18 Noveen

 

1

 

Het huis stonk naar rottend hout, oude pleisterkalk en schimmelige weefsels. Er hing ook een groenige geur. Er stonden nog wat meubelen - verwoest door de tijd en ingezakt door het vocht - maar het fraaie oude behang in de salon hing er in flarden bij, en er zat een groot papieren nest, oud en geluidloos, tegen het plafond in de rottende hal. Daaronder lag een dertig centimeter hoge stapel van dode wespen op de kromgetrokken vloerplanken van cipressenhout. Ergens in wat van de bovenverdieping was overgebleven druppelde water, één afzonderlijke druppel tegelijk.

'Het cipressen- en sequoiahout in dit huis zou een fortuin waard zijn geweest als iemand het eruit had gehaald voordat het naar de bliksem ging,' zei Jack. Hij bukte zich, pakte het eind van een naar buiten stekende plank vast en trok eraan. De plank kwam omhoog, boog bijna als stroop en brak toen af, niet met een knappend geluid maar met een lusteloos krrrump. Er kwamen pissebedden uit het rechthoekige gat eronder. De stank die opsteeg was muf en duister.

'Geen plundering, geen vandalisme en niemand aan het feestvieren geweest,' zei Wireman. 'Geen weggegooide condooms of slipjes, nergens JOE HOUDT VAN DEBBIE op de muur gespoten. Ik denk niet dat hier iemand is geweest sinds John die ketting voor de deur deed en voor het laatst wegreed. Ik weet dat het moeilijk te geloven is...'

'Nee,' zei ik. 'Dat is het niet. Het Reigersnest aan dit eind van de Key is sinds 1927 van Perse. John wist dat, en toen hij zijn testament schreef, zorgde hij ervoor dat het zo bleef. Elizabeth deed hetzelfde. Maar het is geen schrijn.' Ik keek in de kamer tegenover de formele salon. Het kon een studeerkamer zijn geweest. Een oud cilinderbureau stond in een plas stinkend water. Er waren boekenplanken, maar die waren leeg. 'Het is een tombe.'

'Waar gaan we naar die tekeningen zoeken?' vroeg Jack.

'Ik heb geen idee,' zei ik. 'Ik geloof niet eens...' Er lag een stuk pleisterwerk in de deuropening en ik schopte ertegen. Ik wilde het door de lucht schoppen, maar het was oud en nat en viel alleen maar uit elkaar. 'Ik geloof niet eens dat er hier nog tekeningen zijn. Niet nu ik dit hier zie.'

Ik keek weer om me heen en rook de natte stank.

'Misschien heb je gelijk, maar ik ga niet op jou af,' zei Wireman. 'Want jij bent in de rouw, muchacho. En dat maakt iemand moe. Hier spreekt de stem van de ervaring.'

Jack ging de studeerkamer in en liep naar het oude cilinderbureau. De natte vloerplanken maakten een zompend geluid onder zijn voeten. Er viel een waterdruppel op de klep van zijn pet, en hij keek op. 'Het plafond zakt in,' zei hij. 'Er was hierboven vroeger waarschijnlijk minstens één badkamer, misschien twee, en misschien een dakcisterne om regenwater op te vangen. Ik zie een buis hangen. Op een dag komt het allemaal naar beneden en dan is het uit met dit bureau.'

'Let erop dat het niet uit is met jou, Jack,' zei Wireman.

'Ik maak me nu meer zorgen over de vloer,' zei hij. 'Die voelt papperig aan.'

'Kom dan terug,' zei ik.

'Straks. Ik wil eerst hier even kijken.'

Hij trok de laden een voor een open. 'Niets,' zei hij. 'Niets... nog meer niets... niets...' Hij zweeg. 'Hier heb ik iets. Een briefje. Met de hand geschreven.'

'Laat eens kijken,' zei Wireman.

Jack bracht het naar hem toe. Hij zette grote, behoedzame stappen tot hij voorbij het natte deel van de vloer was. Ik las over Wiremans schouder mee. Het briefje was met een groot vlak mannenhandschrift op ongelinieerd wit papier geschreven:

 

19 augustus 1926

 

Johnny, Wat je wilt, krijg je ook. Dit is het laatste van het goede spul & alleen voor jou, Mijn Jongen. De 'champie' is niet mijn beste aller tijden, maar wat dondert dat. De single malt is oké. cc voor het janhagel (ha-ha). 5 Ken in het vat. En zoals je hebt gevraagd, tafel X 2, en in cera. Ik eis geen eer op, gewoon geluk gehad, maar het is echt het laatste. Bedankt voor alles, makker. Ik zie je als ik weer aan deze kant van de plas ben.

 

DD

 

Wireman tikte op tafel X 2 en zei: 'De tafel lekt. Zegt de rest hiervan je iets, Edgar?'

Ja, maar dat gebrekkige geheugen van mij weigerde het eerst te produceren. Ik kan het, dacht ik... en toen dacht ik om een hoekje. Eerst aan Ilse die Mag ik het zwembad met u delen, meneer? zei, en dat deed pijn, maar dat accepteerde ik, want het was mijn toegang. Nu volgde de herinnering aan een ander meisje dat voor een ander zwembad gekleed was. Dit meisje was een en al borsten en lange benen in een zwart eendelig badpak. Het was Mary Ire zoals Hockney haar had geschilderd - Gidget in Tampa, had ze de jongere Mary genoemd - en toen wist ik het. Ik liet adem ontsnappen die ik zonder het te weten had binnengehouden.

'DD was Dave Davis,' zei ik. 'In de jaren twintig was hij een groot zakenman hier aan de zonnekust.' 'Hoe weet je dat?'

