DE LASTERCAMPAGNE
Lange tijd, in elk geval tot midden jaren negentig, heb ik gedacht dat onderwereld-pr zich beperkte tot drie categorieën: inkapseling van journalisten in diverse gradaties, toepassing van of dreiging met geweld, en het consequent bestoken van onwillige media, uitgeverijen en journalisten met reeksen juridische procedures. Er bestaat echter ook nog een vierde fase: de smeer-campagne. In uiterste gevallen worden lastercampagnes ontketend die in aard en omvang van elkaar kunnen verschillen, afhankelijk van de ernst van de situatie en van het doel van de campagne, maar die in essentie eigenlijk altijd op hetzelfde neerkomen: het discrediteren van mensen door ze in de publiciteit af te branden, indien noodzakelijk tot de grond toe.
Het middel wordt toegepast op een grote verscheidenheid aan targets: officieren van justitie of individuele politiemensen die te lastig worden, complete overheidsdiensten wier onderzoekingen schadelijk worden geacht, onderwereld-concurrenten die om uiteenlopende motieven dienen te worden kaltgestellt, en ook journalisten die zich in de ogen van criminelen onvoldoende hebben geconformeerd aan een in de eerste fase bereikte consensus, dan wel niet vatbaar zijn gebleken voor de drie voorgaande fases.
Het principe achter de smeercampagne is betrekkelijk simpel: via de media—kranten, weekbladen, maandbladen, mannenbladen, vrouwenbladen, glossy’s, vakbladen, lifestyle-magazines, de roddelpers, boeken, televisie, internet, etcetera—dienen zodanige berichten te worden verspreid, desnoods glashard gelogen, dat de reputatie van het doelwit van de campagne wordt besmeurd, besmet, bezoedeld, kortom, het doelwit moet van een luchtje worden voorzien. Dat lijkt wellicht een buitengewoon bewerkelijk procédé, maar in werkelijkheid is het—bij voorradigheid van de benodigde journalisten—vrij eenvoudig: zelfs als het doelwit kan aantonen dat de beschuldigingen van a tot z gelogen zijn, dan nog blijven er altijd hele volksstammen van overtuigd dat waar rook is ook wel vuur zal zijn—een van de basisprincipes van fase vier.
Indien noodzakelijk krijgt een doelwit de fulltreatment, maar bij een enkele campagne kan voor het bereiken van het gestelde doel al worden volstaan met een klein zetje, wat overigens evenzeer geldt voor smeercampagnes in de bovenwereld. Midden 2000 begonnen leden van het dagelijks bestuur van de Partij van de Arbeid bijvoorbeeld druk uit te oefenen op de voorzitter, Marijke van Hees, om maar af te treden; bij het uitoefenen van die druk werd al omfloerst gedreigd dat als zij zou weigeren, er weleens vervelende berichten over haar naar de media zouden kunnen worden gelekt. Dat gebeurde vervolgens ook, aangezien Van Hees weigerde voor dergelijke chantage te zwichten: op 9 september 2000 publiceerde Vrij Nederland een verhaal over Van Hees als ‘de nieuwe Bram Peper’, een verwijzing naar de kort tevoren vanwege een declaratie-affaire afgetreden minister van Binnenlandse Zaken Bram Peper.
In het verhaal werd Van Hees op basis van anonieme PvdA-bestuursleden eveneens beschuldigd van ‘slordig declaratiegedrag’, zij zou een ‘peperdure managementcursus’ hebben gevolgd die ‘veel bestuursleden de wenkbrauwen deed fronsen’, zij zou ‘Haagse hotelovernachtingen in rekening hebben gebracht terwijl ze in werkelijkheid bij bevriende partijgenoten logeerde’, kortom, ten aanzien van Van Hees kon worden gesproken van ‘een mislukt voorzitterschap’. Uiteindelijk, na wekenlange commotie, en nadat vast was komen te staan dat er voor al die beschuldigingen geen enkele grond was, erkende de hoofdredactie van Vrij Nederland in november 2000 ten slotte dat er terzake ‘geen bewijs’ was.(1) Bij die gelegenheid bood de hoofdredactie van VN ‘Marijke van Hees en onze lezers, die we op het verkeerde been hebben gezet’ ook ‘excuses’ aan, maar het doel van de discreditering—het aftreden van Van Hees—was toen al hoog en breed bereikt.
Leugens leiden bovendien een hardnekkig bestaan. In de VS werd bijvoorbeeld ooit het fabeltje gelanceerd dat zeepfabrikant Procter & Gamble een groot deel van de winst zou doorsluizen naar een enge sekte, de Satanskerk. Een woordvoerder van Procter zou de banden met de Satanskerk volgens de legende zelfs ooit hebben toegegeven in de talkshow van Phil Dona-hue, en hij zou daarbij op de vraag of zo’n ontboezeming marketingtechnisch niet erg onverstandig is hebben geantwoord dat dat niets uitmaakte ‘omdat er niet zoveel christenen in de VS wonen’; op internet kon zelfs een videoband van de bewuste talkshow worden besteld. In werkelijkheid is er geen enkele connectie met de Satanskerk, en is er ook nooit iemand van Procter bij Donahue geweest, zo beschrijft Jan Harold Brun-vand in zijn boek Too good to be true, maar de fabrikant is er nooit in geslaagd de leugen de wereld uit te krijgen, ondanks vijftien daartoe aangespannen rechtszaken (tegen onder andere concurrent Amway, die bij de verspreiding van het gerucht een handje zou hebben geholpen).(2)
Een afzetmarkt is bij deze variant van het bespelen van de media geen probleem. Bladen, blaadjes, en tv-zenders en—programma’s zijn in fase vier ruim voorhanden, zoals er ook zelden gebrek is aan journalisten die tot een zekere mate van coöperatie kunnen worden bewogen, een ontvankelijkheid die, zoals reeds opgemerkt in hoofdstuk i, in de praktijk kan variëren van verregaande naïviteit tot welwillende collaboratie.
