4 Vrienden met voordelen

 

1

 

Op de middag van nieuwjaarsdag ontwaakte ik uit een kort maar verkwikkend dutje met de gedachte aan een bepaald soort schelp; zo'n oranje met witte spikkels. Ik weet niet of ik ervan had gedroomd of niet, maar ik wilde er een hebben. Ik was eraan toe om met verf te gaan experimenteren en ik dacht dat ik best eens zo'n oranje schelp midden op de zonsondergang in de Golf van Mexico kon dumpen.

Al zoekend liep ik in zuidelijke richting over het strand, met als enig gezelschap mijn eigen schaduw en twintig of dertig van die kleine vogeltjes - Ilse noemt ze piepertjes - die altijd naar voedsel zoeken bij de rand van het water. Verderop vlogen pelikanen rond om plotseling hun vleugels in te trekken en zich als een steen te laten vallen. Ik dacht die middag niet aan lichaamsbeweging, ik lette niet op de pijn in mijn heup en ik telde geen stappen. Eigenlijk dacht ik nergens aan; mijn geest gleed voort als de pelikanen voordat ze een maaltje zagen in de caldo largo beneden hen. Toen ik eindelijk het soort schelp zag dat ik zocht en achteromkeek, verbaasde het me dan ook hoe klein Groot Roze was geworden.

Ik liet de oranje schelp in mijn hand op en neer stuiteren en voelde meteen weer die pulserende glasscherven in mijn heup. Het begon daar en plantte zich voort door mijn hele been. Toch zagen de sporen die zich tot het huis uitstrekten er nauwelijks slepend uit. Ik bedacht dat ik mezelf had verwend; misschien een beetje, misschien zelfs veel. Ik en mijn stomme getallenspel. Vandaag was ik vergeten mezelf elke vijf minuten aan een gespannen mini-onderzoek te onderwerpen. Ik was gewoon... gaan wandelen. Als een normaal persoon.

Ik kon dus kiezen. Ik kon mezelf de hele terugweg verwennen en steeds even blijven staan om een van Kathi Greens strekoefeningen te doen, die vreselijk pijn deden en verder nauwelijks uitwerking leken te hebben, of ik kon gewoon gaan lopen. Als een normaal, niet gewond persoon.

Ik koos voor het laatste. Maar voordat ik begon, keek ik over mijn schouder en zag ik een heel eind verder naar het zuiden een gestreepte strandstoel staan. Er stond een tafel naast met een parasol die net zo gestreept was als de stoel. In de stoel zat een man. Wat alleen maar een vlekje was geweest, gezien vanaf Groot Roze, was een grote, zwaargebouwde man geworden, gekleed in een spijkerbroek en een wit overhemd met opgestroopte mouwen. Hij had lang haar dat in de zeebries golfde. Ik kon zijn gezicht niet zien; daarvoor was ik nog te ver bij hem vandaan. Hij zag me kijken en zwaaide. Ik zwaaide terug, draaide me toen om en sjokte langs mijn eigen voetafdrukken naar huis terug. Dat was mijn eerste ontmoeting met Wireman.

 

2

 

Voordat ik die avond in slaap viel, dacht ik nog dat ik de tweede dag van het nieuwe jaar waarschijnlijk bijna geen stap zou kunnen zetten van de pijn. Tot mijn blijdschap bleek ik me daarin te hebben vergist; voor zover ik nog stijf was, was dat met een warm bad te verhelpen.

En dus ging ik de volgende middag weer op pad. Geen doel voor ogen; geen voornemen voor het nieuwe jaar; geen getallenspel. Gewoon iemand die over het strand liep en soms dicht genoeg bij de kalme golven kwam om de piepertjes in een vlekkerige wolk te laten opstuiven. Soms raapte ik een schelp op en stopte hem in mijn zak (een week later zou ik een plastic zak bij me hebben om mijn schatten in te doen). Toen ik zover was dat ik de zwaargebouwde man vrij goed kon zien - vandaag droeg hij een blauw overhemd en een kaki broek en was hij bijna zeker op blote voeten - draaide ik me weer om en ging ik naar Groot Roze terug. Maar niet voordat ik naar hem had gezwaaid. Hij zwaaide terug.

Dat was het echte begin van mijn Grote Strandwandelingen. Van dag tot dag werden ze een beetje langer en kon ik de zwaargebouwde man in zijn gestreepte strandstoel een beetje duidelijker zien. Blijkbaar had hij ook zijn vaste gewoonten, 's Morgens kwam hij met de oude dame naar buiten en duwde hij haar in haar rolstoel over een houten plankenpad dat ik vanaf Groot Roze niet had kunnen zien. 's Middags kwam hij in zijn eentje. Hij trok zijn overhemd nooit uit, maar zijn armen en gezicht waren zo donker als oud meubilair in een formeel ingericht huis. Naast hem, op zijn tafel, stonden een hoog glas en een kan. Daar kon ijswater, limonade of gin-tonic in zitten. Hij zwaaide altijd; ik zwaaide altijd terug.

