Hoofdstuk 2

DE ‘OVERKANT’

Waar het gaat om het verzamelen van factie pulite, schone gezichten, was de in 1986 overleden Amsterdamse gok- en seks-baas Maurits de Vries, alias ‘Zwarte Joop’, de onbetwiste meester. De Vries, ooit begonnen als snorder, runde in de jaren vijftig de bekende dancing Casa Blanca op de Zeedijk, in de jaren zestig opende hij op de Oudezijds Achterburgwal het wereldwijd befaamde sekstheater Casa Rosso, en hij breidde het Casa Ros-so-concern vervolgens zodanig uit dat hij in de jaren zeventig en tachtig opklom tot de positie van ongekroonde ‘Koning van de Amsterdamse Wallen’.

In 1976 opende De Vries naast de Casa Rosso de illegale gokclub Cabala, het eerste professionele casino in Amsterdam, dat van meet af aan miljoenenomzetten draaide. Begin jaren tachtig verwezenlijkte De Vries op de Achterburgwal zijn grote droom: in een complex dat vier panden besloeg (de Achterburgwal 84 tot en met 90, doorlopend naar de Oudezijds Voorburgwal) opende hij in 1982 Club 26, een voor achttien miljoen gulden verbouwd gokpaleis naar het voorbeeld van de glamoureu-ze casino’s in Las Vegas en Atlantic City. Club 26 moest ‘Zwarte Joop’ definitief verlossen van zijn imago van ordinaire gok- en seksbaas, en zou hem, dacht hij, naar het niveau tillen van respectabel zakenman—een denkfout die criminele ondernemers wel vaker maken.

Zeker in vergelijking met latere kopstukken in de drugshandel, wordt De Vries vaak afgeschilderd als een bijna folkloristische representant van de ‘oude’ Amsterdamse penoze; als een publiciteitsschuwe, gewone, volkse jongen die zich eigenlijk alleen maar bezighield met victimless crimes als gokken, seks en grootschalige belastingfraude. Op dat folkloristische imago is echter wel wat af te dingen.

De Vries hield er bij wijze van protectie bijvoorbeeld een klein legertje op na: een eigen ordedienst die indien noodzakelijk rücksichtslos optrad, met worstelaars, judoka’s en karate-ka’s als Jan Dieke, Jan Stapper, Chris Dolman, Willem Ruska, en de broers Gerrie en Herman Vogelzang, intern ook wel aangeduid als ‘ordecommissarissen’ en ‘securitymanagers’, extern als ‘nekkenbrekers’.

‘Zwarte Joop’ introduceerde in de jaren zeventig daarnaast de Amerikaanse maffia in Nederland, en dan met name de zogeheten Lansky-tak: een groepering rond de legendarische Meyer Lansky, die zich na de Tweede Wereldoorlog toelegde op het overal ter wereld openen van casino’s, en op het witwassen—meestal via die casino’s—van maffiageld. Lansky’s rechterhand op gokgebied was casino-expert Dino Cellini, en van de groep maakten onder anderen ook Cellini’s broers Eddie en Goff deel uit, Fred Ayoub, en Vincent ‘Jimmy Blue Eyes’ Aio van de Genovese-maffiafamilie in New York. Zowel Lansky, ‘Jimmy Blue Eyes’ Aio, als de Cellini’s komen voor in The God-father-cyclus van Francis Ford Coppola: Lansky wordt opgevoerd als ‘Hyman Roth’, Jimmy Aio als ‘Johnny Ola’, en Dino en Eddie Cellini als de ‘Pennino-brothers’.

De Lansky-groep vormde in feite decennialang een rondreizend circus. In de jaren veertig werden illegale casino’s opgezet in Broward County in Florida (tot de federale overheid ingreep), in de jaren vijftig was Cuba een speeltuin voor Lansky en de Cellini’s (tot Fidel Gastro er in 1959 de macht greep), begin jaren zestig opende de groep casino’s op de Bahama’s (tot bleek dat de regering van de Bahama’s Lansky c.s. casinovergunningen had verstrekt tegen betaling van miljoenen smeergeld, en de Cellini’s werden uitgewezen), midden jaren zestig opende Dino Cellini een casino en ook een casinoschool in Londen (tot hij ook daar weer tot persona non grata werd verklaard), en midden jaren zeventig streek het circus ten slotte neer in Amsterdam, waar De Vries toen alleen nog maar de Ca-sa Rosso exploiteerde.