'Dat heeft Mary Ire me verteld,' zei ik, en een koud deel van mij, dat waarschijnlijk nooit meer warm kon worden, kon de ironie waarderen: het leven is een wiel, en als je maar lang genoeg wacht, komt het altijd terug op de plaats waar het begonnen is. 'Davis was bevriend met John Eastlake, en blijkbaar leverde hij Eastlake veel goede drank.'

'Champie,' zei Jack. 'Dat is champagne, hè?' 'Goed zo, Jack,' zei Wireman, 'maar ik vraag me af wat "tafel" hier betekent, en cera. '

'Het is Spaans,' zei Jack. 'Dat zou jij moeten weten.' Wireman keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. 'Jij denkt aan sera - met een s. Zoals in que sera, sera. '

'Doris Day, 1956,' zei ik. 'We kunnen niet in de toekomst kijken.' En dat is maargoed ook, dacht ik. 'Van één ding ben ik vrij zeker: Davis had gelijk toen hij zei dat het de laatste levering was.' Ik tikte op de datum: 19 augustus. 'De man vertrok in oktober 1926 naar Europa en is nooit teruggekomen. Hij is op zee verdwenen - tenminste, dat heeft Mary Ire me verteld.'

'En cera?' vroeg Wireman.

'Laat dat nu maar even,' zei ik. 'Maar het is vreemd - alleen dat ene stuk papier.'

'Een beetje vreemd misschien, maar niet zo heel erg vreemd,' zei Wireman. 'Als jij een weduwnaar met jonge dochters was, zou je dan het laatste bonnetje van je illegale drankleverancier meenemen naar je nieuwe leven?'

Ik dacht erover na. Er zat wat in. 'Nee... maar ik zou het waarschijnlijk vernietigen, samen met mijn verzameling Franse ansichtkaarten.'

Wireman haalde zijn schouders op. 'We zullen nooit weten hoeveel belastende papieren hij wél heeft vernietigd... of hoe weinig. Behalve dat hij nu en dan een glaasje dronk met zijn vrienden kan hij betrekkelijk schone handen hebben gehad. Maar muchacho..! Hij legde zijn hand op mijn schouder. 'Dit papier is echt. We hébben het. En als iets het op ons heeft voorzien, helpt iets anders ons misschien... een beetje maar. Zou dat niet kunnen?'

'Het zou in elk geval mooi zijn om dat te denken. Laten we kijken of er nog iets te vinden is.'

 

2

 

In het begin leek het erop dat er niets meer was. We zochten in alle benedenkamers en vonden niets dan ravage. Op een gegeven moment zakte ik met mijn voet door de vloer van wat eens de eetkamer moest zijn geweest. Wireman en Jack waren er vlug bij, en het was ten minste mijn slechte been dat erdoor zakte; ik kon me optrekken met behulp van mijn goede been.

Er was geen sprake van dat we op een bovenverdieping konden gaan kijken. De trap ging wel helemaal naar boven, maar afgezien van de overloop en een afgebroken stuk reling daarnaast, was er daar niets dan de blauwe hemel en de wuivende bladeren van een hoge koolpalm. De eerste verdieping was een restant, de tweede stelde helemaal niets meer voor. Toen we naar de keuken en onze geïmproviseerde uitgang teruggingen, had onze hele verkenning niets meer opgeleverd dan een oud briefje over een dranklevering. Ik vermoedde wat cera betekende, maar zolang ik niet wist waar Perse was, had ik niets aan dat vermoeden.

En ze was hier.

Ze was dichtbij.

Waarom zou ze het anders zo verrekte moeilijk maken om hier te kómen?

Wireman ging voorop, en hij bleef zo abrupt staan dat ik tegen hem op botste. Jack botste tegen mij op, smakte tegen mijn achterste met de picknickmand.

'We moeten de trap onderzoeken,' zei Wireman. Hij sprak op de toon van iemand die niet kan geloven dat hij zo stom was geweest.

'Pardon?' vroeg ik.

'We moeten kijken of er een ha-ha in de trap is. Daar had ik meteen aan moeten denken. Ik heb ze zeker niet allemaal op een rijtje.'

'Wat is een ha-ha?' vroeg ik.

Wireman ging terug. 'Die in El Palacio bevindt zich bij de vierde tree van beneden. Het was de bedoeling - van haar vader, zei ze - dat je hem dicht bij de voordeur hebt voor het geval er brand uitbreekt. Er zit een afgesloten kistje in, en er zit tegenwoordig niet veel meer in dat kistje dan een paar oude souvenirs en wat foto's, maar ooit bewaarde ze haar testament en haar beste sieraden erin. Toen vertelde ze het aan haar advocaat. Grote fout. Hij stond erop dat ze al die dingen naar een kluis bij een bank in Sarasota overbracht.'

We stonden nu onder aan de trap, bij de berg dode wespen. De stank van het huis hing zwaar om ons heen. Hij keek mij met fonkelende ogen aan. 'Muchacho, ze bewaarde ook een paar heel waardevolle porseleinen beeldjes in dat kistje.' Hij keek naar het wrak van de trap, die naar niets dan ravage en buitenlucht leidde. 'Zou ze... Als Perse inderdaad zoiets is als een porseleinen beeldje dat John op de bodem van de Golf had gevonden... Ze zou het toch niet hier in de trap hebben verstopt?'

'Ik denk dat alles mogelijk is. Wees voorzichtig. Erg voorzichtig'

'Ik durf er alles onder te verwedden dat er een ha-ha is,' zei hij. 'We herhalen de dingen die we als kinderen hebben geleerd.'

Hij veegde de dode wespen weg met zijn laars - ze maakten een fluisterend geluid als van papier - en knielde bij de trap neer. Hij onderzocht het eerste stootbord, het tweede, het derde. Toen hij bij het vierde kwam, zei hij: 'Jack, geef me de zaklantaarn.'