Op een dag aan het eind van januari, toen ik de afstand tussen ons al veel kleiner had gemaakt, verscheen er een tweede gestreepte stoel op het zand. Op de tafel stond nu een tweede glas, leeg (maar hoog en verschrikkelijk uitnodigend). Toen ik zwaaide, zwaaide hij eerst terug en wees toen naar de lege stoel.

'Bedankt, maar nog niet!' riep ik.

'Hé, kom nou!' riep hij. 'Ik breng je in het golfwagentje terug!'

Daar moest ik om glimlachen. Ilse was ook voor een golfwagentje geweest. Daarmee zou ik over het strand kunnen rijden, tot schrik van de piepertjes. 'Dat zit niet in mijn speltactiek,' riep ik, 'maar ik kom er nog wel! Wat er ook in die kan zit - hou het voor me op ijs!'

'Je weet het zelf het best, muchacho! Hij salueerde vaag. 'Intussen: doe de dag en de dag doet jou!'

Ik herinner me allerlei dingen die Wireman heeft gezegd, maar ik associeer vooral deze uitspraak met hem, misschien omdat ik hem dit hoorde zeggen voordat ik zijn naam kende of zelfs maar zijn hand had geschud: Doe de dag en de dag doet jou.

 

3

 

Lopen was niet het enige wat Freemantle die winter deed; Freemantle begon ook weer te leven. En dat voelde verdomd goed aan. Op een winderige avond, toen de golven beukten en de schelpen niet converseerden maar hooglopende ruzie hadden, nam ik een besluit: zodra ik wist dat dit nieuwe gevoel echt was, zou ik met Reba de Woedepop naar het strand gaan, aanstekerbrandstof over haar heen gieten en haar in brand steken. Ik zou mijn andere leven een echte Vikingbegrafenis geven. Waarom ook niet?

Intussen schilderde ik. Dat ging me zo natuurlijk af als de gang van de piepertjes en pelikanen naar het water. Na een week had ik er spijt van dat ik zo lang met kleurpotloden was blijven klungelen. Ik stuurde Ilse een e-mail om haar ervoor te bedanken dat ze me op de huid had gezeten, en ze schreef terug dat ze wat dat betrof geen aanmoediging nodig had. Ze vertelde me ook dat The Hummingbirds in een grote kerk in Pawtucker, Rhode Island, hadden gespeeld - een soort warming-up voor de tournee - en dat het publiek helemaal uit zijn dak was gegaan, klappend en halleluja schreeuwend. 'De mensen deinden in de banken heen en weer,' schreef ze. 'Dat is het baptistische equivalent van dansen.'

Die winter maakte ik ook het internet in het algemeen en Google in het bijzonder tot mijn persoonlijke vrienden. Ik zat verwoed met mijn ene hand te typen. Wat Duma Key betrof, vond ik weinig meer dan een kaart. Ik had dieper kunnen graven, maar ik had het gevoel dat ik dat voorlopig met rust moest laten. Ik interesseerde me vooral voor dingen die gebeurden als mensen ledematen hadden verloren, en ik vond een heleboel verhalen.

Ik moet je vertellen dat ik de verhalen die ik via Google vond weliswaar met een korreltje zout nam maar dat ik zelfs de wildste verhalen niet volledig van de hand wees, want ik heb er nooit aan getwijfeld dat mijn eigen vreemde ervaringen te maken hadden met het letsel dat ik had opgelopen: de opdoffer die het gebied van Broca had gekregen, de arm die ik had verloren, of beide. Ik kon naar mijn tekening van Carson Jones in zijn Torii Hunter-T-shirt kijken wanneer ik maar wilde, en ik was er zeker van dat hij Ilses verlovingsring bij Zales had gekocht. Minder concreet, maar voor mij minstens even overtuigend, waren mijn tekeningen, die steeds surrealistischer werden. De krabbeltjes die ik in mijn vorige leven maakte als ik aan het telefoneren was hadden niets te maken met de bezeten zonsondergangen die ik nu maakte.

Ik was niet de eerste die een lichaamsdeel verloor en er iets anders voor in de plaats kreeg. In Fredonia in de staat New York hakte een houthakker per ongeluk zijn eigen hand af en redde hij zijn leven door de bloed spuitende stomp van zijn pols dicht te schroeien. Hij nam de hand mee naar huis, stopte hem in een pot met alcohol en zette hem in de kelder. Drie jaar later voelde de hand die niet meer aan zijn pols vastzat opeens ijskoud aan. Hij ging naar de kelder en zag dat daar een raampje was gebroken, zodat de winterwind naar binnen waaide, tegen de pot met zijn geconserveerde hand aan. Toen de ex-houthakker de pot bij de kachel zette, verdween het ijskoude gevoel.

