21 De schelpen bij maanlicht

 

1

 

De weg naar huis leverde ons geen problemen op. De stank hing er nog wel, maar was nu minder erg, voor een deel omdat er wind uit de Golf was komen opzetten, en voor een deel omdat het nu gewoon... beter was.

De buitenlampen van El Palacio waren op een timer aangesloten en het was een geweldig gezicht om ze in het donker te zien twinkelen. In het huis liep Wireman systematisch van kamer naar kamer en deed hij meer lichten aan. Hij deed alle lichten aan, tot het huis waarin Elizabeth het grootste deel van haar leven had doorgebracht schitterde als een groot cruiseschip dat bij middernacht een haven binnenvaart.

Toen El Palacio maximaal verlicht was, namen we om beurten een douche, waarbij we de met water gevulde zaklantaarn als een estafettestokje aan elkaar doorgaven. Er was steeds iemand die hem vasthield. Wireman ging als eerste, toen Jack, toen ik. Nadat we hadden gedoucht, werd elk van ons door de twee anderen geïnspecteerd en met waterstofperoxide afgeboend op plaatsen waar de huid was beschadigd. Ik was er het ergst aan toe, en toen ik eindelijk mijn kleren weer aantrok, prikte mijn hele lichaam.

Ik was bijna klaar met mijn laarzen, strikte moeizaam met één hand de veters, toen Wireman met een ernstig gezicht de logeerkamer binnenkwam. 'Op het antwoordapparaat beneden is een boodschap ingesproken die je moet horen. Van de politie van Tampa. Hé, ik help je even.'

Hij liet zich voor me op een knie zakken en maakte mijn veters vast. Ik zag zonder enige verbazing dat het grijs in zijn haar was opgerukt... en plotseling ging er een schok door me heen. Ik stak mijn hand uit en pakte zijn vlezige schouder vast. 'De zaklantaarn! Heeft Jack...'

'Rustig maar. Jack zit in de oude porseleinsalon van mevrouw Eastlake en heeft hem op zijn schoot.'

Ik haastte me evengoed. Ik weet niet wat ik verwachtte aan te treffen - de kamer leeg, de losgeschroefde zaklantaarn op een natte plek op de vloerbedekking, of Jack die veranderd was in de drie-ogige heks met klauwhanden die uit het oude gebarsten vaatje was gevallen - maar hij zat daar alleen maar met de zaklantaarn en keek zorgelijk voor zich uit. Ik vroeg of er iets was. En ik keek goed naar zijn ogen. Als hij... verkeerd was... zou ik dat aan zijn ogen kunnen zien, dacht ik.

'Ik mankeer niets. Maar die boodschap van die politieman...' Hij schudde zijn hoofd.

'Nou, laat maar eens horen.'

Een man die zich voorstelde als rechercheur Samson zei dat hij Edgar Freemantle en Jerome Wireman probeerde te bereiken om hun enige vragen te stellen over Mary Ire. Hij wilde vooral graag met de heer Freemantle spreken, als die niet naar Rhode Island of Minnesota was vertrokken - waar, had Samson gehoord, het lichaam van zijn dochter heen werd gebracht voor de begrafenis.

'Meneer Freemantle zal ongetwijfeld zwaar getroffen zijn,' zei Samson, 'en dit zijn eigenlijk ook vragen die door de politie van Providence gesteld moeten worden, maar we weten dat meneer Freemantle kortgeleden door mevrouw Ire is geïnterviewd en ik heb aangeboden om zo mogelijk met hem en met u, meneer Wireman, te gaan praten. Ik kan u door de telefoon vertellen wat de politie van Providence graag wil weten, als dit bandje niet afloopt...' Dat deed het niet. En het laatste puzzelstukje viel op zijn plaats.

 

2

 

'Edgar, dit is krankzinnig,' zei Jack. Het was de derde keer dat hij het zei, en zo langzamerhand klonk hij wanhopig. 'Volslagen idioot.' Hij keek Wireman aan. 'Vertel jij het hem!'

