Hoofdstuk 13

VAN EEN ‘BIJZONDERE MEDEWERKER’

Eind 1996, begin 1997 begon Brown, temidden van de loopgravenoorlog met Van Hout, een geheel nieuwe carrière. Na ruim een decennium in hasj te hebben gehandeld en met de Happy Family koffieshops te hebben gerund, na een paar jaar in het milieu van de zware criminaliteit te hebben verkeerd, en nadat hij met zijn verklaringen tegen oud-rechercheur Martin Hoogland in de Bruinsma-zaak en de Hijzelendoorn-zaak zelf een breuk met dat milieu had geforceerd, besloot hij maar journalist te worden: als zijn voormalige perschef Van Hout het kon, kon hij het ook.

De Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) weigerde Brown weliswaar te accepteren als lid, maar dat stond zijn nieuwe roeping allerminst in de weg. Brown kreeg een column bij Panorama, hij begon ook in eigen beheer boeken uit te geven (uitgeverij ‘De Onderwereld’), en hij kreeg in het seizoen 1996-1997 bij Veronica zelfs een eigen misdaadmagazine op tv onder de titel Zware Jongens. Het misdaadmagazine (‘Steve Brown goes dangerous met Veronica’) was van een ronduit bedroevend niveau, maar dat zou Veronica een zorg zijn: als er maar naar gekeken werd.

Midden 1997 vatte Brown het plan op voor Veronica of een andere commerciële zendgemachtigde ook eens iets te gaan doen met banden tussen criminelen en journalisten, en dan met name met Peter R. de Vries, misdaadverslaggever, die destijds bij RTL-4 elke avond een programma van een kwartier had. Aanleiding daartoe was dat Browns vriend, zakenpartner en Caran-sa-ontvoerder Ronnie Ostrowski hem ooit had verteld wel een journalist te weten die ‘plat’ zou zijn, waarbij het, volgens Ostrowski, ging om De Vries. In het boek dat Brown en coau-teur Peter Stuivenberg eind 1995 hadden gepubliceerd, Steve Brown—Drugbaron inspijkerbroek, hadden zij enkele summiere, geanonimiseerde verwijzingen naar de bewering van Ostrowski verwerkt. Zo vertelt Brown in dat boek dat hij ‘Ron-nie O.’ al kent uit de tijd dat de Happy Family aan het aftakelen was: ‘Hij had een journalist in zijn zak die zou schrijven wat ik wilde. Een jongen met een vlotte pen, die op de loonlijst staat van Klaas Bruinsma.’ Verderop in het boek beschrijft Brown zijn eerste contacten met Van Hout, stelt vast dat hij nu een ‘eigen persagent’ heeft, en vervolgt dan: ‘De aanbiedingen van Ronnie O. uit het verre verleden heb ik afgeslagen, maar nu werk ik op strikt vertrouwelijke basis samen met de pers.’(1)

Browns coauteur Peter Stuivenberg bevestigt dat Ostrowski begin 1995, bij de research voor Steve Brown—Drugbaron inspijkerbroek, hem en Brown heeft verteld over banden tussen criminelen en onder anderen De Vries. ‘Ik heb Ostrowski in het bijzijn van Brown en een bodyguard in Amsterdam geïnterviewd over journalisten die hand- en spandiensten verleenden. Bas van Hout en Peter de Vries werden beiden genoemd. Op mijn vraag aan Ostrowski wat ze zoal deden, was het antwoord: ‘Alles wat wij wilden.’(?2)- Voor wat betreft De Vries zou het, vertelde Ostrowski volgens Stuivenberg, vooral gaan om de publicatie van ‘verkeerde verklaringen over hasjvangsten’: als Nederlandse afnemers geen zin hadden om voor een partij hasj te betalen, dan lieten zij De Vries een nepbericht verspreiden als zou de partij in beslag zijn genomen, zodat die afnemers tegenover hun buitenlandse leveranciers een knipsel konden tonen, en de schuld vervolgens werd kwijtgescholden, zo luidde de bewering van Ostrowski althans. Ostrowski liet daarbij, begin 1995, volgens Stuivenberg doorschemeren ‘dat dat nog steeds het geval was en men Peter de Vries kon gebruiken, dus men wilde hem niet verliezen, niet het leven zuur maken’. Mede om die reden besloot Stuivenberg het verhaal niet in detail op te nemen in het boek, maar zich te beperken tot de genoemde, summiere passages; Brown bevestigt die hele gang van zaken.

Wat er van dat verhaal van Ostrowski ook zij, in de loop van 1997 besloot Brown, inmiddels zelf journalist, te gaan onderzoeken of de betreffende beweringen over De Vries op enigerlei wijze hard waren te maken, en of hij er iets mee kon doen op tv. In eerste instantie benaderde Brown daarop zijn oude vriend en zakenpartner Ronnie Ostrowski met de vraag of hij aan een dergelijk item zou willen meewerken, en daarmee werd de kiem gelegd voor weer een reeks nieuwe intriges: Brown was er immers onkundig van dat Ostrowski, zoals beschreven in het vorige hoofdstuk, in de loopgravenoorlog met Van Hout een dubbelspel speelde, waarbij Ostrowski volledig collaboreerde met Van Hout en verklaringen aflegde tegen Brown en diens uitgever Elmar, terwijl hij tegenover Brown en Elmar weer beweerde dat die verklaringen niet van hem waren maar door Van Hout moesten zijn vervalst.

