15 Indringer

 

1

 

Twintig minuten later zat ik met mijn schetsboek op schoot en de rode picknickmand naast me in Klein Roze. Recht voor me lag de Golf, die het raam dat op het westen uitkeek helemaal met licht vulde. Ik had mijn ezel weggezet en een handdoek over mijn met verf bespatte werktafel gelegd. Daar legde ik de resten van haar kleurpotloden op, nadat ik ze eerst had geslepen. Er was niet veel meer over van die potloden, die dik waren en antiek leken, maar ik dacht dat er genoeg zou zijn. Ik was er klaar voor.

'Lul niet,' zei ik. Ik zou hier nooit klaar voor zijn, en een deel van mij hoopte dat er niets zou gebeuren. Toch dacht ik dat er iets te gebeuren stond. Ik dacht dat Elizabeth daarom had gewild dat ik haar tekeningen vond. Maar hoeveel van wat er in die rode mand zat had ze zich echt kunnen herinneren? Ik vermoedde dat Elizabeth het meeste van wat haar als kind was overkomen al was vergeten voordat alzheimer de dingen nog gecompliceerder maakte dan ze al waren. Want vergeten doe je niet altijd ongewild. Soms doe je het met opzet.

Wie zou zich iets willen herinneren wat zo afschuwelijk was dat je vader ervan schreeuwde tot hij bloedde? Dan kon je beter helemaal ophouden met tekenen. Dan kon je beter direct afkicken. Dan was het beter om tegen iedereen te zeggen dat je amper lucifermannetjes kon tekenen, en dat je, als het op kunst aankwam, te vergelijken was met rijke oud-studenten die het sportteam van hun universiteit steunen: ben je geen sporter, wees dan supporter. Je kon het beter helemaal uit je hoofd zetten, en als je dan oud werd, deed de seniliteit de rest.

O, misschien hou je nog wel iets van je vroegere talent over - als littekenweefsel op de hersenen dat je hebt overgehouden van oud letsel (veroorzaakt doordat je bijvoorbeeld van een ponywagentje viel) - en misschien moet je naar manieren zoeken om daar van tijd tot tijd uiting aan te geven, om het eruit te laten als etter uit een infectie die nooit helemaal geneest. En dus raak je geïnteresseerd in de kunst van andere mensen. Je wordt zelfs een beschermer van de kunst. En als dat niet genoeg is? Nou, misschien begin je een verzameling porseleinen beeldjes en gebouwen. Je bouwt je eigen porseleinstad. Niemand zal het creëren van zulke tableaus kunst noemen, maar je kunt er je fantasie in kwijt. Door je fantasie te gebruiken - vooral het visuele aspect ervan - kun je het een halt toeroepen.

Wat een halt toeroepen?

De jeuk natuurlijk.

Die vervloekte jeuk.

Ik krabde over mijn rechterarm, ging erdoorheen en kreeg voor de tienduizendste keer mijn ribben te pakken. Ik sloeg de eerste bladzijde van mijn schetsboek op.

Begin met een leeg vlak.

Het riep naar mij, zoals zulke lege vlakken ongetwijfeld ooit naar haar hadden geroepen.

Vul me. Want wit is de afwezigheid van herinnering, de kleur van weet niet meer. Maak. Laat zien. Teken. En als je dat doet, gaat de jeuk weg. Een tijdlang ben je van de verwarring verlost.

Alsjeblieft, blijf op de Key, had ze gezegd. Wat er ook gebeurt. We hebben je nodig.

Dat zou best eens waar kunnen zijn, dacht ik.

Ik tekende vlug. Een paar lijnen. Iets wat een wagen kon zijn geweest. Een ponywagen misschien die op de pony stond te wachten.

'Ze waren hier best wel gelukkig,' zei ik tegen het lege atelier. 'Vader en dochters. Toen viel Elizabeth uit de ponywagen en begon ze te tekenen. De orkaan buiten het seizoen legde het veld met voorwerpen bloot en de kleine meisjes verdronken. De anderen gingen naar Miami en er kwam een eind aan de moeilijkheden. En toen ze bijna vijfentwintig jaar later terugkwamen...

Onder de ponywagen schreef ik GOED. Dacht even na. Zette er WEER voor. WEER GOED.

Goed, fluisterden de schelpen ver beneden mij. Weer goed.

Ja, het was weer goed met ze gegaan, met John en Elizabeth. En toen John was gestorven, bleef het goed gaan met Elizabeth. Het ging goed met haar exposities. Met haar porselein. Toen begonnen de dingen om de een of andere reden weer te veranderen. Ik wist niet of de dood van Wiremans vrouw en dochter ook deel uitmaakte van die verandering, maar het zou me niet verbazen. En omtrent zijn en mijn aanwezigheid op Duma Key had ik geen enkele twijfel. Ik had geen rationele reden om dat te geloven, maar ik deed het.

Op Duma Key ging alles goed... en toen ging het vreemd... en toen ging het weer goed. En nu...

Ze is wakker.

De tafel lekt.

Als ik wilde weten wat er nu gebeurde, moest ik weten wat er toen was gebeurd. Gevaarlijk of niet, dat móést.

 

2

 

Ik pakte haar eerste tekening op, die helemaal geen tekening was maar een onzekere lijn die over het midden van het papier liep. Ik nam hem in mijn linkerhand, sloot mijn ogen en deed toen alsof ik hem met mijn rechterhand aanraakte, zoals ik met de HANDEN AF-tuinhandschoenen van Pam had gedaan. Ik probeerde mijn rechtervingers over die aarzelende lijn te zien bewegen. Dat kon ik - min of meer - maar er kwam ook een soort wanhoop bij me op. Was ik van plan dat met alle tekeningen te doen? Het konden er wel honderdvijftig zijn, en dat was nog een voorzichtige schatting. En ik werd ook niet bepaald overstelpt met telepathische informatie.

Rustig maar. Rome is niet in één uur gebouwd.

Ik dacht dat een beetje Radio Free Bone geen kwaad kon. Ik stond op met het oude stuk papier in mijn rechterhand, en natuurlijk fladderde het naar de vloer, want er was geen rechterhand. Ik bukte om het op te rapen, en besefte toen dat ik het gezegde niet goed had. Het was: Rome is niet in één dag gebouwd.

Maar Melda zegt uur.

Ik bleef staan, het papier in mijn linkerhand. De hand waar de kraan niet bij had gekund. Was dat een echte herinnering, iets wat vanuit die tekening naar me toe was gekomen, of had ik het verzonnen? Was het alleen maar mijn geest die mij ter wille probeerde te zijn?

'Het is geen tekening,' zei ik, kijkend naar de aarzelende lijn.

Nee, maar het probeerde er een te zijn.

Mijn achterste zakte met een plof op de zitting van mijn stoel terug. Ik ging niet bewust zitten, maar mijn knieën verloren hun greep en lieten me gaan. Ik keek naar de lijn en toen uit het raam. Van de Golf naar de lijn. Van de lijn naar de Golf.

Ze had de horizon willen tekenen. Dat was het eerste geweest.

Ja.

Ik pakte mijn schetsboek op en nam een van haar potloden. Het maakte niet uit welk, als het maar van haar was. In mijn hand voelde het te groot, te dik aan. Het voelde ook precies goed aan. Ik tekende.

Op Duma Key was er niets wat ik zo goed kon als tekenen.

 

3

 

Ik tekende een kind dat op een stoel met een potje zat. Haar hoofd zat in het verband. Ze had een drinkglas in haar hand. Haar andere arm lag om de hals van haar vader. Hij droeg een hemd en had scheerschuim op zijn wangen. De huishoudster stond op de achtergrond, als een schaduw. Op deze tekening had ze geen armbanden om, want die droeg ze niet altijd, maar ze had die doek wel om haar hoofd, met de knoop aan de voorkant. Melda, degene die voor Libbit het dichtst bij een moeder kwam. Libbit?

Ja, zo noemden ze haar. Zo noemde ze zichzelf. Libbit, kleine Libbit.

'De kleinste van allemaal,' mompelde ik, en ik sloeg de eerste pagina van het schetsboek om. Het potlood - te kort, te dik, meer dan driekwart eeuw niet gebruikt - was het volmaakte gereedschap, het volmaakte kanaal. Het bewoog weer.

Ik tekende het kleine meisje in een kamer. Achter haar verschenen boeken aan de muur en het was een studeerkamer. Papa's studeerkamer. Het verband zat om haar hoofd. Ze zat aan een bureau. Ze droeg een duster of zoiets. Ze had een

(bot-lood)

potlood in haar hand. Een van de kleurpotloden? Waarschijnlijk niet - toen niet, nog niet - maar dat deed er niet toe. Ze had haar ding, haar bezigheid, haar métier gevonden. En wat kreeg ze er een honger van! Een razende honger!

Ze denkt Ik wil graag meer papier hebben.

Ze denkt Ik ben ELIZABETH.

'Ze tekende zichzelf letterlijk op de wereld terug,' zei ik, en ik had meteen kippenvel van top tot teen - want had ik niet hetzelfde gedaan? Had ik niet preciés hetzelfde gedaan, hier op Duma Key?

Ik had meer werk te doen. Ik dacht dat het een lange, vermoeiende avond zou worden, maar ik had het gevoel dat ik op het punt stond grote ontdekkingen te doen, en ik voelde geen angst - niet op dat moment - maar een soort opwinding met een kopersmaak.

Ik bukte me en pakte Elizabeths derde tekening op. De vierde. De vijfde. De zesde. Ik bewoog me steeds vlugger. Soms hield ik op met tekenen, maar meestal hoefde dat niet. De tekeningen vormden zich nu in mijn gedachten, en het leek me wel duidelijk waarom ik ze niet op papier hoefde te zetten: dat had Elizabeth al gedaan, lang geleden, toen ze herstelde van het ongeluk dat bijna haar dood was geworden.