 

3

 

Ik kon gemakkelijk tegen mezelf zeggen dat Perse zich niet in een geheim vak onder de trap had verstopt - dat zou te gemakkelijk zijn - maar ik herinnerde me de beeldjes die Elizabeth in haar Sweet Owen-koekblik deed en voelde dat mijn hart sneller ging slaan toen Jack in de picknickmand zocht en de monsterlijke zaklantaarn met de roestvrijstalen schacht tevoorschijn haalde. Hij smakte hem in Wiremans hand als een zuster die een chirurg een instrument gaf aan de operatietafel.

Toen Wireman het licht op de trap richtte, zag ik een goudkleurige schittering: kleine scharnieren helemaal aan het eind van de tree. 'Oké,' zei hij, en hij gaf de zaklantaarn terug. 'Richt de straal op de rand van de tree.'

Jack deed wat hem gezegd werd. Wireman stak zijn hand uit naar de rand van het stootbord met de kleine scharnieren.

'Wireman, wacht even,' zei ik.

Hij keek me aan.

'Ruik er eerst aan,' zei ik.

'Wat?'

'Ruik eraan. Vertel me of het nat ruikt.'

Hij snoof aan de tree met de scharnieren aan de achterkant en keek toen mij weer aan. 'Een beetje vochtig misschien, maar alles hier ruikt zo. Kun je wat duidelijker zijn?'

'Wil je het heel langzaam openmaken? Jack, richt de straal recht naar binnen. Kijk uit naar natheid, jullie allebei.'

'Waarom, Edgar?' vroeg Jack.

'Omdat de tafel lekt. Dat heeft ze gezegd. Als je een aardewerken houder ziet - een fles, een kruik, een vaatje - is zij het. Er zit bijna zeker een barst in, en misschien is het helemaal gebroken.'

Wireman hield zijn adem even in en blies de lucht toen uit. 'Oké. Zoals de wiskundige zei toen hij door nul deelde: daar gaat-ie dan.'

Hij probeerde de trede op te tillen, maar dat had geen resultaat.

'Hij zit op slot. Ik zie een klein slotje... Dat moet een verdomd klein sleuteltje zijn geweest...'

'Ik heb een padvindersmes,' bood Jack aan.

'Wacht even,' zei Wireman, en ik zag dat hij zijn lippen op elkaar perste en de trede met zijn vingertoppen naar boven drukte. In de holte van zijn slaap bolde een adertje op.

'Wireman,' begon ik. 'Wees voorz...'

Voordat ik mijn zin kon afmaken, knapte het slotje, dat oud en klein was, en ongetwijfeld ook half doorgeroest. De traptrede vloog omhoog en scheurde van de scharniertjes los. Wireman viel achterover. Jack ving hem op en ik ving Jack stuntelig op met mijn ene arm. De grote zaklantaarn viel op de vloer, maar brak niet; de felle straal vloog in het rond en bleef op die macabere berg dode wespen rusten.

'Shit,' zei Wireman, terwijl hij overeind krabbelde. 'Krijg nou wat.'

Jack pakte de zaklantaarn op en scheen in het gat in de trap.

'Wat is daar?' vroeg ik. 'Iets? Niets? Zeg het!'

'Iets, maar het is geen aardewerken fles,' zei hij. 'Het is een trommel. Het ziet eruit als een snoeptrommel, maar dan groter.' Hij bukte zich.

'Misschien kun je dat beter niet doen,' zei Wireman.

Maar daar was het te laat voor. Jack ging er helemaal tot aan zijn elleboog in, en enkele ogenblikken was ik er zeker van dat hij een harde schreeuw zou geven omdat iets zijn arm vastgreep en hem tot aan zijn schouder naar binnen trok. Toen richtte hij zich weer op. In zijn hand had hij een hartvormig blik. Hij hield het ons voor. Op het deksel, nauwelijks zichtbaar onder de roestspikkels, stond een engel met roze wangen. Daaronder waren in ouderwetse letters de volgende woorden aangebracht:

 

ELIZABETH

HAAR DINGEN

 

Jack keek ons vragend aan.

'Toe dan,' zei ik. Het was niet Perse; daar was ik nu zeker van. Ik voelde me tegelijk teleurgesteld en opgelucht. 'Je hebt het gevonden. Maak het nu open.'

'Het zijn de tekeningen,' zei Wireman. 'Dat moet wel.'

Ik dacht dat ook. Maar het was niet zo. Wat Jack uit het roestige oude blik pakte, was Libbits pop, en toen ik Noveen zag, was het of ik thuiskwam.

Oooo, schenen haar zwarte ogen en vuurrode glimlachende mond te zeggen. Oooo, ik moest hier al die tijd liggen, jij nare man.

 

4

 

Toen ik haar uit dat blik zag komen als een opgegraven lijk uit een crypte, ging er een vreselijk, hulpeloos afgrijzen door me heen. Het begon in mijn hart en straalde naar buiten toe. Het dreigde eerst al mijn spieren los te maken en ze dan volledig uit elkaar te halen.

'Edgar?' vroeg Wireman op scherpe toon. 'Gaat het wel?'

Ik deed mijn best om me te beheersen. Het kwam vooral door de tandeloze grijns van het ding. Net als de pet van de jockey was die glimlach róód. En net als bij de jockeypet had ik het gevoel dat ik gek zou worden als ik er te lang naar keek. Die glimlach leek te beweren dat alles wat er in mijn nieuwe leven was gebeurd een droom was die ik op de intensive care van een ziekenhuis had, terwijl machines mijn verbrijzelde lichaam nog een beetje langer in leven hielden... en misschien was dat goed, was dat het beste, want het betekende dat er niets met Ilse was gebeurd.

