Een tekening maken (XI)

 

Hou er niet mee op voor de tekening compleet is. Ik kan je niet zeggen of dat een kardinale regel van de kunst is of niet. Ik ben geen leraar; maar ik geloof dat die zin alles samenvat wat ik je probeer te vertellen. Talent is iets geweldigs, maar iemand die het gauw opgeeft, heeft er niets aan. En er komt altijd een moment - als het werk oprecht is, als het uit die magische plaats komt waar gedachten, herinneringen en emoties allemaal samenkomen - waarop je het wilt opgeven, een moment waarop je denkt dat als je je potlood neerlegt je oog dof zal worden, je geheugen zal verzwakken en de pijn zal ophouden. Ik weet dat alles op grond van de laatste tekening die ik die dag maakte - die van de groep op het strand. Het was maar een schets, maar meer hoeft er, denk ik, ook niet aan te pas te komen als je de hel in kaart wilt brengen.

Ik begon met Adriana.

De hele dag had ze zich druk gemaakt om Em. Haar emoties liepen uiteen van felle woede jegens hem tot grote angst om hem. Het kwam zelfs bij haar op dat haar papa misschien iets overijlds had gedaan, al was dat onwaarschijnlijk; vanaf het moment dat het zoeken was begonnen had zijn verdriet hem dof en ontoegankelijk gemaakt.

Als de zon ondergaat en er nog steeds geen teken van Em is, zou je denken dat ze nerveuzer werd dan ooit, maar in plaats daarvan wordt ze kalm, bijna opgewekt. Ze zegt tegen Melda dat Em gauw terugkomt; daar is ze zeker van. Ze voelt het in haar botten en hoort het in haar hoofd, waar het klinkt als een klein, rinkelend belletje. Ze neemt aan dat die bel de 'vrouwelijke intuïtie' is, en daar ben je je pas volledig van bewust als je getrouwd bent. Ze vertelt dat ook aan Melda.

Melda knikt en glimlacht, maar ze slaat Adie nauwlettend gade. Ze kijkt de hele dag al naar haar. De man van het meisje is voorgoed weg. Dat heeft Libbit gezegd en Melda gelooft haar, maar Melda gelooft ook dat de rest van de familie gered kan worden... dat zijzelf gered kan worden.

Er hangt wel veel van Libbit zelf af.

Melda gaat bij haar overgebleven kleintje kijken. Op de trap raakt ze de armbanden om haar linkerarm aan. Die zilveren armbanden zijn van haar mama geweest, en Melda draagt ze elke zondag als ze naar de kerk gaat. Misschien heeft ze ze daarom vandaag uit haar doos met bijzondere dingen gehaald. Ze heeft ze aangedaan en naar boven geschoven tot ze niet meer om haar pols bungelden maar klem kwamen te zitten op haar onderarm. Misschien wilde ze zich een beetje dichter bij haar mama voelen, een beetje kalme kracht van mama lenen, of misschien wilde ze alleen in contact komen met iets heiligs.

Libbit zit in haar kamer te tekenen. Ze tekent haar familie, met heel nadrukkelijk ook Tessie en Lo-Lo. Met zijn achten (voor Libbit is Melda ook familie) staan ze op het strand waar ze zoveel gelukkige dagen hebben doorgebracht met zwemmen, picknicken en zandkastelen bouwen. Hun handen zijn met elkaar verbonden als die van poppetjes van papier, en tot buiten de omtrek van elk gezicht straalt een grote blije glimlach. Het is of ze denkt dat ze hen met pure wilskracht weer in leven kan tekenen en gelukkig kan maken.

Melda kan bijna geloven dat het mogelijk is. Het kind bezit een grote kracht. Maar het her-scheppen van leven gaat boven haar macht. Het her-scheppen van leven gaat zelfs boven de macht van het ding uit de Golf. Voordat Melda naar Libbit zelf teruggaat, valt haar blik op Libbits doos met bijzondere dingen. Ze heeft het beeldje dat uit de Golf is gekomen maar één keer gezien, een klein vrouwtje met een verbleekte roze omslagdoek die misschien ooit vuurrood was geweest, en met een kap waaruit haar haar over haar voorhoofd valt.