In de mooie dagen voordat Noveen ging praten.

 

4

 

Toen ik door Mary Ire werd geïnterviewd, zei ze op een gegeven moment iets over het feit dat ik pas op middelbare leeftijd had ontdekt dat ik kon schilderen als de beste. Dat moest, zei ze, zoiets zijn geweest als wanneer iemand me de sleutels had gegeven van een opgevoerde auto - een Roadrunner of een GTO. Ik zei ja, zo was het. Op een ander moment zei ze dat het zoiets moest zijn  geweest als wanneer iemand me de sleutels van een volledig ingericht huis had gegeven. Een villa zelfs. Ik zei ja, zo was het ook. En als ze was doorgegaan? Als ze had gezegd dat het zoiets moest zijn geweest als wanneer ik een miljoen aandelen Microsoft had geërfd, of tot heerser voor het leven was gekozen van een olierijk (en vreedzaam) emiraat in het Midden-Oosten? Ja, reken maar, zou ik hebben gezegd. Om haar gerust te stellen. Want die vragen gingen over haar. Ik zag de verlangende blik in haar ogen als ze ze stelde. Het waren de ogen van een kind dat weet dat ze nooit dichter bij haar droom van de hoge trapeze zal komen dan wanneer ze op de tribune zat bij de zaterdagmatinee. Ze was criticus, en veel critici die het niet in zich hebben om zelfde dingen te doen waarover ze schrijven, zijn daarover zo teleurgesteld dat ze er jaloers en kleingeestig van worden. Zo was Mary niet. Mary vond het nog allemaal geweldig. Ze dronk whisky uit een waterglas en wilde weten hoe het is als Tinkelbel uit het niets komt aanvliegen en op je schouder tikt en je ontdekt dat je, al ben je aan de gerimpelde kant van de vijftig, plotseling naar de maan kunt vliegen. Dus hoewel het niet zoiets was als opeens in een snelle auto zitten of de sleutels van een volledig ingericht huis krijgen, zei ik tegen haar dat het wel zo was. Want je kunt niet aan iemand vertellen hoe het is. Je kunt er alleen maar omheen draaien tot iedereen moe is en het tijd wordt om naar bed te gaan.

Maar Elizabeth had geweten hoe het was.

Het zat in haar tekeningen, en daarna in haar aquarellen.

Het was of je een tong kreeg terwijl je nooit had kunnen praten. Meer dan dat. Beter dan dat. Het was of je je geheugen terugkreeg, en iemands geheugen is eigenlijk alles. Geheugen is identiteit. Het is jij. Al vanaf die eerste lijn - die ongelooflijk móédige eerste regel waarmee ze wilde laten zien waar de Golf en de hemel samenkwamen - had ze begrepen dat 'zien' en 'zich herinneren' onderling uitwisselbaar waren en was ze aan het werk gegaan om zichzelf te genezen.

Perse had geen rol gespeeld. Niet in het begin.

Daar was ik zeker van.

 

5

 

De volgende vier uur glipte ik steeds weer Libbits wereld binnen. Dat was een geweldige, angstaanjagende plaats. Soms krabbelde ik woorden - Het geschenk heeft altijd honger, begin met wat je weet - maar meestal waren het tekeningen. Tekeningen waren de echte taal die we met elkaar deelden.

Ik begreep dat haar familie snel van verbijstering naar aanvaarding en vervolgens verveling was overgegaan. Dat kwam ook doordat het meisje zo productief was en misschien nog meer doordat ze een van hén was, ze was hun kleine Libbit, en je hebt altijd het gevoel dat er niets goeds uit Nazareth kan komen, hè? Maar hun verveling maakte haar honger alleen maar groter. Ze zocht naar nieuwe manieren om hen te verbazen, naar nieuwe manieren om dingen te zien.

En die vond ze, God helpe haar.

Ik tekende vogels die ondersteboven vlogen, en dieren die op het zwembad liepen.

Ik tekende een paard met zo'n grote glimlach dat hij zich tot buiten de zijkanten van het gezicht uitstrekte. Ik dacht dat ongeveer in dat stadium Perse in beeld was gekomen. Alleen...

Alleen wist Libbit niet dat het Perse was,' zei ik. 'Ze dacht...'

Ik bladerde door haar tekeningen terug, bijna tot aan het begin. Naar het ronde zwarte gezicht met de glimlachende mond. Op het eerste gezicht had ik dat afgedaan als Elizabeths portret van huishoudster Melda, maar ik had beter moeten weten: het was het gezicht van een kind, niet van een vrouw. Een póppengezicht. Plotseling schreef mijn hand er NOVEEN naast, met zulke grote halen dat Elizabeths oude kanariegele potlood bij de laatste streep van de tweede N afbrak. Ik gooide hem op de vloer en pakte een ander.

In het begin had Perse via Noveen gesproken, want ze had het kleine genie niet willen afschrikken. Wat kon minder bedreigend zijn dan een zwart meisjespopje dat glimlachte en een rode doek om haar hoofd droeg, net als de dierbare huishoudster Melda?

En was Elizabeth geschokt of bang toen de pop uit zichzelf praatte? Ik dacht van niet. Ze mocht dan in dat ene opzicht ongelooflijk getalenteerd zijn geweest, ze was evengoed nog maar een kind van drie.

Noveen zei dat ze dingen moest tekenen, en Elizabeth...

Ik pakte mijn schetsboek weer. Tekende een taart die op de vloer lag. Op de vloer gespat lag. Kleine Libbit dacht dat die grap Noveens idee was geweest, maar Perse had erachter gezeten; ze had Elizabeths kracht willen uittesten. Perse experimenteerde zoals ik dat had gedaan. Ze wilde nagaan hoe krachtig dit nieuwe instrument kon zijn.

Toen was de Alice gekomen.

Want, fluisterde haar pop, er lag een schat en die zou door een storm worden blootgelegd.

Dus eigenlijk was het helemaal geen Alice geweest. En geen Elizabeth, want ze was Elizabeth toen nog niet - niet voor haar familie, niet voor haarzelf. De grote natuurramp van 1927 was orkaan Libbit geweest.

Want papa zou het prachtig vinden als hij een schat kreeg. En omdat papa aan iets anders moest denken dan...

'Ze heeft haar bed opgemaakt,' zei ik met een harde stem die helemaal niet als die van mezelf klonk. 'Nu moet ze er ook in slapen.'

... dan hoe kwaad hij was omdat Adie ervandoor was gegaan met Emery, die met de celluloidboord.

Ja. Zo was het op het zuidelijk eind van Duma Key geweest in 1927.

Ik tekende John Eastlake - maar je zag alleen zijn zwemvliezen die tegen de hemel afstaken, en de punt van zijn snorkel, en een schaduw daaronder. John Eastlake die naar de schat dook.

Die naar de nieuwe pop van zijn jongste dochter dook, al geloofde hij dat waarschijnlijk niet.

Naast een van de zwemvliezen schreef ik de woorden EERLIJK BERGLOON.

De beelden stegen op in mijn gedachten, steeds helderder, alsof ze al die jaren hadden gewacht tot ze bevrijd werden, en ik vroeg me even af of elk schilderij (en elk hulpmiddel dat werd gebruikt om ze te maken), van die op de muren van grotten in Midden Azië tot de Mona Lisa, zulke verborgen herinneringen aan zijn schepper en het scheppingsproces bewaarde, als DNA die in de penseelstreken gecodeerd zat.

Doorzwemmen tot ik stop zeg.

Ik voegde Elizabeth aan het beeld van de duikende papa toe, zoals ze daar tot aan haar dikke knieën in het water stond, met Noveen onder haar arm. Libbit had bijna de meisjespop kunnen zijn op de tekening die Ilse had willen hebben, de tekening die ik Het einde van het spel had genoemd.

En toen hij al die dingen zag, knuffelde knuffelde knuffelde hij mij.

Ik maakte vlug een tekeningetje van John Eastlake die dat deed, met zijn masker omhooggeschoven op zijn hoofd. De picknickmand stond dichtbij op een deken en het speerpistool lag erbovenop.

Hij knuffelde knuffelde knuffelde mij.

Teken haar, fluisterde een stem. Teken Elizabeths eerlijke bergloon. Teken Perse.

Maar dat wilde ik niet. Ik was bang voor wat ik te zien zou krijgen. En voor wat het met me zou doen.

En papa dan? John? Hoeveel had hij geweten?

Ik bladerde door haar tekeningen tot ik bij de afbeelding van John Eastlake was aangekomen, met bloed dat uit zijn neus en één oog liep. Hij had een heleboel geweten. Waarschijnlijk te laat, maar hij had het geweten.

Wat was er precies met Tessie en Lo-Lo gebeurd?

En met Perse, zodat ze al die jaren had gezwegen?

Wat was ze precies? Geen pop, dat leek wel zeker.

Ik had kunnen doorgaan - een tekening van Tessie en Lo-Lo die over een pad renden, een of ander pad, hand in hand, wilde al gemaakt worden - maar ik kwam geleidelijk uit mijn halve trance en was doodsbang. Trouwens, ik dacht dat ik genoeg wist om erop voort te bouwen. Wireman kon me helpen de rest te doorgronden; daar was ik bijna zeker van. Ik sloot mijn schetsboek. Ik legde het bruine potlood - een stompje - van dat kleine meisje van heel lang geleden weer neer en besefte dat ik honger had. Razende honger zelfs. Maar zo'n kater was niet nieuw voor mij, en er lag genoeg in de koelkast.