'Edgar?' Toen Jack naar me toe kwam, ging de pop in zijn hand op en neer alsof ze een groteske parodie op bezorgdheid opvoerde. 'Je gaat toch niet flauwvallen?'

'Nee,' zei ik. 'Laat me dat eens zien.' En toen hij de pop aan mij probeerde te geven: 'Ik wil het niet in handen hebben. Hou het omhoog.'

Hij deed wat ik vroeg, en ik begreep meteen waarom ik een gevoel van herkenning had gehad, een gevoel alsof ik thuiskwam. Niet door Reba of de metgezel die ze sinds kort had - al waren het alle drie lappenpoppen, dat wel. Nee, ik had dat gevoel omdat ik haar op verscheidene tekeningen van Elizabeth had gezien. Eerst had ik gedacht dat het huishoudster Melda was. Dat was fout, maar...

'Ze heeft deze pop van Melda gekregen,' zei ik.

'Ja,' beaamde Wireman. 'En het moet haar favoriete pop zijn geweest, want het is de enige die ze ooit heeft getekend. De vraag is: waarom liet ze hem achter toen het gezin uit Reigersnest vertrok? Waarom legde ze hem achter slot en grendel?'

'Soms raken poppen uit de gunst,' zei ik. Ik keek naar die rode, glimlachende mond. Nog rood na al die jaren. Rood als de plaats waar herinneringen zich verstopten als je gewond was en niet helder kon denken. 'Soms worden poppen angstaanjagend.'

'Haar tekeningen praatten tegen jou, Edgar,' zei Wireman. Hij bewoog de pop even heen en weer en gaf hem toen aan Jack. 'En zij? Zal de pop je vertellen wat we moeten weten?'

'Noveen,' zei ik. 'Ze heet Noveen. En ik wou dat ik ja kon zeggen, maar alleen Elizabeths potloden en tekeningen spreken tegen mij.'

'Hoe weet je dat?'

Een goede vraag. Hoe wist ik dat?

'Ik weet het gewoon. Ik durf te wedden dat ze tegen jóu had kunnen praten, Wireman. Voordat ik je repareerde. Toen je die twinkeling nog had.'

'Nu is het te laat,' zei Wireman. Hij zocht tussen het eten, vond de komkommerplakjes en at er een paar. 'Wat doen we nu? Gaan we terug? Want ik heb het idee dat als we teruggaan, muchacho, we nooit meer de testiculaire moed bij elkaar krijgen om hier nog een keer naartoe te gaan.'

Ik dacht dat hij gelijk had. En intussen ging de middag voorbij.

Jack zat op de trap, een trede of twee boven de ha-ha. Hij hield de pop op zijn knie. Het zonlicht dat door de verwoeste kant van het huis heen viel, zette hen in een stoffig schijnsel. Er ging een vreemde zeggingskracht van hen uit, goed voor een geweldig schilderij: Jongeman en pop. Zoals hij Noveen vasthield, moest ik aan iets denken, maar ik kon het niet precies thuisbrengen. Noveens zwarte knoopoogjes leken me bijna zelfvoldaan aan te kijken. Ik heb veel gezien, jij nare man. Ik heb het allemaal gezien. Ik wéét het allemaal. Jammer dat ik geen foto ben die je met je fantoomhand kunt aanraken, hè?

Ja. Dat was het.

'Er was een tijd dat ik haar aan de praat had kunnen krijgen,' zei Jack.

Wireman keek verbaasd, maar ik voelde het klikje dat je soms voelt als je lang hebt geprobeerd verband tussen twee dingen te leggen en het eindelijk lukt. Nu wist ik waarom het me zo bekend voorkwam zoals hij die pop vasthield.

'Heb je aan buikspreken gedaan?' Ik hoopte dat ik nonchalant klonk, maar mijn hart bonkte weer tegen mijn ribben. Ik had het gevoel dat daar op het zuidelijke eind van Duma Key veel dingen mogelijk waren. Zelfs bij klaarlichte dag.

'Ja,' zei Jack met een glimlach die half verlegen, half weemoedig was. 'Toen ik acht was, kocht ik een boek over buikspreken, en daar ging ik vooral mee door omdat mijn vader zei dat het weggegooid geld was. Ik stortte me er helemaal op.' Hij haalde zijn schouders op en Noveen ging een beetje op en neer op zijn been. Alsof zij ook probeerde haar schouders op te halen. 'Ik ben er nooit geweldig goed in geworden, maar wel goed genoeg om de talentenwedstrijd van de zesde klas te winnen. Mijn vader hing de medaille aan de muur van zijn kantoor. Dat betekende veel voor me.'

'Ja,' zei Wireman. 'Er gaat niets boven een aanmoediging van een twijfelende vader.'

Jack glimlachte, en zoals altijd straalde zijn hele gezicht. Hij verschoof een beetje, en Noveen verschoof met hem mee. 'Maar weet je wat het beste was? Ik was een verlegen jongetje en door dat buikspreken kwam ik een beetje los. Het werd gemakkelijker om met mensen te praten. Dan deed ik min of meer of ik Morton was. Mijn pop, weet je. Morton was een brutaal stuk vreten dat alles tegen iedereen durfde te zeggen.'

'Dat zijn ze allemaal,' zei ik. 'Dat is een regel, denk ik.'

'Toen kwam ik op de middelbare school, en daar waren ze allemaal aan het skateboarden en leek dat buikspreken me opeens iets voor nerds. En dus stopte ik ermee. Ik weet niet meer waar het boek is gebleven. Vervorm je stem, heette het.'

We zwegen. Het huis ademde vochtig om ons heen. Daarstraks had Wireman een aanstormende alligator gedood. Ik kon dat nu al bijna niet meer geloven, al galmden de schoten nog in mijn oren na.

