HET’BELOOFDE EINDRESULTAAT’
In de slipstream van de uitvoerige pogingen officier van justitie Jo Valente en het Formula-onderzoek tegen Charles Zwolsman te besmetten, werd eind 1994, begin 1995 ook nog een tweede smeercampagne gevoerd: tegen de journalist Feike Salverda, die destijds als vrije producent televisieprogramma’s maakte voor meerdere zendgemachtigden. Salverda werd, evenals tal van andere journalisten, in de loop van 1994 door de Zwolsman-groep van materiaal voorzien teneinde Valente en het onderzoek in een tv-programma nog verder te discrediteren; hij weigerde echter, anders dan de meeste andere journalisten die werden ingeschakeld, zich geheel te conformeren aan het door het Zwolsman-netwerk en haar stromannen voorgeschreven format (draaiboek), en werd vervolgens zelf het doelwit van een lastercampagne.
Feike Salverda begon zijn carrière als verslaggever bij Het Vrije Volk, stapte eind jaren zeventig over naar Vrij Nederland, en maakte daar naam als researchjournalist. Begin jaren negentig, nadat hij voor de vpRO-televisie een paar seizoenen het programma Gouden Bergen had gemaakt, stapte hij definitief over naar de televisie: hij was een blauwe maandag hoofdredacteur van de lokale Amsterdamse zender AT5, hij was eveneens kortstondig eindredacteur Informatieve Programma’s van RTL4, en begin 1993 vestigde hij zich met zijn bv Track Televi-sion ten slotte als vrije tv-producent. Met Track wilde Salverda zich, in het verlengde van Gouden Bergen, vooral gaan richten op programma’s over fraude, oplichting, witte-boordencri-minaliteit, en ook de reguliere georganiseerde misdaad. ‘Hij is zich toen ook als een waanzinnige gaan inlezen, want vooral de gewone misdaad was toch een nieuw terrein voor hem,’ zegt Salverda’s weduwe, Fieke Salverda. ‘Na een tijdje had-ie een complete misdaadbibliotheek, nou ja, een kleine dan.’
Eind 1992 besloot Salverda, toen nog voor 11114, voor het programma Ooggetuige een portret te maken van Steve Brown, een drugshandelaar waar vrijwel alle media destijds achteraan zaten, maar die ondergedoken zat in Plantation, Florida. Brown had in de jaren tachtig al landelijke bekendheid verworven als oprichter van de Amsterdamse koffieshopketen Happy Family; de keten, Browns belangrijkste afzetmarkt voor zijn omvangrijke hasjhandel, was door de gemeente Amsterdam jarenlang zwaar gesubsidieerd onder het mom van ‘jongerenwerk’. Nadat de plaatselijke VVD aan die subsidiëring een eind had gemaakt, en de Happy Family ook nog eens door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) door de wringer was gehaald, gleed Brown rond 1990 enige tijd af richting de zware, georganiseerde misdaad. Midden 1992 kapte hij met dat zware milieu: hij werd ‘kroongetuige’ in twee strafzaken tegen voormalig rechercheur Martin Hoogland—die werd verdacht van, en uiteindelijk ook zou worden veroordeeld voor de moorden op Klaas Bruinsma (1991) en op drugshandelaar Tony Hijze-lendoorn (1992)—en lopende die strafzaken dook Brown onder in het buitenland met naar verluidt een forse prijs op z’n hoofd. Salverda beschikte in die periode, najaar 1992,, nog niet over zodanige contacten in het criminele milieu dat hij Brown zelf rechtstreeks kon benaderen om hem te polsen over eventuele medewerking aan Ooggetuige. Derhalve nam Salverda contact op met Bas van Hout, de pleegzoon van ‘Zwarte Joop’ de Vries, en op freelance-basis medewerker van het weekblad Panorama. Daarnaast fungeerde Van Hout destijds, zoals Salverda het later tegenover de politie heeft omschreven, en Brown zelf overigens ook, ‘als betaalde perschef van Steve Brown’.(1) Met perschef Van Hout werden vervolgens de mogelijkheden besproken van een tv-programma over Brown. ‘Ik ben een keer met Feike bij Van Hout thuis geweest. Dat bleek allemaal ontzettend beveiligd te zijn, m’n mond viel ervan open. En we hebben ook nog eens met hem gegeten in Utrecht,’ zegt Fieke Salverda.
