‘EEN SOLO VAN EEN GESTOORD IEMAND’
Midden jaren tachtig, en ook nog lange tijd nadien, werd door onder anderen de Amsterdamse seks- en gokbaas Maurits de Vries, alias ‘Zwarte Jopie’, uitgebreid campagne gevoerd met als doel een van zijn eigen luitenanten een aantal ernstige strafbare feiten in de schoenen te schuiven. De campagne volgde op een periode waarin het omvangrijke, door de Amerikaanse maffia gefinancierde imperium van De Vries stukje bij beetje zwaar in verval was geraakt.
Nadat De Vries op de Oudezijds Achterburgwal jaren achtereen ongestoord het sekstheater Casa Rosso en de illegale gokclub Cabala had geëxploiteerd, opende hij begin 1982 op de Achterburgwal Club 26, een illegaal gokpaleis naar Amerikaans voorbeeld dat vier panden besloeg, doorlopend naar de Oudezijds Voorburgwal. Club 26 moest ‘Zwarte Joop’ verlossen van zijn imago van ordinaire seks- en gokbaas, maar het werd zijn ondergang. Club 26 was te groot, te provocerend voor politie en justitie: een illegale, deels door de Lansky-groep gerunde onderneming van een dergelijke omvang was in feite vragen om moeilijkheden, en die kwamen er dan ook.
Het begon ermee dat de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) eind 1982 een inval deed bij Slavenburg’s Bank, een knooppunt van alle mogelijke zwart-geldstromen, en daarbij ook op een paar geheime rekeningen van De Vries met een paar miljoen stuitte. In november 1982 deed de FIOD derhalve ook een inval bij de Casa Rosso en Club 26, waarbij ook nog een paar voor de fiscus verzwegen rekeningen van De Vries in Zwitserland en de Verenigde Staten boven water kwamen. De Vries zou later, begin 1986, voor die belastingontduiking tot tien maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en een ton boete worden veroordeeld. Na de Fioo-inval legde de belastingdienst eind 1982 bovendien executoriaal beslag op al het onroerend goed binnen het seks- en gokimperium in verband met een aantal navorderingen inkomstenbelasting van enkele tientallen miljoenen guldens; De Vries had de voorgaande jaren van zijn werkelijke inkomsten steeds maar een klein deel aan de fiscus opgegeven. En in april 1983 besloot justitie ten slotte dat het maar eens afgelopen moest zijn met de openlijke wildgroei aan illegale casino’s in Amsterdam, en werd een massale inval gedaan bij Club 26 en andere prominente gokhuizen; de gokactiviteiten van De Vries werden daarop wekenlang gestaakt.
Club 26 bracht daarnaast ook een onomkeerbaar proces van interne desintegratie op gang. De Vries had zijn imperium opgebouwd met de onvoorwaardelijke steun van een aantal loyale vertrouwelingen, ‘straatadvocaten’ die als dat nodig was voor De Vries door ruiten en roeien gingen. De meesten van die luitenanten hadden De Vries Club 26 afgeraden, omdat zij het onverstandig vonden zoveel geld te investeren in een onderneming met zulke grote justitiële risico’s. De Vries had zich daar niets van aangetrokken, en ook in andere opzichten vervreemdde ‘Zwarte Joop’ zichzelf na de opening van Club 26 van de mensen met wie hij zijn imperium van de grond af had opgebouwd. Nu hij wilde doorgaan voor respectabel zakenman omringde De Vries zich liever met adviseurs als Hans Knoop, chef-foto van De Telegraaf Anton Veldkamp, en zijn advocaat, mr. Max Moszkowicz.
In die sluimerende vertrouwenscrisis, en nadat het personeel vanwege de inval van justitie ook nog eens drastisch achteruit was gezet in salaris, besloten twee van De Vries’ jarenlange top-luitenanten—Jan Dieke, het hoofd van de bewaking van het imperium, en Jan Stapper, die eveneens deel uitmaakte van de protectie van ‘Zwarte Joop’ en ook diens eigen sportschool Oyama leidde—in de zomer van 1983 voor zichzelf te beginnen. De twee maakten kenbaar te zijner tijd een eigen gokhuis te willen openen in de periferie van de Wallen, een besluit dat in goed overleg met De Vries werd genomen: De Vries werd zelfs aangeboden ‘portie’ te nemen in het gokhuis, ofwel een aandeel, maar dat aanbod sloeg ‘Zwarte Joop’ af.
