17 Het zuidelijke eind van de Key

 

1

 

Het volgende wat ik me herinner, was dat Wireman me overeind hielp. Ik weet nog dat ik een paar stappen zette, me herinnerde dat Ilse dood was en in elkaar zakte. En ik schaam me er vooral voor dat ik ondanks mijn immense verdriet ook honger had. Razende honger.

Ik herinner me dat Wireman me door de open deur naar binnen hielp en tegen me zei dat het allemaal een lelijke droom was, dat ik een nachtmerrie had gehad. Toen ik tegen hem zei dat het waar was, dat Mary Ire het had gedaan, dat Mary Ire mijn dochter in haar eigen bad had vermoord, zei hij lachend dat hij het nu wel wist. Gedurende een afschuwelijk moment geloofde ik hem.

Ik wees naar mijn antwoordapparaat. 'Speel de boodschap af,' zei ik, en ik ging naar de keuken. Wankelde naar de keuken. Toen Pam weer begon - Edgar, de politie heeft gebeld en ze zeggen dat Illy dood is! - at ik handenvol ontbijtvlokken zo uit de doos. Ik had het vreemde gevoel dat ik deel uitmaakte van een preparaat. Straks zouden ze me onder een microscoop leggen en bestuderen. In de andere kamer kwam een eind aan de boodschap. Wireman vloekte en speelde hem opnieuw af. Ik bleef ontbijtvlokken eten. De tijd die ik op het strand had doorgebracht voordat Wireman kwam, was weg. Dat deel van mijn geheugen was zo leeg als de eerste dagen die ik na mijn ongeluk in het ziekenhuis had doorgebracht.

Ten slotte nam ik een handvol ontbijtvlokken, propte ze in mijn mond en slikte. Ze bleven in mijn keel steken, en dat was goed.

Dat was prima. Ik hoopte dat ik zou stikken. Ik verdiénde het om te stikken. Toen gleed het omlaag. Ik schuifelde met mijn manke been naar de huiskamer terug. Wireman stond met grote ogen naast het antwoordapparaat.

'Edgar... muchacho... wat ter wereld...?'

'Een van de schilderijen,' zei ik, al schuifelend. Nu ik iets in mijn maag had, wilde ik vergetelheid. Al was het maar een tijdje. Alleen was het eigenlijk meer dan willen; het was noodzaak. Ik had de bezemsteel gebroken... en toen kwam Wireman. Wat was daartussen gebeurd? Ik wist het niet.

Ik wilde het ook niet weten.

'De schilderijen...?'

'Mary Ire heeft er een gekocht. Het was er vast een uit de Meisje en schip-serie. En ze heeft het meegenomen. We hadden het moeten weten. Ik had het moeten weten. Wireman, ik moet nu gaan liggen. Ik heb slaap nodig. Twee uur slaap, goed? Maak me dan wakker en we gaan naar het zuidelijke eind.'

'Edgar, je kunt niet... Ik verwacht niet van je dat je nu...'

Ik keek hem aan. Het was of mijn hoofd honderd kilo woog, maar het lukte me. 'Zij verwacht me ook niet, maar hier komt vandaag een eind aan. Over twee uur.'

De open deur van Groot Roze keek uit op het oosten, en de ochtendzon viel helder over Wiremans gezicht en liet daarin een medegevoel oplichten zo sterk dat ik er amper naar kon kijken. 'Oké, muchacho. Over twee uur.'

'Probeer intussen iedereen te waarschuwen.' Ik weet niet of hij dat laatste hoorde of niet. Ik had me al naar mijn slaapkamer omgedraaid, en de woorden stierven weg. Ik liet me op mijn bed vallen, en daar was Reba. Een ogenblik dacht ik erover haar door de kamer te gooien, zoals ik dat ook even met de telefoon van plan was geweest. In plaats daarvan hield ik haar tegen me aan, drukte ik mijn gezicht tegen haar botloze lijf en huilde ik. Ik huilde nog steeds toen ik in slaap viel.

 

2

 

'Wakker worden.' Iemand schudde me heen en weer. 'Wakker worden, Edgar. Als we dit gaan doen, moeten we nu op weg.'

'Ik weet niet... Misschien komt hij niet bij.' Dat was de stem van Jack.

'Edgar!' Wireman sloeg eerst op de ene zijkant van mijn gezicht, toen op de andere. En niet zo zachtzinnig ook. Een fel licht viel op mijn gesloten ogen, overstroomde mijn wereld met rood. Ik wilde me aan al die prikkels onttrekken - er wachtten slechte dingen aan de andere kant van mijn oogleden - maar Wireman stond dat niet toe. 'Muchacho! Wakker worden! Het is tien over elf!'

Dat drong tot me door. Ik ging rechtop zitten en keek hem aan. Hij hield de lamp van het nachtkastje voor mijn gezicht, zo dichtbij dat ik de warmte van de gloeilamp voelde. Jack stond achter hem. Het besef dat Ilse dood was - mijn Illy - trof mijn hart, maar ik duwde het weg. 'Elf uur! Wireman, ik zei: over twee uur! Als Elizabeths familie nu eens...'

'Rustig maar, muchacho. Ik heb het uitvaartbedrijf gebeld en gezegd dat ze iedereen bij Duma vandaan moeten houden. Ik zei dat we alle drie rodehond hebben. Erg besmettelijk. Ik heb Dario ook gebeld en hem over je dochter verteld. Die schilderijen blijven in de galerie, in elk geval voorlopig. Ik denk niet dat je dat momenteel belangrijk vindt, maar...'

'Natuurlijk wel.' Ik stond op en wreef met mijn hand over mijn gezicht. 'Perse mag niet meer schade aanrichten dan ze al heeft gedaan.'

'Ik vind het heel erg, Edgar,' zei Jack. 'Ik vind het een verschrikkelijk verlies. Ik weet dat je daar niets aan hebt, maar...'

'Ik heb er wel iets aan,' zei ik, en misschien zou dat na verloop van tijd ook zo zijn. Als ik het bleef zeggen; als ik me bleef openstellen. Mijn ongeluk had me eigenlijk maar één ding geleerd: je kunt alleen verdergaan door verder te gaan. Door Ik kan het te zeggen als je weet dat je het niet kunt.

Ik zag dat een van hen de rest van mijn kleren had meegebracht, maar voor wat me vandaag te doen stond wilde ik niet de sportschoenen aan het voeteneind van mijn bed maar de laarzen uit de kast. Jack droeg Georgia Giants en een overhemd met lange mouwen; dat was goed.

'Wireman, wil je koffiezetten?' vroeg ik.

'Hebben we daar tijd voor?'

'We moeten tijd maken. Ik heb dingen nodig. Allereerst moet ik wakker worden. Jullie kunnen misschien ook wel een beetje brandstof gebruiken. Jack, wil je me met mijn laarzen helpen?'

Wireman ging naar de keuken. Jack knielde neer, trok me de laarzen aan en strikte de veters voor me. 'Hoeveel weet je?' vroeg ik hem.

'Meer dan ik wil weten,' zei hij. 'Maar ik begrijp er niets van. Ik heb op de expositie met die vrouw gepraat - Mary Ire? Ik mocht haar graag.'

'Ik ook.'

'Wireman heeft je vrouw gebeld terwijl je sliep. Ze wilde niet erg lang met hem praten, dus toen belde hij iemand die hij op je expositie had ontmoet - Bozeman?'

'Vertel verder.'

'Edgar, weet je zeker...'

'Vertel het me.' Pams versie was fragmentarisch geweest, en zelfs die dingen zaten niet helder meer in mijn hoofd. De details werden aan het oog onttrokken door het beeld van Ilses haar dat op het oppervlak van een overstromend bad dreef. Misschien was het niet precies zo geweest, maar het beeld was wel duivels helder, duivels gedetailleerd, en het had bijna al het andere verdrongen.

'Bozeman zei dat de politie geen sporen van braak had gevonden. Ze denken dan ook dat je dochter haar moet hebben binnengelaten, al was het midden in de nacht...'

'Of Mary drukte gewoon op bellen tot iemand anders haar binnenliet.' Mijn ontbrekende arm jeukte. Het was een diepe jeuk. Slaperig. Bijna dromerig. 'Toen liep ze naar Illy's appartement en drukte op de bel. Laten we zeggen dat ze deed of ze iemand anders was.'

'Edgar, ben je aan het raden of...'

'Laten we zeggen dat ze deed alsof ze bij een gospelgroep hoorde die The Hummingbirds heet, en laten we zeggen dat ze door de deur riep dat Carson Jones iets ergs was overkomen.'

'Wie is...'

'Alleen noemt ze hem Smiley, en dat maakte het des te overtuigender.'

