EEN WARME RELATIE
Onder exceptionele omstandigheden, en bij karakterologische geschiktheid van de deelnemers, kan fase één, inkapseling, vrij plotseling omslaan in een smeercampagne in fase vier, en vervolgens evolueren tot een verbeten, jarenlange guerrilla. Een dergelijke guerrilla ontbrandde midden jaren negentig bijvoorbeeld tussen Steve Brown, oprichter van de Amsterdamse keten van hasjkoffieshops Happy Family, en zijn perschef gedurende een reeks van jaren, de destijds voor Panorama freelancende Bas van Hout, waarbij Van Hout—als freelancer in de journalistiek, en ook vanwege zijn in het vorige hoofdstuk beschreven activiteiten als makelaar—vanzelfsprekend veel betere mogelijkheden had de media te mobiliseren dan Brown. Fase één en fase vier werken in een dergelijk uitzonderlijk geval als het ware als communicerende vaten: hoe inniger de aanvankelijke betrekkingen, des te intensiever de guerrilla.
Nadat de gemeente Amsterdam de subsidiëring aan Browns Happy Family eind jaren tachtig had gestaakt, en zijn keten van hasjkoffieshops ook nog eens door de fiscus was aangepakt, gleed Brown zoals gezegd rond 1990 enige tijd af richting de zware criminaliteit. Zo ging hij in zaken met onder anderen de hard-drugshandelaar Tony Hijzelendoorn, en ook met Jotsa Jo-cic, de baas van de gevreesde Joego-maffia in Amsterdam. Via Jocic en via wederzijdse onroerend-goedtransacties, leerde Brown ook Jocic’ belangrijkste witwasser kennen: Ronnie Ondunk, directeur van onroerend-goedmaatschappij Rolan bv aan de Amsterdamse Amstel, dat geheel en al gefinancierd werd door de leider van de Joegoslaven. De aandelen van Rolan bv stonden op naam van Manon Sluiter, de vrouw van Ondunk en tevens een schoonzuster van Jocic. Brown onderhield daarnaast ook nauwe contacten met de eveneens naar de zware criminaliteit afgegleden voormalige Amsterdamse rechercheur Martin Hoogland, die destijds, als enige Nederlander, deel uitmaakte van de top van de Joego-maffia.
Begin 1992 raakte Brown in dat zware milieu betrokken bij een reeks gewelddadige intriges. Zo werd er een partij van honderd kilo marihuana van hem geript (gestolen) door Geurt Roos, de voormalige persoonlijke lijfwacht van de zomer 1991 geliquideerde maffiabaas Klaas Bruinsma; niet lang daarna pikte Roos via via ook nog eens zestien liter isosafrol van Brown in, een grondstof voor XTC. Dat conflict liep zo hoog op dat Brown, Martin Hoogland en Ronnie Ondunk op 17 maart 1992 een speciale bijeenkomst belegden, waarbij werd afgesproken Roos aan te pakken, omdat hij inmiddels ook de echtgenotes van Brown en Hoogland zou hebben bedreigd. ‘Bij dit gesprek werden de voorbereidingen besproken om Geurt Roos te vermoorden,’ gaf Ondunk maanden later toe tegenover de recherche.(1) Het plan was diezelfde avond nog naar de woning van Roos te rijden om hem te liquideren. Martin Hoogland beschikte al over een plattegrond van de woning van Roos, terwijl het hele gezelschap door Ondunk van wapens werd voorzien. De liquidatie werd op het laatste ogenblik afgeblazen, mede omdat Brown niet kwam opdagen op het afgesproken tijdstip. Ruim een maand later, in april 1992, werd overigens alsnog een poging gedaan Roos uit de weg te ruimen, maar wie er achter die aanslag zaten is nooit opgehelderd.
In diezelfde periode kregen Brown en Hoogland ook onderling hooglopende ruzie. Hoogland, die door justitie al geruime tijd werd verdacht van de moord op Bruinsma, liet in maart 1992 doorschemeren van plan te zijn Browns zakenrelatie Tony Hijzelendoorn eveneens te willen vermoorden, en verzocht Brown zelfs daarbij te assisteren, bijvoorbeeld door een afspraak met Hijzelendoorn te maken en hem zo naar een voor liquidatie geschikte plek te lokken. Brown weigerde dat, hoewel hij bij Hijzelendoorn nog een oude schuld van een kleine ton had, en ging ook nog een stap verder: op 20 maart 1992 reden Brown en Ronnie Ondunk naar de woning van Hijzelendoorn in Wilnis teneinde hem te waarschuwen voor Hoogland. Hijzelendoorn nam de waarschuwing volgens Brown, als gevolg van alle mogelijke problemen op zakelijk en persoonlijk gebied, maar ten dele serieus. De volgende dag werd Hijzelendoorn doorzeefd met kogels aangetroffen in zijn woning; op een glas in de woning werd een vingerafdruk van Hoogland gevonden.
