Bij EEN GOED GLAS WIJN
Bij het verschijnsel onderwereld-pr kunnen in grote lijnen vier fases worden onderscheiden, die elkaar soms bijna wetmatig opvolgen, maar soms ook dwars door elkaar heen lopen. In de eerste fase wordt gestreefd naar een zekere mate van inkapseling van journalisten volgens de Wet van Nicholas Gage, een voormalige investigativereporter van de New York Times en de Wall Street Journal die het procédé begin jaren zeventig al eens beschreven heeft.
De Wet van Gage komt er in de kern op neer dat je je als misdaadondernemer nooit on the record door journalisten moet laten interviewen, hooguit in noodsituaties. Als je als misdaadondernemer uit de publiciteit wil blijven, of de publiciteit zoveel mogelijk wil sturen, dan moet je met verslaggevers uit de risicogroep daarentegen wel een zodanige ‘persoonlijke relatie’ zien op te bouwen, off the record uiteraard, dat die journalisten ervan doordrongen zijn dat zij op ‘wraak’ kunnen rekenen als ze iets schadelijks over je zouden publiceren, omdat ze gezien die ‘persoonlijke relatie’ dan in feite ‘verraad’ plegen.(1) Anders gezegd: leg rustig contacten met journalisten, vertel ze in diep vertrouwen van alles en nog wat, zelfs over liquidaties die je hebt laten uitvoeren, en ze kunnen het vervolgens niet meer opschrijven zonder ‘verraad’ te plegen. Binnen deze eerste fase van onderwereld-pr is doorgaans sprake van een onuitgesproken overeenkomst tussen crimineel en journalist, een consensus waarbij beide partijen precies weten waar zij aan toe zijn.
Aan de bereidheid van sommige journalisten zich tot zo’n consensus te laten verleiden ligt meestal, behalve de kennelijke behoefte met criminele kopstukken op voet van vertrouwelijkheid te verkeren, een misvatting ten grondslag: de misvatting dat wie zich nestelt in het centrum van de macht, daar navenant journalistiek profijt van zou hebben. De praktijk is onveranderlijk dat over wat zich in het centrum van de macht afspeelt niets meer kan worden geschreven zonder toestemming. De verslaggever rest dan weinig anders dan braaf te wachten tot zijn loyaliteit wordt beloond, en hij verhalen krijgt toegeworpen waarvan publicatie uit pr-oogpunt weer wél wenselijk wordt geacht.
Inkapseling van journalisten, verreweg de meest subtiele vorm van onderwereld-pr, kent vele gradaties en het middel kan, zoals gezegd, ook voor meerdere doeleinden worden ingezet. Het doel kan zijn publiciteit te voorkomen, maar ook, onder strakke regie, juist publiciteit te genereren, bijvoorbeeld als tegenwicht voor andere, niet geregisseerde publiciteit. Eind 1988 besloot Klaas Bruinsma tot zo’n publicitair tegenoffensief. Nadat Bruinsma, zoon van de oprichter van de Raak-fris-drankfabrieken, ruim tien jaar in comfortabele anonimiteit had kunnen werken aan de opbouw van zijn organisatie, werd hij in oktober 1988 in Het Parool paginagroot geportretteerd als grondlegger en onbetwist leider van ‘de grootste en gewelddadigste, mafia-achtige misdaadorganisatie die actief is in Nederland’.(2) Bruinsma, verantwoordelijk voor een reeks moorden, was ziedend over die exposure, maar besloot, uiteindelijk, zijn represailles te beperken tot juridische procedures tegen de krant, waarvoor mr. Max Moszkowicz werd ingehuurd, en tot een offensief in de media waarbij vooral twijfel moest worden gezaaid over de betrokkenheid van het netwerk bij liquidatie-moorden en de handel in hard drugs.