Toen zei Wireman: 'Ik wil horen dat je het doet. Laat haar zeggen: "Buenos dias, amigos, mi nombre es Noveen, en la mesa lekt.'"

Jack lachte. 'Ja hoor.'

'Nee. Ik meen het.'

'Dat kan ik niet. Als je het een tijdje niet doet, vergeet je hoe het moet.'

En uit eigen ervaring wist ik dat hij best gelijk kon hebben. Wat aangeleerde vaardigheden betreft, komt het geheugen bij een vertakking van de weg. Je kunt de weg inslaan van vaardigheden als fietsen; dingen die je bijna nooit vergeet als je ze eenmaal hebt geleerd. Maar de creatieve, altijd veranderende vaardigheden in het voorste deel van de hersenen moeten bijna dagelijks worden beoefend, en ze zijn gemakkelijk te beschadigen of vernietigen. Jack bedoelde dat buikspreken tot die categorie behoorde. En hoewel ik geen reden had om hem niet te geloven - per slot van rekening moest je een nieuwe persoonlijkheid creëren en ook nog je stem vervormen - zei ik: 'Probeer het.'

'Wat?' Hij keek me aan. Glimlachend. Verbaasd.

'Toe dan. Probeer het.'

'Ik zei toch dat ik...'

'Probeer het toch maar.'

'Edgar, ik weet echt niet hoe ze zou klinken, gesteld al dat ik mijn stem nog steeds op die manier kon vervormen.'

'Ja, maar je hebt haar op je knie, en wij zijn het maar, dus ga je gang.'

'Nou, shit.' Hij blies een haarlok van zijn voorhoofd weg. 'Wat wil je dat ze zegt?'

Wireman zei heel rustig: 'Zullen we gewoon afwachten wat eruit komt?'

 

5

 

Jack zat nog even met Noveen op zijn knie. De zon viel op hun hoofden. Stofdeeltjes die van de trap en de oude vloerbedekking in de hal waren gekomen zweefden om hun gezichten. Toen verschoof hij zijn greep, zodat zijn vingers nu op de primitieve hals van de pop en haar katoenen schouders lagen. Haar hoofd kwam omhoog.

'Hallo, jongens,' zei Jack, alleen deed hij zijn best om zijn lippen niet te bewegen en kwam het eruit als Allo jos.

Hij schudde zijn hoofd; de stofdeeltjes vlogen in het rond. 'Wacht even,' zei hij. 'Dat is niks.'

'We hebben alle tijd van de wereld,' zei ik tegen hem. Ik denk dat ik kalm klonk, maar mijn hart bonkte meer dan ooit. Ook omdat ik me zorgen maakte om Jack. Als dit werkte, zou het wel eens gevaarlijk voor hem kunnen zijn.

Hij rekte zijn keel uit en gebruikte zijn vrije hand om zijn adamsappel te masseren. Hij leek net een tenor die zich voorbereidde om te gaan zingen. Of een vogel, dacht ik. Een Hummingbird misschien. Toen zei hij: 'Hallo, jongens.' Het klonk beter, maar...

'Nee,' zei hij. 'Dit is shit. Het klinkt als die blonde actrice van vroeger. Mae West. Wacht.'

Hij masseerde zijn keel weer. Hij keek nu op naar de hemel, en ik betwijfel of hij wist dat zijn andere hand - die op de pop - bewoog. Noveen keek eerst mij aan, toen Wireman, toen mij weer. Zwarte knoopoogjes. Zwarte linten in het haar dat in golven om een gezicht als een chocoladekoekje heen viel. Een rode o van een mond. Een Oooo,jij nare man-mond van het zuiverste water.

Wiremans hand pakte de mijne vast. Hij was koud.

'Hallo, jongens,' zei Noveen, en hoewel Jacks adamsappel op en neer ging, bewogen zijn lippen nauwelijks bij de j.

'Hé! Hoe was dat?'

'Goed,' zei Wireman. Hij klonk zo kalm als ik me niet voelde. 'Laat haar iets anders zeggen.'

'Krijg ik hier extra voor betaald, baas?'

'Ja,' zei ik. 'Anderhalf k...'

'Ga je niks tekenen?' vroeg Noveen, die me met die ronde zwarte ogen aankeek. Het waren echt knoopjes; daar was ik bijna zeker van.

'Ik heb niets te tekenen,' zei ik. 'Noveen.'

'Ik zeg wel wat je tekenen kan. Waar is je papier?'Jack keek nu opzij in de schaduw die naar de verwoeste salon leidde, verbaasd, met een wazige blik in zijn ogen. Hij keek niet bewust en niet onbewust; het zat daar ergens tussenin.

Wireman liet mij los en greep in de etenstas, waar ik de twee schetsboeken in had gedaan. Hij gaf me er een. Jacks hand bewoog een beetje en Noveen leek haar hoofd enigszins te buigen om naar het schetsboek te kijken. Ik sloeg eerst het omslag weg en maakte toen het zakje los waarin ik mijn potloden had. Ik pakte er een.

'Nee, nee. Neem er een van haar.'

Ik zocht opnieuw en haalde Libbits lichtgroene potlood tevoorschijn. Het was het enige dat nog zo lang was dat je hem enigszins fatsoenlijk kon vasthouden. Het was zeker niet haar favoriete kleur. Of misschien waren de groene kleuren op Duma gewoon donkerder geweest.

'Goed. Wat nu?'

'Teken me in de keuken. Zet me tegen de broodtrommel.'

'Op het aanrecht, bedoel je?'

'Wat dacht je dan, op de vloer?'