Hoogland was na de moord in alle staten omdat Hijzelen-doorn in zijn allerlaatste ogenblikken had laten blijken dat Brown hem nog had gewaarschuwd—Hijzelendoorns laatste woorden zouden zijn geweest: ‘Steve had toch gelijk’—en hij eiste van Brown bovendien de kleine ton die deze aan Hijzelen-doorn verschuldigd was geweest. Brown en Ondunk achtten het onder die omstandigheden raadzaam een tijdje van het toneel te verdwijnen, te meer daar zij kort voor de moord nog bij Hijzelendoorn thuis waren geweest en dus ook weleens zouden kunnen worden aangemerkt als verdachten. De twee namen een paar weken de wijk naar Marokko, bivakkeerden daar bij een bevriende hasjleverancier, keerden eind april 1992 weer terug naar Nederland, en werden toen prompt aangehouden in verband met de moord op Hijzelendoorn; Hoogland werd eveneens gearresteerd. Vrijwel direct na de arrestaties besloot Brown definitief te kappen met het sinistere milieu waarin hij de voorgaande jaren verzeild was geraakt: hij legde een voor Hoogland uiterst belastende verklaring af over wat er allemaal aan de moord op Hijzelendoorn vooraf was gegaan, en verklaarde zich daarnaast bereid ook tegen Hoogland te getuigen in de Bruinsma-zaak. Hoogland had de voorgaande driekwart jaar namelijk bij herhaling in geuren en kleuren uit de doeken gedaan hoe hij Bruinsma had geliquideerd, onthulde Brown tegenover justitie. Ronnie Ondunk legde, als witwasser van de Joego-maffia, op zijn beurt eveneens een aantal belastende verklaringen af over Hoogland, over Jotsa Jocic, de witwas-bv Ro-lan, en over de Joego’s in het algemeen. Hoogland zou later dat jaar, mede op basis van de verklaringen van Brown, voor de moorden op Bruinsma en Hijzelendoorn door de rechtbanken in Amsterdam en Utrecht tot in totaal twintig jaar gevangenisstraf worden veroordeeld; die vonnissen zouden voor wat betreft de strafmaat in 1993 door het hof Amsterdam worden bekrachtigd.(2)
Brown en Ondunk kwamen, nadat Brown zich in april 1992 bereid had verklaard als ‘kroongetuige’ op te treden in beide moordzaken, met justitie overeen dat zij in verband met hun veiligheid in het buitenland zouden onderduiken, en indien noodzakelijk voor de behandeling van de strafzaken tegen Hoogland zouden worden gerepatrieerd. Als gevolg van hun verklaringen kwamen Brown en Ondunk bij Hoogland en Jo-cic’ Joego-maffia immers hoog op de lijst met bij voorkeur bloedig te vereffenen rekeningen te staan; Ondunk werd daarbij, volgens insiders, een stuk lager geklasseerd aangezien hij toch met Jocic’ inmiddels zwangere schoonzuster getrouwd was, en omdat zijn verklaringen iets minder schadelijk werden geacht dan die van Brown. Brown, zijn vrouw en hun kinderen, en Ondunk en zijn vrouw Manon Sluiter doken vervolgens onder in Spanje, daarbij bijgestaan door twee rechercheurs van het Interregionaal Rechercheteam Noord–Holland⁄Utrecht.