In dat dubbelspel verklaarde Ostrowski zich tegenover Brown uiteraard gaarne bereid mee te werken aan een programma over De Vries, en zijn beweringen van een paar jaar eerder voor de camera te herhalen. Brown zette vervolgens een heus format (een soort draaiboek) op papier om omroepen voor een dergelijk programma te interesseren. Ostrowski werd in dat format, om nog geen slapende honden wakker te maken, vooralsnog aangeduid als ‘meneer X.’, die door Brown gemakshalve tevens werd opgewerkt tot voormalig ‘tweede man van de Delta-groep’, ofwel de Bruinsma-groep dan wel de erven-Bruinsma, dit vanwege Ostrowski’s nauwe banden met Bruins-ma en Urka. ‘Bij de uiteindelijke opnames is hij bereid herkenbaar in beeld te verschijnen,’ kondigde Brown aan in zijn format.(3)

Nadat Ostrowski zich eind juli 1997 tegenover Brown bereid had verklaard aan het programma mee te werken, lichtte de Caransa-ontvoerder, uiteraard achter Browns rug om, onmiddellijk Van Hout in over wat Brown aan het doen was. En Van Hout moet zich direct hebben gerealiseerd dat hier ongekende mogelijkheden lagen: het plan rees de voorbereidingen van Brown en zogenaamd ook van Ostrowski voor het programma op de een of andere manier vast te leggen met een verborgen camera, uiteraard met medeweten en medewerking van Ostrowski. Van Hout tipte derhalve, op zijn beurt, Peter de Vries met het verhaal dat Brown druk doende was ‘valse verklaringen’ te ‘kopen’ van een onderwereldfiguur die Van Hout toevallig goed kende, Ronnie Ostrowski, met als doel een tv-pro-gramma te maken over De Vries en over nepberichten over in beslag genomen partijen hasj.(4) Dat Ostrowski dat verhaal over De Vries jaren daarvoor al eens in geuren en kleuren aan Brown en ook aan Peter Stuivenberg had verteld, en dat er dus geen enkele noodzaak was Ostrowski te vragen maar wat te verzinnen of ‘valse verklaringen’ af te laten leggen, vertelde Van Hout er uiteraard niet bij.

De Vries hapte vrijwel onmiddellijk toe, en stemde in met een verborgen-cameraoperatie waarbij Brown en Ostrowski zo lang als nodig was stiekem zouden worden geobserveerd, stiekem voor wat betreft Brown althans. Aan het eind van de operatie zou Brown dan, zo kwamen Van Hout en De Vries overeen, aan de hand van de verborgen camera in het programma van De Vries kunnen worden ontmaskerd als hoogst ‘onbetrouwbaar’, en vervolgens zou Ostrowski, ‘meneer X.’ in de formats van Brown, voor de gewone camera kunnen onthullen dat Brown hem geld had geboden, grof geld, om op tv ‘valse verklaringen’ over De Vries af te leggen. Daarnaast werd afgesproken dat de verborgen-cameraoperatie niet zou worden uitgevoerd door John de Mol Produkties, de producent van De Vries’ programma, maar door Van Hout; hij was op dat terrein immers de expert. Ostrowski ging met dat plan eveneens direct akkoord; hij spioneerde toch al geruime tijd voor Van Hout in het Brown-kamp.

Bij een dergelijke opzet, wist Van Hout, kon Brown publiekelijk worden afgebrand als ‘onbetrouwbaar’, en daarmee zou Van Hout dan weer zijn voordeel kunnen doen in de bodemprocedure die hij bij de Haagse rechtbank had aangespannen tegen het boek van Brown. In zo’n scenario, realiseerde Van Hout zich, zou hijzelf echter zoveel mogelijk op de achtergrond moeten blijven: het effect van de onthulling dat Brown ‘onbetrouwbaar’ zou zijn, zou gezien de voortwoekerende loopgravenoorlog tussen de twee vrijwel geheel verloren gaan als zou blijken dat hij die onthulling zelf had geproduceerd. De val voor Brown werd vervolgens wagenwijd opengezet.

In eerste instantie werd geprobeerd wat opnamen van ontmoetingen tussen Brown en Ostrowski te maken in de flatwoning van Ostrowski in Amsterdam-Noord. Er werd in die woning een aantal gesprekken opgenomen met taperecorder, maar voor verborgen camera’s bleek de flat toch minder geschikt. Derhalve werd een vrijstaande etage gehuurd aan de Oudezij ds Achterburgwal 60 één hoog, waar Ostrowski, zo moest hij Brown wijsmaken, tijdelijk zou wonen; de Achterburgwal zou het op tv bovendien veel beter doen dan een kaal flatgebouw in Noord. De woning op de Achterburgwal werd vervolgens door Van Hout volgehangen met verborgen cameraatjes, en ook werd een camera geplaatst bij een hotel recht tegenover het pand, aan de overkant van de gracht, zodat ook alle in- en uitgaande bewegingen konden worden geregistreerd.

In het pand op de Wallen werden vervolgens anderhalve maand lang—van midden augustus tot eind september 1997—alle ontmoetingen tussen Brown en Ostrowski gefilmd, waarbij Ostrowski, in de wetenschap dat er camera’s meedraaiden, doorgaans onderuitgezakt op een bank een afwachtende houding aannam, en zo nu en dan een mogelijk van tevoren gesouffleerde, suggestieve vraag stelde. De operatie leverde in totaal zo’n dertig videobanden op.

Terwijl Brown met open ogen in die val van Van Hout⁄Ostrowski⁄De Vries liep, werkte hij intussen, naar hij dacht met de medewerking van Ostrowski, voort aan wat hijzelf een pilot noemde van de voorgenomen uitzending over De Vries. Zo werden in het pandje op de Wallen opnamen met Ostrowski gemaakt (wat weer door de verborgen camera’s van Van Hout werd geregistreerd) waarbij Ostrowski—vooralsnog onherkenbaar met een dekbed over het hoofd—zijn beweringen over De Vries herhaalde: ‘Peter schreef alles wat de groep wou. Dan spreek ik over twaalf, dertien jaar terug.’

