er zat al een scheurtje onder een van de oksels, dacht ik, al was de foto niet scherp genoeg om dat met zekerheid te kunnen zeggen. Zo te zien had pa Eastlake tussen 1925 en 1927 wat vet gekweekt; de B-acteur zou moeite krijgen met het vinden van rollen als hij zijn toetje niet oversloeg en niet vaker naar de sportschool ging. De meisjes die naast hem stonden, hadden niet zulke donkere, sexy ogen als hun grote zus - als je Adriana zag, dacht je meteen aan warme middagen in een hooiberg, en als je naar die twee keek, vroeg je je af of ze hun huiswerk wel afhadden - maar ze waren aantrekkelijk of hard op weg dat te worden, en op de foto straalden ze van opwinding. Nou en of.

Want voor hen op het zand lag een schat.

'Ik kan het niet allemaal zien, en het bijschrift is wazig,' klaagde ik.

'Er ligt een vergrootglas in het bureau, maar ik zal je de hoofdpijn besparen.' Wireman nam een pen en wees met de punt. 'Dat is een medicijnflesje, en dat daar is een musketkogel; tenminste, dat beweert Eastlake in het artikel. Maria heeft haar hand op wat een laars lijkt... of de resten daarvan. Naast de laars...'

'Een bril,' zei ik. 'En... een halsketting?'

'Volgens het artikel is het een armband. Ik weet het niet. Ik zou alleen kunnen zweren dat het een metalen lus is, overwoekerd met viezigheid. Maar het oudere meisje heeft duidelijk een oorhanger in haar hand.'

Ik las het bericht vlug door. Naast de dingen die te zien waren had Eastlake allerlei eetgerei gevonden... vier bekers waarvan hij zei dat ze in Italiaanse stijl waren... een onderzetter... een kistje met dingen (wat dat ook mocht betekenen) en een heleboel spijkers. Hij had ook een halve porseleinen man gevonden. Die stond niet op de foto; tenminste, hij was niet te zien. Volgens het artikel had Eastlake vijftien jaar op de geërodeerde riffen ten westen van Duma Key gedoken, soms om te vissen, soms om zich te ontspannen. Hij zei dat hij in die tijd allerlei rommel had gevonden, maar niets van belang. Hij zei dat de Alice (hij noemde hem zo) opmerkelijk grote golven had voortgebracht en dat die het zand in het rif voldoende moesten hebben verplaatst om 'een dumpveld' bloot te leggen, zoals hij het noemde.

'Hij noemt het geen wrak,' zei ik.

'Dat was het niet,' zei Wireman. 'Er was geen boot. Hij vond er geen een, en de tientallen mensen die samen met hem naar de lichamen van zijn kleine meisjes zochten, hebben er ook geen een gevonden. Alleen afval. Als daar een wrak lag, hadden ze het wel gevonden; het water aan het zuidwestelijke eind van de Key is tot aan de rest van Kitt Reef niet meer dan acht meter diep, en het is tegenwoordig nog vrij helder. Toen was het zoiets als lichtgroen glas.'

'Zijn er theorieën over de manier waarop de schat daar gekomen is?'

'Ja. De beste houdt in dat een boot die op het punt stond te vergaan honderd, tweehonderd of driehonderd jaar geleden op de kust afkwam en onderweg lading verloor. Of misschien gooide de bemanning dingen overboord om te blijven drijven. Toen de storm voorbij was, repareerden ze de boot en gingen ze verder. Dat zou verklaren waarom Eastlake al die dingen kon vinden, en ook waarom daar niets van veel waarde bij is. Een echte schat zou op het schip zijn gebleven.'

'Zou een boot die hier in de achttiende of zeventiende eeuw aan de grond liep niet zijn opengescheurd door het rif?'

Wireman haalde zijn schouders op. 'Chris Shannington zegt dat niemand weet hoe het Kitt Reef honderdvijftig jaar geleden in elkaar zat.'

Ik keek naar de uitgestalde buit. De glimlachende, oudere dochters. De glimlachende pappie, die binnenkort een nieuw badpak voor zichzelf moest kopen. En plotseling wist ik dat hij niet met het kindermeisje had geslapen. Zelfs een maîtresse zou hem hebben verteld dat hij geen krantenfoto van zichzelf moest laten maken in dat oude ding. Ze zou een tactvolle reden hebben gevonden, maar de echte reden zag ik na al die jaren recht voor me: ook met een allesbehalve perfect zicht in mijn rechteroog kon ik het zien. Hij was te dik. Alleen zag hij het niet en zagen zijn dochters het ook niet. Liefhebbende ogen zien niet.