Tijdens zijn onderduik in Spanje kwam Brown zomer 1992, via een wederzijdse kennis, in contact met Van Hout, die wel een verhaal over hem wilde maken voor Panorama. Brown zag daarbij op zijn beurt mogelijkheden aan zijn vlucht en zijn rol als ‘kroongetuige’ ook nog iets te verdienen. Van Hout—opgegroeid binnen het seks- en gokimperium van ‘Zwarte Joop’ de Vries en de Amerikaanse maffia, lid van een schietvereniging en vaste klant in de sportschool—presenteerde zich in de eerste aftastende gesprekken tot verbazing van Brown eerder als halve penoze dan als journalist, maar Brown besloot toch maar met hem in zee te gaan. Brown eiste echter wel dat de publicitaire regie volledig bij hem zou komen te berusten, en derhalve werd allereerst een principeovereenkomst op papier gezet, waarin werd vastgelegd dat de opbrengst van alles wat Van Hout aan Panorama en andere media zou weten te slijten door Brown en Van Hout fifty-fifty zou worden gedeeld, en tevens dat alle voorgenomen publicaties eerst ter goedkeuring aan Brown en ook Ondunk zouden worden voorgelegd zodat zij een en ander konden redigeren en voor hen belastende passages konden schrappen. De letterlijke tekst van de overeenkomst luidde: ‘Hierbij verklaart Bas van Hout geb. 22-05-1955 te Amsterdam inzake alle particuliere teksten inzake de zaak M. Hoogland⁄Steve Brown⁄Ronnie Ondunk, vooraf ter inzage en ter redigering aan te bieden aan betrokkenen⁄Steve Brown om eventuele onjuistheden en⁄of incriminele passages aan te passen. Verder verklaren alle deelnemers aan de gesprekken ervan op de hoogte te zijn dat deze op bandrecorder worden opgenomen. Verdere revenuen voortkomende uit gesprekken en⁄of publicaties in media worden op 50⁄50 basis verdeeld tussen Bas van Hout en Steve Brown. Bovengenoemde voor gelezen en accoord bevonden.’
Het contract—dat behalve door Van Hout en Brown ook door Ronnie Ondunk werd ondertekend, als getuige—werd opgesteld door Ondunks vrouw Manon Sluiter, zo kan uit andere, destijds door haar geschreven brieven worden afgeleid; het ging weliswaar om een provisorische overeenkomst (Sluiter sprak van ‘incriminele’ in plaats van ‘incriminerende’ passages, en Van Houts geboortejaar klopte niet) maar de intentie was desondanks helder. De op 4 juli 1992 gedateerde overeenkomst kan worden aangemerkt als een extreem geval van inkapseling, omdat Brown niet alleen de bevoegdheid kreeg onjuistheden in publicaties aan te passen, maar ook hem onwelgevallige passages te schrappen, waarmee hij in feite de totale eindredactie kreeg, en omdat een en ander ook nog eens, in tegenstelling tot alle andere bekende gevallen in fase één, contractueel werd vastgelegd. Het akkoord kwam pas jaren later min of meer bij toeval boven water nadat Rolan bv failliet was verklaard, en de Amsterdamse advocaat mr. G. van Voorst door de rechtbank tot curator was benoemd in het faillissement. Ondunk verklaarde zich tegenover mr. Van Voorst bereid volledig aan de afwikkeling van het faillissement mee te werken, en droeg vervolgens de hele administratie van de bv over aan de curator, inclusief het contract met Van Hout; mr. Van Voorst stelde mij later een kopie van de overeenkomst ter beschikking.
Nadat de onderlinge verhoudingen met het tekenen van de overeenkomst waren vastgelegd—verhoudingen die later door Brown zouden worden getypeerd met de vaststelling: ‘Zo, ik heb mijn eigen persagent’3—vertelden Brown en Ondunk Van Hout alle ins en outs van de verklaringen die zij hadden afgelegd tegen Hoogland en Jocic, van de moord op Hijzelendoorn, de onderhandelingen met justitie, en van hun onderduik. Na die eerste gesprekken met Van Hout vertrokken Brown en Ondunk zomer 1992 weer naar een ander onderduikadres, ditmaal in de VS: Ondunk en Manon Sluiter betrokken een hotel in Miami, Brown en zijn gezin deden hetzelfde in het nabijgelegen Plantation. Onder de kop ‘Kroongetuige in geruchtmakende moordzaak onthult: ex-agent Martin H. schoot Bruinsma en Hijzelendoorn in opdracht kapot’, kon Panorama in augustus vervolgens ‘exclusief’ melden dat het blad Brown had weten te traceren ‘op zijn onderduikadres in Spanje’.(4) Als auteur van het stuk werd ‘Henk Prins’ vermeld, een van Van Houts schuilnamen; ook andere verhalen over Brown werden vervolgens onder die schuilnaam gepubliceerd.