Via Van Hout kwam Salverda uiteindelijk in contact met Brown, en Brown ging ermee akkoord dat er, tegen betaling, een documentaire over hem zou worden gemaakt, en dat Salverda hem in Florida zou komen filmen. Begin 1993 vloog Salverda daarop met een cameraploeg naar Plantation, en zoals dat een toegewijd perschef betaamt vloog ook Van Hout mee. Aangekomen in de VS betaalde Salverda Brown tienduizend gulden, waarvan Brown naar eigen zeggen direct de helft afstond aan Van Hout, en gedurende een aantal dagen werden vervolgens opnamen gemaakt. Om wat suspense aan de uitzending toe te voegen filmde Salverda Brown ook terwijl deze een pistool leegschoot in een lokale schietschool. Het resulteerde ten slotte in een aflevering van Ooggetuige, in maart 1993, waarin Brown voor het eerst op televisie kwam sinds hij was ondergedoken in verband met zijn rol als ‘kroongetuige’, en waarin hij schaterlachend uitlegde hoe hij als eigenaar van de Happy Family jarenlang voor miljoenen aan allerlei weizijns-subsidies in z’n zak had gestoken.(2) Op de aftiteling van Ooggetuige werd Salverda uiteraard als eindredacteur vermeld, terwijl voor de ‘research’ werd verwezen naar de niet bestaande ‘Karel Bosgaard’, een van de vele schuilnamen waarvan Browns perschef Van Hout zich destijds bediende in vooral de Panorama. Van Hout en Brown hadden destijds onder meer plannen een boek over de laatste te maken, en er waren daarnaast ook tal van andere vormen van belangenverstrengeling die, merkte Salverda, met journalistiek niets meer te maken hadden: ‘Toen Fei-ke terugkwam uit Amerika had-ie echt iets van: die Van Hout is een soort loopjongen voor Brown,’ zegt Fieke Salverda.
Salverda en Brown konden het na die eerste uitzending van Ooggetuige een tijd lang uitstekend met elkaar vinden, herinnert Martijn Rosdorff zich, destijds als productiemedewerker in dienst van Track Television, en daarmee een van Salverda’s naaste medewerkers. ‘Feike vertelde me weleens hoe dik hij met sommige topambtenaren en Kamerleden was en hoe hij met ze omging: kwajongensachtig, amicaal, altijd lacherig. Zo ging hij ook met Brown om.’ In 1993 wijdde Salverda ook nog een tweede uitzending van Ooggetuige aan Brown, dit keer in z’n geheel in Frankrijk gefilmd; die uitzending ging vooral over Browns aanstaande verhoor door het gerechtshof in Amsterdam als getuige in de strafzaken in hoger beroep tegen oud-rechercheur Hoogland.
Salverda ontdekte daarnaast dat Van Hout niet alleen voor Brown als een soort perschef optrad, maar ook voor andere, veel zwaardere criminelen. Zo vatte Salverda het plan op eveneens een programma te maken over de als rücksichtslos te boek staande Joegoslavische maffia in Amsterdam onder leiding van Jotsa Jocic, die destijds meestal in Belgrado verbleef. Van Hout liet Salverda daarop weten dat hij Jocic wel kende, en wel contact wilde leggen. Van Hout reisde vervolgens enkele keren naar Belgrado, maar eiste daarbij, tot groeiende ergernis van Salverda, steeds hogere onkostenvergoedingen dan van tevoren was afgesproken. ‘Hij kreeg van Feike iets van tweeduizend gulden, voor een ticket en het hotel, maar hij bleef maar zeuren over meer geld. Op een gegeven moment heeft Feike gewoon tegen hem gezegd: je krijgt geen cent meer,’ zegt Fieke Salverda. In wezen trad Van Hout in dergelijke zaken richting de media op als een soort makelaar in criminelen, waarbij zijnerzijds journalistieke overwegingen ook geen rol speelden: ‘Er is nooit sprake van geweest dat ik Jocic zou interviewen,’ heeft Van Hout later ook zelf gezegd over die makelaarsfunctie. ‘Ik zou proberen het contact te leggen tussen Jocic en Salverda.’4 Dergelijke contacten zijn er uiteindelijk ook geweest, maar hebben nooit in een tv-programma geresulteerd.