In 1974 kwam een delegatie met Dino Cellini en ‘Jimmy Blue Eyes’ Aio naar Amsterdam om er het investeringsklimaat voor casino’s te inspecteren. Dat klimaat was uiterst gunstig, constateerden zij, en vervolgens werd besloten ‘Zwarte Joop’ als lokale stroman te gebruiken. In gokclub Cabala, die twee jaar later werd geopend, investeerde de Lansky-groep in eerste instantie een miljoen dollar; de Cellini’s leverden voor de Cabala ook gespecialiseerd casinopersoneel dat al op Cuba, de Baha-ma’s of in Las Vegas had gewerkt, zoals croupiers en pitbosses. Begin jaren tachtig pompte de ‘overkant’, zoals de Lansky-groep binnen het concern van De Vries wel werd aangeduid, nog eens ruim drie miljoen dollar in de verwezenlijking van de prestigieuze Club 26, zij het—gezien de provocerende omvang van het project—met de nodige twijfels. De Vries en de maffia waren in die projecten op de Achterburgwal gelijkwaardige partners.(1)

De activiteiten van de Cosa Nostra in Amsterdam waren in grote lijnen bekend bij de Centrale Recherche Informatiedienst (CRI) en bij de Amsterdamse politie, onder anderen bij Jelle Kuiper, eind jaren zeventig chef van de recherche van het bureau Warmoesstraat (waar de Achterburgwal onder viel), later hoofdcommissaris van het Amsterdamse korps: ‘Ja, we wisten dat de maffia hier in de gokwereld zat.’(2) Ook was de politie ervan op de hoogte dat de Cabala, zoals Kuiper het omschrijft, door de maffia ‘als een soort wasserette’ werd gebruikt. Illegaal gokken en het witwassen van crimineel vermogen hadden destijds bij de politie echter nauwelijks prioriteit, en Nederland heeft—in tegenstelling tot onder meer Cuba, de Bahama’s, Engeland, en zelfs de Nederlandse Antillen—de Lansky-groep dan ook nimmer een strobreed in de weg gelegd.

Met prioriteiten, realiseerde De Vries zich, wordt echter nog weleens geschoven, en illegale casino’s, medegefinancierd door de Amerikaanse maffia en centra van belastingfraude en wit-wasserij, zijn nu eenmaal per definitie kwetsbaar voor justitieel, fiscaal of gemeentelijk ingrijpen. Al bij de opening van de Cabala in 1976 nam ‘Zwarte Joop’ derhalve een aantal beschermende maatregelen door wat schone gezichten aan te trekken. In maart 1976 werd bij een notaris allereerst de sociëteit Cabala opgericht, een vereniging met als doel ‘het bieden van ontspanning aan haar leden’. Dergelijke verenigingen werden destijds in de gokwereld bij bosjes opgericht als juridische constructie om de politie ervan te overtuigen dat het om activiteiten in besloten kring zou gaan. In de praktijk kon uiteraard iedereen lid worden van zo’n ‘vereniging’, iedereen die iets te vergokken had tenminste; de politie keek uiteindelijk dan ook dwars door dergelijke constructies heen.