Een Russische boer uit Toera, diep in Siberië, raakte zijn linkerarm tot aan de elleboog in een landbouwmachine kwijt en fungeerde de rest van zijn leven als een soort wichelroedeloper. Als hij op een plek stond waaronder zich water bevond, begonnen zijn linkerhand en -arm, die hij niet meer had, af te koelen, met een bijbehorend gevoel van natheid. Volgens de artikelen die ik heb gelezen (het waren er drie) zat hij er nooit naast.

Iemand in Nebraska kon wervelstormen voorspellen met de eksterogen op de voet die hij niet meer had. Een eenbenige zeeman in Engeland werd door zijn maten als een soort menselijke vissenvinder gebruikt. Een Japanner die beide armen was kwijtgeraakt werd een gerespecteerde dichter - niet slecht voor iemand die ongeletterd was toen hij het treinongeluk kreeg waardoor hij zijn armen verloor.

Van alle verhalen was dat van Kearney Jaffords in New Jersey, een kind dat zonder armen was geboren, misschien wel het vreemdste. Kort na zijn dertiende verjaardag werd het tot dan toe goed aangepaste gehandicapte kind hysterisch. Hij hield tegen zijn ouders vol dat zijn armen 'pijn deden en bij een boerderij begraven waren'. Hij zei dat hij hun de plaats kon laten zien. Ze reden twee dagen en kwamen op een zandweg in Iowa terecht, ergens tussen Nergens en Nergens in het Bijzonder. De jongen liep met hen een maïsveld in, oriënteerde zich op een schuur met een advertentie voor mail pouch-pruimtabak op het dak, en stond erop dat ze gingen graven. De ouders deden dat, niet omdat ze iets verwachtten te vinden maar omdat ze het kind daarmee tot bedaren hoopten te brengen. Op een meter diepte vonden ze twee skeletten. Het ene was van een meisje van tussen de twaalf en de vijftien. Het andere was van een man van wie de leeftijd niet na te gaan was. De lijkschouwer schatte dat de lichamen ongeveer twaalf jaar in de grond hadden gelegen... maar natuurlijk konden dat er ook dertien zijn geweest, zo oud als Kearney Jaffords was. Geen van beide lichamen was ooit geïdentificeerd. De armen van het meisje waren verwijderd. Die botten waren vermengd met de botten van de ongeïdentificeerde man.

Hoe fascinerend dit ook was, andere verhalen interesseerden me meer, vooral wanneer ik bedacht dat ik in het tasje van mijn dochter had gesnuffeld.

Ik vond ze in een artikel dat 'Ze zien met wat ontbreekt' heette en afkomstig was uit The North American Journal of Parapsychology. Het ging over twee telepaten, een vrouw in Phoenix en een man in Rio Gallegos in Argentinië. De vrouw miste haar rechterhand; de man miste zijn hele rechterarm. Beiden hadden de politie verscheidene keren succesvol geholpen met het vinden van vermiste personen (misschien ook wel eens zonder succes, maar dat kwam niet in het stuk aan de orde).

Volgens het artikel gebruikten beide telepathische geamputeerden dezelfde techniek. Ze kregen een kledingstuk van de vermiste persoon, of een stukje handschrift van hem. Ze deden hun ogen dicht en stelden zich voor dat ze het voorwerp met de vermiste hand aanraakten (er stond een rommelige voetnoot bij over iets wat de Hand van de Glorie, alias de Mojo-hand, werd genoemd). De vrouw in Phoenix 'kreeg een beeld' en vertelde haar ondervragers daarover. De Argentijn daarentegen ging na het contact verwoed aan het automatisch schrijven, iets wat ik met mijn tekenwerk vergeleek.

En zoals ik al zei: ik mocht dan mijn twijfels hebben over een paar van de vreemdste anekdotes die ik op internet vond, ik twijfelde er geen moment aan dat er iets met mij gebeurde. Zelfs zonder die tekening van Carson Jones zou ik dat waarschijnlijk wel hebben geloofd. Vooral door de stilte. Behalve als Jack langskwam of Wireman - steeds dichterbij - naar me zwaaide en 'Buenos dias, muchacho!' riep, zag ik niemand en sprak ik met niemand anders dan mezelf. De buitenwereld viel bijna helemaal weg, en als dat gebeurt, kun je jezelf heel goed horen. En duidelijke communicatie tussen de eigen persoonlijkheden - die aan de oppervlakte en

die in de diepte, bedoel ik - is de vijand van twijfel aan jezelf. Die communicatie neemt alle verwarring weg.

Maar voor alle zekerheid deed ik een experiment, zoals ik het noemde.

 

4

 

EFree19 aan Pamorama667

9.15 uur

24 januari

 

Beste Pam: ik heb een ongewoon bezoek voor je. Ik heb geschilderd, en de onderwerpen zijn vreemd maar wel grappig (tenminste, dat vind ik). Ik kan het je beter laten zien dan dat ik het beschrijf, en dus doe ik wat jpegs bij dit mailtje. Ik moest aan die tuinhandschoenen denken die je vroeger had, die met HANDEN op de ene en AF op de andere handschoen. Ik zou ze graag op een zonsondergang willen schilderen. Vraag me NIET waarom; die ideeën komen zomaar bij me op. Heb je ze nog? Zo ja, wil je ze dan naar me toe sturen? Je krijgt ze van me terug, als je dat wilt.