'Jezus,' mompelde Wireman. De stem was geleidelijk veranderd en was nu helemaal niet meer die van Jack. En van wie was die stem dan wel, als je bedacht dat de enige buiksprekerij die de pop in haar beste jaren kon laten praten was voortgekomen uit de fantasie van een klein meisje? Ik dacht dat het die van huishoudster Melda was en dat we nu naar een versie van die stem luisterden.

Zodra ik aan het werk ging, trok de jeuk door mijn ontbrekende arm. Die jeuk gaf contouren aan die arm, maakte hem aanwezig. Ik tekende haar terwijl ze tegen een ouderwetse broodtrommel zat en tekende toen haar benen die over de rand van het aanrecht bungelden. Zonder pauze of aarzeling - iets diep in me, waar de tekeningen vandaan kwamen, zei dat een aarzeling de betovering zou verbreken terwijl die zich nog in alle fragiliteit aan het vormen was - ging ik verder en tekende ik het kleine meisje dat naast het aanrecht stond. Dat naast het aanrecht stond en opkeek. Een klein meisje van vier met een schort. Ik had je niet kunnen vertellen wat voor schort het was tot ik het over Libbits jurk heen tekende, terwijl ze daar naast haar pop in de keuken stond, terwijl ze daar stond en opkeek, terwijl ze daar stond...

Ssst...

... met één vinger op haar lippen.

Sneller dan ooit vloog het potlood over het papier. Ik voegde Melda toe en zag haar nu voor het eerst buiten die foto waarop ze de rode picknickmand in haar armen hield. Melda boog zich met een strak en kwaad gezicht over het meisje.

Nee, niet kwaad...

 

6

 

Bang.

Dat is Melda, bijna doodsbang. Ze weet dat er iets aan de hand is, Libbit weet dat er iets aan de hand is, en de tweeling weet het ook; Tessie en Lo-Lo zijn net zo bang als zij. Zelfs die idioot van een Shannington weet dat er iets mis is. Daarom blijft hij zo veel mogelijk weg en werkt hij liever op de boerderij aan de wal dan dat hij naar de Key komt.

En meneer? Als meneer er is, maakt hij zich te kwaad over Adie, die is weggelopen naar Atlanta, om te zien wat er vlak voor zijn ogen gebeurt.

Eerst dacht Melda dat de dingen die voor haar ogen gebeurden alleen haar fantasie waren, dat de spelletjes van het kleintje op haar waren overgeslagen; ze had niet écht gezien dat pelikanen of reigers ondersteboven vlogen, of dat de paarden naar haar glimlachten als Shannington het tweespan uit Nokomis meebracht om de meisjes een ritje te laten maken. En ze wist nu eigenlijk ook wel waarom de kleintjes bang voor Charley waren; misschien waren er op dit moment mysteries op Duma, maar dit was er niet een van. Dit was haar eigen schuld, al had ze het goed bedoeld...

 

7

 

'Charley!' zei ik. 'Hij heet Charley!'

Noveen kraaide van instemming.

Ik haalde het andere schetsboek uit de etenszak - rukte het er bijna uit - en sloeg het omslag zo snel weg dat er een scheur in kwam. Ik tastte in de zak met potloden en vond het stompje van Libbits zwart. Ik wilde zwart voor deze tekening, en het stompje was nog net groot genoeg om het tussen mijn duim en wijsvinger te kunnen knijpen.

'Edgar,' zei Wireman. 'Even dacht ik dat iets zag... Het leek op...'

'Hou je bek!' riep Noveen uit. 'Ne'mine no mojo arm! Je mot dit zien!'

Ik tekende snel, en de jockey verscheen uit het wit als een gestalte uit dichte mist. Het ging snel, met nonchalante, vlugge halen van het potlood, maar de essentie was er: de wetende ogen en de brede lippen die grijnsden van hetzij blijdschap hetzij kwaadaardigheid. Ik had geen tijd om het shirt en de broek te kleuren, maar ik zocht het potlood (een van mezelf) op dat 'rood' op de zijkant had staan en voegde die afschuwelijke pet eraan toe, krabbelde hem op het papier. En toen die pet op zijn hoofd zat, wist je wat het werkelijk voor een grijns was: een nachtmerrie.

'La zien!' riep Noveen uit. 'Ik mot zien of je het goed heb!'

Ik hield de tekening voor aan de pop, die nu recht op Jacks been zat, terwijl Jack tegen de muur naast de trap onderuitgezakt zat en naar de salon staarde.

'Ja,' zei Noveen. 'Da's de rotzak die Peda’s meisjes bang maakte. Jazeker.'

'Wat...?' begon Wireman, en hij schudde zijn hoofd. 'Ik kan het niet volgen.'

'Melda heb de kikker ook gezien,' zei Noveen. 'Die de kleintjes de grote jongen noemden. Die met tannen. Toen dreef Melda einelijk Libbit in het nauw in de keuken. Om d'r aan het praten te krijgen.'

'Eerst dacht Melda dat die verhalen over Charley maar kinderpraat waren, dat de kleintjes elkaar alleen maar bang wilden maken, hè?'

Noveen kraaide weer, maar haar knoopoogjes keken nu misschien verschrikt. Natuurlijk kunnen zulke ogen zo lijken als je maar wilt, hè? 'Zo is dat, schat. Maar toen ze die ouwe grote jongen in de kijkert kreeg, toen die het pad overstak en in de bomen ging…'

Jacks hand bewoog. Noveens hoofd schudde langzaam heen en weer om te kennen te geven dat Melda geen verweer meer had gehad.

Ik schoof het schetsboek met Charley de jockey onder het andere en ging terug naar de tekening van de keuken: Melda die omlaag keek, het kleine meisje dat opkeek met haar vinger op haar lippen – Ssst!' - en de pop die als stille getuige tegen de broodtrommel zat. 'Zie je het?' vroeg ik Wireman. 'Begrijp je het?'

