16 Het einde van het spel

 

1

 

Wireman bood me een Lunesta aan om in slaap te komen. De verleiding was groot, maar ik deed het niet. Ik nam wel een van de zilveren harpoenen mee, en Wireman deed dat ook. Met zijn harige buik die enigszins over zijn blauwe boxershorts heen hing, en met een van John Eastlakes speciaal vervaardigde voorwerpen in zijn rechterhand, leek hij net een grappige alledaagse versie van Cupido. Het was nog harder gaan waaien; de wind bulderde langs de zijkanten van het huis en floot om de hoeken.

'Slaapkamerdeuren open, goed?' vroeg hij.

'Ja.'

'En als er vannacht iets gebeurt, schreeuw je zo hard als je kunt.'

'Akkoord, Houston. Doe jij dat ook.'

'Is Jack wel veilig, Edgar?'

'Als hij die tekening verbrandt, gebeurt hem niets.'

'Red je je wel? Na wat er met je vrienden is gebeurd?'

Kamen, die me had geleerd om een hoekje te denken. Tom, die tegen me had gezegd dat ik het voordeel van een thuiswedstrijd niet moest opgeven. Of ik me kon redden na wat er met mijn vrienden was gebeurd.

Nou, ja en nee. Ik was verdrietig en verbijsterd, maar ik zou liegen als ik niet zei dat ik ook een zekere diepe, heimelijke opluchting voelde; mensen zijn in sommige opzichten echte rotzakken. Want Kamen en Tom waren goede vrienden, maar stonden toch buiten de magische kring van mensen die echt iets voor me betekenden. Dié mensen had Perse niets kunnen doen. Als we snel te werk gingen, zouden Kamen en Tom onze enige slachtoffers blijven.

'Muchacho?'

'Ja,' zei ik, alsof ik van grote afstand werd teruggeroepen. 'Ja, ik red me wel. Roep me als je me nodig hebt, Wireman. Aarzel dan niet. Ik verwacht geen stille wenk.'

 

2

 

Ik lag naar het plafond te kijken met de zilveren harpoen naast me op het nachtkastje. Ik luisterde naar het gestage zuchten van de wind en het gestage rommelen van de branding. Ik weet nog dat ik dacht: dit wordt een lange nacht. Toen maakte de slaap zich van me meester.

Ik droomde van de zussen van kleine Libbit. Niet de Grote Gemenen; de tweeling. De tweeling rende.

De grote jongen kwam achter hen aan. Hij had TANNEN.

 

3

 

Toen ik wakker werd, lag het grootste deel van mijn lichaam op de vloer, maar lag één been - mijn linker - nog op het bed. Dat been was in diepe slaap verzonken. Buiten bulderden nog steeds de wind en de branding. Binnen bonkte mijn hart bijna even hard als de golven die op het strand sloegen. Ik zag Tessie nog steeds ondergaan - verdrinken terwijl die zachte en onverzoenlijke handen zich om haar kuiten klemden. Het was volkomen duidelijk, een duivels schilderij in mijn gedachten.

Toch was het niet de droom van de kleine meisjes, achtervolgd door het kikkerding, die mijn hart liet bonken. Niet de droom maakte dat ik op de vloer wakker werd met een kopersmaak in mijn mond en met zenuwen die allemaal in brand leken te staan.

Je moet het eerder zien als uit een nachtmerrie ontwaken met het besef dat je iets belangrijks bent vergeten, het gas uitzetten bijvoorbeeld, en nu hangt er een gaslucht in het hele huis.

Ik trok mijn voet van het bed en het sloeg vol speldenprikken tegen de vloer. Ik wreef erover en trok een grimas. Eerst was het net of ik over een houtblok wreef, maar toen ging dat verdoofde gevoel geleidelijk weg. Het gevoel dat ik iets van vitaal belang was vergeten ging niet weg.

Maar wat was het? Ik had enige hoop dat onze expeditie naar het zuidelijke eind van de Key een eind zou maken aan deze ellendige, woekerende toestanden. De grootste horde was immers het geloof zelf, en zolang we niet in het felle Florida-zonlicht van de volgende morgen terugvielen, waren we daaroverheen. Misschien zouden we ondersteboven vliegende vogels zien, of zou een gigantisch kikkermonster zoals dat in mijn droom proberen ons de weg te versperren, maar ik had het gevoel dat het in wezen geestverschijningen waren - heel goed in staat om met meisjes van zes af te rekenen maar niet veel waard tegen volwassen mannen, zeker niet als die over harpoenen met zilveren punten beschikten.

En natuurlijk zou ik mijn schetsboek en potloden hebben.

Ik dacht dat Perse nu bang was voor mij en mijn nieuwe talent. In mijn eentje, nog niet hersteld van mijn bijna-doodervaring (zelfs nog steeds met zelfmoordneigingen), zou ik misschien een aanwinst in plaats van een probleem zijn geweest. Want ondanks al zijn grote woorden had die Edgar Freemantle in werkelijkheid nog steeds geen ander leven gehad; die Edgar veranderde alleen de achtergrond van zijn invalidenbestaan van naaldbomen in palmen. Maar toen ik weer vrienden had... en zag wat er allemaal om me heen was en daarnaar reikte...

Toen was ik gevaarlijk geworden. Ik weet niet precies wat ze van plan was - behalve dan dat ze haar plaats in de wereld wilde heroveren - maar ze moet hebben gedacht dat als het op onheil stoken aankwam, een getalenteerde eenarmige kunstenaar over grote mogelijkheden beschikte. Ik had giftige schilderijen over de hele wereld kunnen verspreiden! Maar nu had ik me tegen haar gekeerd, precies zoals Libbit had gedaan. Nu moest ze me eerst tegenhouden en dan aan de kant gooien.