 

6

 

Ik ging langzaam naar beneden, mijn hoofd duizelde van de beelden - een ondersteboven vliegende reiger met blauwe kraaloogjes, glimlachende paarden, zwemvinnen ter grootte van boten aan papa's voeten en deed de lichten in de huiskamer niet aan. Dat hoefde niet; in april had ik in het pikkedonker de weg van de trap naar de keuken kunnen vinden. Inmiddels had ik dat eenzame huis dat met zijn kin over de rand van het water stak tot mijn eigen huis gemaakt, en ondanks alles kon ik me niet voorstellen dat ik daar ooit weg zou gaan. Toen ik halverwege de kamer was, bleef ik staan en keek ik door de Florida-kamer naar de Golf.

En daar lag, niet meer dan honderd meter bij het strand vandaan, duidelijk en onmiskenbaar in het licht van een schijfje maan en een miljoen sterren, de Perse voor anker. Haar zeilen waren opgerold, maar netten van touw hingen als spinnenwebben van haar oude masten. De sluiers, dacht ik. Dat zijn de sluiers. Ze deinde op en neer als een vergaan stuk speelgoed van een kind dat allang dood was. Voor zover ik kon zien, waren de dekken leeg - geen leven, geen souvenirs - maar wie wist wat er benedendeks gebeurde?

Ik zou flauwvallen. Op het moment dat ik dat besefte, besefte ik ook waarom: ik haalde geen adem meer. Ik gaf mezelf opdracht in te ademen, maar gedurende één verschrikkelijke seconde gebeurde er niets. Mijn borst bleef zo plat als een bladzijde in een gesloten boek. Toen hij eindelijk omhoogkwam, hoorde ik een hoestend geluid. Dat was ikzelf, bij bewustzijn en worstelend om door te gaan met leven. Ik blies de lucht uit die ik zojuist had ingeademd en zoog nieuwe lucht in mijn longen, ditmaal een beetje minder luidruchtig. Ik zag zwarte vlekken voor mijn ogen in het halfduister, maar die verdwenen weer. Ik verwachtte dat het schip daar op zee hetzelfde zou doen - het moest een hallucinatie zijn - maar het bleef daar liggen, misschien wel veertig meter lang en iets minder dan de helft breed. Deinend op de golven. Ook een beetje heen en weer schommelend. De boegspriet leek een bestraffende vinger, leek te zeggen Ooo,jij nare man, jij krijgt...

Ik sloeg mezelf hard genoeg op mijn gezicht om mijn linkeroog te laten tranen, en het schip lag er nog steeds. Ik besefte dat als het daar lag - daar echt lag - Jack het vanaf het plankenpad van El Palacio moest kunnen zien. Er stond een telefoon aan de andere kant van de huiskamer, maar vanaf de plaats waar ik stond was die op het keukenaanrecht dichterbij. En die had ook het voordeel dat hij recht onder de lichtknoppen stond. Ik wilde lichten, vooral die in de keuken, die goeie harde tl-buizen. Ik liep achteruit de huiskamer uit, zonder mijn blik van het schip weg te nemen, en drukte met de rug van mijn hand tegen alle drie de lichtknoppen. De lichten gingen aan, en ik verloor de Perse - en alles voorbij de Florida-kamer - in hun felle harde schijnsel uit het oog. Ik greep naar de telefoon, maar hield me toen in.

Er was een man in mijn keuken. Hij stond bij mijn koelkast. Hij droeg drijfnatte vodden die misschien ooit een blauwe spijkerbroek en een shirt met boothals waren geweest. Zo te zien groeide er mos op zijn keel, wangen, voorhoofd en onderarmen. De rechterkant van zijn schedel was ingedrukt. Botten staken als bloemblaadjes door het sluike gebladerte van zijn donkere haar. Een van zijn ogen - het rechter - was weg. Er was een sponzige kas overgebleven. Het andere oog had een vreemde, verontrustende zilverkleur die niets menselijks had. Zijn voeten waren bloot, gezwollen, donkerblauw en open tot op het bot van de enkels.

Het wezen grijnsde naar mij met weggetrokken lippen, zodat ik twee rijen gele tanden in oud zwart tandvlees zag en bracht zijn rechterarm omhoog, en nu zag ik iets wat ook een overblijfsel van de Perse moest zijn. Het was een zeepok. Er zat een oude, roestige handboei om de pols van het ding. De andere helft hing los als een geopende kaak.

Die andere helft was voor mij bestemd.

Het stootte een sissend geluid uit, misschien wel alles wat zijn verrotte stembanden konden voortbrengen, en liep in het felle zakelijke tl-licht naar me toe. Het liet voetsporen op de hardhouten vloer achter. Het wierp een schaduw. Ik hoorde een zacht gekraak en zag dat het een doorweekte leren riem droeg - verrot, maar voorlopig nog intact.

Er was een vreemde zachte verlamming over me gekomen. Ik was bij bewustzijn, maar ik kon niet wegrennen, al begreep ik wat die open handboei betekende en wat dit ding was: een éénmans shanghaaibende. Hij zou me boeien en aan boord van dat fregat brengen, of schoener of brigantijn of weet ik veel. Ik zou deel uitmaken van de bemanning. En hoewel er misschien geen hutjongens meer op de Perse waren, dacht ik dat er minstens twee hutméisjes waren, en die heetten Tessie en Lo-Lo.

Je moet vluchten. Of geef hem ten minste een dreun met de telefoon, jezus nog aan toe!

Maar dat kon ik niet. Ik was net een vogel die door een slang werd gehypnotiseerd. Het beste wat ik kon doen, was één verdoofde stap achteruit zetten, de huiskamer in... en toen nog een... en toen een derde. Nu was ik weer in de schaduw. Het stond in de deuropening van de keuken en het witte licht van de tl-buizen viel over zijn vochtige, verrotte gezicht heen en wierp zijn schaduw over de vloerbedekking in de huiskamer. Hij grijnsde nog steeds. Ik dacht erover mijn ogen dicht te doen en het weg te wensen, maar dat zou niet lukken; dat kon ik ruiken, als een vuilcontainer achter een visrestaurant. En...

'Tijd om te gaan, Edgar.'

... het kon dus toch praten. De woorden waren drabbig maar verstaanbaar.

Het deed een stap de huiskamer in. Verdoofd ging ik weer een stap achteruit. In mijn hart wist ik dat het niets uithaalde, dat compensatie niet genoeg was, dat het op een gegeven moment genoeg van dit spelletje kon krijgen en dan gewoon naar voren zou schieten en die ijzeren boei om mijn pols zou sluiten en dat ik dan schreeuwend zou worden meegetrokken naar het water, naar de caldo largo. Het laatste geluid dat ik aan de levende kant zou horen, zou de knarsende conversatie van de schelpen onder het huis zijn. En dan zou het water mijn oren vullen.

Toch ging ik weer een stap achteruit. Ik wist niet eens zeker of ik wel naar de deur ging, hoopte dat alleen maar. Ik deed nog een stap... en toen viel er een hand op mijn schouder.

Ik gaf een schreeuw.

 

7

 

'Wat de fuck is dat?' fluisterde Wireman in mijn oor.

'Ik weet het niet,' zei ik, en ik snikte. Snikte van angst. 'Ja, ik weet het wel. Ik wéét het. Kijk naar de Golf, Wireman.'

'Dat kan ik niet. Ik durf mijn ogen er niet van weg te nemen.' Maar het ding in de deuropening had Wireman nu gezien - Wireman die door de open deur naar binnen was gekomen zoals het ding ook had gedaan, Wireman die ten tonele was verschenen als de cavalerie in een John Wayne-western - en was blijven staan.

Het ding had nu drie stappen in de huiskamer gedaan, met het hoofd een beetje gebogen, de handboei heen en weer bungelend aan de uitgestrekte arm.

'Jezus,' zei Wireman. 'Dat schip! Het schip van de schilderijen!'

'Ga weg,' zei het ding. 'Wij hebben niets met jou te maken. Ga weg en je blijft in leven.'

'Het liegt,' zei ik.

'Vertel mij wat,' zei Wireman, en toen verhief hij zijn stem. Hij stond vlak achter me en blies bijna mijn trommelvlies kapot. 'Ga weg! Je bent op verboden terrein!'

De verdronken jongeman gaf geen antwoord, maar het wezen was precies zo snel als ik had gevreesd. Het ene moment stond het drie stappen in de huiskamer. Het volgende moment was het vlak voor me. Het moest de tussenliggende afstand hebben overgestoken, maar daar had ik alleen maar een vage, flikkerende indruk van. Zijn stank - rotting en zeewier en dode vis die in de zon tot soep is geworden - bloeide op en werd overstelpend. Ik voelde dat zijn ijskoude handen zich over mijn onderarm sloten en gaf een schreeuw van schrik en afschuw. Niet omdat ze zo koud waren, maar omdat ze zo zacht waren. Zo kwabbig. Dat ene zilverige oog tuurde naar me, leek zich in mijn hersenen te boren, en gedurende een ogenblik had ik het gevoel dat ik gevuld werd met louter duisternis. Toen werd de handboei met een dof, hard, klakkend geluid om mijn pols geklemd.

'Wireman!' schreeuwde ik, maar Wireman was weg. Hij rende zo snel als hij kon bij me vandaan door de kamer.

Het verdronken ding en ik waren aan elkaar geketend. Het sleepte me mee naar de deur.

 

8

 

Vlak voordat de dode man me over de drempel kon trekken, was Wireman terug. Hij had iets in zijn hand dat eruitzag als een stompe dolk. Even dacht ik dat het een van de zilveren harpoenen moest zijn, maar daarbij was de wens de vader van de gedachte; de zilveren harpoenen waren boven bij de rode picknickmand. 'Hé!' zei hij. 'Hé, jij! Ja, ik heb het tegen jou! Cojudo de puta madre!'