Aanvankelijk konden ook Salverda en Van Hout redelijk met elkaar overweg. Ten tijde van de opnamen in de VS voor de eerste Ooggetuige stelde Van Hout Salverda zelfs voor ‘om samen een boek over Steve te schrijven’.(5) Salverda voelde daar echter niets voor, en terwijl Salverda en Brown steeds beter met elkaar overweg konden, verslechterde de verhouding tussen Salverda en Van Hout in 1993 gaandeweg aanzienlijk. Aanleiding daartoe was vooral dat Salverda en Brown, zoals Van Hout het later tegenover de politie uitdrukte, onder meer ten aanzien van het voorgenomen boek steeds meer ‘onderonsjes’ en ‘deals’ hadden waarbij Van Hout, hoewel toch perschef, buitenspel werd gezet: ‘Om u een voorbeeld te schetsen geef ik u een citaat van Brown. Brown vertelde mij: ‘Als Salverda het boek schrijft en ik verschaf de informatie, waar hebben we die Van Hout dan nog voor nodig? Aardige jongen, maar geen journalist.’’(6 )Brown zelf omschrijft de situatie van destijds zo: ‘Feike was natuurlijk echt een journalist, die kon schrijven. Maar Van Hout beschouwde mij als zijn winkel, en Feike ging steeds vaker winkelen zonder Van Houts toestemming.’
De spanningen tussen Salverda en Van Hout namen later weer wat af, maar het is nooit meer helemaal goedgekomen, en in feite was er sprake van een soort bestand: Van Hout zou zich het liefst weer van Salverda ontdoen, maar hij realiseerde zich—gezien de goede betrekkingen tussen Brown en Salverda—dat als hij te zeer tegen Salverda zou gaan fulmineren, Brown weleens definitief voor Salverda zou kunnen kiezen. Van Hout zou het boek dan wel kunnen vergeten, evenals zijn overige inkomsten als Browns perschef, en hij moest zich dus, om de verhoudingen met Brown niet te schaden, inhouden ten aanzien van Salverda. Van Hout, kortom, voelde zich aan alle kanten overruled door Salverda, maar kon daarbij weinig anders doen dan zijn kans afwachten. Die kwam, ten slotte, eind 1994.
Zoals uiteengezet in het vorige hoofdstuk voerde de Zwolsman-groep in 1994 op alle mogelijke fronten campagne tegen officier Valente en het Formula-onderzoek. Nadat de schrijvende pers daarbij zo’n beetje uitgemolken was ging de groep in de tweede helft van 1994, in de aanloop naar het hoger beroep in de Zwolsman-zaak, op zoek naar televisieprogramma’s die eveneens bereid waren illegaal verkregen materiaal uit te zenden waarmee zou moeten worden aangetoond dat Valente niet schroomde in strafvorderlijk opzicht z’n boekje ver te buiten te gaan. Brown stond, als voormalig hasjgroothandelaar, op goede voet met een aantal mensen uit de Zwolsman-groep, onder wie Roy Piceni, die in eerste instantie had geprobeerd met de Amsterdamse hoofdinspecteur Willem Woelders een deal te sluiten inzake de afgeluisterde telefoongesprekken en ander materiaal. In zijn contacten met Roy Piceni liet Brown, inmiddels weer woonachtig in Nederland, midden 1994 weten dat als de groep de overstap naar televisie wilde maken, hij nog wel een zonder twijfel geïnteresseerde kandidaat wist met wie hij goede betrekkingen onderhield: Feike Salverda, die in die periode voor Veronica inmiddels het naar onthullingen zwemende programma Eerst zien… produceerde.