'Daar ben je een beetje laat mee, kreng,' fluisterde ik.

Waarom rook ik dan gas?

De schilderijen - vooral de gevaarlijkste, de Meisje en schip-serie - waren veilig achter slot en grendel opgeborgen, en van het eiland af, precies zoals Elizabeth had gewild. Vólgens Pam had niemand uit onze kring van familie en vrienden tekeningen meegenomen, behalve Bozie, Tom en Xander Kamen. Voor Tom en Kamen was het te laat, en ik zou er veel voor hebben gegeven om dat te veranderen, maar Bozie had beloofd dat hij zijn tekening zou verbranden, dus dat was in orde. Zelfs Jack was veilig, want hij had zijn diefstalletje opgebiecht. Het was slim van Wireman geweest om het hem te vragen, vond ik. Het verbaasde me alleen dat hij niet had gevraagd of ik Jack zelf een kunstwerk had ge…-

Mijn adem verhardde tot glas in mijn keel. Nu wist ik wat ik was vergeten. Nu, in het holst van de nacht met buiten die bulderende wind, was ik zo op die verrekte expositie gefixeerd geweest dat ik er nauwelijks bij had stilgestaan wie ik werk had gegeven vóórdat de expositie begon.

Mag ik hem hebben?

Mijn geheugen, nog steeds nukkig, verraste me soms met vlagen van Technicolor-helderheid. Nu ook weer. Ik zag Ilse op blote voeten in Klein Roze staan, gekleed in shorts en een haltertopje. Ze stond bij mijn schildersezel. Ik moest haar vragen opzij te gaan, dan kon ik de tekening zien waar zij zo van gecharmeerd was. De tekening waarvan ik niet eens meer wist dat ik hem had gemaakt.

Mag ik hem hebben?

Toen ze opzij ging, zag ik een klein meisje in een tennispakje. Ze stond met haar rug naar de kijker toe, maar ze was het middelpunt van de tekening. Aan het rode haar was te zien dat ze Reba was, mijn kleine liefde, die vriendin uit mijn andere leven. Toch was ze ook Ilse - Roeiboot-Ilse - en Elizabeths grote zus Adriana, want dat was Adies tennispakje met de fijne blauwe lussen op de zoom. (Ik kon dat niet weten, maar ik wist het; het was nieuws dat omhooggefluisterd kwam uit Elizabeths tekeningen, die ze maakte toen ze nog Libbit werd genoemd.)

Mag ik hem hebben? Ik wil deze.

Of iets anders wilde dat ze hem wilde.

Ik probeerde Ilse te bereiken, had Pam gezegd. Ik wist niet of het zou lukken, maar ze kwam net thuis.

Overal om de voeten van het popmeisje lagen tennisballen. Andere ballen dreven op de kalme golven naar de kust.

Ze klonk moe, maar ze maakt het goed.

O ja? Echt waar? Ik had haar die verdomde tekening gegeven. Ze was mijn lieveling en ik kon haar niets weigeren. Ik had hem zelfs een naam gegeven voor haar, omdat ze zei dat kunstenaars hun werk een naam moesten geven. Het einde van het spel, had ik tegen haar gezegd, en nu galmde dat als klokgebeier door mijn hoofd.

 

4

 

Omdat er geen telefoon in de logeerkamer was, sloop ik met mijn zilveren harpoen in mijn hand de hal in. Ondanks mijn haast om met Ilse in contact te komen nam ik even de tijd om door de deuropening aan de andere kant van de hal te kijken. Wireman lag als een gestrande walvis op zijn rug en snurkte vredig. Zijn eigen zilveren harpoen lag naast hem, naast een glas water.

Ik ging langs het familieportret de trap af naar de keuken. Daar waren het ruisen van de wind en het bulderen van de branding luider dan ooit. Ik pakte de telefoon op en hoorde... niets.

Natuurlijk. Dacht je dat Perse niet aan de telefoons zou denken?

Toen keek ik naar het toestel en zag knoppen voor twee lijnen. In elk geval in de keuken was het niet genoeg om alleen maar de telefoon op te pakken. Ik mompelde een klein gebed, drukte op de knop van lijn 1 en werd beloond met een kiestoon. Ik bewoog mijn duim naar de knop en besefte toen dat ik me Ilses telefoonnummer niet kon herinneren. Mijn adressenboekje lag in Groot Roze en haar nummer was helemaal uit mijn geheugen verdwenen.

 

5

 

De telefoon maakte een sirenegeluid. Het was zacht - ik had hem op het aanrecht gelegd - maar het klonk luid in de schemerige keuken en het deed me aan slechte dingen denken. Politiewagens die naar de plaats van een gewelddaad gingen. Ambulances die in volle vaart naar ongelukken reden.

Ik drukte op de knop om de verbinding te verbreken en leunde toen met mijn hoofd tegen het koude gepolijste staal van El Palacio's grote koelkast. Recht voor me zag ik een magneet met DIK IS HET NIEUWE DUN. Zeker, en de doden waren de nieuwe levenden. Naast de magneet zat een magnetische blocnotehouder met een stompje potlood aan een koord.