Zijn hoofd draaide met een ruk opzij als de kop van een slang die op het punt stond in de aanval te gaan. Wireman was bijna even snel. Hij hield het stompe voorwerp in beide handen, stak ermee naar het gezicht van het ding en trof het net boven de rechteroogkas. Het ding krijste, een geluid dat als glasscherven door mijn hoofd ging. Ik zag Wireman huiveren en achteruitwankelen, zag hem zijn uiterste best doen om zijn wapen vast te houden. Toen liet hij het op de zandige vloer van de hal vallen. Het gaf niet. Het man-ding dat zo massief had geleken, werd onstoffelijk, met kleren en al. Ik voelde dat de boei om mijn pols niet meer massief was. Een ogenblik zag ik hem nog en toen was hij niets dan water dat op mijn schoenen en de vloerbedekking droop. Er was een grotere natte plek waar de demon-zeeman daarstraks had gestaan.

Ik voelde een dikkere warmte op mijn gezicht en veegde bloed van mijn neus en bovenlip. Wireman was over een poef gestruikeld. Ik hielp hem overeind en zag dat hij ook uit zijn neus bloedde. Er liep ook een stroompje bloed uit zijn linkeroor over de zijkant van zijn keel. Het zwol aan en nam af in het ritme van zijn snelle hartslag.

'God, die kréét,' zei hij. 'Mijn ogen tranen en mijn oren galmen dat het niet mooi meer is. Kun je me horen, Edgar?'

'Ja,' zei ik. 'Ben je ongedeerd?'

'Afgezien van het idee dat ik zojuist een dode man vlak voor mijn ogen in het niets heb zien verdwijnen? Ja, ik denk van wel.' Hij bukte zich, pakte de stompe cilinder van de vloer en kuste hem. 'Ere zij God voor gespikkelde dingen,' zei hij, en toen liet hij een blaflachje horen. 'Zelfs als ze niet gespikkeld zijn.'

Het was een kandelaar. De punt, waarop je je kaars moest steken, zag er donker uit, alsof hij niet met iets kouds in aanraking was geweest maar met iets wat juist heel heet was.

'Er staan kaarsen in alle huurwoningen van mevrouw Eastlake, want de stroom valt hier vaak uit,' zei Wireman. 'We hebben een generator bij het grote huis, maar de andere huizen hebben dat niet, zelfs niet dit huis. Maar in tegenstelling tot de kleinere huizen heeft dit huis kandelaars uit het grote huis, en die zijn van zilver.'

'En dat wist jij nog,' zei ik. Ik stond er versteld van.

Hij haalde zijn schouders op en keek toen naar de Golf. Ik ook.

Er was daar niets dan maanlicht en sterrenlicht op het water. Tenminste, op dit moment.

Wireman pakte mijn pols vast. Zijn vingers sloten zich om de plaats waar de handboei had gezeten, en mijn hart maakte een sprongetje. 'Wat?' zei ik, want de nieuwe angst die ik op zijn gezicht zag stond me helemaal niet aan. 'Jack,' zei hij. 'Jack is alleen in El Palacio: We namen Wiremans auto. In mijn angst had ik zijn koplampen niet gezien en ook niet gehoord dat hij naast mijn eigen auto was gestopt.

 

9

 

Jack mankeerde niets. Er waren een paar telefoontjes van oude vrienden van Elizabeth geweest, maar het laatste was om kwart voor negen gekomen, anderhalf uur voordat wij bebloed en met grote ogen kwamen binnenstormen, Wireman nog met de kandelaar in zijn hand. Er waren geen indringers in El Palacio geweest, en Jack had het schip dat een tijdje tegenover Groot Roze in de Golf voor anker had gelegen helemaal niet gezien. Jack had popcorn uit de magnetron gegeten en naar Beverly Hills Cop op een oude videoband gekeken.

Hij luisterde met steeds meer verbazing naar ons verhaal, maar niet met ongeloof: dit was een jongeman, zei ik tegen mezelf, die was opgegroeid met programma's als The X-Files en Lost. Trouwens, het paste bij wat hem eerder was verteld. Toen we alles hadden verteld, nam hij de kandelaar van Wireman over en bekeek de punt, die eruitzag als de doorgebrande draad in een kapotte gloeilamp.

'Waarom kwam het niet op mij af?' vroeg hij. 'Ik was alleen en volslagen onvoorbereid.'

'Ik wil je zelfrespect niet aantasten,' zei ik, 'maar ik denk dat jij geen hoge prioriteit hebt voor degene die hierachter zit.'

Jack keek naar het smalle rode spoor op mijn pols. 'Edgar, is daar...'

Ik knikte.

'Verdomme,' zei Jack zacht.

'Weet je al wat er aan de hand is?' vroeg Wireman me. 'Als ze dat ding op je afstuurde, moet ze denken dat je het weet, of bijna weet.'

'Ik denk niet dat iemand ooit alles zal weten,' zei ik, 'maar ik weet wel wie dat ding was toen het nog leefde.'

'Wie?'Jack keek me met grote ogen aan. We stonden in de keuken en Jack had de kandelaar nog in zijn hand. Nu legde hij hem op het aanrecht.

'Emery Paulson, de man van Adriana Eastlake. Ze kwamen uit Atlanta terug om met zoeken te helpen toen Tessie en Laura werden vermist. Dat zal echt wel zo zijn geweest, maar ze zijn nooit meer van Duma Key vertrokken. Daar heeft Perse voor gezorgd.'

 

10

 

We gingen naar de salon waar ik Elizabeth Eastlake voor het eerst had ontmoet. De lange, lage tafel stond er nog, maar was nu leeg. Het glanzende oppervlak leek me de volmaakte persiflage op het leven.

'Waar zijn ze?' vroeg ik Wireman. 'Waar zijn haar porseleinen beeldjes? Waar is de stad?'

'Ik heb alles in een doos gedaan en hem in de zomerkeuken gezet,' zei hij, vaag wijzend. 'Daar had ik geen echte reden voor, alleen... alleen kon ik het niet... muchacho, wil je groene thee? Of een biertje?'

Ik vroeg om water. Jack zei dat hij wel een biertje lustte. Wireman ging het halen. Hij kwam tot de gang en barstte toen in huilen uit. Het waren grote, harde snikken, het soort snikken dat je niet kunt smoren hoe je je best ook doet.

Jack en ik keken elkaar aan en wendden onze ogen af. We zeiden niets.

 

11

 

Hij bleef langer weg dan meestal nodig is om twee blikjes bier en een glas water te halen, maar toen hij terugkwam, had hij zich hersteld.

'Sorry,' zei hij. 'Het gebeurt me niet vaak dat ik in één week én iemand verlies van wie ik houd én een vampier een kandelaar in zijn gezicht steek. Meestal heb ik het één of het ander.' Hij probeerde nonchalant zijn schouders op te halen. Dat lukte niet, maar ik waardeerde het in hem dat hij het probeerde.

'Het zijn geen vampiers,' zei ik.

'Wat zijn het dan wel?' vroeg hij. 'Leg eens uit.'

'Ik kan je alleen vertellen wat haar tekeningen me hebben verteld. Je moet niet vergeten dat ze ondanks al haar talent nog maar een kind was.' Ik aarzelde en schudde mijn hoofd. 'Zelfs dat niet. Weinig meer dan een baby. Perse was... Je zou kunnen zeggen dat Perse de geest was die haar leidde.'

Wireman trok zijn bierblikje open, nam er een slokje uit en boog zich naar voren. 'En jij? Is Perse ook de geest die jou leidt? Heeft ze de dingen die jij doet intensiever gemaakt?'

'Natuurlijk heeft ze dat,' zei ik. 'Ze verkent de grenzen van mijn vermogens en verlegt ze - denk maar aan wat er met Candy Brown is gebeurd. En ze heeft mijn materiaal uitgekozen. Denk maar eens aan de Meisje en schip-schilderijen.'

'En de rest van je werk?' vroeg Jack.

'Dat is vooral van mij, denk ik. Maar sommige dingen...' Ik zweeg, want plotseling kwam er een afschuwelijk idee bij me op. Ik zette mijn glas neer en gooide het bijna om. 'O jezus.'

'Wat is er?' vroeg Wireman. 'In godsnaam, wat is er?'

'Je moet je boekje met telefoonnummers halen. Nu meteen.'

Hij ging het halen en gaf me toen de draadloze telefoon. Ik hield het apparaat even op mijn schoot, want ik wist niet wie ik eerst moest bellen. Toen wist ik het wel. Maar in het moderne leven geldt één regel nog meer dan dat er nooit een politieagent in de buurt is als je er een nodig hebt: als je iemand echt wilt spreken, krijg je altijd het antwoordapparaat.

Dat overkwam mij bij Dario Nannuzzi thuis, en bij Jimmy Yoshida en Alice Aucoin.

'Verdomme!' riep ik. Ik drukte met mijn duim op de knop om de verbinding te verbreken toen Alice' opgenomen stem begon: 'Ik vind het jammer dat ik er nu niet ben om de telefoon op te nemen, maar...'

'Waarschijnlijk zijn ze het nog aan het vieren,' zei Wireman. 'Gun het wat tijd, amigo, dan komt het wel goed.'

'Ik héb geen tijd!' zei ik. 'Verdomme! Verrek! Verdómme!'

Hij legde zijn hand op de mijne en sprak sussend. 'Wat is er, Edgar? Wat is er mis?'

'Die schilderijen zijn gevaarlijk! Misschien niet allemaal, maar sommige wel!'

Hij dacht daarover na en knikte. 'Oké. Laten we hierover nadenken. Waarschijnlijk is de Meisje en schip-serie het gevaarlijkst, hè?'