Brown: ‘Wat was het belang van De Vries?’

Ostrowski: ‘Nou kijk, bijvoorbeeld, hasjtransporten, of wat voor transporten ook, publiceerde hij…maar die werden helemaal nooit gepakt.’

Brown: ‘Dus als ik het goed begrijp, in Libanon wordt een partij van tweeduizend kilo hasj verstuurd, en dan publiceerde Peter de Vries dat die partij gepakt was, met exacte gegevens met verpakkingen natuurlijk, want die kon alleen iemand weten…’

Ostrowski: ‘Ja, en wat zie je nou? Dat die Libanezen gelijk vertrokken waren.’5

Brown speelde vervolgens redelijk open kaart: nadat hij het interview met de met een dekbed getooide ‘meneer X.’ op video had gezet, nam hij contact op met John de Mol Produkties en kondigde aan bezig te zijn met ‘een reportage over Peter R. de Vries’. Tevens verzocht hij John de Mol Produkties en De Vries om een interview zodat De Vries commentaar kon geven ‘op deze beelden’. Brown kreeg daarop de uitnodiging De Vries op 2,2 september 1997 te komen interviewen.(6) De bijeenkomst vond plaats in een zaaltje van het gebouw van John de Mol Pro-dukties, maar verliep totaal anders dan Brown zich had voorgesteld. De Vries weigerde commentaar te geven op de getoonde beelden en beweringen van, zo wist hij, Ostrowski (‘Wie is dat onder dat dekbed? Dat kan je schoonmoeder wel zijn’), en ook het zaaltje van John de Mol Produkties was weer volgehangen met verborgen camera’s. Brown voelde zich zo getergd dat hij na afloop in het zaaltje, slechts in het gezelschap van zijn cameraman en geluidsman, onder het oog van de verborgen camera’s schuimbekkend uitriep: ‘Als ik hem tegenkom zal ik hem een hoek geven.’ Terug in het pandje op de Wallen legde Brown Ostrowski met de gebruikelijke penozebluf uit, wederom terwijl de camera’s draaiden, dat hij De Vries bij een volgende gelegenheid hetzij met een ‘honkbalknuppel’ te lijf zou gaan, hetzij hem een paar klappen ‘op z’n kin’ alsmede een paar ‘op de levertjes’ zou geven, hetzij de ‘rug breken’ zou. ‘Ik kreeg daar gewoon geen speeksel meer, ken je dat?’ legde hij Ostrowski uit.

Op maandag 29 september 1997 maakten Van Hout en De Vries, toen zij naar hun mening over voldoende materiaal beschikten, een eind aan de operatie. Ostrowski kreeg de instructie Brown te vragen naar de woning te komen, en in afwachting daarvan verschanste De Vries zich met een cameraploeg en een stuk of drie lijfwachten in een belendend kamertje. Nadat Brown op de Achterburgwal was gearriveerd verliet Ostrowski de woning weer met een smoesje, en vervolgens betrad De Vries de huiskamer met in zijn hand het dekbed van ‘meneer X.’. Brown ging De Vries daarop niet met een honkbalknuppel te lijf, en brak hem ook niet de rug, maar sprak daarentegen de historische woorden: ‘Je speelt nu wel met het oog van de naald hoor.’ De confrontatie leidde tot een korte schermutseling tussen Brown en de in de belendende kamer opgestelde cameraploeg van De Vries, en vervolgens werd Brown met vereende krachten besprongen door de lijfwachten van De Vries: ‘Je bent aangehouden, ja! Dit is een burgeraanhouding!’ De Vries deed onmiddellijk na het incident bij het bureau Warmoesstraat aangifte tegen Brown wegens, onder meer, bedreiging, laster en het fabriceren van valse verklaringen.

Op dinsdag 30 september, woensdag i, donderdag 2 en vrijdag 3 oktober 1997 werd Brown in het programma van De Vries vervolgens avond aan avond ‘definitief ontmaskerd’ als een hoogst ‘onbetrouwbaar’ persoon. Brown had ‘pogingen’ gedaan ‘met gekochte en volledig verzonnen getuigenverklaringen’ De Vries van ‘corruptie’ te beschuldigen, zo meldde De Vries, maar de ‘sleutelfiguur’ in het geheel, ene Ron O., stond van meet af aan ‘geheel aan onze kant’. Daarbij werden onder meer met de verborgen camera opgenomen beelden getoond waaruit moest blijken dat Brown Ostrowski de betreffende beschuldigingen helemaal had ‘voorgekauwd’. Brown werd, zoals Van Hout had beoogd, vier dagen lang onder de vlag van Peter R. de Vries, misdaadverslaggever, met de grond gelijkgemaakt, wat met zo’n dertig beschikbare videobanden, het nodige knip-en plakwerk, en met de medewerking van Ostrowski ook niet zo moeilijk was. Van Hout zelf bleef bij de ‘definitieve ontmaskering’ van Brown zoals afgesproken vrijwel geheel buiten beeld. In de eerste aflevering van de reeks meldde De Vries nog wel dat hij door ‘collega-misdaadverslaggever Bas van Hout’ was geïnformeerd dat deze was benaderd door ‘de Amsterdamse crimineel Ron O.’, maar daar bleef het bij: dat de verborgen-cameraoperatie door Van Hout was uitgevoerd werd niet vermeld, en ook geen woord over de omstandigheid dat Van Hout gezien diens guerrilla tegen Brown alle belang had bij een dergelijke ‘definitieve ontmaskering’. In de laatste aflevering van de reeks mocht Ronnie Ostrowski ten slotte uitleggen waarom hij aan de operatie had meegedaan: ‘Omdat het me te ver gaat, al deze ongein. Vrij logisch. Het zit me gewoon tot hier om steeds flauwekul te vertellen en valse verklaringen af te leggen. Wat schiet ik d’r mee op?’