Ik heb liever niet dat je de plaatjes aan 'oude vrienden' laat zien. Met name Bozie zou zich waarschijnlijk sap lachen als hij DEZE dingen zag.

 

Eddie

 

PS: Als je die handschoenen liever niet opstuurt, is dat geen probleem. Het is maar een gil.

 

E.

 

Het antwoord kwam die avond, van een Pam die inmiddels weer thuis in St. Paul was:

 

Pamorama667 aan EFree19

17.00 uur

24 januari

 

Hallo Edgar: Ilse heeft me natuurlijk over je tekeningen verteld. Ze zijn absoluut anders. Hopelijk is deze hobby van langere duur dan je autorestauratie. Als eBay er niet was geweest, zou die oude Mustang nog steeds achter het huis staan, denk ik. Je hebt gelijk als je zegt dat het een vreemd verzoek is, maar nu ik je schilderijen heb bekeken, kan ik me min of meer voorstellen wat je van plan bent (verschillende dingen bij elkaar zetten zodat mensen er op een nieuwe manier naar gaan kijken) en ik ben toch aan een nieuw paar toe, dus 'leef je maar uit'. Ik stuur ze per ups, maar verzoekje wel om me een jpg van het eindproduct te sturen, als dat er ooit komt.

Ilse zei dat ze het erg leuk bij je heeft gehad. Ik hoop dat ze je een kaartje heeft gestuurd om je te bedanken en niet een e-mail, maar ik ken haar.

Nog één ding, Eddie, al weet ik niet of je het leuk vindt. Ik heb je e-mail met jpg's doorgestuurd naar Zander Kamen; die zul je je nog wel herinneren. Ik dacht dat hij de schilderijen graag zou willen zien, maar ik wilde vooral dat hij het mailtje zag en me zou vertellen of het een reden tot bezorgdheid was, want je schrijft net zoals je praatte: 'bezoek' in plaats van 'verzoek', 'zich sap lachen' in plaats van 'zich slap lachen'. Onderaan schreefje: 'Het is maar een gil' en ik weet niet wat dat betekent, maar volgens Kamen is het misschien 'gril'.

Het is in je eigen belang.

 

Pam

 

PS: Het gaat wat beter met mijn vader. Hij is goed door de operatie gekomen (de artsen zeggen dat ze 'alles misschien te pakken hebben gekregen', maar dat zeggen ze misschien wel altijd). Hij kan de chemokuur blijkbaar goed aan en is thuis. Hij loopt alweer.

Dank voor je bezorgdheid.

 

Die scherpe opmerking aan het eind was een goed voorbeeld van de minder charmante kant van mijn vrouw: rustig... rustig... rustig... en dan bijten en er hard vandoor gaan. Ze had natuurlijk gelijk. Ik had haar moeten vragen de beste wensen van de Commucraat over te brengen als ze haar ouweheer door de telefoon sprak. Darmkanker is verschrikkelijk.

Het hele mailtje was een waslijst van ergernissen, vanaf de vermelding van de Mustang die ik uit tijdgebrek nooit had kunnen restaureren tot en met haar bezorgdheid over mijn spelfouten - bezorgdheid bij een vrouw die dacht dat 'Xander' met een Z begon.

En toen ik die kinderachtige ergernissen uit mijn hoofd had gezet (door ze hardop uit te spreken tegen het lege huis, als je het moet weten), bekeek ik het mailtje dat ik haar had gestuurd nog eens, en ja, ik maakte me zorgen. Tenminste wel een beetje.

Aan de andere kant was het misschien maar een gil.

 

5

 

De tweede gestreepte strandstoel stond nu altijd bij de tafel van de zwaargebouwde man, en toen ik dichterbij kwam, voerden we soms een kort schreeuwend gesprek. Het was een vreemde manier om kennis met iemand te maken, maar niet onprettig. De dag na Pams mailtje, met bezorgdheid aan de oppervlakte en daaronder een verborgen betekenis (Jij zou wel eens net zo ziek als mijn vader kunnen zijn, Eddie, misschien nog zieker) riep de man op het strand: 'Hoe lang duurt het voor je hier bent, denk je?'

'Vier dagen!' riep ik terug. 'Misschien drie!'

'Vind je het zo belangrijk om lopend terug te gaan?'

'Ja!' zei ik. 'Hoe heet je?'

Zijn gebruinde gezicht, dat al vlezig werd, was nog steeds aantrekkelijk. Er flikkerden nu witte tanden in, en zijn opkomende wangzakken verdwenen toen hij grijnsde. 'Dat vertel ik je als je hier bent! En jij?'

'Het staat op de brievenbus!' riep ik.

'De dag dat ik zo diep zink dat ik op brievenbussen ga kijken is de dag waarop ik mijn nieuws van de talkradio haal!'