Een maand later, in april 1976, werd daarnaast ook de stichting ‘t Spinhuisfonds opgericht, officieel met als doelstelling ‘de hulpverlening aan gedetineerden en ex-gedetineerden’, ‘t Spinhuisfonds zou, zo was althans de bedoeling, gefinancierd worden uit de opbrengst van een restaurant, ‘t Spinhuis, dat gevestigd werd in een pand van De Vries elders op de Achterburgwal; ex-gedetineerden konden daar iets eten. Vervolgens werden de bestuursposten van ‘t Spinhuisfonds ingevuld. Tot het bestuur trad onder anderen Hero Postma toe, algemeen directeur van de Bijlmerbajes en een persoonlijke vriend van De Vries. Secretaris-penningmeester van het fonds werd Gaspar Rooijakkers, adjunct-directeur van de Bijlmerbajes. Voorzitter van ‘t Spinhuisfonds werd ten slotte mr. RL. Michels, vice-president van de rechtbank in Amsterdam.(3)Betere schone gezichten kon De Vries zich uiteraard nauwelijks wensen: zij verleenden de activiteiten van De Vries c.s. in voorkomende gevallen een zekere in-nocence by association, zoals het principe wel wordt genoemd.

Rechtbankpresident Michels fungeerde daarmee in feite als dekmantel van een illegaal casino van de Cosa Nostra en haar Amsterdamse stroman, te meer daar er van de voorgenomen ‘hulpverlening aan gedetineerden en ex-gedetineerden’ niets terechtkwam. Restaurant ‘t Spinhuis werd vrijwel direct na de oprichting van ‘t Spinhuisfonds door De Vries wegens een totaal gebrek aan belangstelling gesloten. De stichting ‘t Spinhuisfonds had daardoor geen inkomsten meer, maar bleef niettemin gewoon bestaanden werd nadien gemakshalve direct door De Vries gefinancierd, dan weer met een ‘donatie’ van tienduizend gulden, dan weer duizend, dan weer zevenhonderdvijftig.

Bijlmerbajes-directeur Postma trad na de oprichting van ‘t Spinhuisfonds bovendien zo ongeveer in dienst van ‘Zwarte Joop’. Hij werd namelijk ook voorzitter van de sportschool Oyama van De Vries in de Kreupelsteeg, waar de protectie van het concern trainde, en trad tevens aan als voorzitter van de vereniging Cabala, het casino; met die laatste functie werd de directeur officieel ‘katvanger’ van het casino van De Vries en de Cellini’s. Het maffia-gokhuis onder voorzitterschap van Postma en de stichting ‘t Spinhuisfonds van Michels en Postma werden ten slotte ook op papier met elkaar verbonden, toen de ‘buitengewone algemene ledenvergadering’ van de vereniging Cabala in maart 1983 besloot de statutaire doelstelling te verbreden tot ‘het onderhouden van betrekkingen en met name het financieel steunen van de te Amsterdam gevestigde stichting ‘t Spinhuisfonds’.

De gokprojecten van De Vries en de Cellini’s—de Cabala en Club 26—konden jaren achtereen ongestoord doordraaien, maar in april 1983, ruim een jaar na de opening van Club 26, werden de prioriteiten drastisch verschoven: politie en justitie deden een massale inval bij het gokpaleis, dat vervolgens werd gesloten. Voor vice-president Michels was dat geen reden zijn positie als voorzitter van een dekmantel van De Vries te herzien. Hij legde het voorzitterschap, na bijna negen jaar, pas eind 1984 neer onder dwang van de president van de Amsterdamse rechtbank, mr. B.J. Asscher, nadat Michels’ rol binnen het gok-imperium door Het Parool in de publiciteit was gebracht. De officiële reden voor het aftreden luidde dat ‘t Spinhuisfonds wel eens gefinancierd zou kunnen zijn met ‘illegaal verkregen gel-den’.(4)

‘Zwarte Joop’ de Vries had daarnaast tot op zekere hoogte ook een aantal journalisten in z’n zak, onder wie Ton van Dijk, begin jaren tachtig redacteur ‘Onderwereld’ van het weekblad de Haagse Post. Van Dijk behoorde op den duur zo ongeveer tot het meubilair van De Vries’ concern: hij trainde met De Vries’ protectie bij sportschool Oyama (‘Ik heb het jaren volgehouden, heel gezond en prima voor het werk’), op en rond de Wallen bemiddelde hij ‘in huwelijksproblemen’, hij haalde wel ‘drankjes voor ze met hun portemonnee’, hij zocht ‘uit openbare informatie gegevens voor ze op in ruil voor andere gegevens’, en zei ‘geen nee tegen een orgie met betaalde hulpverleners’.(5) Van Dijk had er ook geen moeite mee rond 5 december in De Vries’ sekstheater Casa Rosso op te treden als Sinterklaas: midden in de live show ‘het podium opstormen en blote wijven achterna zitten, terwijl een zaal vol toeristen nog heel lang denkt dat het er allemaal bijhoort’.(6)