Het verhaal dat Brown ‘definitief’ontmaskerd zou zijn moest vanzelfsprekend een zo breed mogelijke spreiding krijgen, en werd derhalve al vóór de uitzendingen van De Vries uitgevent. Zo publiceerde het roddelblad Story, toen de uitzendingen van De Vries nog maar net begonnen waren, een verhaal over Brown onder de kop ‘Veronica-presentator licht eigen omroep op’.(7) In het stuk werd vastgesteld dat Brown ‘deze week’ in het programma van De Vries ‘door de mand’ was gevallen, en daarnaast werd gemeld dat Brown en toenmalig Veronica-directeur Unico Glorie weliswaar jeugdvrienden waren, maar dat Brown zo ongeveer het hele budget voor de productie van zijn programma Zware Jongens ‘van vele tonnen’ in eigen zak zou hebben gestoken. Het stuk was onmiskenbaar een waarschuwing richting Glorie en andere omroepbonzen om nooit meer met Brown in zee te gaan, en daarmee een poging Brown ook in Hilversum besmet te verklaren. Als auteur van het stuk werd slechts ‘een bijzondere medewerker’ vermeld.

Wie dat verhaal heeft geschreven, of de betreffende ‘informatie’ heeft verschaft, is nooit met zekerheid vastgesteld—Story zelf heeft dienaangaande nooit opheldering willen verschaffen, ondanks een daartoe door Brown geëntameerd voorlopig getuigenverhoor—maar het lijkt allerminst gewaagd te veronderstellen dat Van Hout ook hierbij, wederom op de achtergrond, een rol heeft gespeeld. In de eerste plaats was het nummer van Story al gedrukt vóór de uitzendingen van De Vries waren begonnen; de informatie over de ‘ontmaskering’ van Brown moet dus zijn verstrekt door iemand die daar direct bij betrokken is geweest.(8 )In de tekst van het verhaal komt bovendien een passage voor met twee opmerkelijke witregels: regels tekst die er kennelijk, bij de zogeheten koude opmaak, op het allerlaatste nippertje maar uitgesneden zijn. Die passage luidde daardoor als volgt: ‘Brown viel deze week door de mand dankzij de inspanningen van het RTL4-programma van Peter R. de Vries [waarna twee witregels volgden]. Met een verborgen camera toonden die aan dat…’ Mede gezien het meervoud in de tweede zin (‘toonden’) stond er in de oorspronkelijke eerste zin vermoedelijk dat Brown ‘door de mand’ was gevallen dankzij ‘de inspanningen van het RTL4-programma van Peter R. de Vries en van misdaadverslaggever Bas van Hout’, maar achtte Van Hout het, bij nader inzien, om uiteenlopende redenen toch beter voor wat betreft de verborgen-cameraoperatie helemaal uit beeld te blijven. Het staat daarnaast vast dat Van Hout over de ‘ontmaskering’ van Brown contacten had met Story: Van Hout had afspraken met de hoofdredacteur van het blad dat deze, na afloop van de uitzendingen van De Vries, als eerste een keuze mocht maken uit het met de verborgen camera geschoten materiaal dat, volgens Van Hout, ‘mij exclusief toebehoort’.(9)

Brown was na de set-up van Van Hout en De Vries, nadat hij erachter was gekomen dat Ostrowski al die tijd een dubbelspel had gespeeld, en na het ingestoken stuk in de Story, vanzelfsprekend in alle staten: hij roerde zich in de media, maakte stampei bij John de Mol Produkties en bij moedermaatschappij Endemol, en schakelde ook zijn advocaat in, mr. P. van de Laar uit Eindhoven. Op 9 oktober 1997, nog geen week na de laatste uitzending van De Vries, ontving Brown vervolgens een brief die niet ondertekend was, maar wel in de ik-vorm was gesteld, in de overtuiging dat Brown zo ook wel zou weten wie de afzender was. In de brief werd Brown ervan op de hoogte gesteld dat er ‘tussen 15 augustus en 30 september 1997’ met de verborgen camera alles bij elkaar ‘zo’n dertig’ videobanden van hem waren opgenomen, waarvan uiteraard maar een klein deel was uitgezonden, en dat een aantal mensen ‘uit de eredivisie’ inmiddels te kennen had gegeven al die ‘ruwe videobanden’ weleens te willen zien, om zo te horen wat Brown tegenover Ostrowski allemaal over hen had verteld.

Die mensen ‘uit de eredivisie’, meldde de brief, waren dezelfden ‘die u uit o.a. pagina 270 t.m. 277 in uw boekje hebt laten schrappen’, ofwel Sam Klepper en John Mieremet, die Van Hout ruim een jaar eerder, al dan niet via-via, de door Brown ondertekende ontlastende verklaring hadden toegespeeld. Om Browns geheugen op te frissen bracht de afzender in herinnering wat Brown in de sessies met Ostrowski onder meer over het duo had geroepen, namelijk dat Klepper en Mieremet hem in de kwestie rond het boek hadden ‘afgekocht met twintigduizend gulden’ opdat hij ze ‘niet van de stoep zou schieten’, en dat de twee ‘twintig moorden of zo’ zouden hebben laten plegen.