Eind 1992 kregen Brown en Ondunk in de VS slaande ruzie nadat Ondunk een Amsterdams pand dat op naam stond van Rolan bv had verkocht en Brown daarbij fors financieel zou hebben benadeeld; het pand zou, via onderhandse aktes, feitelijk eigendom zijn geweest van Brown. De kwestie veroorzaakte een definitieve breuk tussen Brown en Ondunk, en Ondunk werd vervolgens in zekere zin maar publicitair opgeofferd. Van Hout koos in het conflict als vanzelf de zijde van Brown, die immers een hogere criminele status had, en hij achtte zich daarop vrij, ondanks de ook met Ondunk gemaakte contractuele afspraken, alles wat Ondunk hem in Spanje onder voorbehoud over de Joego-maffia had verteld in Panorama te zetten; van Ondunk had Van Hout toch niet veel te vrezen, is daarbij wellicht overwogen, want hij had geen criminele organisatie meer achter zich staan, en was bovendien op de vlucht. In maart 1993 verscheen in het blad vervolgens een tweedelige serie onder de kop ‘Nederland in de bloedige greep van de Joegoslavische maffia’ (dit keer geschreven door ‘Karel Bosgaard’, weer een ander pseudoniem van Van Hout) waarin Ondunk uitgebreid sprekend werd opgevoerd, en vanaf ‘een onderduikadres’ uit de doeken deed dat hij de politie en de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) alles had verteld over ‘de moorden’, het ‘witwassen van financiën’, en het ‘doorsluizen van goederen en geldstromen naar Servië en Montenegro’. Daarnaast voerde Van Hout Ondunk sprekend op waar deze Jotsa Jocic ‘een beroepsmoordenaar’ noemde, en waar hij memoreerde hoe hij ooit voor de Joego-baas een terreinwagen had moeten schoonspuiten die van binnen onder het ‘bloed, urine, uitwerpselen, botsplinters, en stukjes hersenen’ zat.(5) Als het klopte dat Ondunk op Jocic’ bit-list figureerde, iets waarover ook Ondunk zelf geen honderd procent zekerheid kon hebben, dan hadden Van Hout en Panorama alvast zijn graf gegraven.
Ondunk was vanzelfsprekend laaiend over die stukken, maar kon er vanwege zijn vluchtelingenstatus weinig tegen doen. ‘Ja, hij was daar inderdaad zeer boos over,’ zegt mr. Van Voorst, die Ondunk een paar jaar later goed leerde kennen bij de afwikkeling van het faillissement van Rolan bv. ‘Hij heeft me toen zelf kopieën van die verhalen gegeven, maar het was voor het grootste deel klinkklare onzin, sensatie, vertelde hij me. Het was ook helemaal buiten hem om gepubliceerd, laat staan dat hij er toestemming voor zou hebben gegeven. En dat soort verhalen kwam uiteindelijk natuurlijk ook weer bij meneer Jocic terecht. Toen ik curator van Rolan was belde Herr Dr. Jocic me weleens op uit het buitenland—overigens op een heel vriendelijke manier—om te vragen hoe het ging met de verkoop van bepaalde panden. Hij hield alles in de gaten en was overal van op de hoogte.’
Terwijl Ondunk op die manier, met voor hem alle extreme risico’s van dien, in Panorama werd geëxposeerd, bouwde Van Hout ‘echt een warme relatie met Steve’ op(6), en deden Brown en Van Hout ook goede zaken. Voor zijn medewerking aan het eerste verhaal in Panorama kreeg Brown van Van Hout vijfduizend gulden. Als gevolg van een blunder van Van Hout werd bij dat eerste verhaal overigens tegen de afspraken in een foto geplaatst van Brown met twee van zijn kinderen in Spanje; Panorama keerde aan Brown daarop tevens een ‘schadevergoeding’ uit van vijfentwintighonderd gulden, waarvan Van Hout conform de gesloten overeenkomst de helft kreeg, zo blijkt uit een overzicht dat Brown later naar de Nederlandse belastingdienst heeft gestuurd voor de vaststelling van zijn inkomstenbelasting. Van Hout verkocht in 1992 ook door hemzelf in Spanje gefilmde beelden van Brown aan het tv-programma Crime Time van de TROS voor vijfenzeventighonderd gulden, dat wederom fifty-fifty werd gedeeld. In 1993 betaalde Feike Salverda voor de eerste aflevering van Ooggetuige over Brown tienduizend gulden, dat door de helft ging, en voor de tweede Ooggetuige betaalde Salverda zesduizend gulden, dat eveneens werd gesplitst. Van Hout leende Brown daarnaast ook privé allerlei bedragen, waaronder tienduizend gulden voor het opzetten van souvenirwinkel Horizon in Lake Tahoe, en nog eens duizend gulden voor het plaatsen van advertenties voor de souvenirwinkel.(7)
Brown en Van Hout exploreerden, naast de media en de sou-venirbusiness, ook andere terreinen, merkte Feike Salverda toen hij begin 1993 in de VS een week met Brown en Van Hout optrok ten behoeve van Ooggetuige. In een brief die Salverda twee jaar later naar de Utrechtse recherche schreef, memoreerde hij althans bij die gelegenheid te hebben vernomen dat Van Hout voor Brown tevens ‘vertegenwoordiger’ was geworden ‘voor een bepaald soort geavanceerde Amerikaanse gokkasten voor de Benelux en Duitsland’.(8) Brown bevestigt dat: hij liet in 1993 bij de Kamer van Koophandel in Plantation, Florida, het bedrijf Florida Lightning registreren, en was van plan daarmee een splinternieuw soort speelautomaat (genaamd Virtual Reali-ty) naar Europa te gaan exporteren. ‘Ik dacht toen nog dat ik voorgoed in de VS zou blijven, dus ik had een agent in Nederland nodig. Van Hout wilde dat graag doen. Hij zou meen ik vijftien procent van de winst krijgen. Ik heb op een gegeven moment vijftienduizend dollar aanbetaald op de eerste machine, maar het is uiteindelijk op niets uitgedraaid, mede doordat ik later toch weer ben teruggegaan naar Nederland.’