Ik zwaaide naar hem, en hij zwaaide terug, riep 'Hasta manana!' en keek weer naar het water en de vogels.

Toen ik in Groot Roze terug was, stond de vlag van het brievenbusje op mijn computerscherm omhoog en trof ik dit aan:

 

KamenDoc aan EFree19

14.49 uur

25 januari

 

Edgar: Pam heeft me je laatste mailtje met de schilderijen doorgestuurd. Ik wil allereerst zeggen dat ik het verbluffend vind zo snel als jij je als kunstenaar hebt ontwikkeld. Ik kan zien dat je met die gepatenteerde zijdelingse frons van jou terugdeinst voor dat woord, maar er is geen ander woord, je mag er niet mee stoppen. Wat je zorgen betreft: er is waarschijnlijk niets aan de hand. Evengoed zou een mri een goed idee zijn. Heb je daar een arts? Je bent aan een medisch onderzoek toe - van top tot teen, mijn vriend.

 

Kamen

 

EFree19 aan KamenDoc

15.58 uur

25 januari

 

Kamen, Goed van je te horen. Als je me een kunstenaar wilt noemen (of zelfs een 'artiste'), wie ben ik dan om je tegen te spreken? Ik heb momenteel geen arts hier in Florida. Kun je me er een aanbevelen of heb je liever dat ik het via Todd Jamieson speel, de dokter die kortgeleden met zijn vingers in mijn hersenen heeft gezeten?

 

Edgar

 

Ik dacht dat hij me naar iemand zou verwijzen, en misschien zou ik me zelfs aan de afspraak houden, maar op dat moment hadden een paar vergeten woorden en eigenaardigheden in mijn taalgebruik geen hoge prioriteit voor mij. Lopen had een zekere prioriteit, vooral het bereiken van die gestreepte strandstoel die elke dag voor me werd neergezet, maar tegen het eind van januari vond ik het vooral belangrijk om op internet te zoeken en schilderijen te maken. De vorige avond nog had ik Zonsondergang met schelp nr. 16 bereikt.

Op 27 januari, waarop ik pas rechtsomkeert had gemaakt toen ik de wachtende strandstoel tot op nog geen tweehonderd meter was genaderd, trof ik bij terugkeer in Groot Roze een pakje aan dat door ups was gebracht. Er zaten twee tuinhandschoenen in, een met HANDEN in verbleekt rood op de rug en de ander met AF. Ze waren versleten door vele seizoenen van tuinwerk, maar schoon; ze had ze gewassen, zoals ik had verwacht. Ja, zoals ik zelfs had gehoopt. Ik interesseerde me niet voor de Pam die ze in de jaren van ons huwelijk had gedragen, zelfs niet voor de Pam die ze misschien de afgelopen herfst in Mendota Heights had gedragen, toen ik bij Lake Phalen was. Die Pam was een bekende grootheid. Maar... Ik zal je vertellen -wat er nog meer gebeurt, had mijn If-So-Girl gezegd, zonder te weten hoe griezelig veel ze op haar moeder leek toen ze dat zei. Ze gaat heel veel om met een kerel daar in de straat. Die kerel die Max heette. De handen van dié Pam hadden deze handschoenen gewassen en ze daarna opgepakt en in de witte doos van het ups-pakket gedaan.

Dié Pam was het experiment... Tenminste, dat zei ik tegen mezelf, maar we nemen onszelf zo vaak in de maling dat we er ons beroep van zouden kunnen maken. Dat zegt Wireman, en hij heeft vaak gelijk. Waarschijnlijk te vaak. Zelfs nu.

 

6

 

Ik wachtte niet op de zonsondergang, want ik maakte mezelf tenminste niet wijs dat ik een plaatje wilde schilderen; ik wilde informatie schilderen. Ik ging met de onnatuurlijk schone tuinhandschoenen van mijn vrouw (het leek wel of ze een hele fles bleekmiddel had leeggegoten) naar Klein Roze en ging daar voor mijn ezel zitten. Er stond daar een nieuw doek te wachten. Links stonden twee tafels. Een daarvan was bestemd voor foto's van mijn digitale camera en allerlei dingen die ik had gevonden. De andere tafel had ik op een klein groen dekzeil gezet. Er stonden een stuk of twintig verfpotten op, een aantal potjes die voor een deel gevuld waren met terpentijn, en flessen met het bronwater dat ik voor het spoelen gebruikte. Het was een rommelige, bedrijvige kleine werkplaats.

Ik legde de handschoenen op mijn schoot, sloot mijn ogen en deed alsof ik ze met mijn rechterhand aanraakte. Er kwam niets. Geen pijn, geen jeuk, geen gevoel van fantoomvingers die over het ruwe, versleten weefsel streken. Ik zat daar en wilde dat het kwam - wat het ook was - en er kwam nog steeds niets. Ik had net zo goed mijn lichaam kunnen commanderen te schijten als het dat niet hoefde. Na vijf lange minuten deed ik mijn ogen weer open en keek naar de handschoenen op mijn schoot: handen... af.