Wireman was terug. Evenals de zwevende Edgar. Edgar-daar-beneden zag de alledaagse dingen van een zonnige Florida-ochtend op Duma Key. Edgar-boven-mijn-hoofd niet. Niet alles; net genoeg om het te veel te vinden.

'Wat gebeurde er toen, Edgar?' vroeg Wireman. Hij sprak erg zacht. 'Wat denk je?'

'Laten we zeggen dat Illy de deur openmaakt, en als ze dat doet, ziet ze dat de vrouw een pistool op haar richt. Ze kent die vrouw ergens van, maar ze heeft die nacht al iets verschrikkelijks meegemaakt, ze is gedesoriënteerd en kan haar niet thuisbrengen - haar geheugen is gesmoord. Misschien is dat maar goed ook. Mary zegt dat ze zich moet omdraaien, en als ze dat doet... als ze dat doet...' Ik huil weer.

'Edgar, man, niet doen,' zei Jack. Hij huilde zelf bijna ook. 'Dat is maar gissen.'

'Het is geen gissen,' zei Wireman. 'Laat hem verdergaan.'

'Maar waarom moeten we weten...'

'Jack... muchacho... we wéten niet wat we moeten weten. Dus laat de man verdergaan.'

Ik hoorde hun stemmen, maar die kwamen van ver weg.

'Laten we zeggen dat Mary haar met het pistool sloeg toen ze zich omdraaide.' Ik streek met de muis van mijn hand over mijn wangen. 'Laten we zeggen dat ze haar vier of vijf keer sloeg. In films krijg je één keer een dreun en ben je buiten westen. In het echte leven gaat het vast niet zo.'

'Nee,' mompelde Wireman, en natuurlijk bleken mijn gissingen maar al te accuraat te zijn. De schedel van mijn If-So-Girl had op drie plaatsen een fractuur opgelopen door herhaalde bovenhandse slagen, en ze had veel gebloed.

Mary sleepte haar mee. Het bloedspoor leidde door de huiskamer annex keuken (de stank van de verbrande tekening hing waarschijnlijk nog in de lucht) en door het gangetje tussen de slaapkamer en het hoekje dat als Illy's studeerkamer fungeerde. In de badkamer aan het eind van de gang liet Mary het bad vollopen en toen verdronk ze mijn bewusteloze dochter daarin als een klein poesje. Toen Mary daarmee klaar was, ging ze naar de huiskamer, liet zich op de bank zakken en schoot zichzelf in de mond. De kogel kwam aan de bovenkant van haar schedel weer naar buiten en liet haar ideeën over kunst, evenals een groot deel van haar haar, op de huiskamermuur achter haar spatten. Het liep inmiddels tegen vier uur in de nacht. De benedenbuurman leed aan slapeloosheid. Hij wist dat de knal een schot was en belde de politie.

'Waarom verdronk ze haar?'vroeg Wireman. 'Dat begrijp ik niet.'

Omdat dat Perses methode was, dacht ik.

'Daar gaan we nu niet aan denken,' zei ik. 'Goed?'

Hij stak zijn hand uit om een kneepje in mijn enige hand te geven. 'Goed, Edgar.'

En als we dit achter de rug hebben, hoeven we er misschien nooit aan te denken, dacht ik.

Maar ik had mijn dochter getekend. Daar was ik zeker van. Ik had haar op het strand getekend.

Mijn dode dochter. Mijn verdronken dochter. In het zand getekend om meegevoerd te worden door de golven.

Je zult het willen, had Elizabeth gezegd, maar je moet het niet doen.

O, maar Elizabeth...

... soms hebben we geen keus.

 

3

 

We dronken sterke koffie in de zonnige keuken van Groot Roze, tot het zweet op onze wangen stond. Ik nam drie aspirientjes, legde er nog een laagje cafeïne overheen en liet Jack toen twee schetsblokken halen. Ik zei ook tegen hem dat hij, als hij boven was, alle kleurpotloden moest slijpen die hij kon vinden.

Wireman vulde een plastic draagtas met dingen uit de koelkast: worteltjes, komkommerschijfjes, een sixpack Pepsi, drie grote flessen Evian-water, rosbief en een van Jacks astronautkippen, nog in zijn doorzichtige capsule.

'Het verbaast me dat je zelfs maar kunt denken aan eten,' zei hij met een vleugje verwijt in zijn stem.

'Ik interesseer me absoluut niet voor eten,' zei ik, 'maar ik moet dingen tekenen. Ik weet zelfs zéker dat ik dingen moet tekenen. En daarmee schijn ik een heleboel calorieën te verbruiken.'

Jack kwam terug met de schetsboeken en potloden. Ik nam ze over en stuurde hem toen weer naar boven om gummetjes te halen. Ik vermoedde dat daar nog meer dingen waren die ik zou willen hebben - zijn die er niet altijd? - maar ik kon niets bedenken.

Ik keek op de klok. Het was tien voor twaalf.

'Heb je polaroidfoto's van de ophaalbrug gemaakt?'vroeg ik Jack. 'Alsjeblieft, zeg dat je dat hebt gedaan.'

'Ja, maar ik dacht... dat verhaal over rodehond.'

'Laat me de foto's zien,' zei ik.

Jack greep in zijn achterzak en haalde een stel polaroidfoto's tevoorschijn. Hij zocht ertussen en gaf me er vier, die ik op de keukentafel neerlegde alsof ik ging patiencen. Ik pakte een van de schetsboeken en tekende vlug de foto na waarop de raderen en kettingen onder de opengaande ophaalbrug - het was maar een smal bruggetje met één rijbaan - het best te zien waren. Mijn rechterarm jeukte nog steeds; een trage, slaperige kriebeligheid.

'Dat verhaal van die rodehond was briljant,' zei ik. 'Het houdt bijna iedereen van het eiland weg. Maar bijna is niet goed genoeg. Mary zou nog niet bij mijn dochter vandaan zijn gebleven als iemand haar had verteld dat Illy waterpok... Fuck!' Er was een waas voor mijn ogen getrokken, en een lijn die recht had moeten zijn ging heel ergens anders heen.

'Rustig maar, Edgar,' zei Wireman.

Ik keek op de klok. Het was nu twee voor twaalf. De brug zou om twaalf uur omhooggaan; dat deed hij altijd. Ik knipperde de tranen weg en ging verder met mijn tekening. Machines kwamen uit de punt van het potlood tot stand, en zelfs nu, na de dood van Ilse, vond ik het fascinerend om iets reëels uit het niets te zien opspringen, als een boot die uit een mistbank opdoemde. En waarom ook niet? Juist nu. Ik vluchtte erin weg.

'Als ze iemand heeft om ons aan te vallen en de brug is buiten werking, stuurt ze ze gewoon naar de voetbrug van Don Pedro Island,' zei Wireman.

Zonder van mijn tekenwerk op te kijken zei ik: 'Misschien niet. Veel mensen weten niet van de Sunshine Walkway. Perse weet daar vast niet van.'

'Waarom niet?'

'Omdat die voetbrug in de jaren vijftig is gebouwd; dat heb je me verteld. En toen sliep ze.'

Hij dacht daar even over na en zei: 'Jij denkt dat ze te verslaan is, hè?'

'Ja, dat denk ik. Misschien niet te doden, maar wel weer in slaap te brengen.'

'Weet je hoe?'

Vind het lek in de tafel en repareer het, zei ik bijna... maar dat was onzin.

'Nog niet. Er zijn meer tekeningen van Libbit in het andere huis. Dat op het zuidelijke eind van Duma Key. Die zullen ons vertellen waar Perse is en ze zullen mij vertellen wat ik moet doen.'

'Hoe weet je dat er meer zijn?'

Omdat er meer moeten zijn, zou ik hebben gezegd, maar op dat moment ging de sirene van twaalf uur. Vierhonderd meter bij ons vandaan ging de ophaalbrug tussen Duma Key en Casey Key - de enige noordelijke schakel tussen ons en de kust - omhoog. Ik telde tot twintig, met Mississippi na elk getal, zoals ik als kind had gedaan. Toen gumde ik het grootste raderwiel in mijn tekening uit. Toen ik dat deed, had ik het gevoel - ja, in mijn ontbrekende arm, maar ook net boven het punt tussen mijn ogen - dat ik een heerlijk staaltje precisiewerk leverde.

'Oké,' zei ik.

'Kunnen we nu gaan?' vroeg Wireman.

'Bijna,' zei ik.

Hij keek op de klok en keek toen mij weer aan. 'Ik dacht dat je haast had, amigo. En na wat we hier vannacht hebben gezien heb ik zeker haast. Wat wil je nu nog?'

'Ik moet jullie beiden tekenen,' zei ik.