Te dik. Dat had een betekenis, nietwaar? Een a die min of meer dwangmatig tot een b moest leiden.

'Het verbaast me dat hij heeft verteld wat hij heeft gevonden,' zei ik. 'Als je tegenwoordig zulke dingen vindt en er op Channel 6 over kletst, komt half Florida met motorbootjes aangetuft. Dan gaan ze met metaaldetectors op jacht naar dubloenen en stukken van achten.'

'Ja, maar dat was een ander Florida,' zei Wireman, en ik herinnerde me dat Mary Ire dezelfde frase had gebruikt. 'John Eastlake was een rijk man, en Duma Key was zijn privé-domein. Trouwens, er waren geen dubloenen, geen stukken van achten. Er was alleen matig interessante rommel die door een storm was blootgelegd. Nog wekenlang ging hij naar het strand en dook hij op de plaats waar die dingen op de bodem van de Golf verspreid hadden gelegen. Volgens Shannington was het dicht bij het strand; bij laag tij kon je er bijna wadend komen. En hij zal heus wel naar waardevolle dingen hebben uitgekeken. Hij was rijk, maar ik denk niet dat je daardoor immuun bent voor de schatbacil.'

'Nee,' zei ik. 'Vast niet.'

'Het kindermeisje zal bij dat schatzoeken met hem mee zijn gegaan. De drie meisjes die nog thuis waren ook: de tweeling en Elizabeth. Maria en Hannah waren weer naar hun kostschool in Bradenton, en grote zus was weggelopen naar Atlanta. Eastlake en zijn kleintjes hebben daar waarschijnlijk gepicknickt.'

'Hoe vaak?' Ik zag waar dit heen leidde.

'Vaak. In de tijd dat er het meest te vinden was misschien wel elke dag. Ze sleten een pad uit van het huis naar wat ze het schaduwstrand noemden. Het zal niet veel meer dan een halve kilometer zijn geweest.'

'Een pad dat twee avontuurlijke kleine meisjes ook zelf konden volgen.'

'En op een dag deden ze dat. Tot ieders verdriet.' Hij schoof de foto's weer in de map. 'Er zit een verhaal in, muchacho, en ik denk dat het iets interessanter is dan dat van een klein meisje dat een knikker inslikt, maar een tragedie is een tragedie en uiteindelijk zijn alle tragedies dom. Als je me de keuze laat, zal ik Een midzomernachtsdroom altijd prefereren boven Hamlet. Elke idioot met een vaste hand en een werkend stel longen kan een kaartenhuis bouwen en laten instorten, maar je moet een genie zijn om mensen aan het lachen te brengen.'

Hij dacht even na.

'Waarschijnlijk is op een dag in april 1927 het volgende gebeurd. Het was de bedoeling dat Tessie en Laura een dutje deden, maar ze stonden op, slopen over het pad en gingen op zoek naar een schat op het schaduwstrand. Waarschijnlijk waren ze niet van plan er verder dan tot aan hun knieën in te gaan, want zo ver mochten ze gaan. In een krantenbericht staat dat John Eastlake dat heeft gezegd, en Adriana heeft dat bevestigd.'

'De getrouwde dochter die terugkwam.'

'Ja. Twee dagen voordat het zoeken naar de lichamen officieel werd stopgezet, kwamen zij en haar nieuwe man terug. Dat zegt Shannington. Hoe dan ook, een van de kleine meisjes zag misschien verder in zee iets glinsteren en dwaalde daarheen af. En toen...'

'Toen probeerde haar zusje haar te redden.' Ja, ik kon het voor me zien. Alleen zag ik dan Lin en Ilse zoals ze waren geweest toen ze nog klein waren. Geen tweeling, maar gedurende drie of vier gouden jaren bijna onafscheidelijk.

Wireman knikte. 'En toen nam de onderstroom hen beiden mee. Zo moet het zijn gegaan, amigo; daarom zijn de lichamen niet gevonden. En daar gingen ze dan de caldo largo in.'