Over het uit te zenden programma werden vervolgens uitvoerige onderhandelingen gevoerd, onder meer in de restauratie van het Amstel Station in Amsterdam en in een café in Weesp, tussen Salverda, Roy Piceni en Brown.(7) Noch Salverda, noch Brown heeft overigens de naam Piceni ooit willen noemen; dat het om Roy Piceni ging kan echter uit tal van andere omstandigheden en documenten worden afgeleid. In die onderhandelingen werd afgesproken, zoals Brown later tegenover de politie heeft verklaard, ‘dat meneer X zou zorgdragen voor het toespelen aan Salverda van nieuw, nog niet eerder in de media gepubliceerd materiaal’, en Salverda zou ook de banden van de bij Woelders afgeluisterde gesprekken krijgen, die op televisie uiteraard een veel grotere impact zouden hebben dan in gedrukte vorm.(8)
Daarnaast eiste Brown dat hij niet in beeld zou worden gebracht en zelfs niet zou worden genoemd. Nu Brown weer in Nederland woonde wilde hij het risico van herkenning zoveel mogelijk vermijden, en daarbij speelde ook nog een heel andere overweging een rol. Brown had in de loop van 1991, toen hij ondergedoken zat in het buitenland, intensief contact gehad met twee rechercheurs van het Interregionaal Rechercheteam Noord–Holland⁄Utrecht (IRT). Die twee rechercheurs hadden hem destijds onder meer gevraagd of hij niet bereid was ook verklaringen af te leggen tegen Zwolsman c.s. Terug in Nederland was Brown met de Zwolsman-groep overeengekomen dat hij die contacten zou bevestigen in een brief aan Zwolsmans advocaat, mr. Piet Doedens, zodat Doedens er weer gebruik van kon maken in het hoger beroep. In de brief die Brown de advocaat daarop stuurde schreef hij onder meer dat de twee rechercheurs hem ‘veel geld’ in het vooruitzicht hadden gesteld ‘als ik iets belastends over C. Zwolsman kon verklaren dan wel de gebroeders Piceni’.(9) De brief leverde in de media precies de koppen op die in de campagne werden nagestreefd: ‘IRT zou hebben betaald voor belastende verklaringen’ (de Volkskrant) en ‘Opgeheven IRT komt opnieuw in opspraak: getuigen zouden zijn aangezet tot plegen meineed’ (Algemeen Dagblad). Daarnaast zegde Brown Doedens toe dat hij bereid was te zijner tijd, bij de behandeling van het hoger beroep, een en ander als getuige onder ede tegenover het gerechtshof te bevestigen. Gezien die ontwikkelingen moest Brown in het door Salverda samen te stellen programma vanzelfsprekend buiten beeld blijven, letterlijk en figuurlijk: zijn tegenover Doedens afgelegde verklaring zou immers waardeloos zijn zodra zou blijken dat hij daarnaast ook een (bemiddelende) rol speelde in de mediacampagne tegen onder anderen Valente.