Terwijl het imperium van De Vries aldus ten prooi viel aan verval en onderling wantrouwen, kwam er in de loop van 1983 op de Achterburgwal een gestoorde Israëliër aanwaaien, Joseph Lan, die al tal van veroordelingen achter de rug had, onder meer wegens doodslag op zijn werkgever in de Verenigde Staten. Aanvankelijk zag De Vries wel wat in Lan: de Israëliër kreeg na de heropening van Club 26 van ‘Zwarte Joop’ een baantje als schoonmaker, hij mocht meetrainen met de protectie in de Oyama, en hij kreeg ook een relatie met een caissière van Club 26, Ria. Die welwillendheid van de zijde van De Vries en van diens dochter Edith sloeg in de maanden daarna echter om na een reeks van incidenten. Lan werd najaar 1983 alweer ontslagen bij Club 26, en in november werd hem zelfs de toegang tot de gokclub geweigerd nadat hij een werknemer van De Vries in elkaar had geslagen; na zijn ontslag begaf Lan zich op kleine schaal in de heroïnehandel, en reisde een paar keer als heroïnekoerier op en neer naar Parijs. Ook werd Lan de toegang tot de Oyama ontzegd, en daarbij verslechterde de relatie met de caissière eveneens, aangezien Lan haar keer op keer verweet dat zij in elk conflict steeds de zijde van De Vries koos.
Midden december 1983 sloegen bij Lan ten slotte de stoppen door. Woensdagavond 14 december wilde hij Club 2,6 in, maar op last van De Vries en diens dochter Edith werd hem door de wachten van het gokpaleis wederom de toegang geweigerd. Lan ontstak in woede en kondigde aan dat hij het er niet bij zou laten zitten: ‘Zeg maar tegen Joop en Edith dat ik deze tent binnen een week sluit.’ De Casa Rosso, de Cabala, Club 26 ‘en alles daaromheen was mijn vijand geworden’.(1)
De volgende dag, donderdag 15 december, merkte de caissière dat Lan in haar woning ‘met een revolver aan het spelen was’, naar later bleek een gaspistool.(2) Bij die gelegenheid verzocht Lan haar hem plattegronden te geven van het complex van De Vries. Zij weigerde dat, en vervolgens werd de relatie definitief verbroken, waarbij Lan al zijn spullen uit haar woning haalde. Een dag later, vrijdag 16 december, ontdekte zij dat Lan blijkbaar in haar agenda had zitten snuffelen: de agenda lag opengeslagen bij het privéadres van Edith de Vries.(3)De caissière waarschuwde Edith de Vries daarop dat Lan aan het doordraaien was, een pistool had, en haar adres had opgezocht in de agenda. Vrijdagavond 16 december om een uur of halfzeven belde Lan de caissière nog op, en uitte daarbij opnieuw zodanige bedreigingen, dat zij besloot ook de receptie van Club 26 te waarschuwen toen zij later die avond aan haar dienst begon.
Rond een uur of halfelf ‘s-avonds reed Lan vervolgens met zijn auto en met een blik benzine naar de Achterburgwal. Hij parkeerde zijn auto zo ongeveer recht tegenover de ingang van Club 26, aan de overkant van de gracht, maar werd daar opgemerkt door de toevallig langs wandelende Jan Stapper, een van De Vries’ luitenanten. Stapper, die die avond geen dienst had, zag onder meer dat Lan bij zijn auto met zijn rechterhand naar zijn linker binnenzak greep en concludeerde dat hij kennelijk ‘op rottigheid uit was’.(4) Stapper holde naar de ingang van Club 2,6 en alarmeerde daar de receptionisten en de twee wachten die die avond wel dienst hadden, Cor Sijne en Michel Tanis, dat ‘die mafketel’ aan de overkant van de gracht stond en blijkbaar, gezien alle eerdere problemen, iets van plan was.(5)
De waarschuwing van Stapper leidde niet onmiddellijk tot verhoogde paraatheid omdat Lan, zoals een van de wachten later heeft verklaard, ondanks alles niet ‘als een serieuze bedreiging’ werd gezien: ‘Voor die tijd vonden we hem maar een droplul, een klootzak.’(6) Een minuut of vijf nadat Stapper Club 2,6 was binnengerend zette Lan zijn auto pontificaal voor de ingang van het gokpaleis en stormde naar binnen. Hij sprenkelde een deel van de receptie en de trap naar boven, naar de black-jacktafels, onder de benzine, loste een schot met zijn pistool, en gooide ten slotte een aantal brandende lucifers op de benzine. Het hele imperium van De Vries, een doolhof van gangen, gangetjes, trappen, en talloze speelzalen en tussenruimtes, stond binnen de kortste keren in lichterlaaie. Bij de omvangrijke brand kwamen dertien mensen om het leven; elf van hen kwamen om door verstikking nadat zij door de zware rookontwikkeling het spoor in de doolhof bijster waren geraakt, en vast waren komen te zitten in een bridgekamer. Joseph Lan werd nog diezelfde nacht aangehouden, in Haarlem, en legde vrijwel direct een volledige bekentenis af.