Ik drukte weer op de knop van lijn 1 en belde 411. De geautomatiseerde telefoniste verwelkomde me bij het Inlichtingennummer Verizon en vroeg me naar stad en staat. Ik sprak 'Providence, Rhode Island' uit alsof ik op het toneel stond. Tot dan toe ging alles goed, maar de robot verslikte zich in Ilse, hoe zorgvuldig ik het ook uitsprak. Hij gaf me door aan een menselijke telefoniste, die het nakeek en me vertelde wat ik al vermoedde: Ilses nummer stond niet in het boek. Ik vertelde dat ik mijn dochter wilde bellen en dat het een belangrijk telefoontje was. Hij zei dat ik met een chef kon praten, die waarschijnlijk wel voor me wilde informeren, maar niet voor acht uur 's morgens Eastern Time. Ik keek op de klok van de magnetron. Het was vier minuten over twee.

Ik hing op en deed mijn ogen dicht. Ik kon Wireman wekken, want misschien had hij Ilse in zijn rode adresboekje staan, maar ik had het knagende intuïtieve gevoel dat zelfs dat te lang zou duren.

'Ik kan het,' zei ik, maar zonder echte hoop.

Natuurlijk kun je het, zei Kamen. Wat is je gewicht?

Dat was honderdvierenzeventig pond, en het laagterecord dat ik als volwassene had gehaald was honderdvijftig. Die cijfers stonden me voor ogen: 174150. Die cijfers waren róód. Toen werden er vijf groen, het ene na het andere. Zonder mijn ogen open te doen pakte ik het stompje potlood en schreef op de blocnote: 40175.

En wat is je sofinummer? vroeg Kamen nu.

Het verscheen in het donker: knalrode cijfers. Vier daarvan werden groen, en ik voegde ze toe aan wat ik al had opgeschreven. Toen ik mijn ogen opendeed, had ik met dronkenmansletters vol neerwaartse halen '401759082' op de blocnote geschreven.

Het was goed, ik herkende het, maar ik miste nog een cijfer.

Dat geeft niet, zei de Kamen in mijn gedachten. Toetstelefoons zijn een godsgeschenk voor mensen met geheugenproblemen. Als je je geest leegmaakt en intoetst wat je al hebt, druk je automatisch ook op het laatste cijfer. Je vingerspieren hebben dat onthouden.

In de hoop dat hij gelijk had opende ik lijn 1 weer en toetste ik het netnummer van Rhode Island en vervolgens 759-082 in. Mijn vinger aarzelde geen moment. Hij toetste het laatste cijfer in en ergens in Providence ging een telefoon.

 

6

 

'Hallo? Met... wie?'

Een ogenblik was ik ervan overtuigd dat ik toch het verkeerde nummer had gebeld. De stem was vrouwelijk, maar klonk ouder dan mijn dochter. Veel ouder. En gedrogeerd. Maar ik weerstond mijn eerste impuls om 'verkeerd nummer gedraaid' te zeggen en op te hangen. Ze klonk moe, had Pam gezegd, maar als dit Ilse was, klonk ze meer dan moe; ze klonk doodmoe.

'Ilse?'

Een hele tijd kwam er geen antwoord. Ik kreeg het gevoel dat de onbekende persoon in Providence had opgehangen. Ik besefte dat ik zweette, zo erg dat ik mezelf kon ruiken, als een aap op een tak. Toen was er hetzelfde kleine refrein.

'Hallo? Met... wie?'

'Ilse!'

Niets. Ik voelde dat ze op het punt stond op te hangen. Buiten bulderde de wind en stampte de branding.

'Illy!' riep ik. 'Illy, heb niet het lef om op te hangen!'

Dat drong tot haar door. 'Papa?' Er lag een wereld van verwondering in dat gebroken woord.

'Ja, schat. Pa.'

'Als je echt papa bent...' Een lange stilte. Ik kon in haar eigen keuken kijken, zij op blote voeten (zoals op die dag in Klein Roze toen ze naar de tekening van de pop en de drijvende tennisballen keek), haar hoofd gebogen, haar haar om haar gezicht hangend. Versuft, misschien bijna krankzinnig. En voor het eerst was ik niet alleen bang voor Perse maar haatte ik haar ook.

'Ilse... Illy... Ik wil dat je naar me luistert...'

'Geef me mijn e-mailnaam.' Er klonk nu een zekere geschokte sluwheid in de stem door. 'Als je echt mijn papa bent, noem me dan mijn e-mailnaam.'

En als ik die niet wist, besefte ik, zou ze ophangen. Want iets had haar te pakken gekregen. Iets had haar misleid, haar gepaaid, een web om haar heen gesponnen. Alleen was het niet een iets. Zij.

Illy's e-mailnaam.

Een ogenblik kon ik me die ook niet herinneren.

Je kunt dit, zei Kamen, maar Kamen was dood.

'Jij bent niet... mijn papa,' zei het versufte meisje aan de andere kant van de lijn, en ze stond weer op het punt op te hangen.

Denk om een hoekje, adviseerde Kamen kalm.

Zelfs dan, dacht ik zonder te weten waarom ik het dacht. Zelfs dan, zelfs later, zelfs nu, zelfs zo...

'Jij bent mijn papa niet, jij bent haar,' zei Ilse. Die gedrogeerde en slepende stem, zo heel anders dan zijzelf. 'Mijn papa is dood. Dat heb ik in een droom gezien. Ik hang op...'

'If so!' schreeuwde ik. Het kon me niet schelen of ik Wireman wakker maakte of niet. Ik dacht niet eens aan Wireman. 'Jij bent If-So-Girl!'

Een lange stilte aan de andere kant van de lijn. 'Wat is de rest?'