Salverda trok zich van al die voorwaarden, verplichtingen en voorkeuren van de zijde van de Zwolsman-groep en Brown vervolgens echter betrekkelijk weinig aan, en besloot uiteindelijk het programma te maken dat hemzelf voor ogen stond, en niet zozeer het programma dat de Zwolsman-groep nastreefde. De betreffende aflevering van Eerst zien… werd uitgezonden op zo oktober 1994, en opende zo ongeveer met de beelden van een pistool leegschietende Brown die ruim een jaar eerder al in de VS waren opgenomen. Als voice-over bij die beelden meldde Salverda ook nog eens dat hij bij zijn onderzoek naar onder meer de ‘IRT-tapes’ (zoals de bandjes met de gesprekken van Woelders ten onrechte wel werden genoemd in de media) een aantal ‘oude bronnen’ had bezocht en daarbij tevens enkele ‘nieuwe’ had ontmoet. En bovendien openbaarde Salverda in het programma lang niet al het door Roy Piceni ter beschikking gestelde materiaal, of zoals Brown later tegenover de rechtercommissaris verklaarde: ‘Bij mijn weten is Salverda meer materiaal ter beschikking gesteld dan hij heeft uitgezonden. Daar was meneer X zeer over verbolgen.’(10)
Brown was, al voor het einde van de uitzending, laaiend. ‘Dat Brown iets met die hele Zwolsman-affaire te maken had moest natuurlijk geheim blijven, maar daar had Feike een streep doorheen gehaald,’ zegt Salverda’s toenmalige medewerker Martijn Rosdorff. ‘Brown was toen geen onpartijdige getuige meer.’ Anders gezegd: het doel van het programma was geweest, in de visie van de Zwolsman-groep althans, het Formu-la-onderzoek te besmetten, maar in plaats daarvan was nu de smeercampagne zelf ernstige schade toegebracht. Brown was zoals gezegd door het dolle heen; hij uitte allerlei bedreigingen tegenover Salverda, zijn voorgenomen optreden als getuige in de Zwolsman-zaak werd door Doedens halsoverkop geannuleerd, en op dat moment zag ten slotte ook Browns perschef Van Hout zijn kans schoon.
Zo schreef Van Hout Salverda een brief (‘Onderwerp: Démasqué’) waar de honden geen brood van lustten. In die brief maakte Van Hout Salverda allereerst duidelijk dat hij ‘een immorele onbetrouwbare hond’ was, aangezien hij de Zwolsman-groep niet op haar wenken had bediend: ‘Daar zijn de belangen van de andere kant te groot voor, en die van jou te nietig.’(11 )Van Hout schreef daarnaast dat hij Jotsa Jocic, de leider van de Joegoslavische maffia die hij met Salverda in contact had gebracht, inmiddels had laten weten Salverda als ‘een tijdbom’ te beschouwen: ‘Ik heb hem conform mijn ervaringen met jou geadviseerd om niet met jou in zee te gaan in welke vorm dan ook omdat ik je als een zeer onbetrouwbare persoon beschouw en dat ik dientengevolge niet in kan staan voor het beloofde eindresultaat.’ Van Hout, kortom, huldigt de opvatting dat misdaadjournalisten in hun contacten met grote criminelen slechts hebben te knikken aangezien hun eigen belangen veel te ‘nietig’ zijn, en dat zij bijgevolg zonder morren het door de makelaar ‘beloofde eindresultaat’ moeten leveren.
Van Hout besloot de brief met een onverholen dreigement: ‘Als laatste wil ik je even op de hoogte stellen van mijn voornemen om aan alle publicaties mee te werken inzake jouw persoon en je journalistieke methoden […J Jij moet gestopt worden […] Feike, het net sluit zich nauwer om je heen, en ik zal het met veel genoegen helpen straktrekken, al moet ik er een levenstaak van maken.’ De rabiate toon van de brief verbaasde Salverda om meerdere redenen hogelijk: Van Hout kwam in de uitzending van Eerstzien… immers in het geheel niet voor, maar blijkbaar identificeerde hij zichzelf zo sterk met het criminele milieu in het algemeen en met de Zwolsman-groep en Brown in het bijzonder, dat een dergelijke reactie in zijn ogen eigenlijk vanzelfsprekend was. ‘Ik weet nog dat die brief bij ons over de fax binnenkwam en Feike ‘m begon te lezen,’ zegt Martijn Ros-dorff. ‘Hij werd eerst groen, en toen zei-ie vijf minuten helemaal niks. En daarna zei hij: nou ja, hij geeft zich in elk geval bloot, hij laat eindelijk zien waar-ie precies staat.’