Ik deed mijn mond open om te vragen wat hij precies met de onderstroom bedoelde, maar toen herinnerde ik me een schilderij van Winslow Homer, romantisch maar met een onbetwistbare zeggingskracht: Onderstroom.

De intercom aan de muur piepte; we schrokken er allebei van. Toen Wireman zich omdraaide, kwam hij met zijn arm tegen de map en vielen de fotokopieën en faxen alle kanten op.

'Meneer Wireman!' Het was Annmarie Whistler. 'Meneer Wireman, bent u daar?'

'Ik ben er,' zei Wireman.

'Meneer Wireman?' Ze klonk opgewonden. Toen, alsof ze in zichzelf praatte: 'Jezus, waar bént u?'

'Die rotknop,' mompelde hij, en hij ging naar het kleine kastje, bijna rennend. Hij drukte op de knop. 'Ik ben er. Wat is er? Wat is er gebeurd? Is ze gevallen?'

'Nee!' riep Annmarie. 'Ze is wakker! Wakker en hélder! Ze vraagt naar u! Kunt u komen?'

'Ik kom eraan,' zei hij, en hij keek me grijnzend aan. 'Hoor je dat, Edgar? Kom op!' Hij bleef staan. 'Waar kijk je naar?'

'Hiernaar,' zei ik, en ik hield hem de twee foto's van Eastlake in zijn badkostuum voor: die waarop hij omringd werd door al zijn dochters en die van twee jaar later, toen hij alleen door Maria en Hannah werd geflankeerd.

'Laat die foto's nou maar even. Heb je haar niet gehoord? Mevrouw Eastlake is terug!' Hij liep op de deur af. Ik liet zijn map op de bibliotheektafel vallen en volgde hem. Ik had het verband gelegd - maar alleen omdat ik de afgelopen maanden de kunst van het zien had gecultiveerd. Uit alle macht.

'Wireman!' riep ik. Hij was al door de passage en halverwege de trap. Ik strompelde zo vlug als ik kon achter hem aan, maar hij liep nog steeds op me uit. Hij wachtte op mij, zij het niet erg geduldig. 'Wie heeft hem verteld dat die dingen daar te vinden waren?'

'Eastlake? Ik denk dat hij erop stuitte toen hij aan het duiken was.'

'Ik denk het niet - hij had dat badpak een hele tijd niet aangehad. Duiken en snorkelen mogen in het begin van de jaren twintig dan zijn hobby zijn geweest, ik denk dat rond 1925 eten zijn grootste liefhebberij was. Dus wie heeft het hem verteld?'

Annmarie kwam een deur bij het eind van de gang uit. Ze had een idiote, ongelovige grijns op haar gezicht waardoor ze maar de helft van haar veertig jaren leek.

'Kom,' zei ze. 'Dit is geweldig.'

'Is ze...'

'Ja, ze is,' zei Elizabeths schorre maar onmiskenbare stem. 'Kom binnen, Wireman, laat me je gezicht zien zolang ik het nog ken.'

 

9

 

Ik bleef met Annmarie in de hal. Ik wist niet goed wat ik moest doen en keek naar de snuisterijen en de grote, oude Frederic Remington helemaal aan het eind: indianen op pony's. Toen riep Wireman me. Zijn stem klonk ongeduldig en schor van de tranen.

De kamer was schemerig. De gordijnen waren allemaal dicht. Ergens boven ons fluisterde de airconditioning door een opening. Naast haar bed stond een tafel met een lamp erop. De kap was van groen glas. Ze lag op een ziekenhuisbed waarvan het hoofdeinde zo hoog was gezet dat ze bijna rechtop kon zitten. De lamp hulde haar in zacht licht, met haar haar los op de schouders van een roze ochtendjas. Wireman zat naast haar en hield haar handen vast. Boven haar bed hing de enige plaat in de kamer, een mooie afdruk van Eleven AM van Edward Hopper, een archetype van eenzaamheid dat geduldig voor het raam zit en op verandering wacht, welke verandering dan ook. Ergens tikte een klok.

Ze keek me aan en glimlachte. Ik zag drie dingen op haar gezicht. Ze troffen me een voor een als stenen, elk zwaarder dan het vorige. Ten eerste dat ze erg was afgevallen. Ten tweede dat ze er vreselijk moe uitzag. Ten derde dat ze niet lang meer te leven had.

'Edward,' zei ze.