Ze vraagt Libbit of alles in orde is. Meer durft ze niet te zeggen. Als er werkelijk een derde oog verborgen zit onder de krullen van het ding in de doos - een ver-ziend mojo-oog - kun je nooit voorzichtig genoeg zijn.

Libbit zegt Ja. Ik ben alleen maar aan het tekenen, Melda.

Is ze vergeten wat ze zou moeten doen? Melda kan alleen maar hopen van niet. Ze moet nu weer naar beneden gaan om een oogje op Adie te houden. Haar man zal straks terugkomen.

Een deel van haar kan niet geloven dat dit gebeurt; een deel van haar heeft het gevoel dat haar hele leven een voorbereiding hierop is geweest.

Melda zegt Je hoort me straks misschien je papa roepen. Als ik dat doe, kun je de dingen ophalen die je bij het zwembad hebt laten liggen. Laat ze niet de hele nacht liggen, want dan komt het weer erin.

Ze tekent nog steeds, kijkt niet op. Maar dan zegt ze iets wat Melda's angstige hart goeddoet. Nee. Ik neem Perse mee. Dan ben ik niet bang voor het donker.

Melda zegt Neem mee wie je wilt, als je Noveen maar binnenbrengt. Ze is nog buiten.

Dat is alles waar ze tijd voor heeft, alles wat ze durft als ze aan dat bijzondere indringende mojo-oog denkt dat misschien in haar hoofd kan kijken.

Op weg naar beneden raakt Melda haar armbanden weer aan. Ze is erg blij dat ze ze om had toen ze in Libbits kamer was, al was het porseleinen vrouwtje weggestopt in het blik.

Ze is net op tijd om de werveling van Adies jurk aan het eind van de achtergang te zien als Adie de keuken binnengaat.

Het is tijd. Nu gaat het gebeuren.

Melda volgt Adie niet naar de keuken, maar draaft door de hal naar de studeerkamer van meneer, waar ze voor het eerst in de zeven jaar sinds ze voor de familie is komen werken zonder kloppen naar binnen gaat. Meneer zit achter zijn bureau. Zijn das is los, zijn boord is af en zijn bretels hangen in slappe lussen omlaag. In zijn handen heeft hij de foto's van Tessie en Lo-Lo in gouden lijsten. Hij kijkt op naar haar, zijn ogen rood in een gezicht dat al smaller is. Hij vindt het blijkbaar niet eens vreemd dat zijn huishoudster onaangekondigd komt binnenstormen; hij heeft de houding van een man die niet meer te verrassen is, niet meer te schokken, maar natuurlijk zal blijken dat het anders is.

Hij zegt Wat is er, Melda Lou?

Zij zegt U moet meteen komen.

Hij kijkt haar met een kalme, ergerlijke dofheid in zijn vochtige ogen aan. Waarheen komen?

Zij zegt Naar het strand. En neemt u dat daar mee.

Ze wijst naar het harpoenpistool, dat met een stel korte harpoenen aan de muur hangt. De punten zijn van staal, niet van zilver, en de schachten zijn zwaar. Ze weet dat; heeft ze ze niet vaak genoeg in de mand meegedragen?

Hij zegt Waar heb je het over?

Zij zegt Ik heb geen tijd om het uit te leggen. U moet nu meteen naar het strand komen, als u er niet nog een wilt verliezen.