Brown pakte in de VS daarnaast ook weer zijn oude handel op—de drugshandel. Najaar 1993 ging hij bijvoorbeeld in zee met een aantal handelaren aan de Amerikaanse Westkust, met wie hij vervolgens zo’n zesduizend stuks van de partydrug But-terfly-sting (kortweg B-sting) naar Nederland transporteerde. Het zou daarbij gaan om een totaal onschuldige, xxc-achtige homeopathische drug die in Nederland nog volslagen onbekend was, en dan ook niet voorkwam op de lijst van verboden verdovende middelen: een groen, geïmpregneerd stukje papier van acht bij tien millimeter, dat garant stond voor extase zonder kater. Na aankomst in Nederland bezocht Brown met een van zijn Amerikaanse zakenrelaties ook zijn perschef, Van Hout, en ten huize van Van Hout werd vervolgens overeengekomen dat deze ter introductie van deze nieuwe ‘drug van de jaren negentig’ een verhaal voor Panorama zou maken.(9)
Kort daarop publiceerde Panorama een verhaal van Van Hout van vier pagina’s, dat in feite één grote, schaamteloze advertentie voor het nieuwe pepmiddel was. De productie omvatte onder meer een algemeen verhaal onder de kop ‘Wat is de kick van B-STING? Panorama ontdekt de allernieuwste disco-drug’, waarin de handelswaar van Brown en zijn Amerikaanse partners zo ongeveer de hemel werd ingeprezen: bij de B-sting was ‘geen sprake van vervelende bijwerkingen’, het was ‘wettelijk niet verboden’, een gebruiker ‘van het eerste uur’ sprak van ‘het mooiste dat ik op het gebied van drugs ooit ben tegengekomen’, terwijl het bij de meeste andere drugs maar de vraag was ‘wat voor troep je in je mik krijgt’.(10) Daarnaast omvatte de publicatie een persoonlijke impressie van Van Hout, waarin de perschef van Brown beschreef hoe zich in de disco na het slikken van B-sting ‘een euforische stemming’ van hem meester maakte: ‘Dan gaan ook de remmingen eraan, het kan me allemaal niets meer schelen. ‘Ik heb ontzettende zin in sex’, zeg ik tegen mijn vriendin. ‘Maar niet met jou. Niets mis met je, maar zo voel ik dat nu.’ Zo, daar kan ze het mee doen! […] Deze drug kan ervoor zorgen dat oorlog en geweld de wereld uit worden geholpen.’