Van Dijk raakte op die manier zo verstrengeld met het concern van De Vries, dat hij soms als een onbezoldigd soort pr-agent van ‘Zwarte Joop’ functioneerde. In mei 1983, kort nadat politie en justitie Club 26 met een massale inval hadden gesloten, publiceerde Van Dijk in de Haagse Post bijvoorbeeld een uitvoerig verhaal waarin hij betoogde dat De Vries slachtoffer was van een ‘selectief beleid’ van justitie, waarin bewoners van de Achterburgwal het voor De Vries opnamen als een man op wie je ‘kunt bouwen’, en waarin de vrees werd uitgesproken dat de buurt zonder De Vries’ protectie zou ‘verloederen’.(7) Over de investeringen van de ‘overkant’, waar hij naar eigen zeggen wel van op de hoogte was, repte Van Dijk echter met geen woord, want wat je in vertrouwen te horen hebt gekregen, kun je vervolgens niet meer straffeloos opschrijven.

Aanzienlijk verder dan Van Dijk ging Hans Knoop. Knoop maakte in de jaren zeventig als Telegraaf-verslaggever naam met de jacht op oorlogsmisdadiger Pieter Menten. Begin jaren tachtig deed hij als lijsttrekker van de al snel wegens gebrek aan belangstelling opgeheven politieke partij Realisten ‘81, een mislukte poging carrière te maken in de politiek, en vervolgens vestigde hij zich op de Achterburgwal als zelfstandig pr-adviseur, met als specialisatie crisis-pr ten behoeve van dubieuze, in opspraak geraakte, soms louche bedrijven.

Knoop werd, met de Casa Rosso en Club 26 op steenworp afstand, al snel door De Vries ingehuurd als pr-adviseur, en daar bleef het niet bij: begin augustus 1984, toen De Vries probeerde zijn gokclub Cabala nieuw leven in te blazen, werd Knoop door de ‘buitengewone algemene ledenvergadering’ van de vereniging⁄sociëteit Cabala benoemd tot voorzitter, als opvolger van Bijlmerbajes-directeur Hero Postma. Ook Knoop werd daarmee in feite ‘katvanger’ van een illegaal gokhuis van de maffia en De Vries. De Cabala onder voorzitterschap van Knoop werd gevestigd in een pand op de Achterburgwal van De Vries, waarin jaren eerder ook al het mislukte restaurant ‘t Spinhuis had gezeten. ‘Zwarte Joop’ had volgens Knoop in het geheel niets meer met de Cabala te maken: ‘De heer De Vries is slechts verhuurder van het pand, de sociëteit huurt het van hem.’(8) Bovendien, benadrukte de voorzitter, werd er in de Cabala heus weleens een spelletje roulette of blackjack gespeeld, maar de vereniging organiseerde tal van ‘activiteiten’. ‘De mannelijke leden gaan bijvoorbeeld eens in de zoveel tijd in de toekomst naar Helgoland om op grote vissen te vissen.’