In de dagen na de brand werd in Vinkeveen, waar De Vries en zijn dochter woonden, onder zware bewaking druk gespeculeerd over de vraag wat er allemaal aan de brandstichting vooraf was gegaan. Bij die besprekingen waren behalve De Vries en zijn dochter, ook onder anderen Hans Knoop aanwezig, die pr voor De Vries deed en kort daarop ook zou aantreden als ‘voorzitter’ van diens gokclub Cabala op een nieuwe lokatie, Anton Veldkamp van De Telegraaf, De Vries’ topluitenant Chris Dolman, mr. Max Moszkowicz senior, en alle mogelijke werknemers en ex-werknemers die door De Vries werden opgeroepen voor het verstrekken van informatie. Voor De Vries stond al vrij snel vast dat er meer aan de hand moest zijn dan er met het blote oog te zien was. ‘Zwarte Joop’ realiseerde zich ook dat het niet te verkopen was—niet tegenover de nabestaanden van de slachtoffers, niet tegenover de buurt, en zeker niet tegenover de Amerikaanse maffia, die in Club 26 miljoenen had geïnvesteerd—dat hij er een legertje alom gevreesde ‘ordecommissarisen’ op nahield, en dat hij zich jarenlang als ‘Koning van de Wallen’ had gemanifesteerd, maar dat één gestoorde Israëliër met een gaspi-stool desondanks een ramp van dergelijke omvang had kunnen aanrichten. Er moest, besloot de extreem wantrouwige De Vries, een complot achter de brand zitten, of zoals hij het zelf formuleerde: ‘Het was onmogelijk om als eenling met in je ene hand een pistool en in je andere hand een blik benzine aan de gang te gaan. Op het moment dat je met je ene hand op iemand richtte, had je van achteren al een honkbalknuppel in je nek. […] Daarom durf ik hardop te stellen, na alle kennis die ik heb, dat je de Club 26 alleen met medewerking van binnenuit kon binnenkomen als je kwade bedoelingen had.’? De aandacht moest, kortom, van de gebleken kwetsbaarheid van De Vries’ imperium worden verschoven naar een fatale samenzwering, waarmee een uitgebreide smeercampagne op gang kwam.
Drie dagen na de brand, op dinsdag zo december, liet De Vries in Vinkeveen in eerste instantie ene Piet Baartmans opdraven, een voormalige assistent-bedrijfsleider van ‘Zwarte Joop’. Baartmans vertelde de Vries daarop dat hij een week of zes voor de brand zou zijn benaderd door een van De Vries’ eigen mensen—securitymanager Jan Stapper, die op het punt stond samen met collega—‘ordecommissaris’ Jan Dieke in de Bethaniën-dwarsstraat een eigen illegaal gokhuis te openen—met de vraag of hij niet bereid was tegen betaling van tienduizend gulden bij Club 26 ‘een schietpartij of een brandje’ te veroorzaken.(8 )Baartmans had het verzoek naar eigen zeggen afgeslagen, en had het voorstel ook ‘niet serieus genomen’, verklaarde hij later tegenover de rechter-commissaris: ‘Er wordt heel wat afgebluft op de Wallen. Ook toen er brand bij de Casa Rosso uitbrak, is het niet bij mij opgekomen dat Stapper daarmee iets te maken zou hebben. Uit mijzelf zou ik ook nooit naar de politie zijn gegaan. Dat heb ik alleen maar gedaan omdat Maurits de Vries mij dat vroeg.’9
Nadat De Vries Baartmans had aangehoord, liet ‘Zwarte Joop’ ook een verslaggever opdraven van de bevriende Telegraaf, Peter R. de Vries, en Baartmans en Peter de Vries werden vervolgens naar het politiebureau Warmoesstraat gestuurd om aangifte te doen van de kwestie. Hoofdinspecteur Evert Jagerman, destijds chef van de recherche in de Warmoesstraat, keek er allerminst raar van op dat ‘Zwarte Joop’ ook De Telegraaf had ingeschakeld: ‘Peter de Vries belde ons op een gegeven moment op met de mededeling dat hij iemand had die iets over de brand in de Casa Rosso wilde vertellen; die daar belangrijke informatie over had. Hoewel Lan toen al had bekend en niets over een complot had losgelaten, hebben wij toen gezegd: kom maar op. Je blijft toch rechercheur. Kort daarop kwam Peter de Vries met die meneer Baartmans opdraven. Hoe hij aan Baartmans was gekomen hebben we niet eens gevraagd, geloof ik, want dat was wel duidelijk: via Zwarte Joop natuurlijk. Er bestond gewoon een heel duidelijke relatie tussen Jopie de Vries en De Telegraaf. ‘(10)
Nadat Baartmans in de Warmoesstraat aangifte had gedaan, werd hij door ‘Zwarte Joop’ tevens naar een notaris gestuurd om de complottheorie ook in een notariële verklaring te laten vastleggen: met allerlei imposante stempels en handtekeningen van een notaris lijkt zelfs een dubieuze verklaring heel wat. Vervolgens begonnen ‘Zwarte Joop’ c.s. met het verzamelen van ondersteunend ‘bewijs’ voor het complot. Eind december 1983 zette weer een andere werknemer van De Vries—Jonathan Co-hen, algemeen directeur van Casa Rosso bv—op verzoek van ‘Zwarte Joop’ bijvoorbeeld een verklaring op papier dat hij maanden voor de brand diverse gesprekken had gevoerd met Stapper en met Jan Dieke. In zijn verklaring benadrukte Cohen dat Stapper en Dieke in die gesprekken ‘verbolgen’, ‘verbitterd’, ‘ontevreden’, en ‘teleurgesteld’ waren geweest over het beleid van De Vries sedert de opening van Club 26, en dat zij vol ‘wrok’ zaten jegens ‘Zwarte Joop’ en ook niet schroomden ‘al dan niet versluierde dreigementen’ te uiten.(1)’ Stapper en Dieke waren, kortom, rancuneus genoeg voor een complot zoals door Baartmans uiteengezet in zijn aangifte, zo luidde de impliciete boodschap van Cohens verklaring.