Van Hout gaf kort daarop tegenover de advocaat van Salverda schriftelijk toe dat hij die brief inderdaad had geschreven. De perschef van Brown, die zich nog weleens aan een woordenboek vergrijpt, benadrukte daarbij dat hij volledig achter de brief bleef staan aangezien het hier ‘empirische⁄feitelijke registraties van feiten’ betrof.(J)(2)
In zijn brief kondigde Van Hout in feite een campagne aan tegen Salverda, die immers ‘gestopt’ moest worden, terwijl Van Hout het net rond Salverda daarnaast ‘met veel genoegen’ zou helpen straktrekken, al moest hij er ‘een levenstaak’ van maken. Wat dat in de praktijk inhield bemerkte Salverda vrijwel terzelfder tijd. Bij de Kamer van Koophandel in Amsterdam werd bijvoorbeeld, om te beginnen, een ‘productiebedrijf op het gebied van de media in de ruimste zin des woords’ ingeschreven onder de handelsnaam ‘Dan Voelen…’, een weinig subtiele verwijzing naar Salverda’s programma Eerstzien… Het productiebedrijf, een eenmanszaak met als officieel adres de eerste verdieping van een pand in de Haarlemmermeerstraat, kwam op naam te staan van ene Lucas Genis.(13)
Een van de eerste activiteiten van productiebedrijf ‘Dan Voelen…’ was de plaatsing van een advertentie in de rubriek ‘Oproepen (personen’) van de bladen van de Perscombinatie (Het Parool,Trouw en de Volkskrant). De tekst van de oproep, die er bij de advertentieafdeling van de Perscombinatie tussendoor slipte, luidde als volgt: ‘OPROEP aan een ieder die ervaringen heeft opgedaan met het programma ‘Eerst zien…’ en in het bijzonder met de producent en journalist Feike Salverda. Deze zullen verwerkt worden in een tv-uitzending waarin Feike S. centraal staat. Deze uitzending wordt gemaakt door productiemaatschappij ‘Dan Voelen…’ Uw reactie wordt discreet behandeld. Desgewenst en in overleg krijgt u bezoek van een van onze medewerkers.’(14) Geïnteresseerden werden vervolgens opgeroepen te reageren met een brief onder nummer.
Het intimiderend effect van een dergelijke advertentie en van openlijk ‘onderzoek’ naar het doelwit van een smeercampagne is door de Scientology Kerk al in de jaren zestig ontdekt. ‘Maak bij een onderzoek maar zoveel mogelijk lawaai,’ schreef L. Ron Hubbard zijn volgelingen destijds voor. ‘Het is bijna grappig. We vinden bij een onderzoek soms niets bruikbaars, maar mensen slaan alleen al op de vlucht of storten ineen als ze horen dat wij ze gaan onderzoeken. There’s power in thequestionalone!’(J)5
Salverda had destijds geen idee wie Lucas Genis was, op papier de eigenaar en oprichter van ‘Dan Voelen…’, maar hij had het wel kunnen weten. Een paar maanden eerder namelijk, in augustus 1994, had Ooggetuige van 10x4 een niet geheel onomstreden bijdrage van Van Hout uitgezonden betreffende een zogenaamd ‘crimineel uitzendbureau’, dat kon regelen dat criminelen opgelegde gevangenisstraffen niet hoefden uit te zitten: in plaats van de criminelen werden, volgens het verhaal, plaatsvervangers naar de gevangenis gestuurd, doorgaans junks die daarvoor een vergoeding en valse identiteitspapieren kregen. De beweerde coördinator van het ‘uitzendbureau’, ene ‘Rooie Johnny’ van Erve, werd voor zijn medewerking aan het programma ‘riant betaald’, verklaarde Van Hout later in een civiele procedure, naar verluidt zo’n tienduizend gulden, en Van Hout kreeg na die betaling toestemming te filmen hoe Van Erve een van zijn junks⁄plaatsvervangers naar de gevangenis bracht.(16) Het ging daarbij om Lucas Genis, die er volgens het programma geen enkel probleem mee had een tijdje voor iemand anders te gaan zitten omdat hij zo meteen mooi van zijn ‘drankprobleem’ af kon komen. Dat Van Hout Van Erve ‘riant’ had betaald werd uiteraard niet vermeld in Ooggetuige, dat als ondertitel voerde ‘emoties en commoties achter het nieuws’: in het uiteindelijke programma heette het dat Van Erve, die niet met naam werd genoemd, Van Hout eerst ‘met harde hand’ de deur had gewezen, waarbij de stellige indruk van een stevige schermutseling werd gewekt, en dat Van Hout het ritje van Van Erve en ‘Lucas G.’ naar de gevangenis vervolgens maar met ‘een verborgen camera’ zou hebben gefilmd.(17)