De Amsterdamse politie sprak daarentegen van ‘een ordinaire gokclub’. Begin september 1984, een maand na het aantreden van Knoop als voorzitter, kondigde de recherche van het bureau Warmoesstraat aan dat als de Cabala niet snel zelf haar deuren zou sluiten, de politie dat zou doen: ‘Deze week nog krijgt de Cabala een waarschuwing. Wordt die genegeerd, dan zullen we een inval doen, en dan zullen we ook zeker meneer Knoop aanhouden.’9 Dezelfde dag nog trad Knoop af als voorzitter van de vereniging Cabala, naar eigen zeggen omdat zijn taak als bestuurder wel was ‘volbracht’.(10) De Vries, hoewel volgens Knoop slechts verhuurder van het pand, stuurde nog wel een advocaat langs het bureau Warmoesstraat om eens te polsen hoe serieus de waarschuwingen waren. Zeer serieus, moest hij vaststellen; de volgende dag was de Cabala dicht.

En van de journalistieke hofhouding rond ‘Zwarte Joop’ maakte ten slotte ook Anton Veldkamp deel uit, chef van de fotoredactie van De Telegraaf. Veldkamp behoorde in de jaren zestig en zeventig tot een groepje kunstenaars en journalisten dat vrijwel dagelijks te vinden was in het destijds roemruchte journalistencafé Scheltema op de Nieuwezijds Voorburgwal; van dat groepje maakten, onder anderen, ook acteur Rijk de Gooijer deel uit, en journalisten als Jacques Gans en Eelke de Jong. Als habitué van Scheltema kwam Veldkamp in die periode nogal eens in aanvaring met zijn hoofdredactie, tot en met situaties van bijna-ontslag. ‘Drank,’ heeft hij daar zelf eens over gezegd, ‘maakt me nu eenmaal erg rumoerig.’(11)

Veldkamp raakte in de jaren zeventig niet alleen persoonlijk bevriend met De Vries, maar ging ook pr-werk voor ‘Zwarte Joop’ doen, en begin jaren tachtig werd hij zelfs met een aantal uitvoerende taken belast. Midden 1983, nadat De Vries zelf vanwege het justitiële klimaat in Amsterdam de wijk had genomen naar Zwitserland, nam de chef-foto van De Telegraaf bijvoorbeeld een deel van de bedrijfsvoering van Club 26 op zich, waaronder het verrichten van betalingen aan schuldeisers van het gokpaleis. ‘Hij kwam,’ volgens een voormalige topmede-werker van ‘Zwarte Joop’, ‘elke avond wel even langs bij Club 26 om te kijken hoe het ging.’(12) De Telegraaf heeft dan ook nooit iets over De Vries gepubliceerd dat uit oogpunt van zijn pr niet door de beugel kon, laat staan over zijn maffiaconnecties.

De nauwe banden tussen De Vries en Veldkamp leverden daarentegen wel hoogst curieuze vormen van belangenverstrengeling op. In 1985 nam Veldkamps dochter Caroline bijvoorbeeld deel aan de verkiezing van Miss Holland. Het evenement werd destijds georganiseerd door de stichting Nationaal Comité Miss Holland, een stichting die geheel werd gecontroleerd door De Vries: hij zat in het bestuur van het comité, samen met een van zijn vele werknemers, en ‘Zwarte Joop’ financierde ook de organisatie van het evenement.

Bij de verkiezing van Miss Holland (door een jury met onder anderen Ron Brandsteder en surfkampioen Stephan van den Berg) werd Caroline Veldkamp ‘slechts’ derde. Ene Pasquale Somers uit Maastricht werd eerste, ene Mandy Jacobs uit Brunssum tweede; die verkiezing hield onder meer in dat Somers, normaal gesproken, zou worden afgevaardigd naar de verkiezing van Miss Universe in Panama in juli 1986, en anders nummer twee Jacobs. Daarop greep het Nationaal Comité Miss Holland van De Vries echter in: zowel Somers als Jacobs werd op uiteenlopende gronden gediskwalificeerd(13), en in mei 1986 kon Henk van der Meyden vervolgens op zijn pagina Privé in De Telegraaf exclusief melden dat ‘de twintig lentes tellende Caroline Veldkamp’ door de organisatie van Miss Holland was verzocht ‘zich reisvaardig te maken voor het grote spektakel waar de schoonsten van maar liefst tachtig landen aan deelnemen’.(14) Caroline Veldkamp eindigde, zomer 1986, in Panama overigens niet bij de eerste tien, maar voor het Nationaal Comité Miss Holland was dat geen enkel beletsel haar kort daarna alweer af te vaardigen naar de verkiezing van Miss International in Tokio. ‘Wie maakt dat allemaal mee op zijn twintigste?’ vroeg zij zich daags voor haar vertrek naar Japan af in een interview in het weekblad Privé.(15)