In diezelfde periode nodigde Hans Knoop, als afgevaardigde van Maurits de Vries, Stapper ook uit voor een vertrouwelijk gesprek over de toedracht van de brand en over de gerezen onderlinge spanningen. Knoop en Stapper spraken elkaar vervolgens in een koffieshop op de Wallen. Het langdurige gesprek werd door Knoop heimelijk opgenomen met een bandrecorder-tje, kennelijk met de gedachte dat als Stapper iets bruikbaars zou vertellen het ‘bewijs’ meteen op band zou staan, maar het leverde Maurits de Vries c.s. niet veel op. Stapper ontkende ook maar iets met de brand te maken te hebben gehad, en verbaasde zich er daarbij over dat De Vries, na twintig jaar nauwe samenwerking, blijkbaar nog enig geloof hechtte ook aan het verhaal van Baartmans: ‘Daarom ben ik ook niet in Vinkeveen geweest en dat zal ik voorlopig ook niet doen ook. Iedereen loopt daar gewapend, anders krijg ik misschien nog een kogel door m’n kanis heen, en ik ben een jongen die helemaal geen wapens heeft.’(12)
Het transcript van de heimelijke bandopname werd uiteindelijk door De Vries doorgespeeld naar de politie, waarbij Knoop, daarover verhoord door de recherche van de Warmoesstraat, ontkende dat hij het vertrouwelijke gesprek met opzet stiekem had opgenomen: ‘Op 27-1 z- 1983 heb ik een gesprek gehad met Jan Stapper. Dat was in een koffieshop op de hoek van de Ou-dezijds Achterburgwal en de Oude Doelenstraat. Het klinkt misschien wat ongeloofwaardig, maar later bleek mij dat het gesprek op mijn bandrecorder stond. Ik had die dag op kantoor de bandrecorder gebruikt, die was kennelijk aan blijven staan, ik heb het in een tasje gestopt en ging naar de afspraak met Jan Stapper. Later toen mij bleek dat de batterijen op waren, bleek mij dat de bandrecorder aan was blijven staan en het gesprek tussen mij en Stapper op de band stond.’(23)
Hoewel het voor de politie al vrij snel duidelijk was dat de complottheorie voornamelijk door De Vries c.s. werd gevoed, werd de aangifte van Baartmans vanzelfsprekend ‘terdege onderzocht’, zoals recherchechef Jagerman het omschrijft.(14) Baartmans was, volgens zijn eigen aangifte althans, begin november 1983 telefonisch door Stapper benaderd, waarna de twee hadden afgesproken elkaar te ontmoeten op de Nieuw-markt. Op de Nieuwmarkt stelde Stapper Baartmans vervolgens voor tegen betaling van ‘tien ruggen’ een klein brandje dan wel een schietpartij bij De Vries te veroorzaken. Terwijl hij dat voorstel deed bleef Stapper, volgens de aangifte, in zijn auto zitten, met naast hem Ramon Chang, die in de Cabala en Club 26 zaalchef bij het blackjack was geweest; Chang had dus, volgens Baartmans, ‘alles gehoord wat Jan Stapper tegen mij gezegd heeft’.
Baartmans wees, zoals gezegd, het voorstel af, maar een paar dagen nadien probeerde Stapper hem in koffieshop Boeddha op de Nieuwmarkt opnieuw over te halen, volgens de aangifte; Stapper zou in de Boeddha bij de bedrijfsleider, een zekere Bert-je, eerst hebben geïnformeerd of Baartmans aanwezig was. De bedrijfsleider van de Boeddha was volgens Baartmans daarna ook getuige geweest van die tweede ontmoeting: ‘Bertje heeft Stapper ook een kopje thee gebracht tijdens het gesprek dat ik vervolgens met Stapper had. Ik heb aan Bertje verteld dat die man Jan Stapper heette.’ Ook bij dat tweede gesprek wees Baartmans het voorstel af.
