23

Hij had niet geprobeerd haar een zoen te geven of zelfs maar aan te raken, en daar was Chiara blij om. Ze was er nog niet aan toe om William Smith als haar vader te beschouwen.

Ze was naar de winkel in teken- en schilderbenodigdheden gekomen zonder het van tevoren aan te kondigen. Dit was het laatste stukje van de puzzel, het laatste ongeschreven hoofdstuk van haar boek. Ze was langzamer gaan lopen toen ze de rekken met kunst-prentbriefkaarten bij de ingang van de winkel in Bold Street naderde.

Ze keek door de etalageruit naar binnen. Williams winkel was een overvolle, slordige ruimte. Planken vol verftubes en tekenpapier reikten tot het hoge plafond, en overal stonden houten schildersezels en nog meer rekken met dozen pastelkrijt, blikken acrylverf, penselen en inkt. Achter de toonbank, bezig met een klant, stond een lange, slanke man met een krachtig gezicht.

In gedachten vergeleek Chiara hem met de foto in haar handtas. Misschien was zijn haar, dat nu dun was geworden, ooit dik en blond geweest, en waren zijn wangen, die nu vol rimpels waren, ooit glad geweest. Misschien had hij er in zijn jonge jaren uitgezien als de man die bij de Trevi-fontein had geposeerd met zijn arm om haar moeder. Ze wist het niet.

Ze stond voor de etalage en keek naar de klanten die in- en uitliepen. Hoewel ze door de deur wilde gaan, lieten haar voeten het niet toe.

Als aan de grond genageld keek ze, en wachtte tot de laatste klant naar buiten was gekomen, de deur was dichtgevallen en het bordje ‘gesloten’ ervoor werd gehangen. Toen ging ze er met knikkende knieën vandoor, naar Alex. Hij maakte thee voor haar en overlaadde haar met medeleven en begrip, maar toen, uiteindelijk, terwijl ze net de trap op wilde gaan naar haar oude slaapkamer boven in het huis, was er een strengere toon in zijn stem toen hij zei: “Morgen moet je teruggaan, lieverd. Je bent zover gekomen, nu moet je doorgaan.”

Dus sliep ze in met die gedachte en toen ze de volgende ochtend wakker werd was de angst grotendeels verdwenen. Wat daarvoor in de plaats was gekomen leek op boosheid. Ze nam weer de bus door de Mersey-tunnel naar Liverpool en liep met flinke passen Bold Street in en aarzelde niet toen ze de winkel in teken- en schildersbenodigdheden naderde.

Chiara probeerde zo onopvallend mogelijk naar binnen te gaan en deed, half verborgen achter een schildersezel, of ze potten verf stond te bekijken. Toen ze dacht dat de kust veilig was, bekeek ze de man achter de toonbank aandachtiger, en ze meende enige gelijkenis te zien in zijn grote ogen en brede mond toen hij een klant glimlachend goedendag wenste, en in de brede vingers die de bedragen intikten op de kassa.

Hij keek op en zijn blik ontmoette de hare. “Goedemorgen. Wilt u even rondkijken?”

Ze bloosde, knikte ja, en haastte zich nerveus de winkel uit zodra het een geschikt moment leek.

In een eethuisje aan de overkant bestelde ze een kop koffie en dacht na over wat ze nu moest doen. Zou ze brutaal teruggaan en zeggen wie ze was? Of zou ze gauw naar het veilige huis van Alex gaan? Chiara dronk net haar kopje koffie leeg toen ze iemand zijn keel hoorde schrapen.

“Neem me niet kwalijk,” zei een diepe mannenstem.

Ze keek op. William Smith stond aarzelend in de deuropening. “Jij bent toch Chiara?” vroeg hij.

“Hoe wist u dat?” Haar stem klonk opeens gesmoord van verlegenheid.

Hij glimlachte. “Ik heb je foto gezien in de Sunday Post. Daar herkende ik je van.”

Ze keken elkaar aan en toen herinnerde Chiara zich haar manieren. “O, sorry, wilt u niet gaan zitten. Kan ik u een kop koffie aanbieden?” vroeg ze. Ze was zo lang zo benieuwd geweest naar deze man, en nu stond hij voor haar.