'Ja. Daar ben ik van overtuigd.'

'Ze zijn bijna zeker nog in de galerie, tot ze worden ingelijst en verstuurd.'

Verstuurd. En dan? 'Dat mag ik niet laten gebeuren,' zei ik.

'Muchacho, je mag je nu vooral niet door een bijzaak laten afleiden.'

Hij begreep niet dat het geen bijzaak was. Perse kon enorm veel teweegbrengen.

Maar ze had wel hulp nodig.

Ik vond het nummer van de Scoto en draaide het. Het was altijd mogelijk dat daar iemand was, zelfs om kwart over elf op de avond na de grote festiviteit. Maar de ijzeren regel ging weer op en ik kreeg het antwoordapparaat. Ik wachtte ongeduldig en sprak toen een boodschap voor iedereen in.

'Luisteren, allemaal,' zei ik. 'Ik ben Edgar. Ik wil niet dat jullie ook maar één schilderij of tekening wegsturen tot ik het zeg. Oké? Niet één. Wacht daar een paar dagen mee. Gebruik elke smoes die jullie kunnen verzinnen, maar doe het. Alsjeblieft. Het is erg belangrijk.'

Ik verbrak de verbinding en keek Wireman aan. 'Zullen ze doen wat ik zeg?'

'Nu je hebt laten zien hoeveel geld je kunt opbrengen? Reken maar. En je hebt jezelf zojuist een lang en moeizaam gesprek bespaard. Nu kunnen we terugkomen op...'

'Nog niet.' Mijn familie en vrienden zouden het kwetsbaarst zijn. Ze waren wel ieder hun eigen weg gegaan, maar ik was er toch niet gerust op. Perse had al laten zien dat ze een lange arm had. En ik had me met haar zaken bemoeid. Ik dacht dat ze kwaad op me was, of bang voor me, of beide.

Eerst wilde ik Pam bellen, maar toen herinnerde ik me wat Wireman over lange, moeizame gesprekken had gezegd. Ik keek niet in Wiremans boekje, maar ging op mijn onberekenbare geheugen af... en deze ene keer, nu het onder druk stond, stelde het me niet teleur.

Maar ik krijg zijn antwoordapparaat, dacht ik. En dat kreeg ik, al wist ik dat eerst niet.

'Hallo, Edgar.' Tom Rileys stem, maar niet Toms stem. Er zat geen enkele emotie in. Dat komt door de pillen die hij slikt, dacht ik... al had zijn stem daar in de Scoto niet zo dood geklonken.

'Tom, luister en zeg n...'

Maar de stem ging verder. Die dode stem. 'Ze zal je vermoorden, weet je. Jou en al je vrienden. Zoals ze mij heeft vermoord. Alleen leef ik nog.'

Ik wankelde op mijn benen.

'Edgar!' zei Wireman scherp. 'Edgar, wat is er?'

'Hou je kop,' zei ik. 'Ik moet het horen.'

De boodschap was blijkbaar afgelopen, maar ik hoorde hem nog ademhalen. Langzame, ondiepe ademhaling uit Minnesota. Toen ging hij verder.

'Dood zijn is beter,' zei hij. 'Nu moet ik Pam gaan doden.'

'Tom!' schreeuwde ik tegen de boodschap. 'Tom, word wakker!'

'Als we dood zijn, gaan we trouwen. Het wordt een scheepsbruiloft. Dat heeft zij beloofd.'

'Tóm!' Wireman en Jack kwamen naar me toe. De een greep mijn arm vast, de ander mijn stomp. Ik merkte het nauwelijks.

En toen:

'Spreek na de pieptoon een boodschap in.'

De pieptoon kwam en het werd stil op de lijn.

Ik drukte niet op de rode knop van de telefoon, maar liet hem vallen. Ik keek Wireman aan. 'Tom Riley gaat mijn vrouw vermoorden,' zei ik. En toen ging ik verder, al klonken de woorden alsof ze niet van mezelf waren: 'Misschien heeft hij dat al gedaan.'

 

12

 

Wireman vroeg niet om uitleg, maar zei dat ik haar moest bellen. Ik hield de telefoon weer tegen mijn oor, maar kon me het nummer niet herinneren. Wireman las het me voor, maar ik kon het niet intoetsen; voor het eerst in weken had ik weer een rood waas voor ogen.

Jack deed het voor me.

Ik stond te luisteren terwijl de telefoon overging in Mendota Heights, te wachten tot ik Pams opgewekte, onpersoonlijke stem uit het antwoordapparaat hoorde komen met de boodschap dat ze in Florida was maar binnenkort mijn telefoontje zou beantwoorden. Pam die niet meer in Florida was, maar misschien al dood op de keukenvloer lag, met Tom Riley naast haar, even dood als zij. Dat stond me zo helder voor ogen dat ik bloed op de keukenkastjes kon zien, en op het mes in Toms verstijvende hand.

Haar telefoon ging één keer over... twee keer... drie keer... Na de volgende keer zou het antwoordapparaat zich laten horen...

'Hallo?' Het was Pam. Ze klonk ademloos.

'Pam!' schreeuwde ik. 'Jezus christus, ben je dat echt? Geef antwoord!'

'Edgar? Wie heeft het je verteld?' Ze klonk totaal verbijsterd. En nog ademloos. Of misschien niet. Het was een Pam-stem die ik kende: een beetje troebel, zoals ze klonk als ze verkouden was, of als ze...

'Pam, huil je?' En toen, nogal laat: 'Me wat verteld?'

'Over Tom Riley,' zei ze. 'Ik dacht net dat zijn broer misschien belde. Of... alsjeblieft, God, nee... zijn moeder.'

'Wat is er met Tom?'

'Op de terugreis was er niets met hem aan de hand,' zei ze. 'Hij lachte, liet trots zijn nieuwe tekening zien, zat achter in het vliegtuig met Kamen en een paar anderen te kaarten.' Nu huilde ze wel, met grote snikken als statisch geknetter. Haar woorden kwamen daartussendoor. Het was een lelijk geluid, maar ook mooi. Want ze leefde nog. 'Er was niets met hem aan de hand. En vanavond heeft hij opeens zelfmoord gepleegd. De kranten zullen het wel een ongeluk noemen, maar het was zelfmoord. Dat zegt Bozie. Bozie heeft een vriend bij de politie die hem belde en het hem vertelde, en toen belde hij mij. Tom reed met meer dan honderd twintig kilometer per uur tegen een muur van een viaduct op. Geen remsporen. Het was op Route 23, dus waarschijnlijk was hij op weg hierheen.'

Ik begreep alles, en ik had ook geen fantoomarm nodig om het me te vertellen. Perse wilde iets, omdat ze kwaad op me was. Kwaad? Woedend! Alleen had Tom in een helder moment - een moedig moment - een snelle omweg naar een betonnen muur genomen.

Wireman maakte gekke wat-gebeurt-er-gebaren voor mijn gezicht. Ik wendde me van hem af.

'Panda, hij heeft je leven gered.' 'Wat?'

'Ik weet wat ik weet,' zei ik. 'De tekening die hij in het vliegtuig liet zien... Dat was er een van mij, hè?'

'Ja... Hij was zo trots... Edgar, wat...'

'Had hij een naam? Had die tekening een naam? Weet je dat?'

'Hij heette Hallo. Riley zei steeds: "Het lijkt niet erg op Minnesota, hè?" Op die grappige manier van hem...' Ze werd stil, en ik zei ook niets, want ik probeerde na te denken. Toen zei ze: 'Dit is jouw bijzondere manier om dingen te weten, nietwaar?'

Hallo, dacht ik. Ja, natuurlijk. De eerste schets die ik in Groot Roze had gemaakt, was ook een van de krachtigste geweest. En Tom had hem gekocht.

Dat verrekte Hallo.

Voorzichtig maar resoluut nam Wireman de telefoon van me over.

'Pam? Met Wireman. Is Tom Riley...?' Hij luisterde en knikte. Zijn stem klonk erg kalm, erg geruststellend. Het was een stem die ik hem tegen Elizabeth had horen gebruiken. 'Goed... Ja... Ja, met Edgar gaat het goed, en met mij ook, met iedereen hier. Natuurlijk jammer van meneer Riley. Alleen moet je iets voor ons doen, en dat is van het grootste belang. Ik zet je nu op de luidspreker.' Hij drukte op een knop die ik nog niet had gezien. 'Ben je daar nog?'

'Ja...' Haar stem klonk blikkerig maar helder. En ze beheerste zich weer.

'Hoeveel van Edgars familieleden en vrienden hebben werk van hem gekocht?'

Ze dacht na. 'Niemand van de familie heeft een van de schilderijen gekocht. Dat weet ik zeker.'

Ik slaakte een zucht van verlichting.

'Ik denk dat ze min of meer hoopten - of verwachtten - dat na verloop van tijd... op een verjaardag, of misschien met Kerstmis...'

'Ik begrijp het. Dus ze hebben niets.'

'Dat heb ik niet gezegd. Melinda's vriend heeft ook een tekening gekocht. Waar gaat dit over? Wat is er met die dingen aan de hand?

Ric. Er ging een schokje door mijn hart. 'Pam, met Edgar. Hebben Melinda en Ric die tekening meegenomen?'

'Met al die vliegtuigen, inclusief een trans-Atlantische vlucht? Hij heeft de galerie gevraagd hem in te lijsten en te verzenden. Ik denk dat zij het niet weet. Het was een kleurpotloodtekening met bloemen.'

'Dus die is nog in de Scoto.'

'Ja.'

'En je weet zeker dat niemand anders van de familie schilderijen heeft gekocht.'