Het werd weer afschuwelijk leeg in mijn hoofd, en toen dacht ik: toetsen op een piano...

'88,' zei ik. 'Jij bent If-So-Girl88.'

Er volgde een lange, lange stilte. Die leek een eeuwigheid te duren. Toen huilde ze.

 

7

 

'Papa, ze zei dat je dood was. Dat was het enige wat ik geloofde. Niet alleen omdat ik het droomde, maar omdat mama belde en zei dat Tom dood was. Ik droomde dat je verdrietig was en de Golf in liep. Ik droomde dat de onderstroom je meevoerde en dat je verdronk.'

'Ik ben niet verdronken, Ilse. Ik ben ongedeerd. Echt waar.' Het verhaal kwam er in horten en stoten uit, onderbroken door tranen en uitweidingen. Het was duidelijk dat het horen van mijn stem haar had gekalmeerd maar niet had genezen. Ze dwaalde rond, los van de tijd; ze had het over de opening in de Scoto alsof die minstens een week geleden had plaatsgevonden en onderbrak zichzelf een keer om me te vertellen dat een vriend van haar was gearresteerd voor mooning. Daar moest ze hard om lachen, alsof ze dronken of stoned was. Toen ik haar vroeg wat mooning was, zei ze dat het er niet toe deed. Ze zei dat het misschien zelfs in haar droom had gezeten. Nu klonk ze weer nuchter. Nuchter... maar niet góéd. Ze zei dat de 'zij' een stem in haar hoofd was, maar die stem kwam ook uit de afvoerbuizen en het toilet.

Op een gegeven moment kwam Wireman binnen. Hij deed de tl-lichten aan en ging aan de tafel zitten met zijn harpoen voor zich. Hij zei niets, luisterde alleen naar mijn kant van het telefoongesprek.

Ilse zei dat ze zich vreemd was gaan voelen - 'spokie-angstig' noemde ze het - vanaf het allereerste moment dat ze thuiskwam. Eerst was het alleen maar een dof gevoel, maar al gauw werd ze ook misselijk - zoals ze zich had gevoeld op de dag dat we op verkenning gingen over de enige weg van Duma Key. Het was erger en erger geworden. Een vrouw sprak vanaf het aanrecht tegen haar en zei dat haar vader dood was. Ilse zei dat ze daarna een eindje was gaan wandelen om helderheid in haar hoofd te brengen, maar dat ze meteen weer terug was gegaan.

'Het moeten die verhalen van Lovecraft zijn die ik voor Engels heb gelezen,' zei ze. 'Ik dacht steeds dat iemand me volgde. Die vrouw.'

In het appartement terug, wilde ze havermout koken, want die zou haar maag misschien tot bedaren brengen, maar alleen al de aanblik van de dikker wordende materie maakte haar misselijk - telkens als ze roerde, zag ze er dingen in. Schedels. Schreeuwende kindergezichten. En dan het gezicht van een vrouw. De vrouw had te veel ogen, zei Ilse. De vrouw in de havermout zei dat haar vader dood was en dat haar moeder het nog niet wist, maar als ze het wist, zou ze een feest geven.

'En toen ging ik liggen,' zei ze. Onbewust praatte ze weer als een kind. 'En toen droomde ik dat de vrouw gelijk had en dat jij dood was, papa.'

Ik dacht erover haar te vragen wanneer haar moeder had gebeld, maar eigenlijk vond ik dat niet belangrijk. Maar allemachtig, had Pam niet gemerkt dat er meer met Ilse aan de hand was dan vermoeidheid, zeker in het licht van mijn telefoontje? Was ze doof?

Ik zou toch niet de enige zijn die de verwarring in Ilses stem kon horen, haar matheid? Maar misschien was ze er nog niet zo erg aan toe geweest toen Pam belde. Perse was machtig, maar evengoed had ze tijd nodig om haar werk te doen. Zeker op een afstand.

'Ilse, heb je die tekening nog die ik je heb gegeven? Die van dat meisje en die tennisballen? Het einde van het spel, noemde ik hem.'

'Dat is ook zo gek,' zei ze. Ik had het gevoel dat ze probéérde samenhangend te spreken, zoals een dronkenman die door een verkeersagent aan de kant is gezet nuchter wil overkomen. 'Ik wilde hem laten inlijsten, maar daar kwam ik niet aan toe en dus prikte ik hem met een punaise op de muur van de grote kamer. Je weet wel, de huiskamer met open keuken. Ik heb je daar thee gegeven.'

'Ja.' Ik was nooit in haar appartement in Providence geweest.

'Waar ik kon kijken... ernaar kon kijken... maar toen ik terugkwam... hnn...'

'Val je in slaap? Val nu niet in slaap, Illy.'

'Niet slaap...' Maar haar stem zakte weg.

'Ilse! Word wakker! Word wakker, verdomme!'

'Papa!' Ze klonk geschokt. Maar ook weer klaarwakker.

'Wat is er met de tekening gebeurd? Wat was er anders aan toen je terugkwam?'

'Hij hing in de slaapkamer. Ik zal hem zelf wel hebben verplaatst - hij hing nog aan dezelfde punaise - maar ik kan me niet herinneren dat ik dat deed. Blijkbaar wilde ik hem dichter bij me hebben. Is dat niet grappig?'

Nee, ik vond het niet grappig.

'Ik zou niet willen leven als jij dood was, papa,' zei ze. 'Dan zou ik ook dood willen zijn. Zo dood als... als... zo dood als een knikker!' Ze lachte. Ik dacht aan Wiremans dochter en lachte niet.

