Een tekening maken (X)
Wees erop voorbereid dat je alles ziet. Als je wilt scheppen - God helpe je als je dat doet, God helpe je als je dat kunt -, bega dan niet de immoraliteit dat je aan de oppervlakte blijft. Ga diep en neem je eerlijk bergloon. Doe dat, hoeveel pijn het ook doet.
Je kunt twee kleine meisjes tekenen - een tweeling - maar dat kan iedereen. Je moet daar niet mee ophouden omdat de rest een nachtmerrie is. Je moet laten zien dat ze tot hun dijen in water staan dat over hun hoofd zou moeten komen. Een getuige - Emery Paulson bijvoorbeeld - zou het kunnen zien als hij keek, maar veel mensen zijn niet bereid de dingen te zien die zich vlak voor hun ogen afspelen.
Totdat het te laat is.
Hij is naar het strand gekomen om een sigaar te roken. Hij kan dat op de veranda doen, maar hij voelde een sterke aandrang om het wagenspoor naar beneden te volgen dat Adie de dronkenmansboulevard noemt en om daarna het steilere, zandige pad naar het strand te nemen. Die stem heeft hem ingegeven dat zijn sigaar daar beter zal smaken. Hij kan op een houtblok zitten dat daar is aangespoeld en naar de laatste gloed van de zonsondergang kijken, oranje dat in rood overgaat en sterren die blauw worden. De Golf zal er mooi uitzien in dat licht, zegt de stem, al had de Golf de slechte smaak gehad om het begin van zijn huwelijk te bederven door twee zusjes van zijn dierbare op te slokken.
Maar blijkbaar is er meer te zien dan alleen een zonsondergang. Er is daar een schip. Het is een ouderwets schip, een mooi, rank ding met drie masten en opgerolde zeilen. In plaats van op het houtblok te gaan zitten loopt hij over het strand naar het punt waar het droge zand nat, stevig en compact wordt en kijkt hij vol verwondering naar dat zwaluwsilhouet in het laatste schijnsel van de ondergaande zon. De lucht haalt een truc uit waardoor het lijkt of het laatste rood van de dag dwars door het schip heen schijnt.
Die gedachten heeft hij, als de eerste kreet komt die als een zilveren klok door zijn hoofd galmt: Emery!
En dan komt er nog een: Emery, help! De onderstroom!
Dan ziet hij de meisjes, en zijn hart maakt een sprongetje. Het lijkt wel of het helemaal omhoogkomt tot in zijn keel, om vervolgens weer op zijn plaats te vallen en twee keer zo hard te kloppen. De sigaar, die hij nog niet had aangestoken, valt tussen zijn vingers vandaan.
Twee kleine meisjes, en ze zien er precies hetzelfde uit. Ze dragen blijkbaar dezelfde overgooiers, en hoewel Emery bij dit zwakke licht geen kleuren kan onderscheiden, kan hij dat toch: de ene overgooier is rood, met een L op de voorkant; de andere is blauw, met een T.
De onderstroom! roept het meisje met de L op haar overgooier, en ze steekt smekend haar armen naar hem uit.
De onderstroom! roept het meisje met de T.
En hoewel geen van beide meisjes blijkbaar ook maar het geringste gevaar loopt te verdrinken, aarzelt Emery geen moment. Zijn blijdschap laat hem niet aarzelen, zijn uitbundige zekerheid dat dit een wonderbaarlijke kans is: als hij met de tweeling terugkomt, zal zijn terughoudende schoonvader snel uit een ander vaatje tappen. En de zilveren klokken die in zijn hoofd luiden als hij hun stemmen hoort, sporen hem ook aan. Hij rent het water in om Adies zusjes te redden, om de meisjes naar de wal te halen en goede sier met hen te maken.
Emery! Dat is Tessie, haar ogen zijn donker in een gezicht zo wit als porselein... maar haar lippen zijn róód.
Emery, vlug! Dat is Laura, die haar druipende witte handen naar hem uitstrekt. Haar sluike krullen plakken tegen haar witte wangen.
Hij roept Ik kom, meisjes! Hou vol!
Hij plenst naar hen toe, tot aan zijn schenen in het water, tot aan zijn knieën.
Hij roept Vecht ertegen! alsof ze iets anders deden dan daar in dat water staan dat niet hoger komt dan tot hun dijen, al komt het nu ook tot zijn dijen terwijl hij toch een meter vijfentachtig lang is.
Het water van de Golf - half april nog koud - komt tot aan zijn borst als hij bij ze aankomt, als hij zijn handen naar ze uitstrekt, en als ze hem vastgrijpen met handen die sterker zijn dan de handen van kleine meisjes zouden moeten zijn. Als hij zo dichtbij is dat hij de zilverige glans in hun verglaasde ogen kan zien en de zilte dodevissenlucht kan ruiken die uit hun rottende haar opstijgt, is het te laat. Hij verzet zich. Zijn kreten van blijdschap en zijn aansporingen om tegen de onderstroom te vechten veranderen eerst in kreten van protest en dan in kreten van afgrijzen, maar inmiddels is het veel te laat. Trouwens, de kreten houden niet lang stand. Hun kleine handjes zijn koude klauwen geworden die zich diep in zijn vlees boren als ze hem de diepte in trekken, en het water vult zijn mond en verdrinkt zijn kreten. Hij ziet het silhouet van het schip in het laatste koude schijnsel van de zonsondergang, en - waarom zag hij dat niet eerder? waarom wist hij het niet? - beseft dat het een leeg schip is, een pestschip, een dodenschip.
Er wacht daar iets op hem, iets in een sluier, en hij zou schreeuwen als hij het kon, maar inmiddels vult het water zijn ogen en zijn er nog meer handen, en die voelen als niets anders aan dan uitstralingen van bot, en ze sluiten zich om zijn enkels. Een klauw trekt een schoen uit en knijpt dan in een teen... alsof hij 'Dit varkentje ging naar de markt' met hem speelt terwijl hij verdrinkt.
Terwijl Emery Paulson verdrinkt.