Klepper en Mieremet waren, volgens de brief, wat betreft het bekijken van al het ruwe videomateriaal ‘heel erg vasthoudend’, en daarom ‘krijgen de door u aangeklaagden het materiaal integraal te zien’, al was het maar, voegde de afzender daaraan toe, vanwege ‘het journalistieke principe van hoor en wederhoor’. Wat voor consequenties een en ander kon hebben was voor zowel Brown als de briefschrijver wel duidelijk, aangezien het duo de reputatie had ‘zeer kort aangebonden’ te zijn.

Er was echter ook nog ‘een andere optie’, vervolgde de brief, namelijk ‘dat we de hele zaak van af nu gewoon laten rusten’. Dat hield onder meer in, legde de briefschrijver uit, ‘dat wij nooit meer iets van u of uw advocaat horen’. ‘Belt u mij gewoon even op om te laten weten wat uw standpunt is. Uw mond zal de komende weken niet voldoende speeksel produceren. U weet het nummer vast nog wel.’ Met andere woorden: je houdt je vanaf nu koest, en je fluit je advocaat terug, anders gaat al het ruwe videomateriaal naar Sam Klepper en John Mieremet, met alle, verstrekkende gevolgen van dien.

Voor Brown was, zoals de briefschrijver reeds vermoedde, inderdaad onmiddellijk duidelijk wie de afzender moest zijn: Van Hout, die het na alle ophef eind 1994, begin 1995 over zijn correspondentie met Feike Salverda wel uit z’n hoofd liet dat soort brieven nog met naam en toenaam te ondertekenen. Brown stuurde de dreigbrief direct door naar zijn advocaat, vroeg Story schriftelijk opheldering over het epistel ‘waarvan ik zo goed als zeker weet dat deze afkomstig is van de heer B. van Hout, waarschijnlijk uw bijzondere medewerker van het artikel over mij’, en hij stuurde de brief ook naar John de Mol persoonlijk met de vraag of deze zijn medewerkers wellicht kon verzoeken ‘dat zij hun brieven ondertekenen, of is dat niet gebruikelijk in uw bedrijf?’. Ook stuurde hij een kopietje van de dreigbrief naar de recherche van het bureau Warmoesstraat, die de aangifte van De Vries tegen Brown in onderzoek had.(10 )Over de dreigbrief kan daarnaast nog worden opgemerkt, dat er uiteraard alleen door iemand die in het bezit was van alle dertig ‘ruwe videobanden’ mee kon worden gedreigd die banden aan Klepper en Mieremet te laten zien, en dat Van Hout zelf erkent, zoals reeds eerder opgemerkt, dat al dat materiaal ‘mij exclusief toebehoort’; dat alleen al maakt het, los van andere aanwijzingen, waarschijnlijk dat de brief inderdaad door Van Hout is geschreven.

Het epistel toont dat het betrekkelijk nieuwe fenomeen misdaadachtige reality-tv in de jaren negentig in vrij korte tijd is verworden tot een domein waar in geval van nood dezelfde mores gelden als in de onderwereld: eerst word je met verborgen camera’s in de val gelokt door iemand die al jaren een persoonlijke vete met je aan het uitvechten is, vervolgens word je onder de vlag van John de Mol Produkties op tv volledig afgebrand, en als je daar moeilijk over gaat doen, dan wordt er gedreigd met zware criminelen als Klepper en Mieremet.

Brown diende na de affaire tegen De Vries een klacht in bij de Raad voor de Journalistiek; de raad achtte de klacht van Brown voor wat betreft de verborgen-cameraoperatie gegrond (waarna De Vries niet lang daarna in zijn programma opnieuw op de Wallen geschoten beelden van Brown liet zien, Brown weer een klacht indiende, en de raad die wederom gegrond achtte).’. Het openbaar ministerie zag in de aangiften van De Vries tegen Brown geen aanleiding om Brown te vervolgen, onder meer omdat De Vries, volgens het seponeringsbesluit van officier van justitie mr. R. Vorrink, Brown zelf ‘in de val’ had gelokt.(12)- Brown begon na zijn ‘ontmaskering’ bij de rechtbank in Amsterdam tevens een bodemprocedure tegen De Vries; begin 2001 oordeelde de rechtbank dat De Vries met de verbor-gen-cameraoperatie jegens Brown onrechtmatig had gehandeld, en dat ‘de inbreuk’ die daarbij op zijn persoonlijke levenssfeer was gemaakt, ‘aanzienlijk te noemen’ was.(23)

Bij analyse van de destijds door Van Hout gefilmde en door De Vries vertoonde beelden—dat wil zeggen: het herhaaldelijk afspelen van de banden en woordelijk opschrijven wat er precies door wie werd gezegd—moet bovendien worden vastgesteld dat er geen sprake van was dat Brown Ostrowski geld bood voor het afleggen van ‘valse verklaringen’. Als ‘bewijs’ voor die stelling moest een gesprek tussen Brown en Ostrowski dienen dat vermoedelijk al in het begin van de operatie, nog in Ostrowski’s eigen woning, is getaped. Ostrowski vroeg Brown daarbij: ‘Luister, ik ben financieel nog even niet klaar. Wat word ik er wijzer van?’ Brown antwoordde daarop: ‘Zevenen-eenhalve rug, voor mijn part vijftien.’ Dat Ostrowski Brown om een beloning vroeg, en Brown daarmee akkoord ging, was echter niets bijzonders: het is bij dergelijke programma’s nu eenmaal gebruik, ook bij die van De Vries en Van Hout, dat er soms fors wordt geschoven. Tussen Brown en Ostrowski werd echter nergens besproken dat er in ruil voor dat geld ‘valse verklaringen’ zouden moeten worden afgelegd.

