10

FAIRBANKS

ANCHORAGE, 12 september (AP)—Jongstleden zondag is een jeugdige trekker die door een verwonding niet verder kon, dood aangetroffen in een afgelegen kampement in het binnenland van Alaska. Niemand weet nog met zekerheid wie hij is. Maar zijn dagboek en twee briefjes die in het kampement zijn gevonden, maken op verbijsterende manier duidelijk welke wanhopige en steeds zinlozer pogingen hij heeft ondernomen om te overleven.

Uit het dagboek blijkt dat de man, naar men aanneemt een Amerikaan van achter in de twintig of begin dertig, mogelijk bij een val gewond is geraakt en dat hij daarna meer dan drie maanden in het kamp heeft vastgezeten. Uit het dagboek valt op te maken dat hij getracht heeft zichzelf in leven te houden door op wild te jagen en wilde planten te eten maar dat hij desondanks steeds meer verzwakte.

Een van zijn twee briefjes is een verzoek om hulp, gericht aan eenieder die langs het kamp zou kunnen komen op een moment dat de trekker in de omgeving op zoek naar voedsel was. In het tweede briefje neemt hij afscheid van de wereld

Een autopsie in het kantoor van de lijkschouwer van de staat in Fairbanks heeft deze week uitgewezen dat de man, vermoedelijk eind juli, door verhongering is gestorven. De autoriteiten vonden tussen de bezittingen van de man een naam waarvan zij aannemen dat het de zijne is. Maar tot op heden zijn zij er niet in geslaagd zijn identiteit met zekerheid vast te stellen en voordat het zover is, weigeren zij die naam bekend te maken.

 

—THE NEW YORK TIMES, 13 SEPTEMBER 1992.

Toen The New York Times het bericht over de trekker bracht, hadden de Alaska State Troopers al een week geprobeerd om erachter te komen wie hij was. Op het moment dat hij stierf, had McCandless een blauwe sporttrui aan met daarop het logo van een sleepbedrijf in Santa Barbara; desgevraagd verklaarde de bergingsmaatschappij niets af te weten van hem of van de manier waarop hij aan die trui gekomen was. Vele fragmenten in het korte, verbijsterende dagboek dat bij het lichaam werd gevonden, waren korte opmerkingen over flora en fauna, die deden vermoeden dat McCandless een veldbioloog was. Maar ook dat leidde uiteindelijk tot niets.

Op 10 september, drie dagen voordat het nieuws over de dode trekker in de Times verscheen, werd het verhaal op de voorpagina van de Anchorage Daily News gebracht. Toen Jim Gallien de kop zag en daarbij een kaartje waaruit bleek dat het lijk veertig kilometer ten westen van Healy aan de Stampede Trail was gevonden, voelde hij zijn nekharen recht overeind gaan staan: Alex. Gallien zag in gedachten weer de vreemde, sympathieke jongen voor zich die het pad afliep in laarzen die twee maten te groot voor hem waren—Galliens eigen laarzen, de oude, bruine Xtratufs, die het joch na enig aandringen van hem had aangenomen. ‘Uit het krantenverslag maakte ik op dat het om dezelfde man ging, ook al stonden er weinig gegevens in,’ zegt Gallien, ‘daarom belde ik de politie en zei: ‘Hallo, ik geloof dat ik die knaap een lift gegeven heb.’’

‘Oké, natuurlijk,’ antwoordde politieman Roger Ellis aan de andere kant van de lijn. ‘Waarom denkt u dat? U bent de zesde in één uur tijd die belt om te zeggen dat hij weet wie die trekker is.’ Maar Gallien hield aan en naarmate hij meer vertelde nam Ellis’ twijfel af. Gallien beschreef verschillende uitrustingsstukken die in het krantenartikel niet werden genoemd en die overeenstemden met de spullen die bij het lichaam waren gevonden. En daarna zag Ellis dat de eerste raadselachtige aantekening in het dagboek van de trekker luidde: ‘Weg uit Fairbanks. Zit Gallien-lijk. Konijnen-dag.’

De politie had inmiddels het rolfilmpje ontwikkeld dat in de Minolta van de trekker zat, en daarop stonden verschillende zelfportretten. ‘Toen ze met de foto’s bij mij op het werk kwamen,’ zegt Gallien, ‘was er geen twijfel meer mogelijk. De knaap op de foto’s was Alex.’

Omdat McCandless aan Gallien had verteld dat hij uit South Dakota kwam, verlegde de politie haar pogingen om familieleden van de trekker op te sporen meteen in die richting. Een bericht aan politieposten leverde een vermiste persoon met de naam McCandless uit het oosten van South Dakota op, toevalligerwijs uit een kleine plaats die maar dertig kilometer van het huis van Wayne Westerberg in Carthage af lag, en de politie dacht even de juiste gevonden te hebben. Maar ook dat bleek een vals spoor te zijn.

Westerberg had na de briefkaart die hij in het voorafgaande voorjaar uit Fairbanks had gekregen, niets meer gehoord van de vriend die hij als Alex McCandless kende. Op 13 september reed hij na afsluiting van het maai-seizoen, dat vier maanden had geduurd, over een verlaten asfaltlint in de buurt van Jamestown, North Dakota, aan het hoofd van zijn oogstploeg naar huis in Carthage, toen zijn FM met veel lawaai tot leven kwam. ‘Wayne!’ knetterde een opgewonden stem uit een van de andere trucks van de ploeg. ‘Dit is Bob. Heb je je radio aan?’