Ten behoeve van dat laatste zocht de organisatie in eerste instantie naar geschikte kandidaten in de eigen omgeving: in het luxueuze sekshuis Yab Yum op het Singel in Amsterdam. Op papier was Yab Yum eigendom van Theo Heuft, in de praktijk fungeerde het sekshuis in de jaren tachtig als het ‘clubhuis’, zoals het intern werd aangeduid, van de Bruinsma-organisatie. In de periode waarin Bruinsma voor het eerst in de publiciteit werd gebracht, kwam Elma Verhey, verslaggeefster van Vrij Nederland, dagelijks in Yab Yum. Ze zat er avond aan avond, meestal tot ver na sluitingstijd, voor een mszde-reportage over ‘de mythe van het beschaafde bordeel’, waarbij met Heuft de afspraak was gemaakt dat zij zich in het sekshuis vrij kon bewegen, behoudens uiteraard de privéruimtes. Al snel bemerkte Verhey dat Bruinsma en zijn gevolg er regelmatig binnen kwamen vallen, iets dat overigens steevast werd ingeleid door grote opwinding in het sekshuis: de Bruinsma-groep kondigde elk bezoek kort van tevoren aan bij Heuft of bij diens bedrijfsleider, zodat er op het particuliere parkeerterrein van Yab Yum ruimte kon worden gemaakt voor de gepantserde wagens van de groep.
‘Op een avond zat ik beneden aan de bar toen er, na een intern telefoontje van de portier, een golf van opwinding en angst onder het personeel en de meiden ontstond,’ vertelt Verhey. ‘Die opwinding was zichtbaar, voelbaar, merkbaar voor iedereen, tenzij je stekeblind was of stomdronken. De barman maakte een soort gebaar naar een aantal mensen, hij liep naar sommige meiden toe, en hij fluisterde iets in het oor van een van de klanten. Dat bleek later een kleine dealer te zijn die nog een rekening bij Klaas open had staan; hij ging er als een haas vandoor, een paar avonden later heeft hij het me allemaal zelf verteld, en over de moordpartijen van Klaas. Vervolgens verschenen Etienne [Etienne Urka, Bruinsma’s tweede man] en nog twee bodyguards die het gebouw kwamen inspecteren. Wapens min of meer zichtbaar, echt wat je noemt heer en meester. Dit was duidelijk hun terrein. Wat ik die eerste keer zag bleek een vast ritueel te zijn: telefoontje, dan de bodyguards. Niet veel later verscheen dan de meester zelf. Hij maakte een rondje door Yab Yum, keek hier, keek daar, maakte een opmerking tegen deze of gene, en besloot zich dan op een bank te laten vallen en dan begon het feest. Zuipen, lallen, schreeuwen, maar soms ook niet. Dan hing hij wat lusteloos in een bank of kreeg bezoek van allerlei types waarmee hij besprekingen voerde. Het personeel sidderde en beefde als het bericht kwam dat Klaas in aantocht was, en alle meiden lieten bij wijze van spreken de klanten alleen achter in hun respectievelijke bubbelbaden om zich aan de zijde van Klaas te voegen.’(3)
Al de eerste keer dat zij dat ritueel mocht aanschouwen, werd Verhey aangesproken door Urka. ‘Hij zei dat hij wist wie ik was. Heuft of zijn personeel moet dat verteld hebben. Even later arriveerde Klaas zelf. Hij ging naast me zitten, bestelde een Spa en begon tegen me te praten.’ In dat gesprek, en in de gesprekken in Yab Yum die later zouden volgen, beklaagde Bruinsma zich erover dat hij gedwongen was met al die ‘leeg-hoofdige klerenkasten’ in zo’n sekshuis te moeten rondhangen.
Eigenlijk, vond hijzelf, hoorde hij in een etablissement als Luxembourg, tussen ‘de intellectuelen’. ‘Hij zat breed uit te meten hoe hij de misdaad had gemoderniseerd. Hij vertelde me dat al die stomme lulletjes die een kraak zetten of een partijtje verhandelden van dertigduizend gulden en dan met de poet voor een vakantie naar Spanje verdwenen, er natuurlijk geen bal van hadden begrepen. Advocaten had je nodig, bedrijven, aanvoerlijnen, monopolieposities.’