Haar vader had vermoeide ogen en dun haar dat in pieken van zijn hoofd leek af te staan, net als dat van haar. In de manier waarop hij een plukje probeerde glad te strijken herkende ze haar eigen gewoonte. Ze zag zichzelf in zijn kaaklijn, de openheid van zijn gezicht, de ongedwongen glimlach. Het was wonderbaarlijk maar vreemd. Ze wist niet hoe ze zich moest voelen.

“Ik heb maar een kwartiertje,” zei hij en hij ging op de stoel tegenover haar zitten. “Een vriendin past even op de winkel, maar ze kan niet lang blijven.”

Er viel een ongemakkelijke stilte. Chiara glimlachte, maar ze kon niet op de juiste woorden komen.

“Mijn moeder heeft naar u gezocht,” gooide ze er ten slotte uit. “Ze heeft jaren heel New Brighton afgelopen in de hoop dat ze u zou vinden.”

Hij keek weg van haar en bloosde. “Ik weet het. Ik heb je boek gelezen. Het spijt me.”

“Ze heeft zo haar best gedaan u te vinden voor ze met Alex trouwde.”

“Ik weet het,” zei hij. Nog steeds probeerde hij haar ogen te ontwijken.

“Hebt u ooit aan haar gedacht? Of aan mij?” Chiara werd kwaad.

“Ja, natuurlijk heb ik aan je gedacht. Ik heb me dom en onverantwoordelijk gedragen, maar ik was geen monster. Zo ongevoelig was ik niet.” Hij zweeg even en liet toen zijn stem dalen. “Om eerlijk te zijn heb ik na een poos geprobeerd niet meer aan je te denken. Ik werd ouder, trouwde, kreeg twee zoons, en het leven leek voorbij te vliegen.”

“Heb ik broers?” Chiara wist niet hoe ze het had en ze voelde zich milder tegenover hem.

“Ja, David en Mark. Mijn huwelijk hield geen stand, maar ik zie hen nog steeds. Ze weten nu van jouw bestaan.”

“Lijken ze op me?”

Hij glimlachte. “Ze hebben jouw ogen, jouw haar.”

“Willen ze me ontmoeten?” Nu was ze gretig.

Hij zweeg even en schudde toen langzaam zijn hoofd. “Het is een moeilijke situatie. Ze hebben me nog niet vergeven dat ik bij hun moeder weg ben gegaan. Ze zijn er nog niet aan toe om te aanvaarden dat ik een kind had bij een andere vrouw voor zij nog maar geboren waren.”

“U maakt er blijkbaar een gewoonte van om vrouwen in de steek te laten,” zei ze dof.

“Nee.” Hij keek naar zijn koffie, die al koud begon te worden, maar hij dronk er niet van. “Dat is helemaal niet zo. Ik heb fouten gemaakt. Ik had je moeder nooit in de steek mogen laten. Ik had nooit met mijn vrouw moeten trouwen.” Hij hief zijn handen op. “Iedereen maakt toch fouten?” zei hij, en hij wachtte op haar antwoord.

Chiara dacht diep na. Het was belangrijk dat ze de juiste woorden koos. Ze vormde de zin zorgvuldig in gedachten, alsof ze die in een vreemde taal moest uitspreken.

“Ik begrijp het,” zei ze ten slotte. “Maar ik kan het u niet vergeven. Niet zomaar.”

Toen Williams kwartiertje bijna om was, stemde Chiara toe dat ze zou terugkomen als de zaak dicht was. Hij stelde voor om weer naar het eethuisje te gaan en daar iets te eten.

“Je zult het eten wel lekker vinden,” zei hij, blij dat hij het weer even over algemene dingen kon hebben.

Afscheid nemen van William Smith was bijna net zo pijnlijk als hun ontmoeting was geweest. Ze hoopte dat ze iets konden doen aan de spanning tussen hen. Ze hoopte zo vurig dat ze haar vader aardig zou vinden. Maar, belangrijker nog, ze wilde de reden weten, een goede reden, waarom hij nooit had geprobeerd de vrouw te vinden die hij verlaten had, en het kind dat ze zou opvoeden.

§

Ze had nog nooit zo’n vreemd etentje meegemaakt als dit. Het lag niet aan het eten, daar mankeerde niets aan. Wat viel er te klagen over een grote kom soep met gesmoorde prei, broccoli, spekjes, pijnboompitten en in stukjes gebroken spaghetti? Er was een salade van rucola met geschaafde parmezaanse kaas en een mandje brood om de laatste restjes soep mee op te deppen.