'Min of meer...'

'Het was uit met de pret, toen zij kwam,' zei Noveen. 'Da's waar het op neerkom.'

'Misschien dacht Melda eerst dat Shannington de jockey steeds verplaatste bij wijze van grap; omdat hij wist dat de drie kleine meisjes er bang voor waren.'

'Waarom zouden ze eigenlijk bang zijn?' vroeg Wireman.

Omdat Noveen niets zei, streek ik met mijn ontbrekende hand over de Noveen op mijn tekening - de Noveen die tegen de broodtrommel zat - en toen sprak die op Jacks knie. Zoals ik min of meer had geweten.

'Melda dee niks verkeerds. Ze wist dat we bang waren voor Charley - dit was voor de slechte dingen begonnen - en dus vertelde ze een verhaaltje voor ze, dat ze zich beter zouwe voelen. Het maakte het alleen maar erger, zoals je soms heb met kleine kinneren. Toen kwam de slechte vrouw - de slechte blanke vrouw uit de zee - en dat kreng maakte het nog erger. Libbit moes Charley levend tekenen van haar, as grap. Ze had nog meer grappen.'

Ik sloeg het vel om waarop Libbit van Ssst deed, pakte mijn potlood met 'gebrande omber' uit de zak - het deed er nu blijkbaar niet meer toe wiens potloden ik gebruikte - en tekende de keuken opnieuw. Daar was de tafel, met Noveen die op haar zij lag, haar ene arm boven haar hoofd, alsof ze smeekte. En daar was Libbit, nu in een zomerjurk en met een ontzette uitdrukking die ik met niet meer dan zes snelle lijnen op haar gezicht had gekregen. En daar was huishoudster Melda, die voor de open broodtrommel terugdeinsde en schreeuwde, want in die trommel...

'Is dat een rat?' vroeg Wireman.

'Grote ouwe blinde bosmarmot,' zei Noveen. 'Eigenlijk net as Charley. Libbit moes hem in de broodtrommel tekenen van haar, en toen zat hij in de trommel. Een grap. Libbit had spijt, maar de slechte watervrouw? Mooi niet. Die had nóóit spijt.'

'Elizabeth - Libbit - móést tekenen,' zei ik. 'Dat is toch zo?'

'Dat weet jij,' zei Noveen. 'Hè?'

Ik wist het. Want de gave is hongerig.

 

8

 

Op een dag viel het kleine meisje en stootte ze haar hoofd op precies de juiste manier. Dat stelde iets - iets vrouwelijks - in staat om contact met haar te leggen. De verbijsterende tekeningen die volgden, waren het lokkertje geweest, de wortel die aan het eind van de stok hing. Er waren glimlachende paarden en troepen kikkers in alle kleuren van de regenboog geweest. Maar toen Perse kwam - wat had Noveen gezegd? - was het uit met de pret. Libbit Eastlakes talent had zich als een mes omgekeerd in haar hand. Alleen was het nu eigenlijk niet meer haar hand. Haar vader wist het niet. Adie was weg. Maria en Hannah waren naar de Braden School. De tweeling kon het niet begrijpen. Maar huishoudster Melda kreeg er een vermoeden van, en...

Ik bladerde terug en keek naar het kleine meisje met de vinger op haar lippen.

Ze luistert, dus ssst. Als je praat, hoort ze het, dus ssst. Er kunnen slechte dingen gebeuren, en nog ergere dingen wachten af. Verschrikkelijke dingen in de Golf die wachten tot ze je kunnen verdrinken en je naar een schip kunnen brengen waar je zult leven en tegelijk niet leven. En als ik het probeer te vertellen? Dan kunnen die slechte dingen ons allemaal overkomen, en allemaal tegelijk.

Wireman zat roerloos naast me. Alleen zijn ogen bewogen. Ze keken soms naar Noveen en soms naar de bleke arm die telkens even in zicht kwam aan de rechterkant van mijn lichaam.

'Maar er was een veilige plaats, nietwaar?' vroeg ik. 'Een plaats waar ze kon praten. Waar?'

'Dat weet je,' zei Noveen.

'Nee, ik...'

'Ja meneer, dat weet je. Dat mot je weten. Je was het alleen effe vergeten. As je het tekent, zal je het zien.'

Ja, ze had gelijk. Door te tekenen had ik mezelf weer opgebouwd. In dat opzicht was Libbit

(waar onze zus)

aan mij verwant. Wij beiden tekenden om ons te herinneren hoe je moet herinneren.

Ik nam een leeg papier. 'Moet ik een van haar potloden gebruiken?' vroeg ik.

'Nee, niet meer. Ze magge allemaal.'

En dus zocht ik in de zak, vond het potlood met 'indigo' en begon te tekenen. Zonder aarzeling tekende ik het zwembad van de Eastlakes - het was of ik niet meer nadacht en het geheugen van mijn vingerspieren een telefoonnummer liet intoetsen. Ik tekende het zoals het was geweest toen het nog nieuw was, met schoon water. Het zwembad, waar Perse om de een of andere reden geen greep op had, waar ze niets kon horen.

Ik tekende Melda, die tot aan haar schenen in het water stond, en Libbit, tot aan haar middel, met Noveen onder haar arm en haar schort drijvend om haar heen. Er zweefden woorden uit mijn lijnen.

Waar is je nieuwe pop nou? De porseleinen pop?

In mijn speciale schat doos. Mijn hart doos.

Dus hij was daar geweest, in elk geval een tijdje.

En hoe heet ze?

Ze heet Perse.

Percy is een jongensnaam.

En Libbit, op besliste toon: Ik kan het niet helpen. Ze heet Perse.