Bij de ‘definitieve ontmaskering’ van Brown werd door De Vries daarnaast betoogd dat Brown Ostrowski, blijkens met de verborgen camera opgenomen beelden, het hele verhaal had ‘voorgekauwd’. Zo vertoonde De Vries een kennelijke repetitie van de twee waarbij de volgende dialoog werd opgevoerd:

Ostrowski: ‘Ik zeg dus gewoon dat een jaar of tien, vijftien, twaalf geleden…’

Brown: ‘Ja, zo praat je gewoon.’

Ostrowksi: ‘…heeft deze man, Peter…’

Brown: ‘De Vries. Wel z’n naam d’r bij en al dat andere.’

Ostrowski: ‘…heeft voor ons gewerkt, wat wij wouden, wat schreef hij…’

Brown: ‘Hij schreef wat wij wouen, als je dat nou zegt.’

Wat uit die beelden echter vooral blijkt, is dat Ostrowski ten tijde van de repetitie kennelijk zo stoned als een garnaal was, en zo slecht uit z’n woorden kon komen dat Brown hem keer op keer moest corrigeren; daarbij werd Ostrowski in inhoudelijke zin niets ‘voorgekauwd’, hooguit probeerde Brown Ostrowski ertoe te bewegen althans een beetje redelijk en verstaanbaar Nederlands te spreken. Brown hoefde Ostrowski ook helemaal niets voor te kauwen, omdat Ostrowski het hele verhaal jaren eerder al eens had verteld tegen onder anderen Peter Stuiven-berg.

Het enige ‘bewijs’ dat dan nog resteert voor de stelling dat Ostrowski van Brown ‘valse verklaringen’ moest afleggen, is de verklaring dienaangaande van Ostrowski zelf in de laatste uitzending van De Vries, maar Ostrowski is, zoals eerder beschreven, zodra het op verklaringen aankomt bereid glashard te liegen, en speelde bovendien al geruime tijd een dubbelspel ten behoeve van Van Hout. Daarbij mag ten slotte tevens niet geheel worden uitgesloten dat Ostrowski ook aan Van Hout, dan wel De Vries, dan wel John de Mol Produkties heeft gevraagd wat hij er ‘wijzer’ van kon worden, te meer daar hij voor de verbor-gen-cameraoperatie toch anderhalve maand beschikbaar moest zijn, en dat hem vervolgens bij wijze van productiekosten een riante vergoeding is toegekend.

De paradox van de ‘definitieve ontmaskering’ van Steve Brown is dan ook, kortom, dat De Vries heeft onthuld dat Brown wilde betalen voor ‘valse verklaringen’ op grond van de woorden van iemand die zelf zo ongeveer in valse verklaringen is gespecialiseerd, en dat Ostrowski aan het eind van de ‘ontmaskering’ publiekelijk te kennen gaf geen zin meer te hebben in ‘al deze ongein’, terwijl het hele verhaal over corruptie van De Vries nota bene van hemzelf afkomstig was.

Zoals Brown direct nadat hij was afgebrand te horen kreeg dat hij zich koest moest houden omdat hij anders Klepper en Mieremet op zijn dak zou krijgen, zo werd ook met extreme middelen getracht externe kritiek te smoren. Nadat De Vries en Van Hout vier vernietigende uitzendingen aan Brown hadden gewijd heb ik voor Het Parool een stuk gemaakt waarin er op gewezen werd dat Van Hout en Brown vroeger dik bevriend waren geweest, vervolgens in een loopgravenoorlog verwikkeld waren geraakt, en dat een en ander een geheel nieuwe vorm van televisie had opgeleverd, die zo’n beetje het midden hield tussen reality-tv en een soap. Van Hout diende daarop prompt een klacht in bij de Raad voor de Journalistiek, een klachtorgaan dat overigens geen sancties kan opleggen. Volgens Van Houts klacht (die uiteindelijk door de raad ongegrond zou worden verklaard) was mijn stuk ‘lasterlijk’, ‘smadelijk’, ‘onjuist van aard’, ‘niet relevant’, etcetera.

Halverwege de procedure kon Van Hout al zien aankomen dat zijn klacht weinig kans maakte. Na afloop van de zitting waarmee dergelijke klachtprocedures worden afgesloten, gebeurde er vervolgens iets opmerkelijks: Van Hout liet bij de raad een briefje bezorgen dat ik kort tevoren aan Brown zou hebben geschreven, en waarmee de indruk moest worden gewekt dat ik in samenspraak met Brown had zitten knoeien met een aantal documenten die ik in de procedure aan de raad had overgelegd. ‘Beste Steve, Hierbij de fotokopieën retour van het klaagschrift van Van H. Ik verwacht dat de Raad geen bezwaar zal hebben tegen de inbreng van jouw bewijsstukken en evenmin zal vragen naar originelen,’ zou ik Brown hebben geschreven. ‘Zoals ik je tijdens ons laatste gesprek al vertelde, het gaat er niet zozeer om of je het kunt bewijzen, het gaat erom of het beweerde aannemelijk was ten tijde van de publicatie.’ Het doel van die evidente vervalsing was duidelijk: bij de raad moest het beeld worden gevestigd dat er door mij, in samenwerking met Brown, in de procedure een ‘dubieus’ spel werd gespeeld. Van Hout besefte zelf uiteraard ook wel dat het een tamelijk riskante operatie was om zo’n complete vervalsing in te brengen in een procedure. Om die reden zei hij tijdens de zitting zelf niets over het ‘briefje’, en liet hij het epistel maar na afloop van de zitting bezorgen, hoewel hij er volgens een begeleidend schrijven al een week over beschikte, in de kennelijke hoop dat ik het niet meer onder ogen zou krijgen. Van Hout zag echter één cruciaal detail over het hoofd, namelijk de datering van de vervalsing: ik kon een dergelijk ‘briefje’ gezien het verloop van de procedure onmogelijk op de door hem vermelde datum hebben gestuurd.