Anton Veldkamp stond overigens onmiskenbaar model voor Galekop, de hoogst dubieuze persfotograaf in de onovertroffen journalistieke kroniek die Rijk de Gooijer en Eelke de Jong in de jaren tachtig in de Haagse Post publiceerden met als hoofdpersoon Koos Tak, vast medewerker aan het zaterdags bijvoegsel van het gefingeerde dagblad De Tijdgeest. De belevenissen van de tragische held en courantier pur sang Koos Tak werden later gebundeld in verscheidene boeken. Galekop, chef-foto van De Tijdgeest, is in de Koos Tak-reeks permanent aan het don-derjagen met drank, declaraties, dames en duistere contacten. In De natte gemeente van Koos Tak moet Koos bijvoorbeeld tot zijn schrik constateren dat zijn vrouw Tine buiten zijn medeweten zijn overhemd heeft gewassen, inclusief zijn perskaart van De Tijdgeest, die hij in het borstzakje had laten zitten.(16) Aangezien hem dat al eens eerder is overkomen, aarzelt Koos om een nieuwe perskaart aan te vragen bij zijn direct leidinggevende, de van de Kaasunie afkomstige drs. Klaas-Jan Wortelboer: ‘Hij herinnerde zich dat zijn collega Galekop, toen nog gewoon persfotograaf, een jaar of vijf geleden eens een maand op non-actief was gesteld omdat hij zijn perskaart aan de beruchte on-derwereldfiguur Zwarte Robbie bleek te hebben verpatst.’

Galekop was inderdaad Veldkamp, althans voor een groot deel, bevestigt Rijk de Gooijer. ‘Galekop was eigenlijk een kruising tussen Hein Vroege, ook een fotograaf, en Anton Veldkamp. Hein Vroege was meer wat je noemt een kruimeldief. Bij Hein ging het altijd om een tientje of een guldentje. Als hij in privé-situaties foto’s van je maakte, bijvoorbeeld met je vriendin, dan verkocht-ie die later rustig weer aan de Story of zo, dus daar heb ik ruzie mee gekregen. Anton ging alleen maar met rijke mensen om, die kon altijd zo krijgen wat-ie wilde; met Wil-lem Smit, Caransa, Zwarte Joop, noem maar op. Met Zwarte Joop was-ie zeer dik bevriend. Het ging natuurlijk weleens fout met Anton, want hij is geloof ik wel een keer of dertig ontslagen, maar een week later was-ie dan toch maar weer aangenomen.’ Scheltema vormde voor Eelke de Jong en Rijk de Gooijer een belangrijke bron van inspiratie voor Koos Tak. ‘Eigenlijk was dat onze enige bron; vrijwel alles wat we voor Koos Tak hebben gebruikt, was oorspronkelijk afkomstig uit Scheltema. Daar heb ik Eelke ook voor het eerst ontmoet.’

En zoals De Vries Veldkamps dochter Caroline aan de titel Miss Holland en reisjes naar Panama en Tokio hielp, zo hielp Veldkamp—voor wat hoort wat—De Vries’ pleegzoon Bas van Hout in de jaren tachtig weer aan een baantje bij De Courant Nieuws van de Dag, de Amsterdamse editie van De Telegraaf, te beginnen als sportverslaggever.(17) Tegen de achtergrond van de symbiotische verhoudingen binnen het door de ‘overkant’ gefinancierde imperium van De Vries was een dergelijke transfer vanzelfsprekend de gewoonste zaak van de wereld, want zulke wezensvreemde disciplines zijn onderwereld en journalistiek nu ook weer niet, integendeel: op de Achterburgwal gingen ze hand in hand.