Ze dacht misschien wel tien minuten na. Het was een kwelling. Ten slotte zei ze: 'Ja. Dat weet ik zeker.' Dat is je geraden, Panda, dacht ik. 'Maar Angel en Helen Slobotnik hebben er een gekocht. Brievenbus met bloemen heette het, geloof ik.'

Ik wist waar ze het over had. Het heette in werkelijkheid Brievenbus met margrieten. En ik dacht dat het onschuldig was, ik dacht dat het waarschijnlijk iets van mij alleen was, maar toch...

'Ze hebben het toch niet meegenomen?'

'Nee, want ze gingen eerst naar Orlando en vliegen vandaar naar huis. Ze hebben ook gevraagd hem in te lijsten en te versturen.' Geen vragen meer, alleen antwoorden. Ze klonk jonger - als de Pam met wie ik was getrouwd, de Pam die mijn boekhouding had gedaan voordat ik Tom had. 'Je chirurg... Ik weet zijn naam niet meer...'

'Todd Jamieson.' Ik zei het automatisch. Als ik de tijd nam om na te denken, zou ik het me niet herinneren.

'Ja, die. Hij heeft ook een schilderij gekocht en laten verzenden. Hij wilde een van die griezelige Meisje en schip-schilderijen, maar die waren al verkocht. Toen koos hij voor een schelp die op het water dreef.'

Dat kon problemen geven. Al die surrealistische schilderijen konden problemen geven.

'Bozie heeft twee tekeningen gekocht, en Kamen één. Kathi Green wilde er ook een, maar ze had er het geld niet voor.' Een korte stilte. 'Ik vond haar man nogal een sukkel.'

Ik zou haar er een hebben gegeven als ze erom had gevraagd, dacht ik.

Wireman sprak weer. 'Luister nu, Pam. Je moet iets doen.'

'Goed.' Haar stem klonk nog een beetje troebel, maar grotendeels scherp. Grotendeels alert.

'Je moet Bozeman en Kamen bellen. Doe dat meteen.' 'Oké.'

'Zeg tegen ze dat ze die tekeningen moeten verbranden.'

Een korte stilte, en toen: 'De tekeningen verbranden. Oké, ik doe het.'

'Zodra dit gesprek is afgelopen,' zei ik.

Een tikje ergernis: 'Ik zei dat ik het zou doen, Eddie.'

'Zeg tegen ze dat ik hun twee keer de aankoopprijs geef, of andere tekeningen, wat ze maar willen, maar dat die tekeningen niet veilig zijn. Ze zijn niet veilig. Heb je dat?'

'Ja, ik doe het meteen.' En nu stelde ze eindelijk een vraag. De vraag. 'Eddie, is Tom om het leven gekomen door dat Hallo-schilderij?'

'Ja. Je moet me terugbellen.'

Ik gaf haar het telefoonnummer. Pam huilde blijkbaar weer, maar herhaalde het toch goed.

'Pam, dank je,' zei Wireman.

'Ja,' voegde Jack daaraan toe. 'Dank u, mevrouw Freemantle.'

Ik dacht dat ze zou vragen wie dat was, maar dat deed ze niet. 'Edgar, beloof je dat de meisjes niets overkomt?'

'Als ze geen van mijn schilderijen hebben meegenomen, overkomt ze niets.'

'Ja,' zei ze. 'Die vervloekte schilderijen van jou. Ik bel terug.'

En ze was weg zonder afscheid te nemen.

'Beter?' vroeg Wireman toen ik had opgehangen.

'Ik weet het niet,' zei ik. 'Ik hoop het wel.' Ik drukte de muis van mijn hand eerst tegen mijn linker- en toen tegen mijn rechteroog. 'Maar het vóélt niet beter aan. Het voelt niet aan alsof het probleem is verholpen.'

 

13

 

We zwegen een hele tijd. Toen vroeg Wireman: 'Was het echt een ongeluk toen Elizabeth uit haar ponywagen viel? Wat denk je?'

Ik probeerde helderheid in mijn hoofd te krijgen. Dit was ook belangrijk.

'Ik denk van wel. Toen ze wakker werd, leed ze aan amnesie, afasie en wie weet wat nog meer. Dat kwam door hersenletsel waarvan ze in 1925 nog niet de diagnose konden stellen. Schilderen was meer dan therapie voor haar; ze was een echt wonderkind en ze was haar eigen eerste meesterwerk. De huishoudster, Melda, was ook verbijsterd. Er was dat verhaal in de krant, en vermoedelijk heeft iedereen die het las zich er onder het ontbijt over verwonderd... Maar je weet hoe mensen zijn...'

'Wat je onder het ontbijt diep treft, ben je onder de lunch vergeten,' zei Wireman.

'Jezus,' zei Jack, 'als ik op mijn oude dag net zo cynisch word als jullie, hou ik er liever direct mee op.'

'Zeg maar jezus krispies, jongen,' zei Wireman, en hij lachte zelfs een beetje. Het was een verbaasd geluid, maar het was er. En dat was goed.

'De belangstelling van de mensen nam af,' zei ik. 'En waarschijnlijk ook die van Elizabeth zelf. Ik bedoel, wie krijgen sneller genoeg van iets dan kinderen van drie?'

'Alleen puppy's en parkieten,' zei Wireman.

'Een creatieve burn-out op driejarige leeftijd,' zei Jack verbaasd. 'Het idee!'

'En dus... begon ze... te...' Ik zweeg, want ik kon even niet verdergaan.

'Edgar?' vroeg Wireman zachtjes. 'Voel je je wel goed?'

Nee, maar ik moest verder. Anders zou Tom alleen maar het begin zijn. 'Alleen zag hij er zo goed uit in de galerie. Góéd, weet je wel? Alsof hij zijn leven weer op orde had. Als zij zich er niet mee had bemoeid...'

'Ik weet het,' zei Wireman. 'Drink wat water, muchacho.'

Ik dronk wat water en dwong mezelf weer ter zake te komen. 'Ze begon een experiment. Ze ging van potloden op vingerverf en waterverf over, en dat deed ze - denk ik - binnen enkele wéken. Bovendien zijn sommige tekeningen in de picknickmand met een vulpen gemaakt, en ik ben er vrij zeker van dat sommige met huisverf zijn gemaakt. Dat wilde ik zelf ook gaan proberen. Als het opdroogt, ziet het eruit alsof...'

'Bewaar dat voor je kunstcolleges, muchacho,' zei Wireman.

'Ja. Ja.' Ik dronk nog wat water en ging verder. 'Ze experimenteerde ook met verschillende media. Als dat het woord is; ik geloof van wel. Krijt op baksteen. Zandtekeningen op het strand. Op een dag schilderde ze Tessies gezicht met gesmolten roomijs op het aanrecht in de keuken.'

Jack boog zich met gefronste wenkbrauwen naar voren, met zijn handen tussen zijn gespierde dijen gevouwen. 'Edgar... is dit niet zomaar fantasie? Heb je dit gezién?'

'In zekere zin. Soms was het echt zien. Soms leek het meer op een... een golf die uit haar tekeningen kwam, en uit haar potloden, die ik gebruikte.'

'Maar je weet dat het waar is.'

'Ja.'

'Het maakte haar niet uit of de tekeningen bewaard bleven of niet?' vroeg Wireman.

'Nee. Het ging haar meer om het dóén. Ze experimenteerde met media, en toen experimenteerde ze ook met de realiteit. Ze ging na of ze die kon veranderen. En tóén hoorde Perse haar, denk ik, toen ze met de realiteit knoeide. Perse hoorde haar en werd wakker. Werd wakker en riep.'

'Perse zat bij de spullen die Eastlake vond, hè?' vroeg Wireman.

'Elizabeth dacht dat het een pop was. De beste pop ooit. Maar ze konden pas samen zijn toen ze sterk genoeg was.'

'Over welke ze heb je het?' vroeg Jack. 'Perse of het kleine meisje?'

'Waarschijnlijk beiden. Elizabeth was nog maar een klein kind. En Perse... Perse had lange tijd geslapen. Ze sliep onder het zand, vijf vadem diep.'

'Heel poëtisch,' zei Jack, 'maar ik weet niet precies waar je het over hebt.'

'Ik ook niet,' zei ik. 'Want haar zie ik niet. Als Elizabeth tekeningen van Perse heeft gemaakt, heeft ze die vernietigd. Ik vind het suggestief dat ze op haar oude dag porseleinen beeldjes ging verzamelen, maar misschien is dat toeval. Ik weet wel dat Perse contact met het kind legde, eerst door haar tekeningen, toen door haar tot dan toe favoriete pop Noveen. En Perse zette een soort... nou, oefeningen op. Ik weet niet hoe je het anders zou moeten noemen. Ze haalde Elizabeth over om dingen te tekenen, en die dingen gebeurden dan in de echte wereld.'

'Dan heeft ze hetzelfde spel met jou gespeeld,' zei Jack. 'Candy Brown.'

'En mijn oog,' zei Wireman. 'Vergeet niet dat je mijn oog beter hebt gemaakt.'

'Ik wil graag denken dat het allemaal mijn werk was,' zei ik... maar was dat zo? 'Maar er waren ook andere dingen. Vooral kleine dingen... Sommige van mijn schilderijen fungeerden als kristallen bol...' Mijn stem stierf weg. Ik wilde daar eigenlijk niet over praten, want die weg leidde weer naar Tom. Tom die genezen had moeten zijn.

'Vertel ons eens wat haar schilderijen je vertelden,' zei Wireman.

'Goed. Ik begin met die orkaan buiten het seizoen. Elizabeth riep hem op, waarschijnlijk met hulp van Perse.'

'Dat méén je niet,' zei Jack.