In tegenstelling tot de fases twee en drie, geweld en kapot-procederen, zijn smeercampagnes meestal niet eenvoudig als zodanig te herkennen, zeker niet voor het grote publiek. Van de meeste smeercampagnes krijgt het grote publiek doorgaans alleen de eindproducten te lezen of te zien in de vorm van een ‘misstand’ die aan de kaak wordt gesteld, een ‘onthulling’, een zogenaamd objectief ‘portret’ van een target, dan wel met een verborgen camera opgenomen ‘compromitterende beelden’ van het doelwit, terwijl de achterliggende motieven van de campagne alsook alle mogelijke machinaties daarvan uiteraard zorgvuldig buiten beeld worden gehouden.
De spelregels voor onderwereld-smeercampagnes zijn identiek aan die van smeercampagnes van andere subculturen met een missie: er zijn geen spelregels. Binnen het McCarthyisme, de rabiate communistenjacht in de VS in de jaren vijftig onder aanvoering van de republikeinse senator Joe McCarthy, was het Standard procedure mensen verdacht te maken met ‘geretoucheerde foto’s’ en ‘valse FBI-rapporten’, en door McCarthy werd daarnaast voorgeschreven dat ‘als je ooit op een niet bepaald vriendelijke manier door iemand benaderd werd, je zo gauw mogelijk moest beginnen die ander onder de gordel te trappen tot hij weerloos was gemaakt’.(3)
Eenzelfde patroon is te zien bij de Scientology Kerk, de prijzige pseudo-filosofie die begin jaren vijftig in de VS werd bedacht door wijlen de mislukte sciencefictionschrijver Lafayette Ron Hubbard. Scientology—dat ervan overtuigd is dat al het wereldleed is terug te voeren op zekere Xemu, een beestachtige tiran die de aarde reeds zo’n zeventig miljoen jaar voor Christus heeft bestookt met thermonucleair, zeker voor die tijd geavanceerd wapentuig—kent nogal wat vijanden: de officiële psychiatrie, al was het maar vanwege de concurrentie, journalisten die de zeepbel van Hubbard van tijd tot tijd doorprikken, Scientologen die de sekte de rug toekeren en uit de school klappen, en politici die zich sterk maken voor justitieel optreden tegen de volgelingen van Hubbard.
Dergelijke tegenstanders worden bij Scientology onveranderlijk tot Fair Game uitgeroepen: tot wild waarop met alle mogelijke middelen wettig jacht mag worden gemaakt, wettig althans volgens de ooit door Hubbard afgekondigde Fair Game Law. De clerus van de kerk gaat er daarbij in eerste instantie van uit dat vijanden van de sekte per definitie iets te verbergen hebben, een strafblad met veel minderjarige seks en aandelen-handel met voorkennis bijvoorbeeld, en dat dat strafblad alleen maar even boven water hoeft te worden gehaald en aan de media hoeft te worden doorgespeeld: ‘De gedachte daarbij is iemands reputatie te vernietigen, zodat zijn geloofwaardigheid in zaken die Scientology betreffen wordt gereduceerd of geheel wordt geëlimineerd,’ zo heeft een uitgetreden Public Relations Officer (PRO) van de kerk de doelstellingen van de Fair Game Law eens omschreven.(4) Het concept wordt intern ook wel fijnzinnig Dead Agenting genoemd, dat het beste kan worden vertaald met iemand de mond snoeren, ‘maar het is synoniem geworden voor lastercampagnes’. Blijkt er geen sprake te zijn van een strafblad of ander compromitterend materiaal, dan is dat geen enkel punt, want dan moet er volgens een van de vele door Hubbard nagelaten Policy Letters over de betreffende vijand gewoon iets compromitterends ‘verzonnen’ worden: ‘Je mag ze in de val lokken, aanklagen bij justitie, tegen ze liegen, of ze vernietigen.’5
Bij onderwereld-smeercampagnes is het eveneens goed gebruik ‘onder de gordel te trappen’ teneinde ‘iemands reputatie te vernietigen’, en er is ook nog een andere parallel. Evenals bijvoorbeeld het McCarthyisme en Scientology, werken criminelen in hun campagnes met vaste stigma’s: het McCarthyisme beschikte over ‘communist’, Scientology over Potential Trouble Source (PTS) en in nog ernstiger gevallen over Suppressive Per-son (SP), terwijl bij onderwereld-campagnes meestal gebruik wordt gemaakt van ‘onbetrouwbaar’ in alle denkbare variaties.