'Un poco loco,' beaamde Wireman, maar ik wist het verschil tussen poco en muy, al wist Jack dat niet.

We stonden tussen Jacks sedan en Elizabeths oude Mercedes op de binnenplaats. De maan stond nu hoger aan de hemel en de wind was aangewakkerd. De branding beukte tegen de kust, en op anderhalve kilometer afstand zouden de schelpen onder Groot Roze allerlei vreemde dingen met elkaar bespreken: muy asustador. 'Maar ik denk niet dat hij op andere gedachten te brengen is, al praatte ik de hele nacht.'

'Omdat je weet dat ik gelijk heb,' zei ik.

'Tu perdón, je hebt misschién gelijk amigo,' zei hij. 'Ik zal je één ding zeggen: Wireman gaat op zijn dikke oude knieën om ervoor te bidden dat je gelijk hebt.'

Jack keek naar de zaklantaarn in mijn hand. 'Neem dat dan in elk geval niet mee,' zei hij. 'Neem me mijn taalgebruik niet kwalijk, baas, maar je bent fucking gek als je dat meeneemt!'

'Ik weet wat ik doe,' zei ik, en ik hoopte vurig dat het waar was. 'En blijf hier, jullie allebei. Ga niet achter me aan.' Ik bracht de zaklantaarn omhoog en richtte hem op Wireman. 'Geef me je erewoord.'

'Goed, Edgar. Mijn eer is gerafeld, maar ik zweer erop. Nog één praktische vraag: weet je zeker dat twee Tylenols genoeg zijn om je lopend over het strand naar je huis te krijgen, of wordt het kruipen?'

'Ik kom daar rechtop aan.'

'En je belt als je er bent.'

'Dan bel ik.'

Hij spreidde zijn armen en ik liet me omhelzen. Hij kuste me op beide wangen. 'Ik hou van je, Edgar,' zei hij. 'Je bent een geweldige kerel. Sano como una manzana.'

'Wat betekent dat?'

Hij haalde zijn schouders op. 'Dat je gezond moet blijven. Denk ik.'

Jack stak zijn hand uit - de linker, de jongen kon leren - en vond toen dat een omhelzing toch meer op zijn plaats was. In mijn oor fluisterde hij: 'Geef me de zaklantaarn, baas.'

In het zijne fluisterde ik terug: 'Kan niet. Sorry.'

Ik liep over het pad naar de achterkant van het huis, het pad dat me naar het plankenpad zou brengen. Aan het eind van dat plankenpad had ik duizend jaar geleden de grote man ontmoet die ik nu achterliet. Hij had onder een gestreepte parasol gezeten. Hij had me groene ijsthee aangeboden, erg verkoelend. En hij had gezegd: Ziet - de manke vreemdeling is gekomen.

En nu gaat hij weder, dacht ik.

Ik draaide me om. Ze keken me na.

'Muchacho!' riep Wireman.

Ik dacht dat hij me zou vragen terug te komen om er nog wat over na te denken, er nog wat over te praten. Maar ik had hem onderschat.

'Vaya con Dios, mi hombre.'

Ik zwaaide een laatste keer naar hem en ging de hoek van het huis om.

 

3

 

Dus toen maakte ik mijn laatste Grote Strandwandeling, zo mank en pijnlijk als de eerste die ik over dat met schelpen bezaaide strand had gemaakt. Alleen had ik het toen steeds in het rozige licht van de vroege ochtend gedaan, als de wereld op zijn stilst is, met als enige beweging het zachte kabbelen van de golven en de bruine wolken piepjes die voor me opstoven. Nu was het anders. Vanavond bulderde de wind en woedden de golven, die niet op de kust neerstreken maar er zelfmoord op pleegden. De brekers verder in zee hadden een chroomtint, en meermalen meende ik vanuit mijn ooghoek de Perse te zien, maar als ik me dan omdraaide om te kijken, was er niets. Vanavond was er niets aan mijn kant van de Golf, alleen maanlicht.