Hij gaat. Hij vraagt niet welke dochter; of waarom hij het harpoenpistool nodig zou kunnen hebben; hij pakt het gewoon van de muur; neemt twee harpoenen in zijn andere hand en loopt dan met grote stappen de gang op, eerst naast Melda en dan voor haar uit. Als hij bij de keuken aankomt, waar Melda zijn dochter Adie voor het laatst heeft gezien, rent hij in volle vaart en kan ze hem niet bijhouden, al rent ze zelf ook, met haar rok in beide handen voor zich. En vindt ze het verrassend dat zijn verdoving plotseling is doorbroken, dat hij plotseling in actie komt? Nee, want ondanks de deken van verdriet die over hem heen hangt heeft meneer ook geweten dat er iets mis is en dat het steeds erger wordt.

De achterdeur staat open. Er komt een bries naar binnen die hem nog meer laat openzwaaien aan zijn hengsels... alleen is het nu echt een avondbries. De zonsondergang is bijna voorbij. Op het schaduwstrand zal het nog licht zijn, maar hier bij Reigersnest is het donker al gekomen. Melda rent over de achterveranda en ziet dat meneer al op het pad naar het strand is. Hij is niet meer dan een schaduw. Ze kijkt of ze Libbit ziet, maar natuurlijk ziet ze haar niet; als Libbit doet wat ze geacht wordt te doen, is ze al met haar hartdoos onder haar arm op weg naar het zwembad.

De hartdoos met het monster erin.

Ze rent achter meneer aan en bereikt hem op de plaats waar het pad steil omlaag gaat naar het strand. Hij is daar verstijfd blijven staan. In het westen is het laatste restje oranje een doffe oranje streep die straks weg zal zijn, maar er is nog wel zoveel licht dat ze Adie aan de rand van het water ziet, en de man die door het water loopt om haar te begroeten.

Adriana schreeuwt Emery! Ze klinkt gek van blijdschap, alsof hij een jaar weg is geweest in plaats van een dag.

Melda roept Nee, Adie, blijf bij hem vandaan! naast de verstijfde, starende man, maar ze weet dat Adie niet naar haar zal luisteren, en dat doet ze ook niet; Adie rent naar haar man.

John Eastlake zegt Wat - en dat is alles.

Hij heeft zich lang genoeg uit zijn verdoving losgemaakt om tot hier aan toe te rennen, maar nu is hij weer verstijfd. Is hij dat omdat hij die twee andere figuren ziet, verder weg maar ook wadend naar de kust? Wadend door water dat tot boven hun hoofd zou moeten komen? Melda denkt van niet. Ze denkt dat hij nog naar zijn oudste dochter kijkt, terwijl de vage gestalte van de man die uit het water komt zijn druipnatte armen naar haar uitstrekt en met zijn druipnatte handen haar hals vastpakt, eerst om haar blije kreten te smoren en dan om haar de golven in te trekken.

En in de Golf ligt het zwarte schip van Perse. Het wacht en deint heen en weer op de kalme zee, als een klok die de tijd niet in minuten en uren meet maar in jaren en eeuwen.

Melda pakt de bovenarm van meneer vast, laat haar hand diep in zijn spieren verzinken, en spreekt tegen hem zoals ze in haar hele leven nog nooit tegen een blanke man heeft gesproken.

Ze zegt Help dan, klootzak! Voordat hij haar verdrinkt!

Ze trekt hem naar voren. Hij komt mee. Ze wacht niet af of hij doorgaat of weer verstijft, en ze denkt helemaal niet meer aan Libbit; ze denkt alleen aan Adie. Ze moet voorkomen dat het Emery-ding haar het water in sleurt, en dat moet ze doen voordat de dode kleintjes hem kunnen helpen.

Ze roept Laat los! Laat haar los!

Ze vliegt over het strand; haar rok bolt achter haar op. Emery heeft Adie bijna tot haar middel in het water getrokken. Adie verzet zich nu, maar ze dreigt ook te stikken. Melda strompelt op hen af en stort zich op het bleke lijk dat zijn vrouw bij de keel heeft gegrepen. Hij geeft een schreeuw als Melda's linkerarm, die met de armbanden, hem aanraakt. Het is een borrelend geluid, alsof zijn keel vol water zit. Hij spartelt als een vis in Melda's greep, en ze krabt hem. De huid valt met een misselijkmakend geluid onder haar nagels weg, maar er komt geen bloed uit de bleke wonden. Zijn ogen rollen in hun kassen, en het zijn net de ogen van een dode karper in het maanlicht.