De implicatie van die aangifte was uiteraard dat waar Stapper bij Baartmans nul op het rekest had gekregen, het hem wel was gelukt bij Joseph Lan. Bij het onderzoek van de recherche van de Warmoesstraat bleef er van de complottheorie echter niets over. Ramon Chang, die bij het eerste gesprek tussen Stapper en Baartmans aanwezig zou zijn geweest, sprak van ‘een groteske leugen’: ‘Ik neem deze affaire ook hoog op want het is niet niks waarover hier gesproken wordt. Bij de brand zijn wel dertien doden gevallen.’(15) Bertje, de bedrijfsleider van de Boeddha die bij het tweede gesprek zelfs aan Stapper zou zijn voorgesteld, sprak die lezing tegen: ‘Ik heb die man nooit in de Boeddha gezien. Ik heb die man ook geen thee geserveerd en ik herinner mij absoluut niet dat die man mij ooit gevraagd heeft of Baartmans in de Boeddha was.’(ré)
Stapper zelf ontkende tegenover de recherche ook dat er ooit dergelijke contacten met Baartmans waren geweest, en sprak van ‘regelrechte waanzin’; hij had, toen hij Lan op de avond van de brand op de Achterburgwal had gesignaleerd, bovendien zelf bij Club 26 alarm geslagen, zo bevestigden alle receptionisten en wachten. En Jan Dieke deed de beschuldigingen eveneens af als laster: ‘Het is allemaal een spel van Joop de Vries.’(T)7 Van zwaarwegend belang voor de recherche was ten slotte ook dat Joseph Lan inmiddels uitvoerig aan de tand was gevoeld over zijn motieven en over eventuele handlangers, maar daarbij niets had verklaard dat er op zou kunnen wijzen dat hij de brandstichting op enigerlei wijze in opdracht zou hebben gepleegd, laat staan dat hij de naam van Stapper in een dergelijk verband zou hebben genoemd. Voor de complottheorie was, kortom, ‘geen enkel bewijs’, concludeerden recherchechef Jagerman, en ook de rechter-commissaris in de strafzaak tegen Lan, mr. J. Peeters, en de behandelend officier van justitie, mr. F. Heemskerk.(18) Zelfs als Baartmans op onderdelen de waarheid had gesproken, wat ten zeerste werd betwijfeld, dan nog was er niets dat erop wees dat Stapper bij Lan een soortgelijke poging zou hebben gedaan, zo redeneerden politie en justitie.
De aangifte van Baartmans werd vervolgens gearchiveerd in de wetenschap dat er op de Achterburgwal blijkbaar een psychologische oorlog was uitgebroken waarbij de reputatie van Maurits de Vries op het spel stond als ‘Koning van de Wallen’, of zoals Jagerman het destijds omschreef: ‘Men is bevooroor-deeld in groepen, dat merk je keer op keer.’(19) Stapper overwoog aanvankelijk nog op zijn beurt een strafklacht tegen Baartmans in te dienen wegens smaad en laster, maar zag daar van af: Baartmans en De Vries hadden de kwestie niet in de publiciteit gebracht, en bovendien was het, zo redeneerde Stapper, een afgedane zaak nu de recherche de complottheorie had ontzenuwd. De aangifte van Baartmans, en de verhoren naar aanleiding daarvan, werden door justitie ook niet toegevoegd aan het strafdossier in de zaak-Lan ‘omdat er’, zo lichtte rechtercommissaris Peeters later toe, ‘geen zaak tegen Jan Stapper was, en de verklaring van Piet Baartmans had geen verband met Jo-seph Lan’(zo); Lan en zijn advocaat bleven daardoor onkundig van de door De Vries c.s. gelanceerde complottheorie.
De rechtbank in Amsterdam behandelde de strafzaak tegen Joseph Lan op vrijdag 8 juni 1984, een halfjaar na de brand. Officier Heemskerk verwees alle geruchten over een mogelijk complot daarbij naar het rijk der fabelen: ‘Het was een solo van een gestoord iemand.’(21) Zelfs Lans eigen advocaat, mr. Job Knap, wees ter zitting elke samenzwering van de hand: ‘Hier gaat het om de wanhopige liefdesverhouding met Ria en de jaloezie ten aanzien van Jopie de Vries.’(zi) Bij aanvang van de zitting nam Bas van Hout, de pleegzoon van Maurits de Vries die door Anton Veldkamp aan een baantje bij het Telegraaf-con- cern was geholpen, in de rechtszaal overigens plaats in de voor rechtbanktekenaars bestemde bank, recht tegenover de beklaagdenbank met daarin Lan, en begon de verdachte vervolgens heimelijk te fotograferen met een cameraatje. Dat er stiekem foto’s werden gemaakt werd door niemand opgemerkt, ook niet door Lan zelf, maar ik kon het onmogelijk niet zien: de tekenaarsbank stond namelijk haaks op de voorste, voor de pers bestemde banken. Nadat hij geruisloos een rolletje had volgeschoten verliet Van Hout de rechtszaal weer. De volgende dag, 9 juni, publiceerde De Telegraafbi] het verslag van de zitting een foto waarop Lan duidelijk herkenbaar stond afgebeeld, tegen de gewoonte in zonder balkje voor de ogen en, eveneens tegen de gewoonte van De Telegraaf in, zonder te vermelden door wie de foto genomen was.