Mooiere sales-promotion kon Brown zich uiteraard niet wensen: de B-sting viel na het stuk in Panorama niet aan te slepen. Volgens Van Hout zou hij de partydrug van tevoren hebben laten testen door de Jellinekkliniek, en zou het daarbij niet zijn gelukt de aard van het middel vast te stellen, doordat de werkzame stof te gering was.’(11) Het Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs (NIAD) en het Amsterdamse Adviesbureau Drugs kwamen twee weken na de publicatie echter tot een heel andere conclusie: het bleek om ordinaire LSD te gaan, een hallu-cinogene hard drug. Het NIAD en het Adviesbureau trachtten de door Van Hout gecreëerde hype—de vraagprijs voor het spul was inmiddels het viervoudige van een vergelijkbare hoeveelheid LSD—daarop in allerijl de kop in te drukken door op hou-separties en andere feesten in het hele land tienduizenden flyers uit te delen waarin voor de B-sting werd gewaarschuwd. De hype rond de B-sting leidde daarnaast tot alarmerende berichten in de media, met koppen als ‘’Onschuldige discodrug’ B-sting bevat LSD’ (Algemeen Dagblad) en ‘Alarm over partydrug’ (Trouw). Wie de B-sting had geïntroduceerd was een raadsel, liet August de Loor van het Adviesburo Drugs in die publicaties weten, maar de distributeur was wel de ‘lachende laatste’: ‘Het middel wordt tegen woekerprijzen op de markt gebracht. In het normale krachtenspel zou de producent allang zijn afgestraft. Maar omdat de media er een hele hype omheen bouwen [waarmee hij op Panorama doelde] zit hij op rozen.’(12)
Zomer 1994 keerden Brown en zijn gezin definitief terug naar Nederland, en stortte Brown zich weer op een nieuw project, de invoer uit de VS van een partij van rond de zestigduizend XTC-pillen. Brown had al een forse aanbetaling op de partij gedaan, maar moest bij zijn leveranciers nog een bedrag van zesduizend gulden voldoen. Dat ontbrekende geld werd hem vervolgens door Van Hout geleend. Brown beweert dat Van Hout ervan op de hoogte was waarin dat geld zou worden geïnvesteerd, Van Hout ontkent dat, en zou er pas later achter zijn gekomen ‘dat hij dat geld zou willen gebruiken voor de invoer van XTCV3 Vaststaat echter wel dat Brown de partij na aankomst in Nederland opsloeg in de Amsterdamse woning van een vriendin van Van Hout; zij had de woning ter beschikking gesteld omdat Brown bij zijn terugkeer naar Nederland immers nog niet over woonruimte beschikte. Ten tijde van de opslag werd de woning betrokken door een oude vriend en zakenpartner van Brown: Ronnie Ostrowski, in 1977 een van de ontvoerders van onroerend-goedmagnaat Maurits Caransa, en zelf ook actief in de XTC. Ostrowski moest gedurende de opslag een oogje in het zeil houden.(J)4
Kort nadat de partij XTC was ingevoerd betrokken Brown en zijn gezin een huurwoning aan de Saffier in Eindhoven; gezien zijn rol als ‘kroongetuige’ in de strafzaken tegen Martin Hoogland achtte Brown het verstandiger zich niet in Amsterdam te vestigen, maar een eindje uit de buurt, in Brabant. Met Van Hout zette hij zich daarnaast ten langen leste aan het schrijven van zijn biografie, een project waarvan de voorgaande jaren door alle beslommeringen niet veel terecht was gekomen. Najaar 1994 sloten Brown en Van Hout een contract met uitgeverij Bzztöh, waarbij werd overeengekomen dat Brown zijn levensverhaal op bandrecorder aan Van Hout zou vertellen, dat Van Hout de banden zou uitwerken, en dat het boek voorjaar 1995 zou verschijnen. Ook dit keer ging Van Hout ermee akkoord—evenals zomer 1992, toen hij het door Manon Sluiter opgestelde contract ondertekende waarmee hij werd bevorderd tot Browns perschef—dat Brown de volledige regie kreeg, en onwelgevallige passages uit het manuscript mocht schrappen. Zo werd afgesproken dat Browns toenmalige advocaat, mr. Han Jahae, het manuscript van tevoren zou schonen om zo, gaf Van Hout later zelf toe, te ‘voorkomen dat er incriminerende passages in het boek zouden voorkomen’.’ 5 Terwijl de gesprekken tussen Brown en Van Hout ten behoeve van het boek al volop gaande waren, bevestigde Van Hout in een telefoongesprek met een broer van Brown ook nog eens dat het boek er alleen maar zou komen ‘als het hem bevalt’. ‘Zijn verhalen klinken fantastisch, hartstikke mooi allemaal. Verschrikkelijk lachen,’ zo verzekerde Van Hout in dat gesprek.(16) Browns broer vroeg hem daarop onder meer of het klopte dat ‘het boek er zonder meer niet komt als hij zijn toestemming niet geeft’, waarna Van Hout antwoordde: ‘Absoluut niet, absoluut niet. Hij moet absoluut meewerken. Zou het ook niet doen, bij deze akte van opmaken, zou het ook niet doen als hij ertegen is.’ Om de indruk te wekken als betrof het hier een onafhankelijk, objectief product zou Van Hout in het boek wel een aantal mensen aan het woord laten komen ‘die hem niet goedgezind zijn’—zoals Anne-Lize van der Stoel van de Amsterdamse VVD, in de jaren tachtig verantwoordelijk voor de intrekking van de subsidie aan Browns Happy Family, en mr. Jan Boone, de advocaat van de veroordeelde Martin Hoogland—maar, voegde Van Hout daaraan toe, dat was eigenlijk meer voor de vorm: ‘Je snoert dan een hoop mensen de mond’, legde hij de broer van Brown uit, die ‘stop je dan in één keer’.