 

4

 

'Ik vind het heel leuk dat je een portret van me wilt maken, Edgar,' zei Jack, 'en ik weet zeker dat mijn moeder er helemaal kapot van zou zijn, maar ik denk dat Wireman gelijk heeft. We moeten nu echt gaan.'

'Ben je ooit op het zuidelijke eind van de Key geweest, Jack?'

'Eh, nee.'

Daar was ik bijna zeker van geweest. Maar toen ik de tekening van de brugmachinerie uit mijn schetsboek trok, keek ik Wireman aan. Ondanks het lood waarin mijn hart en emoties nu gevat waren merkte ik dat ik iets echt heel graag wilde weten. 'En jij? Ben jij ooit naar het oorspronkelijke Reigersnest geweest om daar wat rond te snuffelen?'

'Nee.' Wireman liep naar het raam en keek naar buiten. 'De brug staat nog omhoog - ik kan hem van hieruit tegen de lucht zien afsteken. Tot nu toe gaat het goed.'

Zo gemakkelijk liet ik me niet afleiden. 'Waarom niet?'

'Mevrouw Eastlake raadde het af,' zei hij, met zijn gezicht nog steeds naar het raam. 'Ze zei dat het een ongezonde omgeving was. Grondwater, plantengroei, zelfs de lucht. Ze zei dat de luchtmacht in de oorlog proeven heeft gedaan op het zuidelijke eind van Duma, en dat ze daarmee dat hele stuk van het eiland hebben vergiftigd. Waarschijnlijk is er daarom zo'n jungle opgeschoten. Ze zei dat daar misschien wel het ergste soort gifsumak van Amerika groeit - erger dan syfilis toen er nog geen penicilline was, zoals zij het stelde. Als je ermee in aanraking bent gekomen, hou je er jaren last van. Je denkt dat het weg is, maar het komt steeds terug. En het is daar overal. Dat zei ze.'

Dat was tamelijk interessant, maar Wireman had mijn vraag nog steeds niet beantwoord. Daarom vroeg ik het opnieuw.

'Ze zei ook dat er slangen zijn,' zei hij, en hij draaide zich nu eindelijk om. 'Ik ben doodsbang voor slangen. Dat ben ik al sinds ik een kleine jongen was en op een ochtend, toen ik met mijn ouders aan het kamperen was, wakker werd met een melkslang in mijn slaapzak. Hij was zelfs in mijn ondergoed gekropen en had me met muskus besproeid. Ik dacht dat ik vergiftigd was. Ben je nu tevreden?'

'Ja,' zei ik. 'Heb je haar dat verhaal verteld voor- of nadat ze jou over de vele slangen op het zuidelijke eind vertelde?'

Stijfjes zei hij: 'Dat weet ik niet meer.' Toen zuchtte hij. 'Waarschijnlijk ervoor. Ik begrijp wat je bedoelt: ze wilde me daar weg houden.'

Dat zei ik niet. Dat zei jij, dacht ik. Ik zei: 'Ik maak me vooral zorgen om Jack. Maar we kunnen beter geen risico's nemen.'

'Om mij?' Jack keek geschrokken. 'Ik heb niets tegen slangen. En ik weet hoe de verschillende soorten gifsumak eruitzien. Ik heb bij de padvinders gezeten.'

'Neem dit maar van mij aan,' zei ik, en ik tekende hem. Ik werkte snel, weerstond de aandrang om veel details weer te geven... zoals ik eigenlijk wilde doen. Terwijl ik aan het werk was, hoorden we de eerste woedende autoclaxon aan de kustkant van de ophaalbrug.

'Zo te horen zit de brug weer vast,' zei Jack.

'Ja,' beaamde ik zonder op te kijken van mijn tekening.

 

5

 

Ik maakte nog meer haast met Wiremans portret, maar ik merkte opnieuw dat ik me moest verzetten tegen de aandrang om er meer werk van te maken... want zolang ik aan het werk was, bleef het verdriet op een afstand. Het werk was een soort drug. Aan de andere kant zou het niet eeuwig licht blijven, en ik wilde Emery net zomin opnieuw tegenkomen als Wireman. Ik wilde dat dit achter de rug was en dat we met zijn drieën van het eiland af waren - vér van het eiland af - als de kleuren van de zonsondergang zich over de Golf verspreidden.

'Oké,' zei ik. Ik had Jack blauw en Wireman knaloranje getekend. Geen van beide tekeningen was perfect, maar ik vond dat ze de essentie weergaven. 'Nu nog één ding.'

'Edgar!' kreunde Wireman.

'Ik hoef niets meer te tekenen,' zei ik, en ik klapte het omslag van het schetsboek dicht over de twee tekeningen. 'Alleen een glimlach voor de kunstenaar, Wireman. Maar eerst wil ik dat je aan iets denkt waardoor je je erg goed voelt.'

'Serieus?'

'Ik ben bloedserieus.'

Er kwamen rimpels in zijn voorhoofd... en toen verdwenen ze. Hij glimlachte. Zoals altijd straalde zijn hele gezicht en leek hij herboren.

Ik keek Jack aan. 'Nu jij.'

En omdat ik echt het gevoel had dat hij de belangrijkste van de twee was, sloeg ik hem nauwlettend gade.

 

6

 

We hadden geen auto met vierwielaandrijving, maar Elizabeths oude Mercedes kon daar redelijk goed voor in de plaats komen; hij was gebouwd als een tank. We reden in Jacks auto naar El Palacio en parkeerden hem net binnen het hek. Jack en ik brachten onze spullen naar de SEL 500 over. Wireman zorgde voor de picknickmand.

'Neem nog een paar dingen mee als je daarbinnen bent,' zei ik. 'Insectenspray en een goede zaklantaarn. Heb je die?'

Hij knikte. 'Er ligt een ding met acht batterijen in de tuinschuur. Het is een zoeklicht.'

'Goed. En, Wireman?'

Hij keek me aan met een blik van wat-nu-weer - het soort ergernis dat je vooral met je wenkbrauwen tot uiting brengt - maar zei niets.

'Het speerpistool?'

Hij grijnsde zowaar. 'Si, senor. Para fijacionoi.'

Terwijl hij weg was, stond ik tegen de Mercedes geleund en keek ik naar de tennisbaan. De deur aan het andere eind was opengelaten. Elizabeths halftamme reiger was binnen en stond bij het net. Hij keek me met verwijtende blauwe ogen aan.

'Edgar?' Jack tikte tegen mijn elleboog. 'Voel je je wel goed?'

Ik voelde me niet goed, en het zou nog een hele tijd duren voor ik me weer goed voelde. Maar...

Ik kan het, dacht ik. Ik moet dit doen. Ze mag niet winnen.

'Prima,' zei ik.

'Ik hou er niet van als je zo bleek bent. Je ziet eruit zoals toen je hier pas was.' Jacks stem sloeg over bij de laatste woorden.

'Ik voel me prima,' zei ik opnieuw, en ik legde mijn hand even op zijn nek. Ik besefte dat dit, afgezien van handdrukken, waarschijnlijk de enige keer was dat ik hem had aangeraakt.

Wireman kwam naar buiten met de handgrepen van de picknickmand in beide handen. Hij had drie petten met grote kleppen op zijn hoofd. John Eastlakes harpoenpistool zat onder zijn arm geklemd. 'De zaklantaarn zit in de mand,' zei hij. 'En insectenspray, en drie paar tuinhandschoenen die ik in de schuur zag liggen.'

'Briljant,' zei ik.

'Si. Maar het is kwart voor een, Edgar. Als we toch gaan, kan het dan nu meteen?'

Ik keek naar de reiger op de tennisbaan. Hij stond bij het net, zo onbeweeglijk als de wijzer van een kapotte klok, en keek  gevoelloos naar me terug. Dat was goed; het is voor het grootste deel een gevoelloze wereld.

'Ja,' zei ik. 'Laten we gaan.'

 

7

 

Nu had ik een geheugen. Het verkeerde niet in perfecte staat, en tot op de dag van vandaag vergis ik me in namen en de volgorde waarin bepaalde dingen zijn gebeurd, maar elk moment van onze expeditie naar het huis op het zuidelijke einde van Duma Key staat me nog helder voor ogen - als de eerste film die me ooit had geboeid of het eerste schilderij dat me ooit de adem benam (De hagelbui van Thomas Hart Benton). Toch had ik het eerst koud, stond ik los van alles, als een enigszins geblaseerde kunstliefhebber die naar een schilderij in een tweederangs museum kijkt. Pas toen Jack de pop vond in de trap die naar nergens leidde, besefte ik dat ik niet naar het schilderij keek maar erin zat. En dat er voor niemand van ons een terugweg was, tenzij we haar konden tegenhouden. Ik wist dat ze sterk was; als haar arm helemaal naar Omaha en Minneapolis reikte om te krijgen wat ze wilde hebben, en helemaal naar Providence om het te houden, was ze natuurlijk sterk. En toch onderschatte ik haar. Totdat we echt in dat huis op het zuidelijk einde van Duma Key waren, besefte ik niet hoe sterk Perse was.