De rechtbank veroordeelde Lan, die door psychiaters verminderd toerekeningsvatbaar was verklaard, twee weken later tot twaalf jaar gevangenisstraf voor de fatale brandstichting. Nadat politie en justitie de aangifte van Baartmans na uitvoerig onderzoek naar de prullenbak hadden verwezen, en na de rechtszaak tegen Lan, realiseerden Maurits de Vries c.s. zich dat zij in de psychologische oorlog die er woedde voor wat betreft de lancering van de complottheorie van officiële zijde niets meer te verwachten hadden, integendeel. De Vries koos daarop voor een andere strategie: hij besloot de media in te schakelen, in de hoop dat langs die weg het beeld zou worden gevestigd dat hier grotere krachten in het spel waren dan alleen die van een ontoerekeningsvatbaar verklaarde Israëliër. De bevriende Telegraaf zag er overduidelijk geen brood in De Vries een handje te helpen door Stapper publicitair de dood van dertien mensen in de schoenen te schuiven. Anton Veldkamp en ook verslaggever Peter de Vries waren van meet af aan op de hoogte geweest van de aangifte van Baartmans, maar de krant had al die tijd geen letter aan de complottheorie gewijd; blijkbaar voelde De Telegraaf nattigheid.
Derhalve werd het vermeende complot ingestoken bij twee verslaggevers van een terzake minder geïnformeerd weekblad, Frits Barend en Henk van Dorp, destijds sportverslaggevers van Vrij Nederland. Nog geen maand na de veroordeling van Lan publiceerde Vrij Nederland vervolgens, op 21 juli 1984, een verhaal van twee pagina’s—toen nog op broadsheet —onder de kop ‘Raadselen rond de brand in Club 26’. De strekking van het verhaal, waarin De Vries en Baartmans de complottheorie uitvoerig mochten toelichten, was dat de politie wel naar de beweerde rol van Stapper had gekeken, maar dat ‘de geruchtenstroom over de brand’ niettemin ‘steeds heviger’ werd. ‘Toen vijf weken later die brand werd gesticht in de panden van meneer De Vries, dacht ik: verdomme, het is toch gebeurd,’ zo beschuldigde Baartmans Stapper in VN impliciet van uitlokking van de brand; bij de rechter-commissaris legde Baartmans destijds overigens weer een precies tegengestelde verklaring af. Het weekblad was nog maar nauwelijks uit of De Vries liep al, naar verluidt, op de Achterburgwal met een grote stapel kranten onder de arm losse nummers uit te delen. Stapper diende na de publicatie alsnog een smaadklacht tegen Baartmans in. Voor politie en justitie bevatte het stuk in VN niets nieuws, behalve dan dat De Vries zijn intriges blijkbaar onverminderd voortzette, nu in de media. ‘Voor veel mensen is het nu eenmaal onbevredigend dat een wat labiele Israëliër die brand heeft gesticht, dat er niet meer achter heeft gezeten,’ zo vatte hoofdinspecteur Jagerman de situatie samen. ‘Een complot is veel romantischer.’(23)
In termen van de smeercampagne die De Vries c.s. voerden, had de publicatie in VN aanzienlijk meer succes dan de afvaardiging kort na de brand van Piet Baartmans naar het bureau Warmoesstraat. Het weekblad werd namelijk ook gelezen in de Bijlmerbajes, met als gevolg dat de aldaar gedetineerde Joseph Lan Stapper plotseling eveneens van uitlokking begon te beschuldigen. De beschuldigingen van Lan jegens Stapper waren nogal vaag en indirect, en hij had eigenlijk ook geen concrete verklaring voor het feit dat hij er nu pas, na de publicatie in VN, mee voor de dag kwam. Zelfs Lans eigen advocaat, mr. Knap, moest toegeven dat hij zo zijn twijfels had: ‘Het kan inderdaad zijn dat Lan op een idee is gebracht door Vrij Nederland, ik sluit dat niet uit. Pas daarna is hij zelf met die beschuldigingen gekomen.’(24) Twee maanden na de publicatie stuurde Knap niettemin een brief naar de advocaat-generaal die de zaak-Lan in hoger beroep behandelde, mr. C. van Riel, waarin hij er melding van maakte dat zijn cliënt begonnen was allerlei nieuwe verklaringen af te leggen: wellicht, zo redeneerden Lan en zijn advocaat, viel er met de suggestie van een complot bij het gerechtshof nog iets van het rechtbankvonnis van twaalf jaar af te halen.(Z)5
Advocaat-generaal Van Riel had na die brief van Lans advocaat geen andere keus dan formeel een gerechtelijk vooronderzoek te gelasten tegen Stapper wegens mogelijke uitlokking van brandstichting, al was het maar om te voorkomen dat justitie bij de behandeling in hoger beroep het verwijt zou krijgen dat cruciale aspecten van de zaak niet deugdelijk waren onderzocht. De smeercampagne van De Vries kreeg zo in feite het effect van een self-fulfillingprophecy: VN publiceerde dat Baart-mans Stapper van uitlokking had beschuldigd, Lan nam die beschuldigingen na lezing van het weekblad over, op grond van die nieuwe verklaringen van Lan werd een onderzoek gestart, en vervolgens kon VN in december 1984 (in een verhaal van opnieuw twee pagina’s, dit keer onder de bijna retorische kop ‘Handelde de veroordeelde Jozeph L. alleen?’) weer melden dat er vanwege nieuwe, ‘verbijsterende feiten’ een gerechtelijk vooronderzoek was geopend, en dat alle betrokkenen uiteraard recht hadden op ‘een serieus politie-onderzoek’, alsof dat er niet al geweest was.(26)