Steve Brown geeft toe dat hij betrokken is geweest bij de plaatsing van de advertentie van productiemaatschappij ‘Dan Voelen…’, maar voegt daaraan toe dat de respons nihil was: ‘De gedachte was dat we er misschien wel een stuk of dertig brieven op zouden krijgen, en dat daar met wat plakken en knippen wel een programma van te maken zou zijn. Maar we kregen maar één brief binnen van een vrouw die volgens mij op elke advertentie schreef. Daarna heb ik het voor gezien gehouden. Ik ben er niet trots op wat ik toen heb gedaan, want hoe je het wendt of keert, Feike was wel een goeie journalist. Die anderen zijn daarna nog wel doorgegaan, heb ik begrepen. Ik heb zelfs weleens het verhaal gehoord dat ze van plan waren om een paar heroïnehoeren in te huren, die dan voor de camera moesten vertellen dat ze met Feike in bed hadden gelegen. Feike had een halfjaar eerder of zo voor Ooggetuige namelijk een reportage gemaakt over Zuid–Amerikaanse hoeren in Oost–Groningen, en dan kon er mooi gesuggereerd worden dat-ie, terwijl hij daarmee bezig was, met een paar van die meiden had gerotzooid. Misbruik maken van het vertrouwen in de journalistiek, dat werk, maar toen was ik allang afgehaakt.’
Dat er nagenoeg niemand op de advertentie reageerde was voor productiebedrijf ‘Dan Voelen…’ uiteraard geen enkel beletsel de campagne voort te zetten. In november en december 1994 werden de directiesecretariaten van alle afnemers van Sal-verda’s Track Television—waaronder RTL4, de TROS en Veroni-ca—alsook individuele televisiedirecteuren en eindredacteuren bijvoorbeeld platgebeld door Lucas Genis, met de mededeling dat hij een videoband van een programma in de aanbieding had met ‘zeer belastend materiaal’ over Salverda. ‘Genis zei,’ verklaarde Salverda een paar maanden later tegenover de politie, ‘dat hij bezig was met een documentaire waarin werd vastgelegd hoe ik mensen onder druk zou zetten om aan mijn producties mee te doen, het materiaal was in zijn ogen onthullend voor mijn verwerpelijke journalistieke methodes. Kortom, hij maakte mij herhaaldelijk zwart.’(18)
Daarnaast kreeg Salverda ook nog eens grote problemen met justitie in Amsterdam. Nadat hij de campagne tegen Valente en het Formula-onderzoek met de uitzending van Eerst zien… bij Veronica op 20 oktober eerder schade had berokkend dan had geïntensiveerd, werd door de Zwolsman-groep, om te redden wat er zo vlak voor het hoger beroep nog te redden was, ten tweeden male Peter R. de Vries ingeschakeld, die eerder dat jaar—zie het vorige hoofdstuk—via het Algemeen Dagblad ook al de afgeluisterde gesprekken van cio’er Bert Limmen in de Van der Heiden-zaak naar tevredenheid naar buiten had gebracht. Een maand na Eerstzien… pakte De Vries, op 25 november 1994, vervolgens uit in Deadline van de TROS met een item waarin—met behulp van diskettes die bij de inbraak bij Valente waren buitgemaakt—de officier van justitie zo ongeveer aan de schandpaal werd genageld. In reactie op Eerstzien… en Deadline besloot het openbaar ministerie in Amsterdam huiszoeking te doen bij Veronica, de TROS, en bij Salverda en De Vries thuis, en beiden strafrechtelijk te vervolgen wegens het opzettelijk verspreiden van materiaal waarvan zij wisten, subsidiair redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat wederrechtelijk verkregen was.
