5

Maria Domenica’s vader was eindelijk thuis. Zijn grote vrachtauto blokkeerde de stoffige oprit naar het huis en zijn grote gestalte was nadrukkelijk aanwezig aan de keukentafel.

Als iemand zich afvroeg waar Rosaria haar liefde voor eten vandaan had, hoefde hij maar naar Erminio te kijken, die thuisgekomen was met een stuk of vijf kippen van het spit uit een stalletje langs de weg. Er kwam een verzaligde uitdrukking op zijn gezicht als hij in verse buffelmozzarella sneed of een sappige rode watermeloen in tweeën kliefde. Hij kneep verheugd in de wangen van zijn kinderen en Pepina keek verontrust toe hoe hij gaten sloeg in haar broodvoorraad.

“O, wat heerlijk om weer thuis te zijn,” verzuchtte hij terwijl hij de damp van een grote kom spaghetti vongole opsnoof.

Het was anders op de boerderij als Erminio er was. De honden blaften minder, de kinderen speelden braaf en zelfs Rosaria stond elke ochtend vroeg op om met haar zus brood te bakken zonder dat er een klacht over haar lippen kwam.

Salvatore, zijn enige zoon, was natuurlijk zijn lievelingetje. Hij was nog jong genoeg om op schoot te zitten met zijn donkere hoofd tegen de zachte, ronde buik die schudde en trilde als zijn vader iets grappig vond. Maar Maria Domenica, zijn eerstgeborene, had ook een speciaal plekje in Erminio’s hart. En toen hij vernam dat ze een baantje had, verdween de glimlach meteen van zijn brede, lachende gezicht.

“Een baan? Waarom wil jij een baan? Zorg ik niet genoeg voor je?” Hij was boos en gekwetst. “Werk ik niet hard genoeg voor jullie allemaal?”

“Daar gaat het niet om, papa.”

“Nee? Waarom dan wel?”

“Ik help Franco Angeli alleen maar een handje.”

“Als Franco Angeli hulp nodig heeft, moet hij die bij zijn eigen familie zoeken en die van mij met rust laten.”

“Maar dat is het hem juist. Hij heeft geen familie.” Maria Domenica werd wanhopig. “Zijn vrouw is dood, zijn broer is naar Milaan verhuisd en zijn enige zoon zit nog op school.”

Tijdens de hele middagmaaltijd aan de grote houten tafel bleef Maria Domenica smeken. Tijdens het pastagerecht, het vlees en de groenten, terwijl haar vader een portie gebakken paling verslond en de lekkerste stukjes uit een salade prikte. Ten slotte, toen haar moeder de pecorino-kaas, en wat van haar dierbare, grove goudkleurige brood op tafel zette, streek Maria Domenica’s vader met zijn hand over zijn hart.

“Goed, goed, Maria Domenica. Je hebt gewonnen. Voor deze ene keer. Je mag je baan houden. Maar geen enkele vrouw in mijn familie heeft ooit eerder gewerkt.” Hij kauwde peinzend op het harde brood. “Geen van je tantes, en je grootmoeder al helemaal niet.”

Rosaria, die net zoveel had gegeten als haar vader, had tot nu toe gezwegen, maar nu liet ze zich ook horen. “En ik? Mag ik ook werk zoeken, papa?”

Erminio kon weer lachen en schoof een stapel vuile borden in haar richting. “Dat heb je al, cara. En begin er maar meteen mee.”

Rosaria waste af en Maria Domenica droogde. Er leek geen einde te komen aan de stapel vette pannen en met tomatensaus besmeurde borden.

Terwijl ze de met sop bedekte borden van haar zusje overnam, sloeg Maria Domenica haar familie gade. Haar vader draaide aan de knop van de radio, op zoek naar een zender waar hij naar kon luisteren. Haar moeder zat met halfgesloten ogen en deed moeite om wakker te blijven. Haar jongere zusjes en broer zaten stilletjes te spelen, in de hoop dat de anderen hun aanwezigheid zouden vergeten en hen niet naar bed zouden sturen voor een middagdutje. Rosaria stond met een nors gezicht voor de gootsteen en waste de borden niet erg grondig af. Ze hield van hen allemaal, maar soms voelde Maria Domenica zich een buitenstaander.

Ze sprak haar gedachten hardop uit. “Is er dan niet meer in het leven?”

Rosaria wierp haar een zijdelingse blik toe. “Wat zei je?”

Maria Domenica aarzelde en waagde toen de sprong. “Wil jij nooit op reis, Rosaria? De wereld zien? Weggaan van hier?”

Rosaria haalde haar schouders op. “De dochter van Francesco Maggio is een paar dagen op huwelijksreis geweest naar Capri. Ze zei dat het heel mooi was. Ik zou daar wel heen willen als ik trouw.”

“Ja, maar ik bedoel verder dan Capri. Misschien weg uit Italië.” Rosaria haalde weer haar schouders op. “Waarom zou ik dat willen?” Maria Domenica wist daar geen antwoord op, dus zweeg ze. Ze pakte de pastapan, spoelde de zeepresten eruit en droogde hem zorgvuldig af.

“O, ik zit helemaal vol,” kreunde Rosaria. “Wat was dat lekker. Maar waarom moet mamma altijd zoveel rommel maken? Iedereen hier in huis laat altijd rommel achter zich slingeren en ik ben degene die het moet opruimen.”