Hij duwt Adriana weg om strijd te leveren met de harpij die hem heeft aangevallen, de harpij met het koude, afstotende vuur aan haar arm.

Adie jammert Nee, Melda, hou op, je doet hem pijn!

Adie strompelt naar voren om Melda weg te trekken, of hen op zijn minst van elkaar te scheiden, en op dat moment schiet John Eastlake, die tot zijn schenen in de Golf staat, met het harpoenpistool. De punt, die uit drie messen bestaat, treft zijn oudste dochter hoog in haar keel. Ze staat daar kaarsrecht, en uit haar voorkant steekt vijf centimeter staal en aan de achterkant tien centimeter, net onder haar schedelbasis.

John Eastlake krijst Adie, nee! Adie, DIT WILDE IK NIET!

Adie draait zich om naar de stem van haar vader en begint zelfs naar hem toe te lopen, en meer kan Melda niet zien. Adies dode man probeert zich aan haar greep te ontworstelen, maar ze wil hem niet loslaten; ze wil een eind maken aan zijn verschrikkelijke half-leven en daarmee misschien ook de twee gruwelijke kleintjes afschrikken voordat ze te dichtbij zijn. En ze denkt (voor zover ze kan denken) dat ze dat kan, want ze heeft een smeulende schroeiwond op de bleke, natte wang van het ding gezien en begrijpt dat haar armband dat heeft gedaan.

Haar zilveren armband.

Het ding graait naar haar; zijn gerimpelde mond gaat wijd open, misschien van angst, misschien van razernij. Achter haar schreeuwt John Eastlake keer op keer de naam van zijn dochter.

Melda snauwt Dit heb jij gedaan! en als het Emery-ding haar vastgrijpt, laat ze het begaan.

Jij en het kreng dat je heeft gestuurd, wilde ze eraan toevoegen, maar zijn witte handen sluiten zich om haar keel zoals ze zich om die van arme Adie sloten, en ze kan alleen maar gorgelen. Haar linkerarm is wel vrij, die met de armbanden, en die arm voelt erg krachtig aan. Ze trekt die arm naar achteren en zwaait hem met een grote boog naar voren om hem op de rechterkant van het hoofd van het Emery-ding te laten neerkomen.

Het resultaat is spectaculair. De schedel van het wezen deukt in onder de klap, alsof dat harde omhulsel ergens in ondergedompeld is en nu zo zacht is als snoep. Maar het bot is nog hard; een van de scherven die door Emery's haardos steekt, snijdt diep in haar onderarm, en het bloed spettert in het water om hen heen.

Twee schaduwen gaan aan haar voorbij, een links en een rechts.

Lo-Lo roept Papa! Met haar nieuwe zilverige stem.

Tessie roept Papa, help ons!

Het Emery-ding probeert nu bij Melda vandaan te komen, strompelend en plenzend. Het wil niets meer met haar te maken hebben. Melda steekt de duim van haar sterke linkerhand in zijn rechteroor en voelt dat er iets vreemds, als kikkeringewanden onder een steen, naar buiten komt gespoten. Dan draait ze zich snel maar wankelend om, want de onderstroom probeert haar ondersteboven te trekken.

Ze steekt haar linkerhand uit, grijpt Lo-Lo bij haar nekvel en trekt haar achteruit. Jij bent het niet! gromt ze, en Lo-Lo slaat wild om zich heen met een kreet van schrik en pijn... en zo'n kreet is nog nooit uit de keel van een klein meisje gekomen, weet Melda.

John brult Melda, hou op!

Hij is in het laatste dunne loopje van de branding neergeknield, met Adie voor hem. De schacht van de harpoen steekt uit haar keel omhoog.

Melda, laat mijn meisjes met rust!