Saillant in dat verband is ook dat ik Brown enige tijd daarvoor over de fax wel een heel ander briefje had gestuurd. Begin 1998 deed de Hoge Raad uitspraak in een zaak waarbij Brown zijdelings betrokken was, en over die uitspraak werd in Het Parool een stuk gepubliceerd. Brown, die ik nog nooit had ontmoet, belde mij niet lang daarna op met het verzoek of ik hem dat stuk kon faxen. Ik heb het hem dezelfde dag nog toegefaxt, inclusief een kort, handgeschreven, begeleidend briefje op kopijpapier van Het Parool waarvan de tekst ongeveer luidde: ‘Beste Steve, Bij deze het door jou gevraagde artikel over de uitspraak van de Hoge Raad. Vriendelijke groeten, Bart M.’ Die fax kwam vervolgens op raadselachtige wijze echter ook bij Van Hout c.s. terecht, waarna het begeleidend briefje werd gerecycled voor exploitatie bij de Raad voor de Journalistiek: de bruikbare handgeschreven onderdelen, waaronder de aanhef en de ondertekening, werden gehandhaafd, de oorspronkelijke tekst werd verwijderd, en vervolgens werd op de computer tussen aanhef en ondertekening een geheel nieuwe tekst getypt waarmee de raad moest worden misleid. Hoe Van Hout c.s. die fax te pakken hebben gekregen—door faxapparatuur af te tappen, door vuilniszakken te doorzoeken, dan wel op een andere manier—is nooit opgehelderd; Van Hout onderhield, direct dan wel indirect, in elk geval wel contacten met de contra’s, de in hoofdstuk 9 beschreven informatieverzamelaars.

Browns mediacarrière lag na zijn ‘definitieve ontmaskering’ vanzelfsprekend aan gruzelementen, waarna hij besloot rechten te gaan studeren aan de Universiteit van Amsterdam, en met redelijk succes. Eind 1999 gebeurde vervolgens waarvoor hij al sinds de zomer van 1992—toen hij samen met Ronnie Ondunk verklaringen aflegde tegen Martin Hoogland en de Joego’s—had gevreesd: op 9 december werd Brown, evenals Ondunk anderhalf jaar eerder, ‘s-morgens vroeg neergeschoten. Hij werd rond kwart voor negen, nadat hij zijn kinderen naar school had gebracht, voor zijn woning in de Biesboschstraat in de Amsterdamse Rivierenbuurt door een onbekende man van achteren met één, maar mogelijk ook twee kogels beschoten. Zijn rechterbovenarm werd bij de schietpartij verbrijzeld, en zijn lever werd doorboord. In tegenstelling tot Ondunk overleefde Brown de aanslag, maar veel scheelde het niet: ‘Als die kogel twee centimeter naar links was geweest, dan had-ie de aorta doorboord en dan was ik er niet meer geweest.’(:)4 Getuigen van de schietpartij waren er niet of nauwelijks, en de aanslag is dan ook nooit opgehelderd, maar algemeen wordt aangenomen dat het hier een represaille betrof voor zijn tegen Hoogland en de Joe-go’s afgelegde verklaringen. Van Hout noemde het vervolgens op zijn website een wonder dat er niet al veel eerder een poging was gedaan Brown te liquideren, en sprak daarbij van ‘een generale repetitie-aanslag’.(15)

Na een paar maanden revalidatie hervatte Brown zijn studie eind februari 2000, maar hij was nog maar nauwelijks in de collegebanken teruggekeerd, of het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam ontving (op 6 maart) een anonieme brief met de volgende tekst: ‘Geachte heren, Uit zeer betrouwbare bron heb ik gehoord dat op een van uw rechtenstudenten, de heer Steve Brown wonend in Amsterdam, binnen afzienbare tijd opnieuw een (bom)aanslag wordt gepleegd. Plannen zijn dat de vaste studiegewoonte van de heer Brown bij uw faculteit gebruikt om de aanslag uit te voeren. Deze waarschuwing is om goede maatregelen te nemen om dit te voorkomen. Wilt u zo vriendelijk zijn om deze brief niet in de krant te publiceren omdat de informatie terug te herleiden is naar de bron en dat gevaar oplevert. (Dit is geen grap.)’

Bij die anonieme brief rijzen nogal wat vragen. Als de afzender werd gedreven door grote bezorgdheid over het welzijn van Brown, waarom heeft hij, bijvoorbeeld, Brown dan niet gewaarschuwd, maar het College van Bestuur? En als de afzender vooral de orde en rust op de universiteitsterreinen wilde bewaren, dan is sprake van een novum binnen de zware criminaliteit, aangezien bij de voorbereiding van liquidaties voor zover bekend zelden de vraag wordt opgeworpen of de omgeving daar misschien enige overlast van zou kunnen ondervinden; Sam Klepper bijvoorbeeld, werd in oktober 2000 midden op het drukke winkelcentrum Gelderlandplein geliquideerd, waarbij zelfs voorbijgangers werden geraakt door rondvliegende kogels. Het doel van de brief was vermoedelijk dan ook vooral Browns rechtenstudie te frustreren, en dat lukte ook.