Alle goede voornemens ten spijt draaide het project echter uit op een fiasco, onder meer doordat Van Hout niet gewend was zelf zoveel te moeten schrijven. Het eerste grote verhaal in Panorama over Brown was bijvoorbeeld door de redactie van het weekblad geschreven, terwijl Van Hout alleen maar de bandjes met interviews met Brown en ander materiaal had aangeleverd.(17) Brown schrok dan ook hevig toen hij het eerste manuscript onder ogen kreeg: er was, oordeelde hij, sprake van ‘een dermate inferieure, kinderlijke kwaliteit, dat ik daaraan niet mijn naam kan verbinden’.(18) In overleg met directeur Phil Muysson van uitgeverij Bzztöh werd daarop besloten, volgens Muysson, dat ‘Van Hout zijn handen van het hele project aftrekken’ zou, en dat redacteur Koos Hageraats van Bzztöh het manuscript zou gaan bewerken tot een aanvaardbaar boek.(19) Van Hout en Bzztöh begingen daarop, in de ogen van Brown, echter een onvergeeflijke blunder.
Brown had als voorwaarde gesteld dat hij, nu hij weer met zijn gezin in Nederland woonde, op de cover van het boek niet herkenbaar zou worden afgebeeld, en de uitgeverij was daarmee akkoord gegaan: als gevolg van Browns verklaringen als ‘kroongetuige’ tegen Martin Hoogland was er een prijs op zijn hoofd komen te staan van naar verluidde een half miljoen gulden, en Brown voelde er niets voor de risico’s nog groter te maken dan ze al waren. In de voorjaarsaanbieding van Bzztöh, een brochure met alle te verschijnen boeken die naar alle boekhandels werd gestuurd, werd door een misverstand echter wel een foto van Brown afgedrukt waarop hij herkenbaar stond afgebeeld. En ten slotte ontstond er ook nog onenigheid over de vraag wie er op de cover van het boek nu eigenlijk als auteur moest worden vermeld. Brown stelde zich op het standpunt dat Van Hout helemaal niet moest worden vermeld—omdat Van Hout naar zijn mening alleen maar de bandrecorder had bediend terwijl Brown zijn levensverhaal vertelde, en die banden bovendien door anderen had laten uitwerken—terwijl Van Hout weigerde zijn naam te laten verwijderen.(20) De bom barstte uiteindelijk op 6 februari 1995, toen Brown Bzztöh-directeur Muysson schriftelijk liet weten dat hem gezien alle gerezen conflicten geen andere mogelijkheid resteerde ‘dan ontbinding van het huidige contract te eisen’.
In de hooglopende correspondentie die zich daarop tussen partijen ontspon liet Brown Van Hout weten dat hij, ter voldoening van de zesduizend gulden die hij van hem had geleend om een partij XTC af te betalen, ‘6000 XTC-pillen’ bij uitgeverij Bzztöh zou achterlaten.(21) Van Hout liet Brown daarop weer weten dat hij de XTC zelf maar moest zien te slijten ‘in je katten-bakcircuit’ en de vordering daarna maar giraal moest voldoen, en hij stuurde Brown ook een rekening voor alle overige ‘aanzienlijke bedragen’ die hij hem de voorgaande jaren had geleend, en voor de ‘gemeenschappelijke productiekosten’ van het mislukte project.’ Van Hout werd in die periode, begin 1995, overigens ook door Panorama de laan uitgestuurd. Hij spande daarop een kort geding aan waarin hij eiste dat hij weer voor het blad mocht werken, en dat er een schadevergoeding zou worden betaald van vier ton, een vordering die later weer werd teruggebracht tot twee ton, maar al zijn eisen werden door de rechter afgewezen.(23)
De breuk tussen Brown en zijn perschef betekende allerminst dat het boek over Brown nu van de baan was: er kwamen, uiteindelijk, zelfs twee boeken over hem. Nadat hij door Brown aan de kant was gezet, ging Van Hout verder met het eerste manuscript en besloot dat alsnog om te bouwen tot een boek. Brown ging, nadat hij uitgeverij Bzztöh had laten weten zich gezien alle verwikkelingen niet langer gebonden te achten aan het contract, op zijn beurt in zee met auteur Peter Stuivenberg en met uitgeverij Elmar.