'Luister nu heel goed naar me, Ilse. Het is belangrijk dat je doet wat ik zeg. Zul je dat doen?'

'Ja, papa. Zolang het maar niet te veel tijd kost. Ik ben...' Het geluid van een geeuw.'... moe. Misschien kan ik slapen, nu ik weet dat er niets met jou aan de hand is.'

Ja, ze zou kunnen slapen. Recht onder Het einde van het spel, dat daar aan zijn rode punaise hing. En als ze wakker werd, zou ze denken dat dit gesprek de droom was geweest, en haar vaders zelfmoord op Duma Key de realiteit.

Perse had dit gedaan. Die heks. Dat kréng.

Opeens was de woede terug. Alsof hij nooit weg was geweest. Maar ik mocht me er niet door laten beheersen. De woede mocht niet eens in mijn stem doorklinken, want dan zou Ilse denken dat hij op haar was gericht. Ik klemde de telefoon tussen mijn oor en schouder. Toen stak ik mijn hand uit en pakte de dunne chromen hals van de keukenkraan vast. Ik sloot mijn hand eromheen.

'Dit duurt niet lang, schat. Maar je moet het doen. En dan kun je gaan slapen.'

Wireman zat volkomen roerloos aan de tafel naar me te kijken. Buiten roffelde de branding.

'Wat voor kooktoestel heb je, Illy?'

'Gas. Een oven met gasstel.' Ze lachte weer.

'Goed. Pak de tekening en gooi hem in de oven. Doe dan het deurtje dicht en zet de oven aan. Zo hoog als hij kan. Verbrand dat ding.'

'Nee, papa!' Ze was weer klaarwakker, zo diep geschokt als wanneer ik fuck had gezegd, of misschien nog wel dieper. 'Ik hou van die tekening!'

'Dat weet ik, schat, maar door die tekening voel je je zoals je je voelt.' Ik wilde iets anders zeggen, maar deed dat niet. Als het echt door de tekening kwam - en natuurlijk kwam het daardoor - hoefde ik dat er niet in te hameren. Dan zou ze dat net zo goed weten als ik. In plaats van iets te zeggen kneep ik telkens hard in de kraan en wenste ik met heel mijn hart dat het de keel van dat kreng was.

'Papa! Denk je echt...'

'Ik denk het niet. Ik weet het. Haal de tekening, Ilse. Ik wacht aan de telefoon. Haal hem op, stop hem in de oven en verbrand hem. Doe het nu meteen.'

'Ik... Goed. Wacht even.'

Ik hoorde een klap doordat de telefoon werd neergelegd.

'Doet ze het?' vroeg Wireman.

Voordat ik antwoord kon geven, was er een knappend geluid. Dat werd gevolgd door een straal water die me drijfnat maakte tot aan mijn elleboog. Ik keek naar de kraan in mijn hand en naar de scherpe rand waar hij was afgebroken. Ik liet hem in de gootsteen vallen. Er spoot water uit de buis.

'Ik denk van wel,' zei ik. En toen: 'Het spijt me.'

'De nada.' Hij liet zich op zijn knieën zakken, maakte het aanrechtkastje open, reikte langs de afvalbak en de stapel vuilniszakken. Hij draaide aan iets, en de waterstraal uit de gebroken kraan nam af. 'Jij kent je eigen kracht niet, muchacho. Of misschien ook wel.'

'Het spijt me,' zei ik weer. Maar het speet me niet. Mijn handpalm bloedde van een ondiepe snee, maar ik voelde me beter. Helderder. Het drong tot me door dat die kraan ooit de keel van mijn vrouw kon zijn geweest. Geen wonder dat ze van me gescheiden was.

We zaten in de keuken en wachtten. De secondewijzer op de klok boven het fornuis bewoog zich één keer langzaam om de wijzerplaat en begon aan de volgende ronde. Er kwam nog maar een heel dun stroompje water uit de gebroken kraan. Toen hoorde ik Ilse heel zachtjes roepen: 'Ik ben terug... Ik heb het... Ik...' Toen gaf ze een schreeuw. Ik kon niet horen of het van schrik, pijn of beide was.

'Ilse!' schreeuwde ik. 'Ilse!'

Wireman stond snel op en stootte met zijn heup tegen de zijkant van het aanrecht. Hij hield me zijn open handen voor. Ik schudde mijn hoofd - weet het niet. Nu liep het zweet over mijn wangen, al was het helemaal niet zo warm in de keuken.

Ik vroeg me af wat ik nu moest doen - wie ik moest bellen - toen Ilse weer aan de telefoon kwam. Ze klonk uitgeput. Ze klonk ook als zichzelf. Eindelijk als zichzelf. 'Jezus christus op een racefiets,' zei ze.

'Wat is er gebeurd?' Ik moest me inhouden om niet te schreeuwen. 'Ilse, wat is er gebeurd?'

'Hij is weg. Hij vatte vlam en verbrandde. Ik zag het door de ruit. Hij is niets dan as. Ik moet een pleister op de rug van mijn hand doen, pa. Je had gelijk. Er was iets helemaal, helemaal mis met die tekening.' Ze lachte beverig. 'Dat rotding wilde er niet in. Hij vouwde zichzelf om en...' Weer die beverige lach. 'Ik zou het een papiersnee noemen, maar het ziet er niet uit als een papiersnee en zo voelt het ook niet aan. Het voelt aan als een beet. Ik denk dat die tekening me heeft gebeten.'