Ik waggelde verder, met de zaklantaarn stevig in mijn hand, en dacht aan de dag waarop ik hier met Ilse had gelopen. Ze had me gevraagd of dit de mooiste plaats op aarde was, en ik had haar verzekerd dat er minstens drie andere plaatsen waren die mooier waren... al kon ik me niet herinneren welke andere plaatsen ik had genoemd, alleen dat ze moeilijk te spellen waren. Ik herinnerde me vooral goed dat ze had gezegd dat ik deze mooie plaats verdiende. En de tijd om te rusten en te genezen.

De tranen kwamen weer, en ik liet ze komen. Ik had de zaklantaarn in de hand die ik had kunnen gebruiken om ze weg te vegen, dus ik liet ze maar komen.

 

4

 

Ik hoorde Groot Roze al voordat ik het zag. De schelpen onder het huis waren nog nooit zo luid geweest. Ik liep een eindje door en bleef toen staan. Het was nu recht voor me, een zwart silhouet waar de sterren niet te zien waren. Nog eens veertig of vijftig langzame, slepende passen, en het maanlicht vulde de details in. Alle lichten waren uit, zelfs de lichten die ik bijna altijd aan liet in de keuken en de Florida-kamer. Misschien had de wind de stroom laten uitvallen, maar dat geloofde ik niet.

Ik besefte dat de schepen met een stem praatten die ik herkende. Dat was te begrijpen, want het was mijn eigen stem. Had ik dat altijd geweten? Ik neem aan van wel. In zekere zin denk ik dat de meesten van ons, tenzij we gek zijn, de verschillende stemmen van onze eigen verbeelding kennen.

En van onze herinneringen natuurlijk. Die hebben ook stemmen. Vraag het maar aan iemand die ooit een arm, een kind of een lang gekoesterde droom is kwijtgeraakt. Vraag het maar aan iemand die zichzelf een slechte beslissing kwalijk neemt, meestal in een oogwenk genomen (een oogwenk die meestal róód was). Onze herinneringen hebben ook stemmen. Vaak trieste stemmen die protesteren als opgeheven armen in het duister.

Ik liep door, liet sporen achter met één slepende voet. De zwarte massa van Groot Roze kwam dichterbij. Het huis was niet verwoest, zoals Reigersnest, maar vanavond was het er niet pluis. Vanavond wachtte daar een geest. Of misschien iets met een beetje meer soliditeit.

Er kwam een windvlaag en ik keek naar links, ertegenin. Het schip lag daar weer, lichtloos en geluidloos, met zeilen als flapperende vodden in de wind. Het lag te wachten.

Ga nu maar, zeiden de schelpen toen ik in het maanlicht stond, nog geen twintig meter bij mijn huis vandaan. Begin met een schone lei - dat is mogelijk, niemand weet dat beter dan jij - en vaar gewoon weg. Laat deze droefheid achter. Wil je spelen, dan moet je betalen. En weet je wat het beste is?

'Ik hoef niet alleen te gaan. Dat is het beste,' zei ik.

Weer een windvlaag. De schelpen murmelden. En uit de zwartheid onder het huis, waar dat schelpenbed lag, twee meter diep, gleed een donkerder silhouet het maanlicht in. Het stond even voorovergebogen, alsof het nadacht, en kwam toen naar me toe.

Zij kwam naar me toe. Maar niet Perse; Perse was in slaap verdronken.

Ilse.

 

5

 

Ze liep niet; ik verwachtte ook niet dat ze liep. Ze slofte. Het was al een groot wonder dat ze kon bewegen.

Na dat laatste telefoontje met Pam (je kon het niet precies een gesprek noemen) was ik de achterdeur van Groot Roze uitgegaan en had ik de steel gebroken van de bezem die ik gebruikte om zand van het pad naar de brievenbus te vegen. Toen was ik naar het strand gegaan, naar de plaats waar het zand nat en glanzend was. Ik had me niet herinnerd wat daarna kwam, want dat wilde ik niet. Natuurlijk niet. Pas nu wist ik het weer, nu moest het wel, want nu stond mijn werk recht voor me. Het was Ilse en toch niet Ilse. Haar gezicht was er wel, maar toen vervaagde het en was het er niet. Haar gestalte was er, maar gleed toen weg in vormloosheid alvorens weer stevigheid te krijgen. Als ze bewoog, vielen er schelpjes en kleine stukjes dode zeehaver van haar wangen en borst, haar heupen en benen. Het maanlicht viel op een oog dat hartverscheurend helder was, hartverscheurend van haar, en toen was het weg, om vervolgens weer te verschijnen, glanzend in het maanlicht.