'Nee...' begon ik, maar toen ze haar hand opstak (de huid hing als een sneeuwwitte zak boven haar elleboog omlaag), was ik meteen stil. Want ik zag nog een vierde ding, en dat trof me het hardst: geen steen, maar een rotsblok. Ik keek naar mezelf. Dit hadden mensen gezien na mijn ongeluk, toen ik de arme verstrooide stukjes van mijn herinneringen bij elkaar veegde - al die schatten die er als afval uitzagen wanneer ze zo lelijk en naakt verspreid lagen. Ik bedacht dat ik de naam van mijn pop was vergeten, en ik wist wat er nu zou komen.

'Ik kan het,' zei ze.

'Dat weet ik,' zei ik.

'Je hebt Wireman mee teruggenomen uit het ziekenhuis,' zei ze.

'Ik was bang dat ze hem daar zouden houden. Dan zou ik alleen zijn.'

Ik zei daar niets op.

'Ben jij Edmund?' vroeg ze timide.

'Mevrouw Eastlake, u moet uzelf niet overbelasten,' zei Wireman voorzichtig. 'Dit is...'

'Stil, Wireman,' zei ik. 'Ze kan dit.'

'Je schildert,' zei ze.

'Ja.'

'Heb je het schip al geschilderd?'

Er gebeurde iets vreemds met mijn maag. Die zakte niet omlaag, maar leek helemaal te verdwijnen, met achterlating van een leegte tussen mijn hart en de rest van mijn ingewanden. Mijn knieën probeerden te knikken. Het staal in mijn heup werd heet. Mijn nek werd koud. En er kroop een warm, prikkend vuur omhoog door de arm die er niet was.

'Ja,' zei ik. 'Steeds weer, steeds weer.'

'Jij bent Edgar,' zei ze.

'Ja, Elizabeth. Ik ben Edgar. Goed zo, lieveling.'

Ze glimlachte. Het zal wel lang geleden zijn dat iemand haar lieveling had genoemd. 'Mijn geest is als een tafellaken waarin een groot gat is gebrand.' Ze keek Wireman aan. 'Muy divertido, si?'

'Je moet rusten,' zei hij. 'Beter nog: je moet dormir como un tronco.

Ze glimlachte vaag. 'Als een blok. Ja. En als ik wakker word, ben ik hier nog steeds, denk ik. Nog een tijdje.' Ze bracht zijn handen naar haar gezicht en kuste ze. 'Ik hou van je, Wireman.'

'Ik hou ook van u, mevrouw Eastlake,' zei hij. Goed zo.

'Edgar?... Ben jij Edgar?'

'Wat denk je, Elizabeth?'

'Ja, natuurlijk ben jij het. Krijg je een expositie? Waren we daaraan toe voor mijn laatste...' Ze liet haar oogleden zakken om uit te beelden dat ze had geslapen.

'Ja, in de Scoto Gallery. Je moet nu echt gaan rusten.'

'Is het gauw? Je expositie?'

'Binnen een week.'

'Je schilderijen... de schilderijen van het schip... zijn die op het vasteland? In de galerie?'

Wireman en ik wisselden een blik. Hij haalde zijn schouders op.

'Ja,' zei ik.

'Goed.' Ze glimlachte. 'Dan ga ik nu rusten. Al het andere kan wachten... tot na je expositie. Jouw moment in de zon. Verkoop je ze? De schilderijen van het schip?'

Wireman en ik wisselden weer een blik, en de boodschap in zijn ogen was heel duidelijk: Maak haar niet van streek.

'Er staat NTK op, Elizabeth. Dat betekent...'

'Ik weet wat dat betekent, Edgar, ik ben niet gisteren uit de boerenkool gekropen.' In hun diepe rimpelige huidplooien, in een gezicht dat zich terugtrok naar de dood, flikkerden haar ogen. 'Verkoop ze. Hoeveel het er ook zijn, Je moet ze verkopen. Hoe moeilijk het je ook valt. Haal ze uit elkaar, stuur ze naar alle windstreken. Begrijp je me?

'Ja.'

'Zul je het doen?'

Ik wist niet of ik het zou doen of niet, maar uit mijn eigen nog niet zo verre verleden herkende ik haar tekenen van toenemende opwinding. 'Ja.' Op dat moment zou ik haar hebben beloofd met zevenmijlslaarzen naar de maan te springen, als ze zich daar rustiger door zou hebben gevoeld.