'Perse vertelde Elizabeth waar die spullen in het zand lagen, en Elizabeth vertelde het haar vader. Er zat ook een... Laten we zeggen dat er een porseleinen beeldje van zo'n dertig centimeter bij zat. Het stelde een mooie vrouw voor.' Ja, dat kon ik zien. Niet de details, maar het beeldje. En de lege, pupilloze parels die haar ogen waren. 'Het was Elizabeths prijs, haar eerlijk bergloon, en toen het eenmaal uit het water was, ging het écht aan het werk.'

Jack sprak erg zachtjes. 'Waar zou zoiets oorspronkelijk vandaan zijn gekomen, Edgar?'

Er steeg een frase naar mijn lippen, ik weet niet waarvandaan, alleen dat het niet mijn eigen woorden waren: er waren oudere goden in die tijden; vorsten en vorstinnen waren het. Ik zei dat niet. Ik wilde het niet horen, zelfs niet in die goed verlichte kamer, en dus schudde ik alleen mijn hoofd.

'Ik weet het niet. En ik weet niet onder welke vlag dat schip voer toen het hier aan de grond liep, misschien zijn romp openhaalde aan het Kit Reef en een deel van zijn lading verloor. Ik weet niet veel met zekerheid... maar ik denk dat Perse een eigen schip heeft, en toen ze uit het water was en zich volledig aan Elizabeth Eastlakes krachtige kindergeest had vastgemaakt, kon ze het oproepen.'

'Een dodenschip,' zei Wireman. Zijn gezicht was kinderlijk van angst en verbazing. Buiten schudde het gebladerte op de binnenplaats in de wind; de rododendrons knikten met hun hoofden en we hoorden het gestage, slaperige geluid van de golven die tegen de kust sloegen. Ik had van dat geluid gehouden vanaf de dag dat ik naar Duma Key kwam, en ik hield er nog steeds van, maar nu maakte het me ook bang. 'Een schip met de naam... wat? Persephone?'

'Als je wilt,' zei ik. 'Het is in elk geval bij me opgekomen dat Perse de manier was waarop Elizabeth die naam uitsprak. Het doet er niet toe; we hebben het niet over Griekse mythologie. We hebben het over iets wat veel ouder, veel monsterlijker is. En het heeft ook honger. Dat heeft het dan tenminste gemeen met vampiers. Alleen betreft die honger geen bloed, maar zielen. Tenminste, dat denk ik. Elizabeth had haar nieuwe "pop" niet langer dan een maand, en ik weet niet hoe het leven in dat eerste Reigersnest in die tijd was, maar het kan niet goed zijn geweest.'

'Heeft Eastlake de zilveren harpoenen in die tijd laten maken?' vroeg Wireman.

'Dat zou ik niet weten. Er is veel wat ik niet weet, want alles wat ik weet komt van Elizabeth en ze was nog maar een heel klein kind. Ik weet niets van wat er in haar andere leven is gebeurd, want inmiddels tekende ze niet meer. En als ze zich de tijd herinnerde waarin ze dat deed...'

'... deed ze haar best om het te vergeten,' maakte Jack af.

Wireman keek somber. 'Op het laatst was ze hard op weg om alles te vergeten.'

Ik zei: 'Weet je nog, die tekeningen waarop iedereen zo'n grote, idiote drugsverslaafdengrijns had? Daarmee probeerde Elizabeth de wereld die ze zich herinnerde te herscheppen. De wereld van vóór Perse. Een gelukkiger wereld. In de tijd voordat de tweelingzusjes verdronken, was ze erg bang, maar ze durfde niets te zeggen, want ze had het gevoel dat de dingen die verkeerd gingen allemaal haar schuld waren.'

'Welke dingen?' Het was Jack.

'Ik weet het niet precies, maar er is één tekening van een negerjockey, zo'n beeld dat mensen vroeger in hun tuin hadden. Dat beeld staat op zijn kop, en dat heeft vast een betekenis. Ik denk dat voor Elizabeth, in die laatste dagen, alles op zijn kop leek te staan.'

Er zat meer achter dat negerbeeld - daar was ik bijna zeker van - maar ik wist niet wat, en dit was waarschijnlijk ook niet het moment om me daarin te verdiepen. 'Ik denk dat in de dagen voordat Tessie en Laura verdronken, en de dagen daarna, de familie als het ware gevangen zat in Reigersnest.'

'En alleen Elizabeth zou hebben geweten waarom?' vroeg Wireman.

'Ik weet het niet.' Ik haalde mijn schouders op. 'Misschien wist huishoudster Melda er iets van. Waarschijnlijk wel.'

'Wie waren er in dat huis in de periode tussen het vinden van de schat en het verdrinken van de meisjes?' vroeg Jack.

Ik dacht erover na. 'Ik neem aan dat Maria en Hannah een weekend of twee van school naar huis kwamen, en Eastlake kan een deel van maart en april voor zaken van huis zijn geweest. Degenen die daar zéker die hele tijd zijn geweest, waren Elizabeth, Tessie, Laura en Melda de huishoudster. En Elizabeth probeerde haar nieuwe "vriendin" uit het bestaan weg te tekenen.' Ik likte over mijn lippen. Die waren erg droog. 'Ze probeerde het met haar kleurpotloden, die in de mand lagen. Dat was kort voordat Tessie en Laura verdronken. Misschien de avond ervoor. Want hun verdrinking was een straf, nietwaar? Zoals de moord die Tom op Pam had moeten plegen mijn straf zou zijn geweest, omdat ik te nieuwsgierig was. Dat zien jullie toch wel?'

'Jezus christus,' fluisterde Jack. Wireman was erg bleek.

'Ik denk dat Elizabeth het daarvoor nog niet begreep.' Ik dacht daarover na en haalde toen mijn schouders op. 'Ik weet niet eens meer hoeveel ik begreep toen ik vier was. Maar waarschijnlijk was haar tot dan toe nooit iets ergers overkomen - afgezien van die keer dat ze uit de ponywagen viel, en ik durf te wedden dat ze zich dat niet herinnerde - dan dat haar papa haar een keer over de knie had gelegd of op haar vingers had getikt omdat ze een van Melda's jamtaartjes had willen pakken voordat ze waren afgekoeld. Wat wist zij van het kwaad? Ze wist alleen dat Perse stout was, Perse was een slechte pop in plaats van een goede pop, ze ging haar eigen gang en dat werd steeds erger, en dus moest ze worden weggestuurd. Libbit ging met haar potloden en tekenpapier aan een tafel zitten en zei tegen zichzelf: "Ik kan het. Als ik langzaam teken en mijn best doe, kan ik dit."' Ik zweeg even en streek over mijn ogen. 'Ik denk dat het zo is gegaan, maar jullie moeten het met een korreltje zout nemen. Het kan vermengd zijn met wat ik me over mezelf herinner. Mijn geest haalt trucjes met me uit. Steeds meer van die rottrucjes.'

'Rustig maar, muchacho,' zei Wireman. 'Kalm aan. Ze probeerde Perse uit de realiteit weg te tekenen. Hoe doe je zoiets?'

'Tekenen en dan uitgummen.'

'En Perse liet haar niet begaan?'

'Perse wist het niet. Daar ben ik bijna zeker van. Want Elizabeth kon verborgen houden wat ze van plan was. Als je me vraagt hoe, kan ik je dat niet vertellen. Als je me vraagt of het haar eigen idee was, of ze het zelf heeft uitgedacht toen ze vier was...'

'Dat zou kunnen,' zei Wireman. 'Het is zoals kinderen van vier denken.'

'Ik begrijp niet hoe ze het voor die Perse verborgen kon houden,' zei Jack. 'Zo'n klein kind?'

'Ik weet het ook niet,' zei ik.

'Hoe dan ook, het werkte niet,' zei Wireman.

'Nee. Het werkte niet. Ik denk dat ze de tekening maakte, en dat ze dat met een potlood deed, en ik denk dat ze alles heeft uitgegumd. Waarschijnlijk zou het dodelijk zijn geweest voor een mens, zoals ik Candy Brown heb gedood, maar Perse was niet menselijk. Het maakte haar alleen maar kwaad. Ze strafte Elizabeth door de tweeling te nemen, want Elizabeth was gek op die meisjes. Tessie en Laura gingen niet over het pad naar het schaduwstrand om naar meer schatten te zoeken. Ze werden opgejaagd. Ze kwamen in het water terecht en ze gingen verloren.'

'Maar niet voorgoed,' zei Wireman, en ik wist dat hij aan zekere kleine voetafdrukken dacht. Om nog maar te zwijgen van het ding dat in mijn keuken was geweest.

'Nee,' beaamde ik. 'Niet voorgoed.'

De wind waaide weer, ditmaal hard genoeg om iets tegen de Golfkant van mijn huis te laten slaan. We schrokken er alle drie van.

'Hoe kreeg het die Emery Paulson te pakken?' vroeg Jack.

'Dat weet ik niet,' zei ik.

'En Adriana,' zei Wireman. 'Heeft Perse haar ook te pakken gekregen?'

'Ik weet het niet,' zei ik. 'Misschien wel.' Met tegenzin voegde ik eraan toe: 'Waarschijnlijk wel.' 'We hebben Adriana niet gezien,' zei Wireman. 'Dat pleit ertegen.'

'Nóg niet gezien,' zei ik.

'Maar de kleine meisjes zijn verdronken,' zei Jack. Alsof hij orde op zaken wilde stellen. 'Dat Perse-ding lokte ze het water in. Of zoiets.'

'Maar toen werd er gezocht. Door mensen van buiten het eiland.'

'Dat moest wel, Jack,' zei Wireman. 'Mensen wisten ervan. Shannington bijvoorbeeld.'

'Dat weet ik,' zei Jack. 'Dat bedoel ik. Dus Elizabeth, haar vader en de huishoudster hielden gewoon hun mond?'