Het College van Bestuur besloot geen risico’s te nemen en liet Brown daarop weten dat hem vanwege ‘het potentieel risico dat uw aanwezigheid binnen de universitaire gebouwen meebrengt’ voor de duur van drie maanden de toegang werd ontzegd tot alle gebouwen van de faculteit Rechtsgeleerdheid.(16) Brown maakte tegen die beslissing bezwaar bij het hoofd van de afdeling Beveiliging van de universiteit, J. Janssen, die daarvan proces-verbaal opmaakte: Brown voelde zich door de maatregel ‘onevenredig zwaar in mijn belang’ aangetast, en achtte maandenlange uitsluiting buiten proportie ‘omdat ik mij niet kan verweren tegen een anonieme brief’.(17) Het gebeurde trouwens wel vaker, verklaarde hij, dat hij anonieme brieven kreeg, brieven die ‘aantoonbaar’ waren ‘terug te voeren op Bas van Hout, een persoon die zich afficheert als misdaadverslaggever’. Brown deed daarnaast bij de recherche in de Rivierenbuurt aangifte van bedreiging, en verklaarde daarbij eveneens te vermoeden dat ‘Bas van Hout hier achter zit’(18), maar ook die aangifte verdween op de grote stapel.

Brown stapte na zijn schorsing over naar de rechtenfaculteit van de Vrije Universiteit, en werd door Van Hout op diens site vervolgens weer omschreven als—een kleine greep—‘een psy-chopathisch gestoorde en schizofrene persoonlijkheid’ die ‘oude vrouwtjes en wezen’ afperst, dan wel als ‘ongedierte’ dat ‘bejaarden en gehandicapten’ berooft; ook zette Van Hout Browns adres en telefoonnummer op de site.(19)

In het zogeheten gastenboek van de site verschenen in de loop van 2000 daarnaast ook meerdere bijdragen die zogenaamd afkomstig waren van een voormalige medewerker van Brown, ene Nico Schuster, waarin onder meer werd onthuld dat Brown iedereen bedriegt, ‘ook zijn vrouw en kinderen door haar lippenstift stiekem te gebruiken en hun speelgoed te ver-patsen’; dat Brown ‘goed voor zijn vrouw en kinderen’ is ‘maar Hitler was dat ook voor zijn hond’; dat als je Brown kwijt bent je alleen maar ‘het geurspoor van zijn opengebarsten stomazakje te volgen’ hoeft; dat zijn advocaat mr. P. van de Laar ‘een domme provinciaal’ is; dat zijn studie helaas vertraging had opgelopen ‘zodat hij nu schriftelijk bij de BLO (of was het LOI) studeert’; dat het slechts een ‘kwestie van tijd is voordat ze een schutter vinden die niet bijziend is’; dat Brown een ‘oud vrouwtje’ had beroofd, maar dat het slachtoffer hem ‘in zijn kruis schopte, gelukkig heeft hij toch geen ballen’; en dat zich bij Brown na het snuiven van coke ‘complicaties met zijn stoma’ hadden voorgedaan, ‘zakkie stuk, stinken in de auto, ramen, deuren en stuur zaten onder’. ‘Weet je trouwens wat een mislukte aanslag op Steve Brown betekent? Een goed begin! Wat het betekent als Mare Dutroux de deur openhoudt voor Steve?

Collegiale hoffelijkheid!’ Ondanks dat alles onthulde de voormalige medewerker op de site daarnaast zogenaamd een innige homofiele liefdesrelatie met Brown te onderhouden: ‘Hij wil graag van zijn vrouw af, zegt hij, maar ik geloof hem niet […J Het liefst zou ik het van de daken schreeuwen wat wij voor elkaar betekenen. Stevie kan erg teder en attent zijn. Maar zijn gewelddadigheid als hij coke gebruikt baart mij zorgen. Dan is hij ruw, ook tegen mij. Dan doet hij het hard en heeft geen tederheid in zich.’(20)

Dat die bijdragen in het gastenboek daadwerkelijk van Browns voormalige medewerker Schuster afkomstig waren mag ernstig worden betwijfeld. In de eerste plaats had de betreffende medewerker niet lang daarvoor nog bij justitie aangifte tegen Van Hout gedaan omdat deze gebruik maakte van een ‘vervalste’ verklaring van de medewerker: ‘Ik heb nimmer deze betreffende verklaring afgelegd.’(21) Het viel bezoekers van de site daarnaast op dat een van de zogenaamde bijdragen van de medewerker al dan niet per ongeluk werd afgesloten met ‘Bas van Hout (antwoord’).(22) En ten slotte waren de stilistische overeenkomsten tussen de zogenaamde bijdragen van de medewerker en de bijdragen van Van Hout zo groot, dat van toeval nauwelijks sprake meer kon zijn, bijvoorbeeld waar het de zeldzame stijlfiguur met de stoma betrof. Zo mocht Van Hout er ook graag ‘oude vrouwtjes’ en ‘Mare Dutroux’ bijsiepen, en voegde hij een bezoeker van zijn site, die het had gewaagd enkele kritische opmerkingen te maken, eens toe: ‘Diep ademhalen en denk om je stoma.’(23)

Brown is ervan overtuigd dat hij, zoals hij eind zooi tegenover het Algemeen Dagblad vertelde, ooit ‘door kogels zal sterven’ als represaille voor de in 1992 tegen Martin Hoogland afgelegde verklaringen.(Z)4 Tot het zo ver is zal Van Hout, die de gedetineerde Hoogland ‘wekelijks’ spreekt, Brown naar eigen zeggen geen moment ‘met rust’ laten.(25) Dat komt, zeker gezien al het voorgaande, in feite neer op pure stalking, en het is dan ook niet echt verbazingwekkend dat Van Hout zich eind 2001 als stalkingsdeskundige begon te manifesteren, inclusief een bijbehorend steunpunt voor stalkingsslachtoffers op zijn website: ‘De redactie zou graag in contact willen komen met mensen die achtervolgd worden. Eventueel zal er ook hulp geboden kunnen worden.’(26)