 

8

 

Het was voor mij vooral belangrijk dat ze ongedeerd was. En voor haar dat ik dat was. Er was niets met ons aan de hand. Tenminste, dat dacht de domme kunstenaar. Ik zei tegen haar dat ik haar de volgende dag zou bellen.

'Illy? Nog één ding.'

'Ja, pa.' Ze klonk klaarwakker en volkomen beheerst.

'Ga naar de oven. Heeft hij een ovenlicht?'

'Ja.'

'Doe dat aan. Vertel me wat je ziet.'

'Dan moet je even wachten... De draadloze ligt in de slaapkamer.'

Er volgde weer een stilte, nu korter. Toen kwam ze weer aan de lijn en zei: 'As.'

'Goed,' zei ik.

'Pa, hoe zit het met je andere tekeningen en schilderijen? Zijn die allemaal als deze tekening?'

'Ik zal ervoor zorgen, schat. Dat is een verhaal voor later.'

'Goed. Dank je, papa. Je bent nog steeds mijn held. Ik hou van je.

'Ik hou ook van jou.'

Dat was de laatste keer dat we elkaar spraken, maar dat wisten we niet. Dat weten we nooit, hè? Op het laatst zeiden we tenminste dat we van elkaar hielden. Dat heb ik dan nog. Het is niet veel, maar het is iets. Anderen hebben het erger. Dat zeg ik tegen mezelf tijdens de lange nachten waarin ik niet kan slapen.

Anderen hebben het erger.

 

9

 

Ik liet me tegenover Wireman voorover zakken en legde mijn hoofd op mijn hand. 'Ik zweet als een rund.'

'Misschien komt het ook doordat je mevrouw Eastlakes kraan kapot hebt gemaakt.' 'Het spijt m...'

'Zeg dat nog één keer en ik geef je een dreun,' zei hij. 'Je deed het prima. Niet iedereen maakt het mee dat hij het leven van zijn dochter redt. Geloof me, ik benijd je. Wil je bier?'

'Dat zou ik over de tafel kotsen. Heb je ook melk?'

Hij keek in de koelkast. 'Geen melk, maar we hébben Half-n-Half.' Half melk, half room.

'Geef me daar maar een glas van.'

'Je bent een zieke, zieke puppypik, Edgar.' Maar hij gaf me een scheut Half-n-Half in een sapglas, en ik dronk het in één teug op. Toen gingen we weer langzaam naar boven. We hielden onze dikke pijlen met zilveren punten tegen ons aan gedrukt als oude junglekrijgers.

Ik liep naar de logeerkamer, ging liggen en staarde weer naar het plafond. Mijn hand deed pijn, maar dat gaf niet. Zij had de hare gesneden; ik de mijne. Op de een of andere manier was dat wel passend.

De tafel lekt, dacht ik.

Verdrink haar in slaap, dacht ik.

En iets anders - Elizabeth had nog iets anders gezegd. Voordat ik me herinnerde wat dat was, herinnerde ik me iets veel belangrijkers: Ilse had Het einde van het spel in haar gasoven verbrand en ze had daar niet meer dan een snee, of misschien een beet, op de rug van haar hand aan overgehouden.

Ik had tegen haar moeten zeggen dat ze het moet ontsmetten, dacht ik. Ik moet mijn wond ook ontsmetten.

Ik sliep. En ditmaal was er geen reusachtige droomkikker om me te waarschuwen.

 

10

 

Bij het opkomen van de zon werd ik wakker van een klapgeluid. Er stond nog wind - meer dan ooit - en die had een van Wiremans strandstoelen tegen de zijkant van het huis gegooid. Of misschien was het de vrolijke parasol waaronder we ons eerste glas met elkaar hadden gedeeld - groene ijsthee, erg verkoelend.

Ik trok mijn spijkerbroek aan en liet al het andere op de vloer liggen, ook de harpoen met de zilveren punt. Ik dacht niet dat Emery Paulson bij me terug zou komen, niet bij daglicht. Ik keek bij Wireman, maar dat was niet meer dan een formaliteit; ik hoorde hem snurken en fluiten. Hij lag weer op zijn rug, met zijn armen gespreid.

Ik ging de trap af naar de keuken en schudde mijn hoofd toen ik de gebroken kraan en het sapglas met het opgedroogde Half-n-Half-schuim op de zijkanten zag. Ik vond een groter glas in een kast en vulde het met sinaasappelsap. Ik ging ermee naar de achterveranda. De wind van de Golf was hard maar warm en tilde mijn bezwete haar van mijn voorhoofd en slapen. Ik voelde me goed. Getroost. Ik besloot naar het strand te lopen en daar mijn sap op te drinken.

Op driekwart van het plankenpad bleef ik staan om een slok van mijn sap te nemen. Het glas kwam een beetje scheef te hangen en er viel wat sap op mijn blote voet. Ik merkte het nauwelijks.

Daar op de Golf, daar in de wind, op een van de golven die naar de kust rolden, dreef een knalgroene tennisbal.

Dat betekent niets, zei ik tegen mezelf, maar daar redde ik het niet mee. Het betekende alles, en dat wist ik vanaf het moment dat ik hem zag. Ik gooide het glas in de zeehaver en rende al slingerend over het plankenpad; dat was dat jaar de Edgar Freemantle versie van hardlopen.

Ik deed er vijftien seconden over om aan het eind van het pad te komen, misschien zelfs minder, maar in die tijd zag ik nog drie tennisballen op de golven drijven. Toen zes, toen acht, de meeste rechts van me, naar het noorden toe.