Tegenover Verhey ontkende Bruinsma ooit iets met hard drugs en liquidaties te maken te hebben gehad. ‘Hij hield glashard vol dat hij nooit in cocaïne had gehandeld, ook al was hem het alleenrecht voor de verkoop in Europa aangeboden, en anders dan uit noodweer had hij nooit gemoord, hoewel hij me ook weer rustig vertelde over twee mysterieuze broers waarvan hij er een had laten vermoorden.’
Uiteindelijk stelde Bruinsma haar voor dat zij voor VN een interview met hem zou maken als reactie op de publicaties in Het Parool; het zou mooi zijn, moet Bruinsma daarbij hebben geredeneerd, als hij in de procedure die hij tegen Het Parool had aangespannen, aan de rechtbank dan wel het gerechtshof een stuk uit een onverdacht, links weekblad kon overleggen waarin hij naar voren zou komen als iemand die hooguit weleens wat in de hasj had gedaan. ‘Ik beloofde hem dat ik er over na zou denken,’ zegt Verhey, ‘en ik heb hem uiteindelijk gezegd dat ik dat wel wilde, maar dan op mijn voorwaarden.’ Die luidden dat er geen sprake kon zijn van ‘goedkeuring vooraf’ van Bruinsma van het te publiceren stuk, hooguit van controle op feitelijke onjuistheden, dat Verhey ‘alles wat hij al had verteld als basis’ voor het stuk zou gebruiken, dat zij alles wat hij vertelde her en der zou ‘checken’, en dat er van Bruinsma een herkenbare foto zou worden gemaakt. ‘Daarop haakte hij af.’
Bruinsma verloor daarop acuut zijn belangstelling voor de VN-verslaggeefster. Verhey schreef vervolgens haar reportage over Yab Yum, en besloot haar gesprekken met Bruinsma c.s. daarbij buiten beschouwing te laten. ‘Wat moest ik ermee? Het was niet mijn specialisatie, en op z’n best had ik het verhaal in Het Parool nog eens over kunnen doen.’ Zij nam in het stuk echter wel een summiere, geanonimiseerde passage op waarin werd verwezen naar het ‘andere soort captains of industry’ dat het sekshuis frequenteerde: ‘De koppelbazen, wapenhandelaren, hasj-, coke- of heroïnedealers, die eveneens stijlvol wensen te relaxen. Een aantal van deze vaste klanten laat zich door bodyguards vergezellen. Zelf zeggen ze dat dat gezien hun vroegere levensstijl noodzakelijk is. In heroïne of coke hebben ze nooit gehandeld, hoogstens in hasj. Daarin, dat willen ze graag toegeven, zijn ze geen kleine jongens geweest.’
Zelfs die summiere passage leidde tot grote paniek bij Heuft, aan wie het stuk volgens afspraak voor publicatie werd voorgelegd ter controle op feitelijke onjuistheden. Verhey werd door Heuft bedreigd—‘Je weet wie er hier komen’—en hij deed ook een poging tot omkoping: ‘Noem je prijs maar, iedereen is te koop.’ Bruinsma zelf deed ook nog een poging. ‘Precies in die periode belde hij me met het voorstel dat we bij een goed glas wijn nog eens een goed gesprek moesten hebben.’ Dat voorstel wees Verhey af, en nadat zich ook een aantal advocaten in de kwestie had gemengd, besloot zij de betreffende passage gewoon te handhaven.
Verhey’s msz’Je-reportage over Yab Yum werd ten slotte eind januari 1989 gepubliceerd in een speciale kleurenbijlage.(4) Na publicatie liet de Bruinsma-groep nog één keer van zich horen, kennelijk met als doel Verhey er ten overvloede van te doordringen dat zij het voor wat de Bruinsma-groep betrof maar beter bij die ene passage kon laten. ‘Van Klaas heb ik nooit meer iets gehoord, maar wel van Etienne. Die belde me na dat stuk op met de mededeling dat ik een akelig goed geheugen had, want hij had me in de Yab Yum nooit iets zien opschrijven, maar dat hij dat ook had.’