Nutteloze dingen. Nutteloze rotdingen.

Niet kwaad worden. Herstel het evenwicht, dacht ik. En toen dacht ik: Te laat. Ik ben kwaad. Op deze handschoenen en op de vrouw die ze heeft gedragen. En het evenwicht herstellen?

'Daar is het ook te laat voor,' zei ik, en ik keek naar mijn stompje. 'Ik kan het tegenwicht nooit herstellen.'

Het verkeerde woord. Altijd het verkeerde woord, en dat zou nog een verrekte eeuwigheid doorgaan. Ik had zin om alles van die vervloekte tafels op de vloer te meppen.

'In evenwicht,' zei ik, opzettelijk diep en opzettelijk langzaam. 'Ik kom nooit meer in evenwicht. Met één arm blijf ik in on-evenwicht.' Dat was niet erg grappig (of zelfs logisch), maar de woede trok evengoed weg. Het hielp dat ik mezelf de juiste woorden hoorde zeggen. Dat hielp meestal.

Ik keek van mijn stomp naar de handschoenen van mijn vrouw. HANDEN AF, jazeker.

Met een zucht - daar kan een zekere opluchting in hebben gezeten, ik weet dat niet meer met zekerheid, maar het is waarschijnlijk - legde ik ze op de tafel waarop ik mijn modelvoorwerpen bewaarde. Ik pakte een penseel uit een terpentijnpotje, maakte hem schoon met een doek, spoelde hem uit en keek naar het lege doek. Was ik van plan die handschoenen toch te schilderen? Waarom eigenlijk? Waaróm?

Plotseling leek alleen al het feit dat ik aan het schilderen was geweest me belachelijk. Het idee dat ik niet wist hoe het moest, leek me heel wat geloofwaardiger. Als ik dit penseel in zwarte verf doopte en ermee naar die afschrikwekkende witte ruimte ging, zou ik niets beters kunnen produceren dan een stel marcherende lucifermannetjes: Tien kleine negertjes die dansten in de regen, Eentje viel er in een plas, toen waren er nog maar negen. Negen kleine negertjes, die gingen samen op jacht...

Dat was griezelig. Ik stond van mijn stoel op, en snel ook. Plotseling wilde ik hier niet zijn, niet in Klein Roze, niet in Groot Roze, niet op Duma Key, niet in dat stomme, zinloze, kreupele, gepensioneerde leven van mij. Wat loog ik niet allemaal bij elkaar? Dat ik kunstenaar was? Belachelijk. Kamen kon wel verbluft en je mag er niet mee stoppen roepen met die gepatenteerde e-mailhoofdletters van hem, maar Kamen was erin gespecialiseerd slachtoffers van vreselijke ongelukken te laten geloven dat de fletse namaaklevens die ze leidden even goed waren als echte levens. Als het op positieve beïnvloeding aankwam, wisselden Kamen en Kathi Green, de koningin van de revalidatie, elkaar af. Ze waren er verrekte goed in, en de meeste dankbare patiënten van hen riepen je mag er niet mee stoppen. Wilde ik mezelf wijsmaken dat ik telepathisch begaafd was? Dat ik een fantoomarm bezat die in het onbekende kon kijken? Dat was niet zomaar belachelijk; dat was zielig en krankzinnig.

Er was een 7-Eleven-winkel in Nokomis. Ik kon mijn rijvaardigheid op de proef stellen, een paar sixpacks halen en dronken worden. Misschien zagen de dingen er de volgende dag beter uit als ik er door het waas van een kater naar keek. Ik kon me niet voorstellen dat het veel erger zou worden. Ik pakte mijn kruk en mijn voet - de linker, mijn goede voet, jezus nog aan toe - bleef onder mijn stoel steken. Ik struikelde. Mijn rechterbeen was niet sterk genoeg om me overeind te houden en ik viel languit en stak mijn rechterarm uit om mijn val te breken.

Natuurlijk deed ik dat instinctief... maar hij brak mijn val wel. Echt wel. Ik zag het niet - mijn ogen zaten stijf dicht, zoals ze zitten als je weet dat je neergaat voor het team - maar als ik mijn val niet had gebroken, zou ik bijna zeker aanzienlijk letsel hebben opgelopen, vloerbedekking of geen vloerbedekking. Ik had mijn nek kunnen verstuiken of zelfs breken.

Ik bleef even liggen om te constateren dat ik nog leefde, en ging toen op mijn knieën zitten. Mijn heup deed nog hevig pijn en ik hield mijn pulserende rechterarm voor mijn ogen. Er was daar geen arm. Ik zette mijn stoel overeind, leunde er met mijn linkeronderarm op... en liet toen mijn hoofd naar voren schieten om in mijn rechterarm te bijten.

Ik voelde hoe de halvemanen van mijn tanden zich net onder de elleboog in de huid begroeven. De pijn.