Ik keek niet waar ik liep en vloog aan het eind van het plankenpad de lucht in, zwaaiend met mijn armen. Nog rennend kwam ik op het zand neer, en ik zou misschien overeind zijn gebleven als ik op mijn goede been was neergekomen, maar dat gebeurde niet.

Een zigzag van pijn trok met een kurkentrekkerbeweging door mijn slechte been, van scheen tot knie en heup, en ik viel languit in het zand. Vlak voor mijn neus lag een van die verrekte tennisballen, zijn pluishaartjes plat van het water.

DUNLOP, stond er op de bal, met letters zo zwart als verdoemenis.

Ik krabbelde overeind en keek meteen naar de Golf. Voor El Palacio kwamen maar een paar ballen binnen, maar meer naar het noorden, bij Groot Roze, zag ik een groene vloot - minstens honderd, waarschijnlijk veel meer.

Het betekent iets. Ze is veilig. Ze heeft de tekening verbrand en ze slaapt in haar appartement, meer dan duizend kilometer hiervandaan, veilig en wel.

'Het betekent niéts,' zei ik, maar nu voelde de wind die mijn haar naar achteren streek koud in plaats van warm aan. Ik strompelde naar Groot Roze, dicht langs de Golf, waar het zand nat, compact en glanzend was. De piepjes stoven in wolken voor me op. Nu en dan liet een binnenkomende golf een tennisbal bij mijn voeten vallen. Het waren er nu een heleboel, verspreid over het natte harde zand. Toen kwam ik bij een opengebarsten kist met DUNLOP TENNISBALLEN en AFGEKEURDE EXEMPLAREN. Hij werd omringd door drijvende, dobberende tennisballen.

Ik zette het op een lopen.

 

11

 

Ik maakte de deur open en liet mijn sleutels in het slot hangen. Waggelde naar de telefoon en zag het lichtje van het antwoordapparaat knipperen. Ik drukte op de PLAY-knop. De onbewogen mannelijke robotstem vertelde me dat dit bericht om 6.48 uur was ontvangen; dat betekende dat ik nog geen halfuur te laat was. Toen kwam Pams stem met volle kracht uit de luidspreker. Ik boog mijn hoofd, zoals je doet wanneer je wilt voorkomen dat een regen van puntige glasscherven recht in je gezicht vliegt.

'Edgar, de politie heeft gebeld en ze zeggen dat Illy dood is! Ze zeggen dat een zekere Mary Ire naar haar appartement is gekomen en haar heeft vermoord! Een van je vrienden! Een van je kunstvrienden uit Florida heeft onze dochter vermoord!' Ze barstte in een bui van hard en lelijk huilen uit... en toen lachte ze. Het was afschuwelijk, die lach. Ik had een gevoel alsof een van die rondvliegende glasscherven in mijn gezicht had gesneden. 'Bel me, schoft. Bel me en leg het uit. Je zei dat ze VEILIG zou zijn!

Ze huilde nog meer, tot het ophield met een klik. Toen was er alleen nog het zoemen van een open lijn.

Ik stak mijn hand uit en drukte op de OFF-knop om het apparaat tot zwijgen te brengen.

Ik liep de Florida-kamer in en keek naar de tennisballen, die nog op de golven dobberden. Ik voelde me verdubbeld, als iemand die naar iemand kijkt.

De dode tweelingzusjes hadden een boodschap achtergelaten in mijn atelier - Waar onze zus? Was Illy de zus geweest die ze bedoelden?

Bijna kon ik het kreng horen lachen en haar zien knikken.

'Ben je daar, Perse?' vroeg ik.

De wind gierde door het latwerk naar binnen. De golven sloegen met de regelmaat van een metronoom tegen de kust. Vogels vlogen krijsend over het water. Op het strand zag ik nog een opengebarsten tennisballenkist, al half begraven in het zand. Een schat uit de zee; eerlijk bergloon van de caldo. Ja, ze keek naar me. Ze zag me instorten. Daar was ik heel zeker van. Haar - wat? haar wachters? - mochten overdag dan slapen, zij niet.

'Ik win, jij wint,' zei ik. 'Maar jij denkt dat je nu voorgoed hebt gewonnen, hè? Slimme Perse.'

Natuurlijk was ze slim. Ze speelde dit spel al heel lang. Ik had het idee dat ze al oud was geweest toen de kinderen van Israël nog in de tuinen van Egypte zwoegden. Soms sliep ze, maar nu was ze wakker.

En ze had een lange arm.

Mijn telefoon ging. Ik ging weer naar binnen. Ik voelde me nog steeds twee Edgars, de een aan de aarde gebonden, de ander zwevend boven het hoofd van de aan de aarde gebonden Edgar. Ik nam op en het was Dario. Zo te horen was hij van streek.

'Edgar? Wat is dat voor onzin dat je de schilderijen niet...'

'Niet nu, Dario,' zei ik. 'Stil.' Ik verbrak de verbinding en belde Pam. Nu ik er niet bij nadacht, kwamen de cijfers helemaal vanzelf; dat geweldige geheugen van mijn vingerspieren werkte perfect. Het schoot me te binnen dat mensen beter af zouden zijn als dat het enige soort geheugen was dat ze hadden.

Pam was kalmer. Ik weet niet wat ze had ingenomen, maar het werkte al. We praatten twintig minuten. Ze huilde het grootste deel van het gesprek en maakte me nu en dan verwijten, maar toen ik geen poging deed mezelf te verdedigen, zakte haar woede af naar verdriet en verbijstering. Ik kreeg de saillante details te horen; tenminste, dat dacht ik. Er was één saillant detail dat ons beiden ontging, maar zoals een wijs man eens zei: "Als je ze niet kunt zien, kun je ze niet raken." En de politieman die Pam belde, had er niet aan gedacht haar te vertellen wat Mary Ire naar het appartement van onze dochter in Providence had meegebracht.