Tot Chiara’s opluchting verliep de conversatie zonder problemen. Ze vertelde hem over haar jeugd in het hoge huis aan Egremont Boulevard, over haar leven in Londen en haar belevenissen in San Giulio.

Maar belangrijker was wat ze niet zei. Voor het eerst van haar leven zat ze met haar vader te eten, en ze voelde de tijd voorbijvliegen—de borden werden weggehaald, het dessert werd gebracht—zonder dat ze ook maar iets dichter bij de dingen kwamen waar ze werkelijk over moesten praten.

“Je moeder heeft dus nooit meegemaakt wat een succes je hebt gekregen,” zei William terwijl hij een hap van zijn citroentaart nam. “Dat is triest.”

Hij had steeds geprobeerd het onderwerp Maria Domenica te omzeilen. Hij luisterde ongemakkelijk toen Chiara beschreef wat er van haar moeder was geworden nadat hij haar in de steek had gelaten. Hij speelde met zijn kopje en de suikerpot toen Chiara over hun tochten met de veerboot over de Mersey verhaalde en de cafetaria in New Brighton Baths beschreef, waar haar moeder voor de Leary’s was blijven werken hoewel ze het geld niet meer nodig had. Hij keek peinzend toen ze hem vertelde hoeveel Alex van hen beiden had gehouden, en hij wreef met een brede vinger onder zijn vochtige ogen toen ze hem geen enkel detail van haar moeders laatste maanden bespaarde.

“Wat triest allemaal,” zei hij toen ze zweeg. “Wie had ooit kunnen denken dat het zo zou lopen.”

Toen, na enig aandringen, vertelde hij Chiara het verhaal dat ze niet kende: hoe hij Maria Domenica had ontmoet in het cafeetje naast de Spaanse trappen. Toen was hij student, en hij was net uit Florence gekomen, waar hij renaissancekunst en -architectuur had gestudeerd. Hij kende niemand in de stad en hij had weinig geld.

“Elke dag ging ik iets in dat cafeetje drinken, staande aan de bar, want ik kon me niet de prijs veroorloven die ze daar aan een tafeltje rekenen. Ik denk dat je moeder begreep hoe eenzaam ik was. Ze maakte altijd wel even tijd vrij om met me te praten.”

“Waar hadden jullie het over?”

“Meestal had ik gebouwen of de gezichten van mensen zitten schetsen, en Maria Domenica vond het leuk om de resultaten te zien. Ze was een knap meisje, en ik was al half verliefd op haar. Dus toen ze vertelde dat ze op haar vrije dag naar musea of het Vaticaan ging, stelde ik voor om samen te gaan. Toen vroeg ze of ik haar wilde helpen met haar Engels, en daardoor kregen we de kans om wat meer contact te hebben. Maar ik heb haar niet verleid. Ik was eerlijk gezegd net zo onervaren als zij. Ik denk dat ze daardoor zo snel zwanger is geworden. We beseften eigenlijk geen van beiden waar we mee bezig waren.”

“En wat gebeurde er toen u hoorde dat ze zwanger was?” Dit was de cruciale vraag. Dit was wat ze moest weten.

Hij bleef even zwijgen. Hij keek haar aan en wendde zijn hoofd toen af. “Dat is geen verhaal waar ik trots op ben,” zei hij zacht.

“Vertel,” drong ze aan.

“Maria Domenica vertelde het op een avond,” begon hij aarzelend. “We hadden gewandeld en we zaten bij de Trevi-fontein te kijken naar de toeristen die er muntjes in gooiden. Ze was nogal stilletjes en afwezig, en toen vertelde ze het opeens. Ze was zwanger. Ze wist het zeker. En toen begon ze te huilen en ik hield haar vast terwijl ik troostende woordjes mompelde, maar inwendig voelde ik alleen maar paniek. Die avond nam ze me stiekem mee naar haar kamer boven het café en we hebben uren liggen praten en vrijen. De volgende ochtend stond ze vroeg op omdat ze aan het werk moest, en ik bleef in haar kamer tot de kust veilig was en ik weg kon sluipen zonder dat iemand me zag. Ik ging terug naar mijn pension, pakte mijn schetsboeken en kleren in een koffer en vertrok. Ik vluchtte. Ik kan me van die dag niet veel meer herinneren dan dat ik vol angst en paniek was. Ik wist alleen dat ik te jong was om vader te worden en dat ik zoveel mogelijk afstand wilde scheppen tussen mezelf en de ellende waarin ik toen zat.”