‘Ja-ah, Bobby. Wayne hier. Wat is er?’

‘Gauw—zet je AM aan en luister naar Paul Harvey. Hij heeft het over een jongen die in Alaska van de honger omgekomen is. De politie weet niet wie het is. Het klinkt alsof het Alex is.’

Westerberg vond het station nog net op tijd om het laatste stukje van de uitzending van Paul Harvey te horen en hij moest toegeven: de summiere details over de onbekende trekker leken in beangstigende mate op zijn vriend te slaan.

Zodra hij in Carthage was, belde een mistroostige Westerberg de Alaska State Troopers om kwijt te raken wat hij van McCandless af wist. Maar op dat moment hadden reportages over de dode trekker, met inbegrip van fragmenten uit zijn dagboek, al in kranten door het hele land een prominente plaats gekregen. De politie werd daardoor overspoeld met telefoontjes van mensen die zeiden dat zij wisten wie de trekker was, zodat zij voor Westerberg nog minder openstonden dan zij voor Gallien hadden gedaan. ‘De agent zei tegen me dat ze meer dan honderdvijftig telefoontjes hadden gekregen van mensen die dachten dat Alex hun kind was, hun vriend, hun broer,’ zegt Westerberg. ‘Nou, ik kreeg er de pest in dat ik zo werd afgescheept, dus zei ik tegen ze: ‘Luister, ik ben niet de zoveelste idioot die belt: ik weet wie hij is. Hij heeft bij me gewerkt. Ik denk dat ik zelfs zijn sofi-nummer hier ergens nog heb liggen.’’

Westerberg graaide op het kantoor van de silo in mappen totdat hij twee w-4 formulieren had gevonden die door McCandless waren ingevuld. Bovenaan het ene formulier, nog uit de tijd van het eerste verblijf van McCandless in Carthage in 1990, had hij ‘VRIJGESTELD VRIJGESTELDVRIJGESTELD VRIJGESTELD’ gekrabbeld en als naam Iris Fucyu opgegeven. Adres: ‘Gaat je geen donder aan’. Sofi-nummer: ‘Ben ik vergeten’.

Maar het tweede formulier, gedateerd 30 maart 1992, twee weken voordat hij naar Alaska vertrok, had hij met naam en voornaam ondertekend: ‘Chris J. McCandless’. En in het vakje voor het sofi-nummer had hij ingevuld: ‘2.2.8-31-6704’. Westerberg belde opnieuw naar Alaska. Dit keer nam de politie hem serieus.

Het sofi-nummer bleek juist te zijn en het leverde het noorden van Virginia als permanente verblijfplaats op. De autoriteiten in Alaska zochten contact met instanties in die staat die met de ordehandhaving belast waren, en die begonnen op hun beurt telefoonboeken op McCandlessen uit te kammen. Walt en Billie waren inmiddels naar de kust van Maryland verhuisd en hadden geen telefoonnummer meer in Virginia, maar het oudste kind uit het eerste huwelijk van Walt woonde in Annandale en stond wel in het telefoonboek; laat in de middag van 17 september kreeg Sam McCandless een telefoontje van een rechercheur van de afdeling moordzaken in Fairfax County.

Sam, negen jaar ouder dan Chris, had een paar dagen tevoren in The Washington Post een klein stukje over de trekker gelezen maar, zegt hij: ‘Het kwam niet bij me op dat het Chris zou kunnen zijn. Daar heb ik geen moment aan gedacht. Het vreemde is dat ik, toen ik dat las, wel dacht: Mijn hemel, wat een afschuwelijk drama. Ik had echt te doen met de familie van die man, wie het ook mocht zijn. Wat een triest verhaal.’

Sam groeide op in Californië en Colorado, in het huishouden van zijn moeder en hij was pas in 1987 naar Virginia verhuisd. Chris was toen al uit die staat vertrokken om in Atlanta te gaan studeren, zodat Sam zijn halfbroer niet echt goed kende. Maar toen de rechercheur begon te vragen of de gegevens van de trekker leken op die van iemand die hij kende, vertelt Sam: ‘Ik was er vrijwel zeker van dat het Chris was. Het feit dat hij naar Alaska was gegaan, dat hij in zijn eentje op pad was gegaan—het klopte allemaal.’

Op verzoek van de rechercheur ging Sam naar het Fairfax County Police Department, waar een inspecteur hem een foto van de trekker liet zien die vanuit Fairbanks was gefaxt. ‘Het was een vergroting van achttien bij vierentwintig,’ herinnert Sam zich, ‘een portretopname. Zijn haar was lang en hij had een baard. Chris had bijna altijd kort haar en was gladgeschoren. En het gezicht op de foto was heel erg ingevallen’. Maar ik zag het toch meteen. Er was geen twijfel mogelijk. Het was Chris. Ik ging naar huis om Michele, mijn vrouw, op te halen en reed naar Maryland om het Pa en Billie te gaan vertellen. Ik wist niet wat ik zou moeten zeggen. Hoe vertel je mensen dat hun kind gestorven is?’