Het leven ging door in het stadje San Giulio. Brood werd gebakken, koffie werd geserveerd. Huwelijken vonden plaats en baby’s werden geboren. De perzikbomen achter Pepina’s boerenhuis raakten in knop, toen in bloei en droegen vervolgens hun vruchten. Maar op een paar in haast geschreven prentbriefkaarten na waarop ze meldde dat alles in orde was, zag of hoorde niemand iets van Maria Domenica Carrozza.
Een diepbedroefde Erminio had zijn grote vrachtauto door de straten van Rome gemanoeuvreerd in de hoop dat hij tussen alle vreemde gezichten het bekende gezicht van zijn dochter zou zien. Maar ze was nergens te bekennen. Toen hij vernam dat ze was weggelopen, was Erminio luid tekeergegaan. “Ze is mijn dochter niet meer!” had hij gebulderd. Maar niemand had hem geloofd en Pepina had de tranen in zijn ogen gezien. Erminio had zijn zoektocht nog niet opgegeven, en voegde altijd wat uren toe aan zijn reis zodra hij met zijn vrachtauto in de buurt van Rome kwam, zodat hij een omweg kon maken door de stad die zijn dochter verborg.
Terwijl haar man zocht, huilde Pepina en haar kinderen huilden mee, aangestoken door haar verdriet. Alleen Rosaria’s ogen en wangen bleven droog. In stilte verwenste ze haar oudste zus. Niet alleen was Maria Domenica weggelopen om de man in te pikken op wie zij recht had, maar sinds haar vertrek hadden Rosaria’s ouders haar alle vrijheden ontnomen die ze tot dan toe had genoten. Om te beginnen mocht ze niet meer alleen naar de stad. Ze mocht niet meer naar haar nichtjes op het strand en nu hadden ze haar zelfs van school gehaald. “Ik kan niet meer alles alleen doen hier,” had Pepina tegen haar gezegd. “Je zus komt niet terug dus zul jij de taken moeten overnemen die zij altijd deed.” En vervolgens was ze weer gaan huilen.
Ook in Caffè Angeli ging het leven verder. Franco’s zoon Giovanni besteedde minder tijd aan zijn huiswerk en nam wat taken over van zijn vader. Daardoor had Franco tijd om te dagdromen en een plan te maken om de enkele nog kale plekken op zijn muren met een nieuw schilderij te bedekken.
Soms vroegen klanten of hij nog nieuws over Maria Domenica had. Meestal mompelde hij iets en deed of hij het te druk had om te praten. Maar als ze aandrongen, haalde hij soms de prentbriefkaart tevoorschijn die hij achter de bar bewaarde. Het was een afbeelding van het plafond van Michelangelo’s Sixtijnse kapel. Op de achterkant stond alleen: “Prachtig…mooier dan ik me in mijn stoutste dromen had voorgesteld. Nu moet ik nog naar Florence om Botticelli te zien!”
Het viel hem moeilijk om aan Giovanni uit te leggen waarom hij zo gesteld was geraakt op het meisje. Hij was een kortaangebonden man die niet graag over gevoelens praatte. Zijn ziel, zijn passie en kleur waren tot uitdrukking gekomen op de muren van zijn cafetaria. De woorden die uit zijn mond kwamen, waren slechts zwart en wit.
“Ze was als een dochter voor me,” wist hij ten slotte uit te brengen. “We praatten veel…met haar kon ik goed praten.”
“Wat denkt u dat ze nu doet?” vroeg zijn zoon.
Franco fronste zijn wenkbrauwen. “Ik weet het niet. Ik maak me zorgen. En ik begrijp niet waarom ze weg wilde lopen. Haar ouders zijn geen bullebakken. Als ze met hen had gepraat, had uitgelegd dat een huwelijk en kinderen niet waren wat ze wilde, dan hadden ze heus niet geprobeerd haar ergens toe te dwingen. Het was heel onverstandig om weg te lopen…en ze leek juist altijd zo’n verstandig meisje.”
“Verstandige mensen raken niet in moeilijkheden,” antwoordde Giovanni ernstig.
Terwijl hij hard over dezelfde plek op de bar poetste, sprak Franco zijn gedachten uit. “O, maar in een stad als Rome kan ze als meisje alleen in een heleboel problemen komen. Ik hoop maar dat ze een leuke baan in een cafetaria heeft gevonden bij mensen die goed voor haar zijn.”
Een jaar verstreek en de roddelaars waren het eindelijk beu om zich af te vragen wat er wel of niet met dat meisje Carrozza kon zijn gebeurd. Er kwam te weinig nieuws om hun vuurtje aan te wakkeren. Zelfs Elena vertelde niets. Ze zwoer dat haar zoon Marco Maria Domenica geen enkele keer had gezien in Rome. Algauw kwamen er nieuwe schandalen en werd ze vergeten.
Toen de bus met piepende remmen op San Giulio’s piazza stopte, had niemand aandacht voor het donkere meisje dat onhandig uitstapte met haar kleine gedeukte koffer. Franco had haar makkelijk kunnen zien vanaf zijn plekje achter de bar, maar hij had het druk met klanten.
Giovanni, die aan de overkant een krant was gaan kopen, zag haar wel, en bleef even staan. Ze zag er zo verslagen en uitgeput uit toen ze haar koffer optilde, dat hij bijna aanbood haar te helpen. Maar er was iets in haar blik dat alle toenadering afweerde, en uiteindelijk liet hij haar zonder iets te zeggen gaan toen ze moeizaam, haar dikke buik voor haar uitstekend, door de straat wegliep.
Maria Domenica Carrozza was eindelijk thuisgekomen.