De Ilse die naar me toe slofte, was van zand.

'Papa,' zei ze. Haar stem was droog, met een krassende ondertoon - alsof er ergens schelpen waren blijven steken. Dat was misschien ook wel zo.

Je zult het willen, maar je moet het niet doen, had Elizabeth gezegd... maar soms kunnen we het niet helpen.

Het zandmeisje stak haar arm uit. Er kwam weer een windvlaag en de vingers aan het eind van de hand vervaagden, verdunden tot bot doordat er kleine korreltjes af vlogen. Om haar heen stoof zand op en de hand werd weer dikker. Haar trekken veranderden als een landschap onder snel voorbijtrekkende zomerwolken. Het was fascinerend... hypnotisch.

'Geef me de zaklantaarn,' zei ze. 'Dan gaan we samen aan boord. Op het schip kan ik zijn zoals jij je me herinnert. Of... je hoeft je niets te herinneren.'

De golven waren op mars. Onder de sterren kwamen ze bulderend aanzetten, de ene na de andere. Onder de maan. Onder Groot Roze spraken de schelpen luid: mijn stem, discussiërend met zichzelf. Breng de smoel. Ik win. Ga in de bakkes zitten. Jij wint. Recht voor me stond Ilse, en ze was van zand, een telkens veranderende woestijngeest in het licht van een driekwartsmaan. Haar trekken bleven geen twee seconden achtereen hetzelfde. Nu was ze Illy van negen; nu was ze Illy van vijftien, op weg naar haar eerste echte date; nu was ze Illy zoals ze er had uitgezien toen ze in december uit het vliegtuig stapte, Illy de studente met een verlovingsring om haar vinger. Recht voor me stond degene van wie ik altijd het meest had gehouden - had Perse haar daarom gedood? - en ze stak haar hand uit naar de zaklantaarn. Die zaklantaarn was mijn instapkaart voor een lange cruise op zeeën van vergetelheid. Natuurlijk zou dat een leugen kunnen zijn... maar soms moeten we een risico nemen. En meestal doen we dat ook. Zoals Wireman zegt: we bedriegen onszelf zo vaak dat we er ons beroep van kunnen maken.

'Mary had zout meegebracht,' zei ik. 'Zakken en zakken zout. Ze deed het in het bad. De politie wil weten waarom. Maar ze zouden de waarheid nooit geloven, hè?'

Ze stond voor me met de bulderende, binnenkomende golven achter haar. Ze verwaaide en werd opnieuw gevormd uit het zand achter haar, om haar heen. Ze stond daar en zei niets, hield alleen haar arm uitgestrekt om datgene te nemen waarvoor ze gekomen was.

'Het was niet genoeg om jou in het zand te tekenen. Het was zelfs niet genoeg dat Mary je verdronk. Ze moest je in zout water verdrinken.' Ik keek naar de zaklantaarn. 'Perse heeft haar precies verteld wat ze moest doen. Op grond van mijn tekening.'

'Geef hem aan mij, papa,' zei het veranderende zandmeisje. Ze hield haar hand nog uitgestoken, maar omdat het waaide, was hij soms een klauw. Zelfs als er zand van het strand op kwam om hem dik te houden, was hij soms een klauw. 'Geef hem aan mij en we kunnen gaan.'

Ik zuchtte. Uiteindelijk zijn sommige dingen onvermijdelijk. 'Goed.' Ik ging een stap naar haar toe. Er kwam weer een van Wiremans gezegden bij me op: Uiteindelijk wint onze vermoeidheid het van onze zorgen. 'Goed, Illy. Maar ik wil er wel iets voor terug.'