Goed dan. En je zegt dat ze ons hier niet kan horen.

Ik denk van niet.

Dat is goed. Je zegt dat je dingen kunt laten komen. Maar luister naar mij, kind...

 

9

 

'God,' zei ik. 'Het was niet Elizabeths idee. Het was nóóit Elizabeths idee. Dat hadden we moeten weten.'

Ik keek op van de tekening die ik van Melda en Libbit in het zwembad had gemaakt. Ik had het vage besef dat ik honger had. 'Waar heb je het over, Edgar?' vroeg Wireman. 'Het was Melda's idee dat ze zich van Perse moesten ontdoen.' Ik keek Noveen aan, die nog op Jacks knie zat. 'Dat is toch zo?'

Noveen zei niets, en dus streek ik met mijn rechterhand over de figuren op mijn tekening van het zwembad. Een ogenblik zag ik die hand, met lange nagels en al.

'Melda wis nie beter,' zei Noveen even later vanaf Jacks been. 'En Libbit vertrouwde Melda.'

'Natuurlijk,' zei Wireman. 'Melda was bijna de moeder van het kind.'

Ik had me voorgesteld dat Elizabeth in haar eigen kamer had getekend en gegumd, maar nu wist ik beter. Het was bij het zwembad gebeurd. Misschien zelfs in het zwembad. Want om de een of andere reden was het zwembad veilig geweest. Tenminste, dat had de kleine Libbit geloofd.

Noveen zei: 'Perse ging er niet door weg, maar het trok wel haar aandacht. Het deed dat kreng pijn, denk ik.' De stem klonk nu vermoeid en schor en ik zag Jacks adamsappel weer in zijn keel op en neer gaan. 'Hóóp ik!'

'Ja,' zei ik. 'Waarschijnlijk wel. Nou... wat gebeurde er toen?' Maar dat wist ik al. Het was een grimmige, onweerlegbare logica. 'Perse nam wraak door de tweeling te laten verdrinken. En Elizabeth en Melda wisten dat. Ze wisten wat ze deden. Melda wist wat zij deed.'

'Ze wis het,' zei Noveen. De stem was nog vrouwelijk, maar kwam steeds dichter bij die van Jack. De magie zou niet lang meer standhouden. 'Ze hiel vol tot meneer hun sporen op het schaduwstrand vond - sporen die het water in gingen - maar daarna hiel ze het niet meer uit. Ze dach dat zij haar kleintjes had laten omkommen.'

'Zag ze het schip?' vroeg ik.

'Ze zag het die avond. As je 's avonds die boot ziet, mot je het wel geloven.'

Ik dacht aan mijn Meisje en schip-schilderijen en wist dat het de waarheid was.

'Maar al voordat meneer de pliezie belde om te zeggen dat zijn tweeling weg was en w'schijnlijk vedronke, sprak Perse tegen Libbit. Ze vertelde haar hoe het zat. En Libbit vertelde het aan Melda.'

Noveen zakte in elkaar. Het leek of het ronde koekjesgezicht het hartvormige blik bestudeerde waaruit de pop was opgediept.

'Wat vertelde ze haar, Noveen?' vroeg Wireman. 'Ik begrijp het niet.'

Noveen zei niets. Jack zag er doodmoe uit, vond ik, al had hij helemaal niet bewogen.

Ik antwoordde namens Noveen. 'Perse zei: "Als je probeert mij weg te krijgen, is die tweeling alleen nog maar het begin. Als je het nog een keer probeert, haal ik je hele familie weg, een voor een, en bewaar ik jouzelf voor het laatst." Nietwaar?'

Jacks vingers bewogen. Noveens voddenhoofd ging langzaam op en neer.

Wireman likte over zijn lippen. 'Die pop,' zei hij. 'Wiens geest is het?' 'Er zijn hier geen geesten, Wireman,' zei ik.

Jack kreunde.

'Ik weet niet wat hij heeft gedaan, amigo, maar hij is er klaar mee,' zei Wireman.

'Ja, maar wij niet.' Ik stak mijn hand uit naar de pop - de pop die het wonderkind altijd bij zich had gehad. En toen ik dat deed, sprak Noveen voor het laatst tegen me, met een stem die half van haarzelf en half van Jack was, alsof ze allebei hun best deden om op hetzelfde moment naar buiten te komen.

'Nee, niet dié hand - je heb die hand nodig om mee te tekenen.'

En dus stak ik de arm uit die ik zes maanden geleden had gebruikt om Monica Goldsteins stervende hond van de straat te pakken, in een ander leven en universum. Ik gebruikte die hand om Elizabeth Eastlakes pop vast te pakken en van Jacks knie te tillen.

'Edgar?' zei Jack, die rechtop ging zitten. 'Edgar, hoe heb je...'

...je arm teruggekregen, zal hij wel hebben gezegd, maar ik weet het niet zeker; ik hoorde de rest van zijn woorden niet. Ik zag die zwarte ogen en die zwarte muil van een mond, met die rode kring eromheen. Noveen. Al die jaren had ze daar in het dubbele donker - onder de trap en in dat blik - liggen wachten tot ze haar geheimen kon vertellen, en al die tijd was haar lipstick fris gebleven.

Ben je klaar? fluisterde ze in mijn hoofd, en het was niet de stem van Noveen, of van Melda (daar was ik zeker van), zelfs niet van Elizabeth: dat was helemaal Reba. Ben je klaar om te tekenen, jij nare man? Ben je er klaar voor om de rest te zien? Ben je er klaar voor om alles te zien?

Dat was ik niet... maar ik zou het moeten zijn.

Voor Ilse.

'Laat me je tekeningen zien,' fluisterde ik, en die ronde mond slokte me helemaal op.