Nadat Verhey Bruinsma eind 1988 haar voorwaarden voor een interview duidelijk had gemaakt en de maffiabaas vervolgens was afgehaakt, ging de groep onmiddellijk op zoek naar alternatieven bij de media, en uiteindelijk werd een kandidaat geselecteerd die tenminste niet zo moeilijk deed: Bert Voskuil, verslaggever van Nieuwe Revu.
Voskuil werd door Bruinsma c.s. allereerst uitvoerig op sleeptouw genomen. Bruinsma nam hem mee op zijn jacht de Amsterdamned, voerde hem langs alle mogelijke, de maffiabaas goedgezinde jeugdvrienden, zakenrelaties en familieleden ‘om hem zo echt te leren kennen’, ging regelmatig met hem dineren, en liet daarbij vanzelfsprekend ‘altijd het beste aan drank en voedsel komen’. En Voskuil moest, vond ‘De Dominee’, ook maar eens apart met diens tweede man Urka praten. Dat gesprek vond plaats in het restaurant van het Amsterdamse Havengebouw. ‘Hij dronk als altijd mineraalwater,’ schreef Voskuil later over die ontmoeting, ‘ik kreeg de beste Meursault-wijn geschonken.’ Urka omschreef Bruinsma bij die gelegenheid als ‘geniaal’ op ‘zakengebied’, als een ‘goed mens’ en als ‘het beste wat me in mijn leven is overkomen’. De rekening van ‘dik vierhonderd gulden’ werd uiteraard door Urka betaald: ‘Hij stopte de ober een briefje van duizend gulden in zijn hand en zei: ‘Laat de rest maar zitten.’’5 Urka was er, in tegenstelling tot Bruinsma, overigens allerminst een voorstander van dat de media werden ingeschakeld. ‘Ikzelf was er tegen dat hij met Nieuwe Revu praatte. Ik wilde dat we ons veel meer op de achtergrond zouden houden.’(6) Ook in dat opzicht was Bruinsma’s wil echter wet.
Vervolgens publiceerde Nieuwe Revu in januari 1989 het ‘allereerste interview met de Godfather’, kort voor de publicatie in VN over Yab Yum.(7) In het door Bruinsma zelf gefiatteerde stuk werd hij (als ‘Klaas B.’) geportretteerd als iemand die, oké, ooit weleens wat met hasj had gedaan, maar die zich nu ‘in een fors aantal legale zaken’ had begeven. ‘Ik adviseer een aantal grote zakenmensen.’ Ook ontkende Bruinsma iets met hard drugs of liquidaties te maken te hebben: ‘Moorden laten uitvoeren, dat is mijn stijl niet.’ Er werd Bruinsma, kortom, ‘onrecht aangedaan’—wat precies de boodschap was die de groep wilde uitdragen. Bruinsma was, vanzelfsprekend, ‘tevreden over het verhaal’.