Ze heeft geen tijd om te luisteren, al denkt ze wel even aan Libbit - waarom heeft Libbit het porseleinen beeldje niet verdronken? Of werkte het niet? Heeft het ding dat het meisje Percy noemt haar op de een of andere manier tegengehouden? Melda weet dat zoiets maar al te goed mogelijk is; Libbit is krachtig, maar ze is ook nog maar een kind.

Geen tijd om daaraan te denken. Ze grijpt naar de andere ondode, naar Tessie, maar haar rechterhand is niet zo goed als haar linker, want die wordt niet beschermd door zilver, en Tessie draait zich woedend om en bijt. Melda voelt wel dat er een dunne pijnscheut door haar heen gaat, maar niet dat twee vingers en een deel van een derde zijn afgebeten en nu naast het bleke kind in het water drijven. Daarvoor golft er te veel adrenaline door haar heen.

Over de top van de heuvel, waar de dranksmokkelaars soms pallets met drank versjouwen, komt een kleine maansikkel opzetten, die ook dunne stralen over deze nachtmerrie werpt. In het licht daarvan ziet Melda dat Tessie naar haar vader kijkt; en Tessie steekt haar armen weer uit.

Papa! Papa, alsjeblieft, help ons! Melda is gek geworden!

Melda denkt niet na. Ze reikt voor haar lichaam langs en grijpt het meisje bij het haar dat ze duizend keer heeft gewassen en gevlochten.

John Eastlake schreeuwt Melda, nee!

En als hij het gevallen harpoenpistool oppakt en in het zand bij het lichaam van zijn dode dochter naar de overgebleven harpoen zoekt, roept een andere stem. Deze komt van achter Melda, van het schip dat daar op de caldo voor anker ligt.

Die stem zegt Je had je niet met mij moeten bemoeien.

Melda, die het Tessie-ding bij haar haar vastheeft (het schopt en spartelt, maar dat merkt ze nauwelijks), draait zich stuntelig in het water om en ziet haar, zoals ze daar in haar rode mantel aan de reling van haar schip staat. Haar kap is omlaag, en Melda ziet dat ze bij lange na niet menselijk is, ze is iets anders, iets wat het menselijk begrip te boven gaat. In het maanlicht is haar spookachtige gezicht te zien, een gezicht dat wéét.

Dunne skeletarmen verheffen zich uit het water om haar te begroeten.

De bries waait de slangen van haar haar uiteen; Melda ziet het derde oog in Perses voorhoofd; ziet dat het naar haar kijkt, en alle wil om verzet te bieden is op slag verdwenen.

Maar op dat moment kijkt het hoofd van de kreng-godin bliksemsnel om, alsof ze heeft gehoord dat iets of iemand op zijn tenen naar haar toe is geslopen.

Ze roept Wat?

En dan: Nee!. Leg het neer! Leg het neer! DAT KUN JE NIET DOEN!

Maar blijkbaar kan Libbit dat wel - en heeft ze het ook gedaan - want de vorm van het ding aan de reling van het schip wordt onzeker, wordt waterig... en wordt dan niets dan maanlicht. De skeletarmen glijden weer onder water en zijn weg.

Het Emery-ding is ook weg - verdwenen - maar de tweelingzusjes gillen allebei van pijn en verdriet omdat ze verlaten zijn.

Melda roept naar meneer Het komt wel goed!

Ze laat degene die ze bij het haar heeft vastgegrepen nu los. Ze denkt niet dat het iets met de levenden wil doen, niet nu, niet in de komende ogenblikken.

Ze roept Libbit dee het dee het! Ze...

John Eastlake krijst BLIJF MET JE HANDEN VAN MIJN DOCHTERS AF, VUILE NIKKER!

En hij schiet voor de tweede keer met het harpoenpistool.

Zie je dat de harpoen doel treft, dwars door Melda heen gaat? Zo ja, dan is de tekening compleet.

God nog aan toe - de tekening is compleet.