De campagne tegen Stapper belandde daarmee in een strafrechtelijk voor hem wel heel precaire fase: er lagen nu achtereenvolgens de aangifte van Baartmans, een notariële verklaring van Baartmans, de verklaring van Jonathan Cohen, het bandje van Hans Knoop, het eerste stuk in VN, de nieuwe verklaringen van Lan, het tweede stuk in VN, en Stapper was nu ook plotseling formeel verdachte. Er hoefde bij wijze van spreken, zeker in de perceptie van Stapper zelf, nog maar een klein zetje te worden gegeven—nog een voor hem belastende verklaring bijvoorbeeld—en hij hing.
In het gerechtelijk vooronderzoek contra Stapper werden alle relevante getuigen—wachten van Club 26, Baartmans, Hans Knoop, Jan Dieke, Ramon Chang, de caissière met wie Lan een relatie had gehad, etcetera—opnieuw gehoord, en Lan zelf uiteraard ook. De nieuwe verklaringen van Lan hingen, zoals hoofdinspecteur Jagerman het destijds uitdrukte, ‘van veronderstellingen aan elkaar’.(27) Hij had ook geen getuigen die zijn vage beweringen konden staven. De meest concrete beschuldiging van Lan luidde dat Stapper hem op 5 december 1983, een kleine twee weken voor de brand, om een uur of zeven ‘s-avonds in een koffieshop op de Wallen had verzocht ‘een vuurtje of zoiets’ te stichten bij Club 26; ook Lan kwam, in navolging van Baartmans, met het verhaal dat Stapper hem daarvoor tienduizend gulden had geboden. Lan was honderd procent zeker dat het 5 december was geweest, want op 4 december was hij pas laat uit Parijs teruggekeerd, en op 6 december was hij opnieuw afgereisd naar de Franse hoofdstad.(28) Daarmee verdwenen de nieuwe verklaringen van Lan al vrij snel weer van tafel: Stapper had op 5 december namelijk, met zijn gezin en met een aantal buren, van een uur of halfvijf ‘s middags tot circa halftwaalf ‘s-avonds uitgebreid Sinterklaas gevierd, inclusief een huur-Sinterklaas; al die tijd was Stapper z’n huis niet uit geweest, en er waren zelfs tal van foto’s van de viering gemaakt.(29)
Justitie stelde daarop ten tweeden male vast dat er voor het beweerde complot zelfs geen serieuze aanwijzing was: het gerechtelijk vooronderzoek tegen Stapper werd op 28 februari 1985 gesloten, en op 12 maart stuurde justitie hem vervolgens een zogeheten kennisgeving van niet verdere vervolging. Vrij Nederland zweeg overigens in alle talen over de sluiting van het vooronderzoek: na vier pagina’s te hebben volgeschreven over de complottheorie als zou Stapper de brand hebben uitgelokt, achtte het weekblad het niet van belang te melden dat er bij justitieel onderzoek van die beschuldigingen geen spaan heel was gebleven. Bij de behandeling van het hoger beroep van de zaak-Lan op 6 juni 1985 deed advocaat-generaal mr. Van Riel de publicaties in VN af als ‘sensatie’ en ‘smeuïge verhalen’.(30) Bij de zitting van het gerechtshof werd De Vries’ pleegzoon Bas van Hout dit keer volgens waarnemers overigens wel betrapt: hij zat met een bandrecordertje heimelijk opnamen te maken van de verhoren door het hof, en moest het apparaat inleveren nadat parketwachten er lucht van hadden gekregen. Het hof veroordeelde Lan twee weken later eveneens tot twaalf jaar omdat, volgens een van de overwegingen in het arrest, in hoger beroep ‘evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat […] een of meer anderen Lan tot de brandstichting hebben uitgelokt en⁄of hem daarbij actief dan wel passief hebben geholpen’. 31
Of er dergelijke feiten of omstandigheden voorhanden waren, was voor Maurits de Vries c.s. echter van ondergeschikt belang: in fase vier van onderwereld-pr gaat het immers niet om waarheidsvinding, maar om de vraag hoe die kan worden gemanipuleerd. Nadat justitie Stapper een kennisgeving van niet verdere vervolging had gestuurd, en nadat VN in navolging van De Telegraaf was afgehaakt, stuurde De Vries zijn pleegzoon Van Hout op pad, te beginnen bij de gedetineerde Joseph Lan. Van Hout zocht hem op in de Bijlmerbajes, samen met Lans voormalige vriendin, caissière Ria, die daarbij blijkbaar als binnenkomer werd gebruikt; Van Hout was destijds niet alleen voor De Telegraaf, maar ook voor het weekblad Panorama actief. ‘Joop sent a reporter from Panorama, Bas, and Ria and they like to make a big story of you. I told them you are clean and if anything then Zwarte Joop hè manipulate all the bull-shit,’ schreef Lan kort daarop in een briefkaart aan Stapper(32). Lan bestookte destijds iedereen, ook De Vries, met soms bedreigende, dan weer pacificerende teksten.