'Zelfs dan zijn ze misschien nog niet veilig,' mijmerde ze met een angstige stem.

'Hou nu op,' zei ik, en ik gaf een klopje op haar hand. 'Denk daar niet meer aan.'

'Goed. We praten opnieuw na je expositie. Wij drieën. Dan ben ik sterker... helderder... en dan zul jij, Edgar, goed kunnen opletten. Heb je dochters? Ik meen me te herinneren van wel.'

'Ja, en ze blijven met hun moeder op het vasteland. In het Ritz. Dat is al geregeld.'

Ze glimlachte, maar haar mondhoeken zakten bijna meteen weer omlaag. Het was of haar mond aan het smelten was. 'Draai me omlaag, Wireman. Ik ben in het moeras geweest... veertig dagen en veertig nachten... zo voelt het aan... en ik ben moe.'

Hij draaide haar hoofdeinde omlaag en Annmarie kwam binnen met iets in een glas op een dienblad. Daar zou Elizabeth heus niets van drinken; ze was al onder zeil. Boven haar hoofd zat het eenzaamste meisje van de wereld in een stoel en keek voor altijd uit het raam, haar gezicht verborgen door het vallen van haar haar, naakt op een paar schoenen na.

 

10

 

Zelf moest ik die avond lang op de slaap wachten. Het was al na middernacht toen ik eindelijk wegzakte. Het was eb en de gefluisterde conversatie onder het huis was opgehouden. Maar dat maakte geen eind aan de fluisterstemmen in mijn hoofd.

Een ander Florida, fluisterde Mary Ire. Dat was een ander Florida.

Verkoop ze. Hoeveel er ook zijn, je moet ze verkopen. Dat was natuurlijk Elizabeth.

De volwassen Elizabeth. Maar ik hoorde ook een andere versie van haar, en omdat ik die stem moest verzinnen, hoorde ik de stem van Ilse toen ze nog een kind was.

Er is een schat, papa, zei de stem. Je kunt hem vinden als je je masker en snorkel opzet. Ik wijs je aan waar je moet zoeken.

Ik heb een tekening gemaakt.

 

11

 

Ik stond op bij het krieken van de dag. Ik dacht dat ik weer kon gaan slapen, maar niet voordat ik een van de Oxycontinpillen nam die ik had bewaard, en niet voordat ik eerst een telefoontje had gepleegd. Ik nam de pil, draaide toen het nummer van de Scoto en kreeg het antwoordapparaat: het zou nog uren duren voor er een levende ziel in de galerie was. Artistieke mensen zijn geen ochtendmensen.

Ik toetste 11 in voor Dario Nannuzzi's toestel, en na de pieptoon zei ik: 'Dario, met Edgar. Ik ben van gedachten veranderd over de Meisje en schip-serie. Ik wil ze toch verkopen. Met als enige voorwaarde dat ze allemaal naar verschillende mensen gaan, als dat kan. Dank je.'

Ik hing op en ging weer naar bed. Lag een kwartier naar de plafondventilator te kijken, die loom ronddraaide. Luisterde naar de schelpen die beneden me fluisterden. De pil werkte, maar ik viel niet in slaap. En ik wist waarom.

Ik wist precies waarom.

Ik stond weer op, drukte op de herhaaltoets, luisterde naar de opgenomen boodschap en voerde toen opnieuw het nummer van Dario's toestel in. Zijn opgenomen stem nodigde me uit een boodschap in te spreken na de pieptoon. 'Behalve nummer 8,' zei ik. 'Die is nog NTK.'

En waaróm was die NTK?

Niet omdat het een briljant schilderij was, al denk ik dat het dat was. Zelfs niet omdat het, als ik ernaar keek, voor mij zoiets was als wanneer ik het duisterste deel van mijn hart zijn verhaal hoorde vertellen. Ik wilde niet dat het verkocht werd, omdat ik het gevoel had dat iets me alleen in leven had gelaten om dat schilderij te maken. Als ik het zou verkopen, zou ik als het ware mijn eigen leven ontkennen en de pijn verloochenen die ik had geleden om dat leven terug te kunnen krijgen.

Ja, dat.

'Dat schilderij houd ik zelf, Dario,' zei ik.

Toen ging ik naar bed, en nu sliep ik wel.