Afgezien van het pistool, bedoel ik. De Beretta.

'De politie zegt dat ze bijna non-stop moet hebben gereden,' zei Pam met doffe stem. 'Ze had nooit met zo'n pistool in een vliegtuig kunnen komen. Waarom deed ze het? Was het weer zo'n verdomd schilderij?'

'Natuurlijk was het dat,' zei ik. 'Ze kocht er een. Daar heb ik niet aan gedacht. Ik heb nooit aan haar gedacht. Niet één keer. Ik maakte me zorgen om dat verrekte vriendje van Illy.'

Mijn ex-vrouw - want dat was ze nu zeker - zei heel kalm: 'Jij hebt dit gedaan.'

Ja. Dat had ik. Ik had moeten weten dat Mary Ire minstens één schilderij zou kopen en dat ze waarschijnlijk een doek uit de Meisje en schip-serie zou willen - de giftigste schilderijen. En ze zou ook niet hebben gewild dat het bij de Scoto bleef liggen, want ze woonde vlakbij in Tampa. Waarschijnlijk had ze het in de kofferbak van haar oude Mercedes gehad toen ze mij bij het ziekenhuis afzette. Vandaar kon ze regelrecht naar haar huis op Davis Islands zijn gegaan om het pistool op te halen dat ze in huis had om zich te beschermen. Ach, het lag op haar weg naar het noorden.

Dat was wel het minste wat ik had moeten bedenken. Per slot van rekening had ik haar ontmoet en wist ik hoe ze over mijn werk dacht.

'Pam, er gebeurt iets heel ergs op dit eiland. Ik...'

'Denk je dat ik daar iets om geef, Edgar? Of om de redenen van die vrouw om het te doen? Door jouw schuld is je dochter vermoord. Ik wil nooit meer met je praten, ik wil je nooit meer zién, en ik zou nog liever mijn ogen uitsteken dan dat ik ooit nog naar een schilderij van jou keek. Je had moeten doodgaan toen je door die kraan werd geraakt.' Toen klonk haar stem afschuwelijk peinzend. 'Dat zou een happy end zijn geweest.'

Er volgde een korte stilte, en toen zoemde de open lijn weer. Ik dacht er even over om de telefoon door de kamer te gooien, tegen de muur, maar de Edgar die boven mijn hoofd zweefde zei nee. De Edgar die boven mijn hoofd zweefde zei dat Perse daar misschien te veel plezier aan zou beleven. En dus hing ik voorzichtig op, en toen stond ik daar een minuut op mijn benen te wankelen, in leven terwijl mijn negentienjarige dochter dood was - uiteindelijk niet doodgeschoten maar in haar eigen bad verdronken door een gekke kunstcritica.

Toen liep ik langzaam weer naar buiten. Ik liet de deur openstaan, want ik zag geen reden meer om hem op slot te doen. Tegen de zijkant van het huis stond een bezem om het zand van het pad te vegen. Ik keek ernaar en mijn rechterarm jeukte. Ik bracht mijn rechterhand omhoog en hield hem voor mijn ogen. Hij was er niet, maar toen ik die hand open en dicht deed, voelde ik de beweging. Ik voelde ook een paar lange nagels die zich in mijn handpalm boorden. De andere nagels voelden kort en onregelmatig aan. Die waren blijkbaar afgebroken. Ergens - misschien op de vloer van Klein Roze - lagen spooknagels.

'Ga weg,' zei ik tegen de arm. 'Ik wil je niet meer. Ga weg en wees dood.'

Hij gehoorzaamde niet. Net als de arm waaraan hij eens had vastgezeten, jeukte en pulseerde de hand. Hij deed pijn en weigerde bij me weg te gaan.

'Ga mijn dochter dan zoeken,' zei ik, en de tranen liepen me over de wangen. 'Waarom breng je haar niet terug? Breng haar naar me toe. Ik schilder alles wat je wilt, als je haar maar bij me terugbrengt.'

Niets. Er stond daar alleen een eenarmige man met fantoomjeuk. De enige geest was die van hemzelf, en die zweefde net boven zijn hoofd en observeerde alles.

Het gekriebel werd erger. Ik pakte de bezem op en veegde ermee, niet alleen uit verdriet maar ook om iets aan die onbereikbare jeuk te doen. Opeens besefte ik dat ik niet kon doen wat ik moest doen: een eenarmige man kan geen bezemsteel breken over zijn knie. Ik zette hem weer tegen het huis en schopte er met mijn goede been tegen. Er volgde een knapgeluid en de borstel vloog door de lucht. Ik hield het puntige eind van de steel voor mijn drijfnatte ogen en knikte. Dit was goed genoeg.

Ik ging de hoek van het huis om naar het strand, en ergens in een uithoek van mijn geest registreerde ik de luide conversatie van de schelpen onder Groot Roze, waar de golven de duisternis in rolden en zich weer terugtrokken.

Toen ik op het natte, glanzende zand kwam, waar hier en daar tennisballen lagen, had ik één vluchtige gedachte: het derde wat dat Elizabeth tegen Wireman had gezegd was Je zult het willen, maar je moet het niet doen.

'Te laat,' zei ik, en toen brak het koordje dat de Edgar boven mijn hoofd liet hangen. Hij zweefde weg, en een tijdje wist ik niets meer.