 

8

 

Ik wilde dat Jack reed en Wireman op de achterbank zat. Toen Wireman vroeg waarom, zei ik dat ik mijn redenen had en dat die vast wel snel duidelijk zouden worden. 'En als ik me daarin vergis,' voegde ik eraan toe, 'is niemand blijer dan ik.'

Jack reed achteruit de weg op en ging naar het zuiden. Voornamelijk uit nieuwsgierigheid zette ik de radio aan. Ik werd beloond met Billy Ray Cyrus die luidkeels over zijn gebroken hart klaagde. Jack kreunde en stak zijn hand naar de knop uit, waarschijnlijk om The Bone te zoeken. Voordat hij dat kon doen, werd Billy Ray opgeslokt door een oorverdovend geknetter.

'Jezus, zet die radio uit!' riep Wireman.

Maar eerst zette ik hem zachter. Maar dat maakte geen verschil. Het geknetter werd juist harder. Ik voelde hoe het lawaai in de vullingen van mijn kiezen trilde, en ik drukte op de knop om de radio uit te zetten voordat mijn trommelvliezen gingen bloeden.

'Wat was dat?' vroeg Jack. Hij was gestopt. Zijn ogen waren groot geworden.

'Noem het maar een ongezonde omgeving,' zei ik. 'Een restje van wat hier zestig jaar geleden na de luchtmachtproeven is achtergebleven.'

'Heel grappig,' zei Wireman.

Jack keek naar de radio. 'Ik wil het nog een keer proberen.'

'Ga je gang,' zei ik, en ik legde mijn hand over mijn linkeroor.

Jack zette de radio aan. Het geknetter dat nu uit de vier luidsprekers van de Mercedes bulderde leek zo hard als de motor van een straaljager. Ondanks de hand over mijn oor golfde de herrie door mijn hoofd. Ik dacht dat ik Wireman hoorde schreeuwen, maar was daar niet zeker van.

Jack zette de radio uit en meteen kwam er een eind aan de helse sneeuwstorm van lawaai. 'Ik denk dat we de muziek maar moeten overslaan,' zei hij.

'Wireman? Gaat het?' Mijn stem leek van ver weg te komen, door een gestaag, laag, galmend geluid heen.

'Fantastisch,' zei hij.

 

9

 

Jack kwam iets verder dan het punt waar Ilse misselijk werd. Misschien ook niet, want in die jungle was het moeilijk te zien. De weg was versmald tot een strook, en we hotsten en hobbelden over de boomwortels. De boomkruinen waren boven ons in elkaar verstrengeld en onttrokken de hemel grotendeels aan het oog. Het was of we door een levende tunnel reden. De ruiten waren dicht, maar evengoed hing er een groene, welige junglegeur in de auto.

Jack beproefde de schokdempers van de oude Mercedes op een uitzonderlijk diepe kuil, vloog over een ribbel in het wegdek aan de andere kant, kwam toen met een ruk tot stilstand en zette de versnelling in de parkeerstand.

'Sorry,' zei hij. Zijn mond trilde en zijn ogen waren te groot. 'Ik ben...'

Ik wist heel goed wat hij was.

Jack kreeg met enige moeite het portier open, boog zich naar buiten en gaf over. Ik had gedacht dat er een sterke junglegeur (dat was het als je eenmaal een kilometer voorbij El Palacio was gekomen) in de auto hing, maar nu het portier open was, kwam er een lucht naar binnen rollen die tien keer zo bedwelmend was, tien keer zo hevig en groen en kwaadaardig levend. Toch hoorde ik in die groene junglemassa niet één vogel roepen. Het enige geluid kwam van Jack die zijn ontbijt loosde.

En toen zijn lunch. Ten slotte zakte hij op zijn plaats terug. Vond hij dat ik weer wit zag? Dat was nogal grappig, want op die vroege middag half april was Jack Cantori zo bleek als maart in Minnesota. In plaats van eenentwintig leek hij een ziekelijke man van vijfenveertig. Het moet de tonijnsalade zijn geweest, had Ilse gezegd, maar het was niet de tonijn geweest. Wel iets uit de zee, maar niet de tonijn.

'Sorry,' zei hij. 'Ik weet niet wat er met me aan de hand is. De lucht, denk ik, die rotte junglelucht...' Zijn borst kwam omhoog en hij maakte een gurk-geluid diep in zijn keel en boog zich weer uit de portieropening. Ditmaal greep hij naast het stuur, en als ik hem niet bij zijn kraag had gegrepen om hem weer naar binnen te trekken, zou hij met zijn gezicht in zijn eigen kots zijn gevallen.

Hij leunde achterover, met zijn ogen dicht, zijn gezicht nat van het zweet, snel hijgend.

'We kunnen hem beter naar El Palacio terugbrengen,' zei Wireman. 'Ik vind het jammer dat we tijd verliezen - en dat we hém verliezen - maar deze shit is niet goed.'

'Wat Perse betreft, is het allemaal preciés goed,' zei ik. Mijn slechte been jeukte nu bijna net zo erg als mijn arm. Het voelde aan als elektriciteit. 'Dit is haar kleine gifgordel. Hoe gaat het met jou, Wireman? Last van je maag?'

'Nee, maar mijn slechte oog - het oog dat vroeger slecht was - jeukt dat het niet mooi meer is, en mijn huid zoemt zo'n beetje. Waarschijnlijk van die kloteradio.'

'Het is niet de radio. En het krijgt Jack en niet ons te pakken omdat wij... nou... geïmmuniseerd zijn, zou je kunnen zeggen. Nogal ironisch, hè?'

Jack kreunde achter het stuur.

'Wat kun je voor hem doen, muchacho? Iets?'

'Ik denk van wel. Ik hoop het.'

Ik had mijn schetsboeken op mijn schoot en mijn potloden en gummetjes in een heuptasje. Ik sloeg nu de tekening van Jack op en vond een van mijn gummetjes. Ik haalde zijn mond en de onderste bogen van zijn ogen weg, helemaal tot aan de hoeken. De jeuk in mijn rechterarm was erger dan ooit en ik twijfelde er niet aan dat ik succes zou hebben met wat ik van plan was. Ik riep de herinnering op aan Jacks glimlach in de keuken - de glimlach die hij had moeten produceren terwijl hij aan iets erg moois dacht - en tekende hem vlug met mijn donkerblauwe kleurpotlood. Het kostte me niet meer dan dertig seconden (de ogen waren de sleutel, en glimlachen zijn dat altijd), maar die paar lijntjes veranderden de essentie van Jack Cantori's gezicht.

En ik kreeg iets wat ik niet had verwacht. Al tekenend zag ik hem een meisje in een bikini kussen. Nee, ik zag dat niet alleen. Ik voelde haar gladde huid, zelfs een paar zandkorrels die zich in de holte onder aan haar rug hadden genesteld. Ik rook haar shampoo en proefde een zweem van zout op haar lippen. Ik wist dat ze Caitlin heette en hij noemde haar Kate.

Ik legde mijn potlood in het heuptasje terug en trok de rits daarvan dicht. 'Jack?' Zachtjes. Hij had zijn ogen dicht en het zweet stond op zijn wangen en voorhoofd, maar ik geloofde dat hij langzamer was gaan ademhalen. 'Hoe voel je je nu? Beter?'

'Ja,' zei hij zonder zijn ogen open te doen. 'Wat deed je?'

'Nou, zolang we met zijn drieën onder elkaar zijn, kunnen we het wel bij zijn naam noemen: magie. Een beetje tovenarij naar jou toe.'

Wireman reikte over mijn schouder, pakte het schetsboek op, bestudeerde de tekening en knikte. 'Ik begin te geloven dat ze je met rust had moeten laten, muchacho.'

Ik zei: 'Ze had mijn dochter met rust moeten laten.'

 

10

 

Om Jack te laten herstellen bleven we vijf minuten waar we waren. Ten slotte zei hij dat hij verder kon. Hij had zijn kleur terug. Ik vroeg me af of we op dezelfde problemen zouden zijn gestuit als we over het water waren gegaan.

'Wireman, heb je ooit vissersboten voor anker zien liggen bij het zuidelijke eind van het eiland?'

Hij dacht na. 'Nou, nee. Meestal blijven ze aan de Don Pedrokant van de zeestraat. Dat is vreemd, hè?'