Ook na dat tot wederzijdse tevredenheid afgewikkelde publicitaire tegenoffensief—waarbij met het oog op de lopende procedures tegen Het Parool overigens een aantal onbegrijpelijke blunders werd begaan—bleven Voskuil, Bruinsma, Urka, en anderen van de groep contact houden. Zo nodigde Voskuil Bruinsma wel uit om bij hem thuis te komen eten. Bruinsma bood op zijn beurt Voskuil twee schilderijen aan die in 1988 uit het museum Het hofje van mevrouw Van Aerden in Leerdam waren gestolen, ‘Lachende jongens met bierkruik’ van Frans Hals en ‘Boslandschap met bloeiende vlier’ van Jacob van Ruijsdael. Als Voskuil de schilderijen zou terugbezorgen, luidde het voorstel, dan kon hij de niet onaanzienlijke verzekeringspremie opstrijken; Voskuil wees dat voorstel af. Het zoontje van de verslaggever, Koen, kreeg van de maffiabaas een Ferrari-horloge ter waarde van duizend gulden cadeau. Voskuil bezocht Bruinsma weleens in het Amstel Hotel, waar ‘De Dominee’ permanent een suite bewoonde, en hij zakte met Bruinsma c.s. soms ook door in Yab Yum: ‘Flessen champagne werden aangedragen en de tafel kwam verder vol te staan met grote glazen cognac die ik allang niet meer opkon.’(8)
In de loop van die contacten werd het Voskuil wel duidelijk dat Bruinsma c.s. hem bij de voorbereiding van het exclusieve ‘allereerste interview’ met de maffiabaas maar wat op de mouw hadden gespeld, en dat Bruinsma wel degelijk met liquidaties en hard drugs te maken had. Bij een van die gelegenheden in Yab Yum hield Bruinsma de verbouwereerde verslaggever zelfs voor: ‘O, wat ben je dom. Of je houdt je dom. Dat wist je eigenlijk toch allang.’9 Voskuil was naar eigen zeggen ‘geschokt door zijn bekentenissen van de moorden, van de handel in hard drugs’, maar gezien de persoonlijke relatie die hij inmiddels met Bruinsma had opgebouwd, kon hij dat onmogelijk meer opschrijven, of zoals Bruinsma’s bodyguard Geurt Roos de verhoudingen later eens tegenover Vrij Nederland heeft omschreven: ‘Voskuil schreef alleen iets op als Bruinsma het goed vond dat hij schreef. Ik ontmoette hem een keer in het Amstel Hotel, Anton Veldkamp van De Telegraaf was er ook bij [Veldkamp onderhield in de jaren tachtig niet alleen nauwe banden met ‘Zwarte Joop’ de Vries, maar ook met andere criminele kopstukken, onder wie Bruinsma]. Klaas zei: ‘Geurt, wat doe je als ik gevangen genomen word?’ Ik zei: ‘Dat zeg ik niet, er zitten journalisten bij’. Klaas zei: ‘Dat geeft niet’. Dus ik antwoordde: ‘Als ze jou pakken, gijzel ik iemand, dan ontvoer ik een minister’. ‘En als ik helemaal in het nauw kom te zitten?’ vroeg Klaas. Ik zei: ‘Dan offer ik me op’. Zo toegewijd was ik. En ik kon het zeggen. Er werd toch niet over geschreven zolang Bruinsma leefde.’(10) Anders zou Voskuil immers, in het overzichtelijke wereldbeeld van de maffiabaas, ‘verraad’ hebben gepleegd.
Behalve Bert Voskuil en Anton Veldkamp maakte ook Peter R. de Vries, misdaadverslaggever, rond 1990 deel uit van het journalistieke coterietje rond ‘De Dominee’. De Vries, destijds hoofdredacteur van het blad Aktueel, ontmoette Bruinsma c.s. geregeld, hij at weleens ‘een hapje’ met hem in het Amstel Hotel, en hij was ervan doordrongen dat hij daarbij aan tafel zat met ‘de absolute number one van de onderwereld’.(11) De Vries heeft over de ‘absolute number one’ bij diens leven echter nooit een letter geschreven, wat natuurlijk ook precies de bedoeling was van Bruinsma. De rechtbank in Amsterdam oordeelde het later (in een procedure van De Vries tegen Het Parool) ‘niet erg geloofwaardig’ dat De Vries in al zijn contacten met de Bruins-ma-groep nimmer ‘journalistiek relevante wetenschap’ zou hebben opgedaan (zoals De Vries beweerde); het gerechtshof sprak van ‘een wederzijds profijtelijke relatie’ tussen De Vries en Bruinsma c.s.(12) De publicitaire passiviteit van De Vries ten aanzien van de Bruinsma-groep werd later ook nog eens bevestigd door Gerard van Zuuren, voormalig politieverslaggever van de Haagsche Courant, maar begin jaren negentig bij Aktu-eel in dienst als misdaadverslaggever: ‘Bij Aktueel mochten we gewoon niet over Bruinsma schrijven, zelfs niet toen hij doodgeschoten werd. Terwijl het toch de grootste crimineel van Nederland was. ‘(13)