In de loop van februari 1995 volgde ook nog een tweede golf in de campagne tegen Salverda, waarbij wederom alle mogelijke afnemers van zijn bedrijf door Genis werden benaderd met diens beweerde videoband. Het gevolg daarvan was weer dat Salverda’s opdrachtgevers zo langzamerhand geïrriteerd raakten, en bij hem steeds maar weer opheldering vroegen over wat er gaande was. Op 22 februari 1995 deed Salverda ten slotte bij de politie in Utrecht schriftelijk aangifte van de campagne, waarbij hij de recherche tevens de inschrijving van ‘Dan Voelen…’ bij de Kamer van Koophandel, en de door het ‘productie-bedrijf’ geplaatste advertentie deed toekomen. ‘In dit stadium,’ schreef Salverda in zijn aangifte, ‘concludeer ik dat Genis systematisch laster over mij verspreidt bij mijn grootste klanten. Reden waarom ik hem binnenkort op dat punt denk verantwoordelijk te stellen, bij voorkeur nadat er meer informatie beschikbaar is gekomen over de relaties met Steve Brown, en Bas van Hout (die dezelfde inhoudelijke aankondigingen over mij heeft gedaan bij een uitgever, en die optreedt—zo heb ik ervaren—als betaalde perschef van Brown). In de verwachting dat hiermee weer een stukje van de legpuzzle in Browns en Van Houts campagne is gereconstrueerd en gedocumenteerd, teken ik, hoogachtend, Feike Salverda.’ Een dag later verklaarde Salverda ook tegenover de Amsterdamse recherche tot de conclusie te zijn gekomen ‘dat ik het voorwerp ben geworden van een lastercampagne’.(19)
‘Ze waren natuurlijk,’ zegt Salverda’s voormalige collega Martijn Rosdorff, ‘bezig om hem gek te maken, paranoïde, en daar zijn ze een heel eind mee gekomen. Hij ging in die periode met een stok lopen, en als er weer eens een auto voor ons kantoor stond met mensen d’r in moest ik steeds gaan kijken wie dat waren. En Feike moest natuurlijk elke keer weer bij de klanten langs om uit te leggen dat ze probeerden hem kapot te maken.’ In die periode kreeg Salverda van zijn artsen bovendien te horen dat hij longkanker had. ‘Hij is toen gaan proberen het bedrijf zo gunstig mogelijk te verkopen, zodat zijn gezin zich financieel geen zorgen hoefde te maken, maar door die campagne dreigde de zaak natuurlijk een stuk minder waard te worden. Ik zal ook nooit vergeten wat-ie op het laatst steeds zei: ze hebben me een kutjaar bezorgd.’
Salverda en ook De Vries werden in januari 1996 in de strafzaken naar aanleiding van Eerst zien… en Deadline door de rechtbank in Amsterdam vrijgesproken. In een ‘verklaring bij vrijspraak’ die hij van tevoren had opgesteld, sprak Salverda van ‘de somberste maanden van mijn leven’, en verwees hij nog eens naar de lastercampagne die er was gevoerd ‘onder mijn afnemers en onder enkele journalisten, met tot mijn verbijstering relatief veel succes’.(20) Het openbaar ministerie besloot tegen Salverda’s vrijspraak geen hoger beroep in te stellen vanwege zijn gezondheidstoestand. Terugblikkend op de affaire moet worden vastgesteld dat het beeld dat Salverda zich willoos voor het karretje van zware criminelen zou hebben laten spannen, een beeld dat destijds nog eens werd versterkt doordat justitie strafvervolging tegen hem instelde, correctie behoeft. Hij had er zoals zovelen geen problemen mee gestolen informatie naar buiten te brengen, maar hij bleef daarbij, in tegenstelling tot veel andere journalisten die bij de campagne werden ingeschakeld, wel zijn geheel eigen koers varen; veelzeggend in dat verband is ook dat Salverda wel, maar Peter de Vries weer niet het doelwit van een campagne werd. Feike Salverda overleed op 8 maart 1996, negenenveertig jaar oud.