'Het is niet zomaar vreemd, maar sinister,' zei Jack. 'Net als deze weg.' Die weg was niet meer dan een smalle strook. Zeekraal en banyantakken schraapten over de zijkanten van de langzaam voortsukkelende Mercedes en maakten duivelse skriiie-geluiden. De weg, met hobbels van wortels die zich eronderdoor boorden en met kuilen en gaten op andere plaatsen, bleef zich landinwaarts buigen, en nu ging hij ook omhoog.

We kropen voort, de ene trage kilometer na de andere, tussen de zwiepende, tikkende takken en bladeren door. Ik verwachtte elk moment dat de weg er helemaal de brui aan gaf, maar het dikke, samengevlochten gebladerte erboven had hem tot op zekere hoogte tegen de elementen beschermd, en hij ging gewoon door. De banyans maakten plaats voor een benauwend woud van Braziliaanse pepers, en daar zagen we ons eerste wild: een reusachtige lynx die een ogenblik op de rommelige restanten van de weg stond en met zijn oren plat tegen zijn kop naar ons siste, om vervolgens de struiken in te vluchten. Een eindje verderop vielen tien dikke zwarte vlinders op de voorruit. Ze barstten open en verspreidden hun kleverige ingewanden die niet weg te krijgen waren, hoe Jack ook wiste en sproeide. De ruitenwissers verspreidden de restanten alleen maar over het glas, zodat we nu door de voorruit keken alsof we grauwe staar hadden.

Ik zei tegen Jack dat hij moest stoppen. Ik stapte uit, maakte de kofferbak open en vond een voorraadje schone doeken. Ik gebruikte een daarvan om de voorruit af te vegen, na eerst een paar van de door Wireman meegebrachte handschoenen te hebben aangetrokken - een pet had ik al op. Maar voor zover ik kon nagaan, waren het alleen maar vlinders; vies, maar niet bovennatuurlijk.

'Niet slecht,' zei Jack door het open raam aan de bestuurderskant. 'Nu maak ik de motorkap open, dan kun je de...' Hij zweeg en keek achter me.

Ik draaide me om. De weg was hier weinig meer dan een pad, vol oude brokken asfalt en overwoekerd met wedelia. Ongeveer dertig meter voor ons staken vijf kikkers de weg over, elk zo groot als een cockerspaniëlpuppy. De eerste drie waren zo schitterend egaal groen als je bijna nooit in de natuur ziet; de vierde was blauw; de vijfde was verbleekt oranje en misschien ooit rood geweest. Ze glimlachten, maar die glimlach had iets straks, iets vermoeids. Ze hupten langzaam, alsof hun springpoten bijna aan hun eind waren. Net als de lynx bereikten ze de struiken en verdwenen daarin.

'Wat waren dat nou weer?' vroeg Jack.

'Geesten,' zei ik. 'Overblijfselen van de krachtige fantasie van een klein meisje. En ze houden het niet lang meer vol, als je ze zo ziet.' Ik stapte weer in. 'Verder, Jack. Laten we rijden zolang het kan.'

Hij reed langzaam door. Ik vroeg Wireman hoe laat het was.

'Twee uur geweest.'

We konden helemaal tot aan het hek van het eerste Reigersnest rijden. Dat had ik nooit durven wedden, maar we kwamen er. Het gebladerte sloot zich een laatste keer - banyans en dennenstruiken met grijze baarden van Spaans mos - maar Jack kreeg de Mercedes erdoor, en opeens was al die onderbegroeiing weg. De elementen hadden het asfalt hier helemaal schoongeveegd. Het eind van de weg was niet meer dan een soort wagenspoor, maar dat was goed genoeg voor de Mercedes, die stotend en slingerend een lange helling op ging naar twee natuurstenen zuilen. Een grote wanordelijke heg, minstens zes meter hoog en wie wist hoe dik, leidde aan weerskanten bij de zuilen vandaan. Die heg had ook dikke groene uitlopers die over de helling omlaag leidden naar de jungle. Er waren roestige hekken, maar die stonden half open. Ik geloofde niet dat de Mercedes in de opening paste.

Het laatste stuk weg werd aan weerskanten geflankeerd door oude Australische dennen van imposante hoogte. Ik keek of ik ondersteboven vliegende vogels zag, maar zag ze niet. Ik zag trouwens ook geen vogels die rechtop vlogen, al hoorde ik wel het vage zoemen van insecten.

Jack bleef voor het hek staan en keek ons verontschuldigend aan. 'Deze oude meid kan daar niet doorheen.'

We stapten uit. Wireman keek even naar de oude, met mos begroeide platen op de zuilen. Op die aan de linkerkant stond REIGERSNEST. Rechts stond EASTLAKE, maar daaronder was iets anders gekrast, misschien met de punt van een mes. Ooit was het misschien moeilijk te lezen geweest, maar het mos dat in de kleine inkepingen groeide, maakte het goed leesbaar: Abyssum abyssum invocat.

'Enig idee wat dat betekent?' vroeg ik Wireman.

'Jazeker. Het is een waarschuwing die vaak wordt gegeven aan advocaten die net tot de balie zijn toegelaten. De vrije vertaling is: "De ene misstap leidt tot de andere".' De létterlijke vertaling is: "De hel roept de hel op. Hij keek me somber aan en richtte zijn blik weer op de boodschap onder de achternaam. 'Misschien was dat John Eastlakes laatste vonnis voordat hij deze versie van Reigersnest voorgoed verliet.'

Jack stak zijn hand uit om het uitgekraste motto aan te raken, maar zag daar toen van af.

Wireman deed het voor hem. 'Het vonnis, heren... en gegeven in de eigen taal van het recht. Kom. De zon gaat om kwart over zeven onder, of daaromtrent, en daglicht is een voorbijgaande zaak. We dragen de picknickmand om beurten. Het is een zware puta.'

 

11

 

Maar voordat we ergens heen gingen, bleven we bij het hek staan om goed naar Elizabeths eerste huis op Duma Key te kijken. Eerst keek ik met ontzetting. Ergens in mijn achterhoofd had een duidelijke rode draad gelopen: we zouden het huis binnengaan, naar boven gaan en de kamer vinden die van Elizabeth was geweest in die lang vervlogen dagen toen ze Libbit werd genoemd. Daar zou mijn ontbrekende arm, ook wel Edgar Freemantles Telepathische Wichelroede genoemd, me naar een achtergelaten hutkoffer leiden (of misschien een nederige kist). Daarin zouden meer tekeningen liggen, de ontbrékende tekeningen, die me zouden vertellen waar Perse was en die het raadsel van de lekkende tafel zouden oplossen. Dat alles voor zonsondergang.

Een mooi verhaal, maar er was één probleem: de bovenste helft van Reigersnest bestond niet meer. Het huis stond op een onbeschutte heuvel, en ooit was er een storm geweest die de bovenverdiepingen helemaal had weggevaagd. De benedenverdieping was er nog, maar werd overwoekerd door grijsgroene klimop die zich ook om de zuilen aan de voorkant had geslingerd. Spaans mos hing aan de dakranden en maakte de veranda tot een grot. Het huis werd omringd door kapotgevallen oranje dakpannen, het enige wat nog over was van het dak. Ze staken als reuzentanden omhoog uit het veld van onkruid dat voor het gazon in de plaats was gekomen. De laatste vijfentwintig meter van het schelpenpad was begraven in wurgficus. Dat gold ook voor de tennisbaan en wat misschien ooit een speelhuis van de kinderen was geweest. De klimop kroop tegen de zijkanten van het lange, schuurachtige bijgebouw aan de andere kant van de binnenplaats en klauterde over wat er van de shingles op het dak van het speelhuisje was overgebleven.

'Wat is dat?' Jack wees tussen de tennisbaan en het grote huis door. Daar sudderde een lange rechthoek van kwaadaardige zwarte soep in de middagzon. Het meeste insectengezoem leek uit die richting te komen.

'Nu? Nu zou ik het een teerkuil noemen,' zei Wireman. 'Maar in de jaren twintig zal de familie Eastlake dat hun zwembad hebben genoemd.'

'Stel je voor dat je daar een duik in neemt,' zei Jack met een huivering.

Er stonden wilgen om het zwembad heen. Daarachter weer dicht opeen staande Braziliaanse pepers, en...

'Wireman, zijn dat bananenbomen?' vroeg ik.

'Ja,' zei hij. 'En waarschijnlijk zitten ze vol slangen. Bah. Kijk eens naar de westkant, Edgar.'

Aan de Golfkant van Reigersnest ging de wirwar van onkruid, struiken en kruipplanten die eens John Eastlakes gazon was geweest over in zeehaven Er stond een flinke bries en het zicht was hier beter, zodat ik besefte dat je in Florida bijna nooit op hoger gelegen terrein was. We hadden hier genoeg hoogte om het gevoel te krijgen dat de Golf van Mexico aan onze voeten lag. Don Pedro Island lag links van ons, en aan onze rechterhand lag Casey Key weg te dromen in een blauwgrijs waas.