Najaar 1995 kwamen er vervolgens, vrijwel tegelijkertijd, twee boeken uit, te beginnen met het boek van Van Hout onder de titel Steve Brown—Beroep: super crimineel. Het boek was welbeschouwd een represaille voor het feit dat Brown Van Hout had afgedankt als perschef: Brown werd er, hoewel hij nooit tot de echte top van de zware criminaliteit heeft behoord en altijd een blanco strafblad heeft weten te behouden, inkt-zwart in afgeschilderd als een leugenachtige psychopaat, die betrokken was geweest bij een reeks van ‘liquidaties’, er een complete ‘dodenlijst’ op nahield, en zich graag te buiten ging aan ‘martelingen’. Van Hout kon daarbij roepen dat hij overal ‘bewijzen’ van had, omdat hij immers over de banden beschikte waarop Brown hem in hun voorbereidende gesprekken van alles en nog wat—rijp en groen—had verteld in de veronderstelling dat nadere screening nog zou volgen.
Rond de presentatie van het boek—uitgegeven in eigen beheer onder de vlag van de niet bestaande uitgeverij ‘Mare Quest’—moest Van Hout voor wat betreft zijn eigen rol vanzelfsprekend nogal een tournure maken. Was hij er in eerste instantie, als Browns perschef, nog mee akkoord gegaan dat koste wat kost moest worden voorkomen dat er ‘incriminerende passages’ in het boek zouden belanden, nu kon het Van Hout allemaal niet incriminerend genoeg zijn; waren de verhalen van Brown eerst nog ‘fantastisch, hartstikke mooi’ en ‘verschrikkelijk lachen’, nu heette het dat Brown ‘de maatschappij’ liep ‘te vergiftigen’(24); en waar Van Hout zich eerst, naar wederzijdse tevredenheid, had geschikt in totale afhankelijkheid van Brown, heette het nu dat Van Hout zich altijd volledig onafhankelijk zou hebben opgesteld. Van Hout begon daarnaast zelfs te beweren dat hij, en niet Brown, de breuk zou hebben geforceerd. Meerdere kranten—die de gecompliceerde voorgeschiedenis van de affaire destijds niet konden doorgronden—slikten die beweerde onafhankelijkheid voor zoete koek, en niet alleen kranten. Zo vond Van Hout Frank Bovenkerk, een paar jaar eerder benoemd tot hoogleraar criminologie aan de Universiteit van Utrecht, bereid het eerste exemplaar van het boek uit te reiken; dat eerste exemplaar ging overigens naar Anne-Lize van der Stoel van de Amsterdamse VVD, een van de mensen die aanvankelijk, in de woorden van Van Hout, ‘de mond’ had moeten worden gesnoerd.
Uitgeverij Elmar publiceerde kort daarop het boek van Brown en coauteur Peter Stuivenberg onder de titel Steve Brown—Drugbaron in spijkerbroek. In dat boek beschreef Brown niet alleen zijn eigen criminele activiteiten, maar, onder veel meer, ook die van andere prominenten als het duo Sam Klepper en John Mieremet, Etienne Urka, Bruinsma’s voormalige tweede man, oud-rechercheur Martin Hoogland, witwasser Ronnie Ondunk, en hij belichtte daarnaast ook de activiteiten die Van Hout de voorgaande jaren als zijn perschef had ontwikkeld, met de sterke suggestie dat zijn agent willens en wetens in enkele drugstransacties had geparticipeerd, en niet schroomde met pistolen rond te lopen. Het boek werd deels voorgepubliceerd in het novembernummer van Penthouse, waarin onder meer de lening van Van Hout voorafgaande aan het XTC-transport en Van Houts contacten met Jotsa Jocic van de Joego-maf-fia uit de doeken werden gedaan, en dat alles onder de kop ‘IRT-tapes, drugs, dollars & corrupte journalisten’. Voor Van Hout, wiens reputatie al een stevige deuk had opgelopen toen hij eerder dat jaar bij Panorama de laan was uitgestuurd, was dat het startsein voor een campagne en een reeks onvoorstelbare intriges waarbij Brown in de media moest worden afgeschilderd als—het vertrouwde stigma in fase vier—volstrekt ‘onbetrouwbaar’.