Chiara had tranen in haar ogen en ze liet ze gaan, omdat ze de kracht niet had ze weg te vegen. “Denk eens aan hoe zij zich moet hebben gevoeld. Kun je je dat voorstellen?” vroeg ze hem toen ze de moed had verder te praten. “Ze moet de hele dag hebben gewacht tot u zou komen om iets te drinken. Ze moet zich dagenlang hebben afgevraagd waar u was gebleven. Misschien heeft ze door heel Rome gelopen om u te zoeken in de galerieën en museums. Ik vraag me af hoe lang het heeft geduurd voor ze begreep dat u niet terug zou komen.”

William keek schuldbewust en zei niets.

Ze probeerde hem te begrijpen en niet te haten. “Denkt u dat u ooit echt van haar gehouden hebt?”

“Ja, ik hield van haar,” zei hij zacht.

Chiara had nog één vraag. Ze aarzelde om die te stellen. Ze wilde William alle gelegenheid geven om het zelf te vertellen. Maar haar kop warme chocolademelk was leeg en hij maakte geen aanstalten om er iets over te zeggen.

“Dus u bent hier al die tijd geweest?” vroeg ze ten slotte.

Hij knikte droevig.

“Al die tijd dat mijn moeder en ik de straten van Wallasey en New Brighton afstruinden, was u hier, aan de overkant van de rivier?” vroeg ze verbijsterd.

“Ik was hier,” gaf hij toe. “Ik was aan de overkant, in de kunstwinkel. De zaak was van mijn oom en hij heeft me daar een baan gegeven toen ik terugkwam uit Italië. Toen hij met pensioen ging heb ik hem uitgekocht. En sindsdien heb ik hier altijd gewerkt.”

Ze wachtte een paar tellen in de wetenschap dat haar volgende woorden de kleine beginnende vriendschap zouden kunnen bederven. “Mijn stiefvader is hier vaak geweest om spullen voor mijn moeder te kopen,” zei ze ten slotte.

Hij aarzelde, ietwat verbijsterd. “O ja?”

“Ja. Hij kwam hier vaak.”

“Hoe is het mogelijk. Wat toevallig.”

“Ja, gek, hè? En weet u wat nog vreemder is? Mijn moeder is hier ook een keer geweest.” Ze klonk nu beschuldigend. “Ze moet u hebben gezien.”

Hij zuchtte en keek geschokt.

“Ze heeft u gezien, hè?”

Hij knikte.

“En? U wist dat ze er was. Dan moet u toch ook iets over mij hebben geweten?”

William probeerde haar te kalmeren. “Ik kon er niets aan doen, Chiara,” zei hij zacht, terwijl hij zijn hoofd dichter bij het hare bracht. “Je moet mij niet alle schuld geven.”

Met een ruk ging ze met stoel en al achteruit zitten, waarbij de poten een schril geluid maakten op de gladde betonnen vloer, en de serveerster geschrokken opkeek.

“Waarom was het niet uw fout?” vroeg ze kwaad. “Wiens fout zou het dan hebben moeten zijn?”

“Luister,” zei hij, en net op dat ongelukkige moment kwam de serveerster met de rekening. William gaf zijn creditcard en gebaarde dat ze weg moest. “Je hebt gelijk, ze is hier een keer geweest. Het was vreselijk. Ik weet niet wie er meer schrok, je moeder of ik.”

“En?” drong Chiara aan.

“Ze vertelde me over jou, natuurlijk. Ze liet me de trouwring aan haar vinger zien en ze zei dat ze een fantastische vader voor je had gevonden. Ze was heel kwaad en heel fel. Ik kreeg nauwelijks de kans om iets te zeggen. Ze wilde absoluut niet dat ik verder nog deel zou uitmaken van haar leven…van jullie leven. Ze draaide zich om, liep weg, en ik heb haar nooit meer gezien.”

“En u bent niet achter haar aan gegaan? U hebt niet geprobeerd om haar te zoeken?”