'De brug is nog omhoog,' zei Jack geamuseerd. 'Ze hebben deze keer grote problemen.' 'Wireman,' zei ik. 'Kijk eens omlaag, langs dat oude pad. Zie je dat daar?'

Hij volgde mijn wijzende vinger. 'Die rotsmassa? Ja, die zie ik. Geen koraal, denk ik, al zou ik een beetje dichterbij moeten komen om het zeker te weten. Wat is daarmee?'

'Hou even op de geoloog uit te hangen en kijk er alleen maar naar. Wat zie je?'

Hij keek. Ze keken allebei. Jack was de eerste die het zag. 'Een profiel?' Toen zei hij het opnieuw, zonder de aarzeling. 'Een profiel.'

Ik knikte. 'Van hieruit zien we alleen het voorhoofd, de inspringing van de oogkas en de bovenkant van de neus, maar ik durf te wedden dat we ook een mond zouden zien als we op het strand stonden. Of wat voor een mond moet doorgaan. Dat is De Heksenrots. En het schaduwstrand ligt daaronder, denk ik. Waar John Eastlake ging schatzoeken.'

'En waar de tweelingzusjes zijn verdronken,' voegde Wireman eraan toe. 'Dat is het pad waarover ze liepen om daar te komen. Alleen...'

Hij zweeg. De wind plukte aan zijn haar. We keken naar het pad, dat na al die jaren nog steeds zichtbaar was. Dat kwam niet door kleine voetjes die naar het strand gingen om te zwemmen. Een voetpad tussen Reigersnest en het schaduwstrand zou in vijf jaar zijn verdwenen, misschien al in twee.

'Dat is geen pad,' zei Jack, die mijn gedachten las. 'Dat was vroeger een wég. Niet verhard, maar toch een weg. Waarom zou iemand een weg willen tussen zijn huis en het strand, als het niet meer dan tien minuten lopen kan zijn geweest?'

Wireman schudde zijn hoofd. 'Weet ik niet.'

'Edgar?'

'Geen idee.'

'Misschien heeft hij daar op de bodem meer gevonden dan een paar snuisterijen,' zei Jack.

'Misschien wel, maar...' Vanuit mijn ooghoek zag ik iets bewegen - iets donkers - en ik draaide me om naar het huis. Ik zag niets.

'Wat is er?' vroeg Wireman.

'Zenuwen, denk ik,' zei ik.

De wind, die van de Golf op ons afkwam, draaide enigszins en kwam nu uit het zuiden. Er kwam een vieze stank mee.

Jack deinsde met een grimas terug. 'Wat is dat nou weer?'

'Parfum van het zwembad, denk ik,' zei Wireman. 'Jack, wat hou ik toch van modderstank in de morgen.'

'Ja, maar het is middag.'

Wireman keek hem aan van duh en keek toen naar mij. 'Wat denk je, muchacho? Gaan we verder?'

Ik maakte snel de balans op. Wireman had de rode mand; Jack had de tas met eten; ik had mijn tekenmateriaal. Ik wist niet wat we zouden doen als de rest van Elizabeths tekeningen was weggewaaid in de storm die het dak had weggeslagen van de ruïne die daar voor ons lag (en of er meer tekeningen waren geweest), maar we waren nu al zo ver gekomen en we moesten iets doen. Ilse stond daarop, vanuit mijn botten en mijn hart.

'Ja,' zei ik. 'We gaan verder.'

 

12

 

We hadden het punt bereikt waarop het pad overwoekerd was door wurgficus, toen ik dat zwarte ding bliksemsnel door de hoge wirwar van onkruid aan de rechterkant van het huis zag bewegen. Nu zag Jack het ook.

'Er is daar iemand,' zei hij.

'Ik zag niemand,' zei Wireman. Hij zette de picknickmand neer en veegde zweet van zijn voorhoofd. 'Wissel me even af, Jack. Neem jij de mand, dan neem ik het eten. Jij bent jong en sterk. Wireman is oud en versleten. Hij zal gauw sterv... Hé, wat is dat?'

Hij wankelde bij de mand vandaan en zou zijn gevallen als ik hem niet om zijn middel had gegrepen. Jack slaakte een kreet van schrik.

Voor ons, enigszins links van ons, kwam de man uit de struiken gestormd. Hij kon onmogelijk op die plaats zijn geweest - Jack en ik hadden hem nog maar enkele seconden geleden vijftig meter daarvandaan gezien - maar hij was er. Het was een zwarte man, maar het was geen menselijk wezen. We dachten geen moment dat hij een mens was. Al was het alleen maar omdat zijn benen, krom en gehuld in een blauwe broek, niet bewogen toen hij voor ons langs ging. En hij bracht de dichte mat van wurgficus die overal om hem heen groeide ook niet in beweging. Toch grijnsden zijn lippen; zijn ogen rolden van jolige boosaardigheid. Hij droeg een pet met een knoop bovenop, en op de een of andere manier was dat nog het ergste.

Ik dacht dat ik gek zou worden als ik te lang naar die pet moest kijken.

Het ding verdween in het gras rechts van ons, een zwarte man in een blauwe broek, ongeveer een meter vijfenzestig lang. Het gras was niet meer dan anderhalve meter hoog, en een simpele rekensom maakte duidelijk dat hij daar niet in kon verdwijnen, maar hij deed het toch.

Hij - het - was even later op de veranda en grijnsde naar ons, en toen, zonder onderbreking, was hij - het - onder aan de trap en rende het weer het onkruid in, altijd maar grijnzend.

Het grijnsde naar ons van onder zijn pet.

Die pet was ROOD.

Jack maakte aanstalten om te vluchten. Op zijn gezicht stond alleen nog wilde paniek te lezen. Ik liet Wireman los om Jack vast te grijpen, en als Wireman ook had willen vluchten, zou dat vermoedelijk het einde van onze expeditie zijn geweest; per slot van rekening had ik maar één arm en kon ik ze niet allebei tegenhouden. Ik kon ook niet een van hen tegenhouden, als die er echt vandoor wilde.

Hoe erg ik ook was geschrokken, ik dacht geen moment aan vluchten. En Wireman, die beste kerel, week ook geen centimeter. Hij keek met openhangende mond naar de zwarte man, die nu uit het bananenbosje tussen het zwembad en het bijgebouw tevoorschijn kwam.

Ik pakte Jack bij zijn riem vast en trok hem terug. Ik kon hem niet in zijn gezicht slaan - daar had ik geen hand voor - en schreeuwde dus maar: 'Het is niet echt! Het is haar nachtmerrie!'

'Haar... nachtmerrie?' Er daagde een zeker begrip in Jacks ogen. Of misschien een beetje bewustzijn; laat ik het daarop houden.

'Haar nachtmerrie, haar boeman, waar ze bang voor was als het licht uitging,' zei ik. 'Het is maar een geest, Jack.'

'Hoe weet je dat?'

'Ten eerste flikkert hij als een oude film,' zei Wireman. 'Kijk maar.'

De zwarte man verdween en dook weer op, ditmaal voor de roestige ladder die naar de duikplank van het zwembad leidde. Het wezen grijnsde van onder zijn rode pet naar ons. Zijn overhemd, zag ik, was zo blauw als zijn broek. Het gleed van plaats naar plaats zonder dat zijn benen bewogen of diezelfde kromme stand opgaven, als een figuur op een schietbaan. Het was weer weg en verscheen op de veranda. Even later was het op het pad, bijna recht voor ons. Als ik ernaar keek, deed het pijn aan mijn hoofd, en het maakte me nog steeds bang... maar alleen omdat zij bang was geweest. Libbit.

De volgende keer dat het zich liet zien, was het op het wagenspoor naar het schaduwstrand, en ditmaal zagen we de Golf door zijn overhemd en broek schitteren. Hij knipperde uit het zicht en Wireman lachte hysterisch.

'Wat is er?' Jack keek hem aan. Vlóóg hem bijna aan. 'Wat?'

'Het is zo'n negerjockey die mensen vroeger in de tuin hadden staan!' zei Wireman, harder lachend dan ooit. 'Die zwarte tuinjockeys die tegenwoordig zo politiek incorrect zijn, maar dan drie of vier keer zo groot als normaal! Elizabeths boeman was de negerjockey van het huis!'