Panorama zag er uiteindelijk van af, maar eind 1986 slaagde Van Hout er alsnog in de campagne weer voort te zetten, in een van de eerste nummers van Penthouse in Nederland. In een verhaal over De Vries beweerde Van Hout onder meer dat er maanden voor de brand al dreigementen richting De Vries zouden zijn geweest, en dat De Vries op advies van zijn advocaat Moszkowicz toen maar een tijdje naar Zwitserland was vertrokken: ‘‘Bas,’ had Joop daarna tegen me gezegd, ‘het is beter dat je meegaat naar Zwitserland. Ze dreigen jou en mij kapot te schieten.’ Ik nam hem serieus, een paar weken daarvoor was er ook al een aanslag op ons gepleegd.’ Enige tijd later, maar nog ruim voor de brand, onthulde De Vries volgens Van Hout ook uit welke hoek de dreiging kwam: ‘Z’n ogen stonden wild en alert […] Er komt een aanslag op De Club. Jan S. heeft tienduizend gulden geboden […] om brand te stichten en te schieten.’
Van Hout kon gemakkelijk beweren dat De Vries dat tegen hem zou hebben gezegd, want De Vries was inmiddels overleden, maar in werkelijkheid had ‘Zwarte Joop’, vier dagen na de brand, in een verhoor tegenover de politie heel iets anders verklaard, namelijk dat hij de naam van Stapper ‘pas gisteren’ van Baartmans had gehoord, in plaats van weken voor de brand.(33)
Bijna twintig jaar na de ramp—sommige campagnes duren levenslang—verkondigde Van Hout (tegenover De Telegraaf) nog steeds dat de brand ‘in opdracht van een concurrent aangestoken’ zou zijn, dan wel (tegenover een lifestyle-blad) dat er een ‘opdrachtgever van de brand’ was geweest, daarbij de naam van Stapper overigens steeds zorgvuldig vermijdend, want serieuze aanwijzingen, laat staan bewijzen, zijn er immers nooit geweest.
Justitie in Amsterdam heeft ten aanzien van de complottheorie overigens altijd op één lijn gezeten met de Amerikaanse maffia, De Vries’ partner in Club 26. De Lansky-groep, met Dino Cellini en Jimmy ‘Blue Eyes’ Aio, wilde direct na de brand uiteraard ook weten wat er met hun miljoeneninvestering was gebeurd. De groep won daartoe, onafhankelijk van De Vries, waar mogelijk inlichtingen in, en besloot evenals het Amsterdamse parket uiteindelijk tot een sepot. ‘Ik weet dat er op een gegeven moment een vergadering op hoog niveau is geweest in New York, want wij hebben dat naderhand natuurlijk allemaal te horen gekregen,’ zegt Stapper. ‘Op die vergadering is onder anderen Helena Cellini geweest, de weduwe van Dino, die toen net was overleden. Helena kwam altijd veel in Amsterdam. De Vries had links en rechts natuurlijk al het nodige ingestoken over mij en over Jan Dieke, dus op die vergadering was de vraag: hoe zit het nou met die brand? Hebben Stapper en Dieke daar iets mee te maken gehad? Op grond van wat er intussen allemaal al bekend was is toen besloten dat Joop gewoon bezig was mij een kunstje te flikken, dat ik en Dieke geen enkele schuld hadden aan die brand, en dat als er iemand iets te verwijten viel, dat dat dan De Vries zelf was: hij had die Lan tenslotte binnengehaald.’
Die beslissing was voor Stapper letterlijk van levensbelang, want als de ‘overkant’ onder invloed van De Vries’ campagne tot de overtuiging zou zijn geraakt dat er in de complottheorie weleens een kern van waarheid zou kunnen zitten, dan zouden er aan die overtuiging onvermijdelijk ook consequenties zijn verbonden. ‘O ja,’ zegt Stapper, ‘dan was het oorlog geweest. Het soort oorlog dat je niet meer kunt navertellen.’