'Wat konden ze anders doen?' vroeg ik. 'Moest John Eastlake tegen veertig of vijftig vrijwilligers zeggen: "Een spookdame heeft mijn dochters meegenomen, zoek de spookdame"? Misschien wist hij het niet eens. Al moet hij er op een gegeven moment achter zijn gekomen.' Ik dacht aan het beeld van hemzelf terwijl hij schreeuwde. Schreeuwde en bloedde.

'Wat konden ze anders doen - dat denk ik ook,' zei Wireman. 'Ik zou willen weten wat er gebeurde toen het zoeken voorbij was. Kort voor haar dood zei mevrouw Eastlake: "Verdrink haar weer in de slaap." Bedoelde ze Perse? En zo ja, hoe gaat zoiets dan in zijn werk?'

Ik schudde mijn hoofd. 'Ik weet het niet.'

'Waaróm weet je het niet?'

'Omdat de rest van de antwoorden op het zuidelijke eind van het eiland te vinden is,' zei ik. 'Bij wat er nog over is van het oorspronkelijke Reigersnest. En ik denk dat Perse daar ook heen is.'

'Goed dan,' zei Wireman. 'Tenzij we Duma in allerijl willen verlaten, denk ik dat wij daar ook heen moeten gaan.'

'Na wat er met Tom is gebeurd hebben we die keuze niet eens,' zei ik. 'Ik heb veel schilderijen verkocht, en de jongens van de Scoto houden ze niet eeuwig achter.'

'Koop ze dan terug,' stelde Jack voor. Natuurlijk had ik daar zelf ook al aan gedacht.

Wireman schudde zijn hoofd. 'Veel eigenaren willen niet verkopen, zelfs niet voor twee keer de prijs. En ze laten zich heus niet overtuigen door een verhaal als dit.'

Daarop viel niets te zeggen.

'Maar ze is bij daglicht niet zo sterk,' zei ik. 'Ik zou zeggen, om negen uur.'

'Mij best,' zei Jack, en hij stond op. 'Ik ben hier om kwart voor negen. Ik ga nu de brug weer over naar Sarasota.' De brug. Dat bracht me op een idee.

'Je mag hier gerust blijven,' zei Wireman.

'Na dit gesprek?' Jack trok zijn wenkbrauwen op. 'Met alle respect, man, ik peins er niet over. Maar morgen kom ik terug.'

'Lange broek en laarzen,' zei Wireman. 'Het is daar overwoekerd, en er kunnen slangen zijn.' Hij wreef over de zijkant van zijn gezicht. 'Het ziet ernaar uit dat ik morgen niet op het bezoekuur bij Abbot-Wexler ben. Wat jammer... Hé, Jack.'

Jack was al op weg naar de deur. Nu draaide hij zich om.

'Je hebt niet toevallig iets van Edgars kunst, hè?'

'Hm... nou...'

'Beken het maar. Biechten is goed voor de ziel, companero.'

'Eén tekeningetje,' zei Jack. Hij schuifelde met zijn voeten en ik dacht dat hij een kleur kreeg. 'In inkt. Op de achterkant van een envelop. Een palm. Ik... eh... ik heb het op een dag uit de prullenbak gevist. Sorry, Edgar. Dat was niet netjes van me.'

'Het geeft niet, maar verbrand het wel,' zei ik. 'Misschien geef ik je een andere tekening als dit allemaal achter de rug is.' Als dat ooit gebeurt, dacht ik, maar zei ik niet.

Jack knikte. 'Goed. Wil je een lift naar Groot Roze terug?'

'Ik blijf hier bij Wireman,' zei ik, 'maar ik wil eerst wél even naar Groot Roze terug.'

'Niet zeggen,' zei Jack. 'Een pyjama en een tandenborstel.'

'Nee,' zei ik. 'Een picknickmand en die zilveren har...'

De telefoon ging, en we keken elkaar allemaal aan. Ik denk dat ik meteen wist dat het slecht nieuws was; ik had het gevoel dat mijn maag in een dalende lift was veranderd. De telefoon ging opnieuw. Ik keek Wireman aan, en die keek mij alleen maar aan. Hij wist het ook. Ik nam op.

'Ik ben het.' Pam, met een zware stem. 'Zet je schrap, Edgar.'

Als iemand zoiets zegt, probeer je altijd een soort mentale veiligheidsgordel om te doen. Maar het werkt bijna nooit. De meeste mensen hebben niet zo'n gordel.

'Vertel het maar.'

'Ik trof Bozie thuis en vertelde hem wat je had gezegd. Zoals te verwachten was, stelde hij vragen, maar ik zei tegen hem dat ik haast had en toch geen antwoorden wist. Om kort te gaan: hij was bereid te doen wat je vroeg. "Omwille van de goeie ouwe tijd," zei hij.'

Dat gevoel in mijn maag werd erger.

'Daarna probeerde ik Ilse te bereiken. Ik wist niet of het zou lukken, maar ze kwam net thuis. Ze klonk moe, maar ze is terug, en ze maakt het goed. Ik bel morgen Linnie, als...'

Tam...'

'... als ik eraantoe ben. Na Illy belde ik Kamen. Toen zijn telefoon twee of drie keer was overgegaan, nam iemand op en stak ik meteen van wal. Ik dacht dat ik hemzelf aan de lijn had.' Ze zweeg even. 'Het was zijn broer. Hij zei dat Kamen op de terugweg van het vliegveld naar een Starbucks was gegaan om een kop koffie te drinken. Hij kreeg een hartaanval toen hij in de rij stond. Ze brachten hem met een ambulance naar het ziekenhuis, maar dat was niet meer dan een formaliteit. De broer zei dat Kamen meteen dood was geweest. Hij vroeg me waarom ik belde, en ik zei dat het er nu niet meer toe deed. Was dat goed?'

'Ja.' Ik geloofde niet dat Kamens tekening iets met zijn broer zou doen, of met iemand anders; hij had zijn werk gedaan, dacht ik. 'Dank je.'

'Als het je kan troosten: het kan toeval zijn geweest. Het was een heel aardige man, maar hij sleepte ook veel te veel kilo's mee. Dat kon iedereen zo zien.'

'Misschien heb je gelijk.' Al wist ik dat het niet zo was. 'Ik spreek je gauw weer.'

'Goed.' Ze aarzelde. 'Pas goed op jezelf, Eddie.'

'Jij ook. Doe je deuren vannacht op slot, en zet het alarm aan.'

'Dat doe ik altijd.'

Ze verbrak de verbinding. Aan de andere kant van het huis was de branding aan het redetwisten met de duisternis. Mijn rechterarm jeukte. Ik dacht: als ik je te pakken kon krijgen, zou ik je opnieuw afhakken. Vanwege de schade die je kunt aanrichten, maar vooral om je tot zwijgen te brengen.

Maar natuurlijk was niet mijn verdwenen arm, of de hand die eens aan het eind daarvan had gezeten, het probleem. Het probleem was het vrouw-ding in het rode gewaad, het ding dat me gebruikte als een ouijaplankje waarmee gemanipuleerd was.

'Wat is er?' vroeg Wireman. 'Hou ons niet in spanning, muchacho. Wat is er?'

'Kamen,' zei ik. 'Hartaanval. Dood.'

Ik dacht aan alle schilderijen in de Scoto, schilderijen die verkocht waren. Ze waren daar voorlopig veilig, maar uiteindelijk gaat geld boven verstand. Dat was niet eens een mannenwet, maar het Amerikaanse leven.

'Kom, Edgar,' zei Jack. 'Ik breng je naar je huis, en daarna breng ik je hier terug.'

 

14

 

Ik zeg niet dat we in alle rust de trap naar Klein Roze op gingen (ik had de zilveren kandelaar en hield hem voor me uit zolang we in het huis waren), maar er gebeurde niets. De enige geesten in het huis waren de opgewonden stemmen van de schelpen. Ik legde de tekeningen in de rode picknickmand terug. Jack klemde de mand dicht en droeg hem naar beneden. Ik dekte hem al die tijd in de rug en deed de deur van Groot Roze achter ons op slot. Alsof dat iets uithaalde.

Toen we naar El Palacio terugreden, schoot me iets te binnen, al had ik er al eerder aan gedacht. Ik had mijn digitale Nikon in het huis achtergelaten en wilde niet teruggaan om hem te halen, maar...

'Jack, heb jij een polaroidcamera?'

'Ja,' zei hij. 'Een One-Shot. Wat mijn vader "oud maar bruikbaar" noemt. Hoezo?'

'Als je morgen komt, wil ik dat je even aan de Casey Key-kant van de ophaalbrug blijft staan. En dan maak je een paar foto's van de vogels en de boten, oké?' 'Oké...'

'En je maakt er stiekem ook een paar van de ophaalbrug zelf, vooral van het hefmechanisme.'

'Waarom? Waar wil je die voor hebben?'

'Ik wil de brug tekenen, maar dan zonder de machinerie,' zei ik. 'En dat ga ik doen als ik de claxon hoor die ze laten horen als de brug omhoog staat om een boot door te laten. Ik denk niet dat de motor en de hydraulische installatie echt verdwijnen, maar met een beetje geluk kan ik de boel goed genoeg saboteren om iedereen een tijdje van het eiland weg te houden. In elk geval auto's.'

'Meen je dat nou? Denk je echt dat je de brug kunt saboteren?'

'Als je nagaat hoe vaak hij het uit zichzelf al begeeft, moet dat niet moeilijk zijn.' Ik keek weer naar het donkere water en dacht aan Tom Riley, die ik had moeten genezen. En die ook genezen was, verdomme. 'Ik wou alleen dat ik eens een nacht goed kon slapen.'