'Iets voor terug?' Haar stem had het geluid van zand tegen een raam. Het knarsende geluid van de schelpen. Maar het was ook Ilses stem. Mijn If-So-Girl.

'Alleen maar een kus,' zei ik, 'zolang ik nog in leven ben en hem kan voelen.' Ik glimlachte. Ik kon mijn lippen niet voelen - ze waren verdoofd - maar ik voelde dat de spieren eromheen zich uitrekten. Een beetje maar. 'Het zal wel een zanderige kus worden, maar ik zal me inbeelden dat je op het strand hebt gespeeld. Dat je zandkastelen hebt gebouwd.'

'Goed, papa.'

Ze kwam dichterbij, niet echt lopend maar sloffend, en van dichtbij bleef er niets van de illusie over. Het was of ik een schilderij dicht voor mijn ogen bracht en het afgebeelde - een portret, een landschap, een stilleven - zag overgaan in niets dan vegen verf, de meeste met de sporen van het penseel er nog in. Ilses trekken verdwenen. Waar ze waren geweest, zag ik nu niets dan een razende cycloon van zand en kleine stukjes schelp. Ik rook geen huid en haar, maar alleen zout water.

Bleke armen strekten zich naar me uit. Membranen van zand stegen er als rook van op in de wind. De maan scheen erdoorheen. Ik hield de zaklantaarn omhoog. Hij was kort. En de schacht was niet van roestvrijstaal maar van plastic.

'Maar kijk hier eens naar voor je kussen gaat weggeven,' zei ik. 'Deze komt uit het dashboardkastje van Jack Cantori's auto. Die met Perse erin ligt veilig in Elizabeths kluis.'

Het ding verstijfde, en toen het dat deed, verdreef de wind van de Golf de laatste schijn van menselijkheid. Op dat moment stond ik tegenover niets dan een wervelende zandduivel. Maar ik nam geen risico's. Het was een lange dag geweest en ik was niet van plan risico's te nemen, zeker niet als mijn dochter ergens heen was gegaan... nou ja, ergens anders... en op haar laatste rustplaats wachtte. Ik haalde zo hard mogelijk uit met mijn arm, met mijn zaklantaarn in mijn vuist. Melda's armbanden gleden over mijn arm naar beneden naar mijn pols; ik had ze zorgvuldig schoongemaakt in de gootsteen van El Palacio, en ze rinkelden.

Voor de goede orde had ik een van de harpoenen met zilveren punt achter mijn riem gestoken, achter mijn linkerheup, maar ik had hem niet nodig. De zandduivel explodeerde naar buiten en omhoog. Er ging een kreet van razernij en pijn door mijn hoofd. Goddank was dat van korte duur, anders zou het me waarschijnlijk uit elkaar hebben gescheurd. Daarna was er niets dan het geluid van de schelpen onder Groot Roze en een kortstondig dimmen van de sterren boven de tuinen rechts van mij, terwijl het laatste zand chaotisch wegstoof. De Golf was weer leeg, afgezien van de brekers die in het maanlicht naar de kust marcheerden. De Perse was weg, als het schip er al ooit was geweest.

De kracht trok uit mijn benen weg en ik liet me neerploffen. Misschien zou ik de rest van de afstand dus toch nog kruipend moeten afleggen. In dat geval was Groot Roze niet ver. Op dit moment wilde ik hier gewoon blijven zitten en naar de schelpen luisteren, die niet meer met mijn stem of met die van iemand anders leken te praten. Nu wilde ik daar gewoon in mijn eentje in het zand zitten, en over de Golf uitkijken, en aan mijn dochter denken, Ilse Marie Freemantle, die zes pond had gewogen bij haar geboorte, van wie het eerste woord hond was geweest, die eens een grote bruine ballon naar huis had gebracht, getekend op een stuk karton, en uitbundig had geroepen: 'Ik heb een pottet van je gemaakt, papa!'

Ilse Marie Freemantle.

Ik kan me haar goed herinneren.