Ik voelde nog meer. Ik voelde de huid van mijn onderarm op mijn lippen. Toen trok ik me hijgend terug. 'Jezus! Jezus! Wat gebeurt er? Wat is dit?'

Ik verwachtte bijna dat de arm opeens voor mijn ogen zou verschijnen. Dat gebeurde niet, maar hij was er wel degelijk. Ik reikte over de zitting van mijn stoel naar een penseel. Ik voelde dat mijn vingers het vastpakten, maar het penseel kwam niet in beweging. Ik dacht: dus zo is het om een geest te zijn.

Ik klauterde de stoel op. Mijn heup protesteerde, maar die pijn leek ergens ver stroomafwaarts. Met mijn linkerhand pakte ik het penseel dat ik had schoongemaakt en stak het achter mijn linkeroor. Ik maakte er nog een schoon en legde hem in de geul van de ezel. Maakte een derde schoon en legde die ook in de geul. Dacht erover een vierde schoon te maken maar vond dat te veel tijd kosten. Dat koortsachtige gevoel was weer over me gekomen; die honger. Het kwam even plotseling en heftig opzetten als mijn woedeaanvallen. Als de rookdetectors beneden waren afgegaan om te laten weten dat het huis in brand stond, zou ik daar geen aandacht aan hebben geschonken. Ik trok het cellofaan van een nieuw penseel, doopte het in zwart en schilderde.

Zoals ook het geval was met het schilderij dat ik Het einde van het spel had genoemd, weet ik niet veel meer van de schepping van Vrienden met voordelen. Ik weet alleen dat het een heftige explosie was, en dat zonsondergangen er deze keer niets mee te maken hadden. Het schilderij was vooral zwart en blauw, de kleur van kneuzingen, en toen het klaar was, deed mijn linkerarm pijn van inspanning. Mijn hand zat tot aan de pols onder de verfspatten.

Het voltooide schilderij deed me een beetje denken aan die noir pocketomslagen die ik als kind vaak zag, die omslagen waarop je altijd een dame op naaldhakken zag die haar ondergang tegemoet ging. Alleen was de dame op die omslagen meestal blond en tweeëntwintig of zoiets. Op mijn schilderij had ze donker haar en was ze de veertig gepasseerd. Deze dame was mijn ex-vrouw.

Ze zat op een verkreukeld bed en droeg alleen een blauw slipje. Het bandje van een bijpassende beha lag over een van haar benen. Haar hoofd was enigszins gebogen, maar haar trekken waren onmiskenbaar; ik had haar geweldig goed op het doek gekregen met maar enkele streken zwarte verf, bijna Chinese letters. Op de welving van een van haar borsten zat het enige lichtpuntje van het schilderij: een roze tatoeage. Ik vroeg me af waar ze die had laten zetten, en waarom. Pam met inkt op haar huid: dat vond ik net zo onwaarschijnlijk als Pam die aan het fietscrossen was, maar ik twijfelde er geen moment aan dat het echt zo was; het was een feit, net als het Torii Hunter-T-shirt van Carson Jones.

Er stonden ook twee mannen op het schilderij, allebei naakt. Een van hen stond bij het raam en had zich half afgewend. Hij had het typische lichaam van een blanke man van een jaar of vijftig uit de middenklasse, zo'n man die je volgens mij in elke kleedkamer van de betere sportscholen kunt tegenkomen: buikje, een platte kleine reet zonder billen, gematigde mannentieten. Zijn gezicht was intelligent en welopgevoed. Op dat gezicht tekende zich nu een melancholieke uitdrukking van ze-is-bijna-weg af. Een blik van niets-kan-dat-veranderen. Dat was Max uit Palm Desert. Hij had net zo goed een bord aan zijn nek kunnen hangen. Max die vorig jaar zijn vader had verloren. Max die Pam eerst koffie aanbood en later nog meer. Ze had de koffie en nog meer geaccepteerd, maar niet alles wat hij had willen geven. Dat zag je aan zijn gezicht. Je kon het niet helemaal zien, maar wat je ervan zag was veel naakter dan zijn reet.

De andere man stond in de deuropening geleund met zijn enkels over elkaar, een houding waardoor zijn dijen tegen elkaar werden gedrukt en zijn aanzienlijke borstkas naar voren werd gestuwd. Hij was een jaar of tien ouder dan de man bij het raam en verkeerde in een betere conditie. Geen buikje. Geen zwembandjes. Lange spieren in de dijen. Zijn armen lagen onder zijn borst over elkaar en hij keek met een glimlachje naar Pam. Ik kende die glimlach goed, want Tom Riley was al vijfendertig jaar mijn boekhouder - en mijn vriend. Als het in onze familie geen gewoonte was geweest om je vader als getuige bij je huwelijk te vragen, zou ik Tom hebben gevraagd.

Ik keek naar hem zoals hij daar naakt in de deuropening stond en naar mijn vrouw op het bed keek, en herinnerde me dat hij me had geholpen mijn spullen naar Lake Phalen te brengen. Je geeft het huis niet op. Dat is net zoiets als vrijwillig een uitwedstrijd in plaats van een thuiswedstrijd spelen. Je geeft een voordeel op, had hij gezegd.