Hij wilde nog meer zeggen, maar kon het niet. Hij boog zich voorover en lachte zo hard dat hij zijn handen op zijn knieën moest zetten. Ik zag de grap ervan in, maar kon er niet om lachen... en niet alleen omdat mijn dochter dood was in Rhode Island. Wireman lachte nu alleen omdat hij eerst net zo bang was geweest als Jack en ik, zo bang als Libbit moest zijn geweest. En waarom was ze bang geweest? Omdat iemand, waarschijnlijk per ongeluk, het verkeerde idee in haar fantasierijke kleine hoofdje had gestopt. Ik vermoedde dat het Melda was geweest, misschien met een verhaaltje voor het slapengaan, een verhaaltje waarmee ze alleen maar een kind had willen troosten dat nog onrustig was omdat het hoofdletsel had opgelopen. En dat misschien zelfs aan slapeloosheid leed. Alleen was dit verhaaltje op de verkeerde plaats terechtgekomen. Het had TANNEN gekregen.

Blauwbroek was ook anders dan de kikkers die we op de weg hadden gezien. Die waren helemaal van Elizabeth geweest en hadden niets boosaardigs gehad. De negerjockey daarentegen... Hij mocht oorspronkelijk dan uit het gehavende hoofd van de kleine Libbit zijn gekomen, maar ik had het gevoel dat Perse zich hem al lang geleden voor haar eigen doeleinden had toegeëigend. Als iemand dicht bij Elizabeths eerste huis kwam, dook hij ineens op om de indringer af te schrikken en hem misschien zelfs het dichtstbijzijnde gekkenhuis in te jagen.

Dat betekende dat hier toch iets te vinden was.

Jack keek nerveus naar de plaats waar het verzonken pad - dat ooit blijkbaar groot genoeg was geweest voor een kar of zelfs een vrachtwagen - omlaag ging en uit het zicht verdween. 'Komt het terug?'

'Dat doet er niet toe, muchacho,' zei Wireman. 'Het is niet echt. Die picknickmand daarentegen moet gedragen worden. Dus mars! Voorwaarts, sledehonden!'

'Toen ik ernaar keek, dacht ik dat ik mijn verstand verloor,' zei Jack. 'Begrijp je dat, Edgar?'

'Natuurlijk. Libbit had vroeger een heel krachtige fantasie.'

'Wat is daar dan mee gebeurd?'

'Ze vergat hoe ze er gebruik van moest maken.'

'Jezus,' zei Jack. 'Dat is afschuwelijk.'

'Ja. En ik denk dat het gemakkelijk is om op die manier te vergeten. En dat is nog afschuwelijker.'

Jack bukte zich, pakte de mand op en keek Wireman aan. 'Wat zit hierin? Goudstaven?'

Wireman pakte de tas met eten en glimlachte sereen. 'Ik heb wat extra dingen meegenomen.'

We gingen het overwoekerde pad op en keken uit naar de negerjockey. Hij kwam niet terug. Op de veranda zette Jack de picknickmand met een zucht van verlichting neer. Achter ons hoorden we vleugels fladderen.

We draaiden ons om en zagen een reiger op het pad neerstrijken. Het kon dezelfde zijn die me zo ijzig had aangekeken vanaf de tennisbaan van El Palacio. Zijn blik was in elk geval hetzelfde: blauw en scherp en zonder een greintje medelijden.

'Is hij echt?' vroeg Wireman. 'Wat denk je, Edgar?'

'Hij is echt,' zei ik.

'Hoe weet je dat?'

Ik had hem erop kunnen wijzen dat de reiger een schaduw wierp, maar misschien had de negerjockey er ook een geworpen; ik was te verbaasd geweest om daarop te letten. 'Ik weet het gewoon. Kom, laten we naar binnen gaan. En je hoeft niet aan te kloppen. We komen niet op visite.'

 

13

 

'Eh, dit kan een probleem worden,' zei Jack.

De veranda lag in de diepe schaduw van het Spaanse mos dat als matten omlaag hing, maar toen onze ogen aan het halfduister gewend waren geraakt, zagen we dat er een dikke, roestige ketting over de dubbele deur heen zat. Er hingen twee hangsloten aan. De ketting was door haken in de deurposten geleid.

Wireman keek er van dichtbij naar. 'Weet je,' zei hij, 'Jack en ik krijgen misschien wel een of twee van die haken uit het kozijn. Ze hebben betere dagen gekend.'

'Betere jaren,' zei Jack.

'Misschien wel,' zei ik, 'maar de deuren zelf zitten bijna zeker op slot, en als je aan kettingen gaat rammelen en haken uit het hout trekt, stoor je de buren.'

'Buren?' vroeg Wireman.

Ik wees recht omhoog. Wireman en Jack keken in de aangewezen richting en zagen wat ik al had gezien: een grote kolonie bruine vleermuizen sliep in iets wat eruitzag als een enorme hangende sluier van spinrag. Ik keek omlaag en zag dat de veranda niet zomaar bespat was met mest maar dat die mest een compacte laag vormde. Ik was blij dat ik die pet op had.

Toen ik weer opkeek, stond Jack Cantori onder aan de verandatrap. 'Vergeet het maar,' zei hij. 'Je mag me laf noemen, je mag me een wat je noemen, je noemt me maar wat je wilt, maar ik ga daar niet heen. Bij Wireman zijn het slangen; bij mij zijn het vleermuizen. Ooit...' Hij zag eruit alsof hij meer te zeggen had, misschien wel veel meer, maar niet wist hoe hij het moest zeggen. In plaats daarvan ging hij weer een stap achteruit. Ik had even de tijd om aan de excentriciteit van de angst te denken: wat die griezelige jockey niet voor elkaar had kunnen krijgen (al had het niet veel gescheeld), was een kolonie slapende bruine vleermuizen wel gelukt. Tenminste, bij Jack.

Wireman zei: 'Ze kunnen rabiës overbrengen, muchacho - wist je dat?'

Ik knikte. 'Ik denk dat we naar de leveranciersingang moeten zoeken.'

 

14

 

We liepen langzaam langs de zijkant van het huis, Jack met de rode picknickmand voorop. Zijn shirt was donker van het zweet, maar blijkbaar was hij niet misselijk meer. Daar had hij anders wel reden voor; wij alle drie trouwens. De stank van het zwembad was bijna niet te harden. Gras van een meter hoog zwiepte tegen onze broeken; stugge stengels van verbenaplanten staken naar onze enkels. Er waren ramen, maar tenzij Jack bereid was op Wiremans schouders te gaan staan, waren ze allemaal te hoog.

'Hoe laat is het?' hijgde Jack.

'Tijd voor jou om een beetje harder te lopen, mi amigo,' zei Wireman. 'Moet ik je aflossen met die mand?'

'Ja,' zei Jack, die voor het eerst sinds ik hem leerde kennen in een slecht humeur was. 'Dan kun je een hartaanval krijgen en moeten de baas en ik je reanimeren.'

'Bedoel je dat ik niet in vorm ben?'

'In vorm misschien wel, maar je zit nog steeds zo'n vijfentwintig kilo aan de verkeerde kant van de hartaanvalstreep.'

'Hou op,' zei ik. 'Allebei.'

'Zet maar neer, jongen,' zei Wireman. 'Zet die cesto de puta madre neer en ik draag hem verder.'

'Nee. Vergeet het maar.'

Vanuit mijn ooghoek zag ik iets zwarts bewegen. Bijna keek ik niet. Ik dacht dat het de negerjockey weer was, die ditmaal langs het zwembad rende. Of misschien gleed hij over het stinkende, van insecten vergeven oppervlak. Gelukkig keek ik voor alle zekerheid toch maar.

Intussen keek Wireman nors naar Jack. Hij was in zijn mannelijkheid gekwetst. 'Ik wil je aflossen.'

Een deel van de gezwollen viezigheid in het zwembad was tot leven gekomen. Het maakte zich los van de zwarte massa en smakte op de gebarsten, met onkruid begroeide betonnen rand. Bij het neerkomen vloog de drab in het rond.

'Nee, Wireman, ik heb hem.'

Een stuk gemeenheid met ogen.

'Jack, ik zeg het je voor de laatste keer.'

Toen zag ik de staart en besefte ik waar ik naar keek.

'En ik zeg jou...'

'Wireman,' zei ik, en ik pakte zijn schouder vast.

'Néé, Edgar, ik kan het.'

Ik kan het. Wat galmden die woorden door mijn hoofd! Ik dwong me om langzaam, luid en nadrukkelijk te spreken.

'Wireman, stil. Er is een alligator. Hij kwam net uit het zwembad.'