“Chiara, ik was verbijsterd. Ik had nooit verwacht dat ik haar ooit nog zou zien. En ik had een vrouw en twee kleine kinderen. Geen van hen wist iets van jou. Kun je niet begrijpen hoe moeilijk het voor me was?”

“Al die tijd,” zei Chiara, “was u aan de ene kant van de rivier en mijn moeder aan de andere. Jullie hebben allebei jullie geheimen voor je gehouden. Jullie hebben geen van beiden ook maar een moment nagedacht over wat voor mij het beste was.”

De serveerster kwam terug. William tekende de rekening zonder er ook maar naar te kijken. “Dat is niet eerlijk,” zei hij tegen Chiara. “Niet tegenover mij en niet tegenover je moeder. Ze zei dat jullie allebei gelukkig waren zonder mij en dat wilde ik niet bederven. Zou het allemaal beter voor je zijn geweest als je had geweten dat ik hier was?”

Chiara haalde haar schouders op. Haar gezicht stond hard, haar lippen stijf opeengeklemd, haar ogen als steen. “Ik vind dat u eigenlijk maar slap bent geweest,” zei ze alleen.

“Slap? Misschien. Ik heb veel dingen gedaan waar ik naderhand spijt van heb gehad. Maar ik heb er geen spijt van dat ik Maria Do-menica niet ben gevolgd toen ze die dag hier kwam. Toen was het te laat voor ons. We waren allebei getrouwd met een ander en we hadden elk een eigen leven opgebouwd.”

“En ik dan?”

“Ik weet het. Daar heb ik spijt van. Maar we hebben nu toch een nieuwe kans? Blijf een poosje in Liverpool en laten we elkaar goed leren kennen. Laten we het een kans geven. Ik vind het de moeite waard. En jij?”

Chiara wilde het proberen. Ze wilde hem in de armen vallen en zich aan hem geven zoals ze dat bij iedere man in haar leven had gedaan. Maar iets weerhield haar. Misschien was het uit trouw aan haar moeder. Of misschien was het gewoon dat ze er niet zeker van was dat William Smith ooit de vader kon zijn die zij wilde, de vader van wie ze had gedroomd en naar wie ze benieuwd was al de jaren toen ze aan de overkant van de rivier opgroeide.

Chiara schudde haar hoofd. “Zo makkelijk gaat dat niet,” zei ze een beetje treurig. “U weet al jaren van mijn bestaan en u hebt niets gedaan. U kunt niet van mij verwachten dat ik zomaar ineens uw dochter ben.”

“Niet zomaar ineens…,” begon hij, maar de serveerster bracht hun jassen en er was verder geen reden om aan hun tafel te blijven zitten. Ze stonden op en liepen naar de deur en namen buiten op een onhandige, koele manier afscheid.

“Zien we elkaar weer?” vroeg William bijna wanhopig.

“Ja, maar ik weet niet wanneer,” antwoordde Chiara naar waarheid. Ze deed een stap achteruit om zijn poging tot een omhelzing te ontwijken.

“Je gaat toch niet zo weg?” zei haar vader smekend.

Chiara gaf bijna toe. Toen zag ze in gedachten hoe haar moeder wegrende door Bold Street in de wetenschap dat ze haar William eindelijk had gevonden, maar dat het te laat was. Ze verhardde zich ten opzichte van de lange, vermoeid uitziende man tegenover haar.

“Verwacht alsjeblieft niet te veel van me,” zei ze. Ze knikte naar de donkere etalage van Liverpool teken- en schilderbenodigdheden. “Ik weet nu waar u bent. Ik neem wel contact op…Gun me alleen wat tijd.”

Toen ze hem achterliet en door de drukke straten liep op zoek naar een taxi, voelde Chiara zich uitgeput, bedroefd en nog een beetje boos, maar vooral alleen. Op de een of andere manier had ze zich voorgesteld dat de ontmoeting met William Smith invulling zou geven aan dat deel van haar dat leeg was sinds haar moeder was gestorven. Die verwachting was over en ze voelde zich leger dan ooit. Ze wilde vluchten uit Liverpool, de stad verlaten en deze vreemdeling die haar vader was ver achter zich laten. Heel even dacht ze dat ze ging huilen. Toen werd haar ineens duidelijk dat er maar één plek was waar ze wilde zijn. Een plek waar ze niets minder hoefde te verwachten dan een oprecht, warm welkom in een veilig thuis.