En toen had hij opeens tranen in zijn ogen gehad. Baas, ik kan er niet aan wennen je met één arm te zien.

Neukte hij haar toen al? Ik dacht van niet. Maar...

Ik geef jou een aanbod voor haar mee, had ik gezegd. En hij had het overgebracht. Alleen had hij toen misschien wel wat meer gedaan.

Ik strompelde zonder kruk naar het grote raam. De zonsondergang zou nog uren op zich laten wachten, maar het licht werd al zwakker en trok een baan over het water. Ik dwong mezelf om recht in die schitterende baan te kijken en streek veelvuldig over mijn ogen.

Ik probeerde mezelf wijs te maken dat het schilderij misschien alleen maar een fantasie van mijn geest was, die nog steeds bezig was te genezen. Het ging er niet bij me in. Al mijn stemmen spraken duidelijke taal tegen elkaar, en ik wist wat ik wist. Pam had daar in Palm Desert met Max geneukt, en toen hij een langere, diepgaande relatie had voorgesteld, had ze geweigerd. Pam had ook met mijn oudste vriend en zakenrelatie geneukt en deed dat misschien nog steeds. Ik wist alleen nog niet wie van hen tweeën haar had overgehaald die roos op haar tiet te laten tatoeëren.

'Ik moet dit loslaten,' zei ik, en ik drukte mijn pijnlijke voorhoofd tegen de ruit. De zon brandde op de Golf van Mexico. 'Ik moet dit echt loslaten.'

Knip dan met je vingers, dacht ik.

Ik knipte met de vingers van mijn rechterhand en hoorde het geluid; een scherp klikje. 'Goed, over, klaar en voorbij!' zei ik opgewekt. Maar toen deed ik mijn ogen dicht en zag ik Pam in haar slipje op het bed - een bed - liggen, met een behabandje als een dode slang over haar been.

Vrienden met voordelen.

Die verrekte vrienden, met hun verrekte voordelen.

 

7

 

Die avond keek ik niet vanuit Klein Roze naar de zonsondergang. Ik liet mijn kruk tegen de hoek van het huis staan, strompelde over het strand en liep het water in tot ik er tot aan mijn knieën in stond. Het water was koud, zoals het een paar maanden na het orkaanseizoen wordt, maar ik merkte het nauwelijks. De baan die over het water lag, was nu bitter oranje, en daar keek ik naar.

'Een experiment? M'n reet!' zei ik, terwijl het water om me heen kwam opzetten. Ik wankelde een beetje en stak mijn arm uit om in evenwicht te blijven. 'M'n reet!'

Een reiger gleed door de verduisterende lucht, een geluidloos projectiel met lange nek.

'Snuffelen was het, meer niet, en ik heb daar de prijs voor betaald.'

Zeker. Als ik zin had om haar opnieuw te wurgen, was dat alleen maar mijn eigen schuld. Die door een sleutelgat gluren, zal het lelijk bezuren, zei mijn lieve moeder altijd. Ik had gegluurd en ik had het moeten bezuren: einde verhaal. Ze had nu haar eigen leven, en wat ze daarmee deed was haar zaak. Het was mijn zaak om er schouderophalend aan voorbij te gaan. Daarentegen was het mijn vraag of ik dat kon. Het was moeilijker dan met je vingers knippen, zelfs dan met de vingers te knippen van een hand die er niet was.

Er kwam een golf aan die groot genoeg was om me ondersteboven te gooien. Een ogenblik ging ik kopje-onder en ademde ik water in. Sputterend kwam ik boven. De zee wilde me met het zand en de schelpen mee terug nemen. Ik stuwde me met mijn goede voet naar het strand, schopte zelfs zwakjes met mijn slechte voet, en slaagde erin vat op de bodem te krijgen. Ik mocht dan over sommige dingen in verwarring verkeren, ik was niet van plan in de Golf van Mexico te verdrinken. Daarover verkeerde ik niet in verwarring. Met mijn haar in mijn ogen kroop ik het water uit, hoestend en proestend, mijn rechterbeen als drijfnatte bagage achter me aan.

Toen ik eindelijk op droog zand was, rolde ik me om en keek naar de hemel. Een vette halvemaan gleed door het donkere fluweel boven de nok van Groot Roze. Alles leek daarboven heel sereen. Hierbeneden lag een man die zich het tegenovergestelde van sereen voelde: bevend, verdrietig en kwaad. Ik keek naar het stompje van mijn arm en toen weer naar de maan.

'Niet meer gluren,' zei ik. 'Daar stop ik meteen mee. Niet meer gluren en geen experimenten meer.'

Dat meende ik ook. Maar zoals ik al heb gezegd (en zoals Wireman voor mij heeft gezegd) nemen we onszelf zo vaak in de maling dat we er ons beroep van zouden kunnen maken.