Wireman was bang voor slangen; Jack was bang voor vleermuizen. Ik had nooit geweten dat ik bang voor alligators was tot ik zag hoe dat brok prehistorische duisternis zich losmaakte van de rottende smurrie in dat oude zwembad en op ons afkwam, eerst over het met onkruid begroeide beton (waar hij de laatste overgebleven, gekantelde tuinstoel opzij duwde) en toen door het onkruid en omlaag komende ranken van de dichtstbijzijnde Braziliaanse pepers. Ik ving een glimp op van zijn gerimpelde snuit, één zwart oog dat dichtgeknepen was alsof hij knipoogde, en toen stak er door al dat huiverende groen alleen nog hier en daar een druipnatte rug, als een onderzeeboot die voor driekwart onder water ligt. Hij kwam op ons af, en nadat ik dat tegen Wireman had gezegd, kon ik niets meer doen. Er trok een grijs waas voor mijn ogen. Ik leunde met mijn rug tegen de oude, kromgetrokken planken van Reigersnest. Ze waren warm. Ik leunde ertegenaan en wachtte tot ik werd opgevreten door het vier meter lange monster dat in John Eastlakes oude zwembad leefde.

Wireman aarzelde geen moment. Hij trok de rode mand uit Jacks handen, liet hem op de grond vallen, knielde erbij neer en trok tegelijk een van de dekselhelften open. Hij stak zijn hand in de mand en haalde er het grootste handvuurwapen uit dat ik buiten een film nooit had gezien. Wireman knielde daar in het hoge gras neer, met de open picknickmand voor hem, en nam het wapen in beide handen. Ik kon zijn gezicht goed zien, en ik dacht op dat moment, en denk nog steeds, dat hij er volkomen sereen uitzag... zeker voor iemand die oog in oog stond met wat je een slang in het groot kon noemen. Hij wachtte.

'Schiet dan!' schreeuwde Jack.

Wireman wachtte. En achter hem zag ik de reiger. Die zweefde in de lucht boven het lange, overwoekerde bijgebouw achter de tennisbaan. Hij zweefde ondersteboven.

'Wireman?' zei ik. 'Veiligheidspal?'

'Caray,' mompelde hij, en hij haalde iets met zijn duim over. Een rode stip hoog op de handgreep van het pistool verdween uit het zicht. Hij nam zijn blik niet weg van het hoge gras, dat nu schudde. Toen kwam het gras uit elkaar en vloog de alligator op hem af. Ik had ze op Discovery Channel en in National Geographic-documentaires gezien, maar niets had me erop voorbereid hoe snel dat gevaarte op die korte pootjes kon rennen. Het gras had de meeste modder van zijn primitieve gezicht geveegd en ik zag zijn brede grijns.

'Nu!' schreeuwde Jack.

Wireman schoot. De knal was ontzaglijk - het geluid rolde weg als iets massiefs, als iets van steen - en het resultaat was ook ontzaglijk. De alligator verloor de bovenste helft van zijn kop in een wolk van modder, bloed en vlees. Hij liep niet langzamer; integendeel, die korte pootjes leken juist meer snelheid te krijgen bij het afleggen van de laatste tien meter. Ik hoorde het stugge gras tegen zijn gepantserde flanken ratelen.

De loop van het wapen was door de terugslag omhooggekomen. Wireman hield hem niet tegen. Ik heb nooit zo'n kalmte bij iemand gezien en verbaas me er nog steeds over. Toen het pistool weer recht naar voren wees, was de alligator niet meer dan vijf meter bij hem vandaan. Wireman schoot opnieuw, en de tweede kogel tilde de voorste helft van het ding de lucht in, zodat we zijn groenig-witte buik konden zien. Een ogenblik leek het of hij op zijn staart danste, als een vrolijk alligatorbeest in een Disney-tekenfilm.

'Lelijke rotschoft!' schreeuwde Jack. 'Fuck je moeder! Fuck je grootmoeder!'

Het pistool kwam weer omhoog door de terugslag. Opnieuw liet Wireman dat toe. De alligator viel op zijn zij, met zijn buik omhoog, zwaaiend met zijn stompe poten, zwiepend met zijn staart. De aardkluiten met gras vlogen in het rond. Toen de loop weer naar voren wees, haalde Wireman opnieuw de trekker over, en nu leek het of de buik van het ding uit elkaar sprong. Van het ene op het andere moment was de ruige, platgeslagen kring waarin hij lag rood in plaats van groen.

Ik keek of ik de reiger zag. Die was weg.

Wireman stond op, en ik zag dat hij beefde. Hij liep naar de alligator - al bleef hij buiten het bereik van de nog zwiepende staart - en pompte er nog twee kogels in. De staart gaf een laatste krampachtige mep tegen de grond, er ging een laatste stuip door het lichaam heen, en toen bewoog het beest niet meer.

Wireman draaide zich om naar Jack en hield het pistool omhoog in zijn bevende hand. 'Desert Eagle .357,' zei hij. 'Een groot pistool, gemaakt door rotzakken van Hebreeërs - James McMurtry, 2006. Het kwam vooral door de munitie dat die mand zo zwaar was. Ik heb alle magazijnen erin gegooid die ik had. Dat waren er een stuk of tien.'

Jack liep naar hem toe, omhelsde hem en kuste hem op beide wangen. 'Ik draag die mand desnoods naar Cleveland, als je dat wilt, zonder een woord te zeggen.'

'In elk geval hoef je het pistool niet te dragen,' zei Wireman. 'Voortaan zit die goeie ouwe Betsy McCall aan mijn riem.' En daar stak hij hem, nadat hij er een nieuw magazijn in had gedaan en de veiligheidspal zorgvuldig had teruggeschoven. Dat lukte pas bij de tweede poging, zo erg beefden zijn handen.

Ik ging naar hem toe en kuste hem ook op beide wangen.

'Gossie,' zei hij. 'Wireman voelt zich niet Spaans meer. Wireman voelt zich nu helemaal Frans.'

'Hoe ben je eigenlijk aan dat pistool gekomen?' vroeg ik.

'Dat was een idee van mevrouw Eastlake, na de laatste cocaïnevechtpartij in Tampa-St. Pete.' Hij keek Jack aan. 'Dat weet je zeker nog wel?'

'Ja. Vier doden.'

'Mevrouw Eastlake stelde voor dat ik een pistool ging kopen om ons te beschermen. Ik kocht een groot wapen. Zij en ik hebben er zelfs mee geoefend.' Hij glimlachte. 'Ze was er goed in, en ze gaf niet om het lawaai, maar ze had wel de pest aan de terugslag.' Hij keek naar de uiteengespatte alligator. 'Het heeft zijn werk gedaan. Wat nu, muchacho?'

'Naar de achterkant, maar... heeft een van jullie die reiger gezien?'

Jack schudde zijn hoofd. Wireman ook; hij keek verbaasd.

'Nou, ik heb hem gezien,' zei ik tegen hem. 'En als ik hem nog een keer zie... of als een van jullie hem ziet... wil ik dat je hem neerschiet, Jerome.'

Wireman trok zijn wenkbrauwen op, maar zei niets. We vervolgden onze tocht langs de oostkant van het vervallen landhuis.

 

15

 

Het bleek geen probleem te zijn om aan de achterkant een ingang te vinden: er was geen achterkant. Behalve de meest oostelijke hoek van het landhuis was alles daar weggerukt, waarschijnlijk door dezelfde storm die de bovenverdiepingen had neergehaald. Toen ik daar stond en naar de overwoekerde ruïne keek van wat eens een keuken en bijkeuken waren geweest, besefte ik dat Reigersnest weinig meer dan een met mos begroeide facade was.

'We kunnen hier naar binnen,' zei Jack twijfelend, 'maar ik weet niet of we de vloer kunnen vertrouwen. Wat denk je, Edgar?'

'Ik weet het niet,' zei ik. Ik was erg moe. Misschien was ik nog niet bekomen van onze confrontatie met de alligator, maar ik had het gevoel dat er meer aan de hand was. Het voelde aan als een nederlaag. Er waren te veel jaren geweest, te veel stormen. En de tekeningen van een klein meisje waren toch al vluchtige dingen. 'Hoe laat is het, Wireman? Zonder onzin graag.'

Hij keek op zijn horloge. 'Halfdrie. Wat vind je, muchacho? Gaan we naar binnen?'

'Ik weet het niet,' herhaalde ik.

'Nou, ik wel,' zei hij. 'Ik heb verdomme een alligator doodgeschoten om hier te komen; ik ga niet weg zonder te hebben rondgekeken in de oude hofstede. De vloer van de bijkeuken ziet er stevig uit, en hij is het dichtst bij de grond. Kom op, jullie twee, laten we wat dingen op elkaar stapelen om erop te staan. Een paar van die balken zijn wel genoeg. Jack, jij gaat voorop, en dan help je mij. Samen trekken we Edgar omhoog.'

En zo deden we het, vuil en ontredderd en buiten adem. We klauterden eerst de bijkeuken in en gingen vandaar het huis zelf binnen. Daar keken we verwonderd om ons heen. We voelden ons net tijdreizigers, toeristen in een wereld waaraan meer dan tachtig jaar geleden een eind was gekomen.