Art bedankte de postbeambte, stak het velletje postzegels in zijn borstzakje en terwijl hij zijn portemonnee opbergde, liep hij naar de deur. Hij keek net op tijd op om de deur open te houden voor een aantrekkelijke jonge vrouw die, net als hij, in beslag genomen was met het wegstoppen van haar handschoenen en sleuteltjes in haar handtas. Ze kwamen bijna niet elkaar in botsing, weken beiden beleefd uit en probeerden toen opnieuw langs elkaar heen te lopen.
Het was de vrouw van de witte Mazda—de vrouw die hij een week eerder had zien huilen vanwege slecht nieuws dat ze net via de post ontvangen had.
Hij zag iets van herkenning in haar groene ogen en ze glimlachte naar hem. “O, hallo,” zei ze terwijl haar wangen een beetje kleurden.
Hij wilde haar niet in verlegenheid brengen, maar nam het risico om zijn toon luchthartig te houden. “U ziet er aanmerkelijk gelukkiger uit dan de laatste keer dat ik u zag.”
De kleur op haar wangen werd nog iets dieper. “Alles is weer goed gekomen,” zei ze, naar hem opkijkend met een verlegen glimlach.
Hij wilde iets zeggen maar hield zijn mond toen hij Mabel Bachman zag, de vrouw van de burgemeester van Clayton, die met een grote stapel pakjes naar hen toe schuifelde. Art hield haastig de deur voor de oudere vrouw open. De vrouw met de groene ogen zwaaide even en liep toen haastig naar haar auto. Tegen de tijd dat Art mevrouw Bachman naar binnen geholpen had, reed de Mazda langzaam in noordelijke richting de straat uit.
Art voelde zich vreemd teleurgesteld. Graag had hij zichzelf willen voorstellen aan de aantrekkelijke vreemdelinge. Hij had de indruk dat ze niet getrouwd was. En een trouwring had hij niet gezien. Het was hem opgevallen toen ze haar handschoenen in haar tasje stopte. Om de een of andere reden kon hij zich niet voorstellen dat een getrouwde vrouw in zo’n sportief autootje zou rijden, en zeker niet omdat de stoel naast haar dienst leek te doen als een opslagplaats en vol boeken lag. Niet dat hij van plan was werk te maken van deze groenogige schoonheid. Ze moest nieuw zijn in Clayton. Hij had haar niet eerder gezien en hij kende iedereen in de stad, zo niet bij naam dan toch bij gezicht. Hij dacht eraan om eens navraag te doen. Misschien wist een van zijn golfmaatjes wie ze was, maar hij kon hun plagende opmerkingen al horen als hij het over een mooie jonge vrouw zou hebben. Zijn vrienden probeerden hem voortdurend te koppelen aan iemands nichtje of stiefzus of de vroegere kamergenote van de vrouw van een van zijn vrienden. Nee, bedankt. Dat kon hij maar beter niet doen.
Art reed naar huis, gaf Alex te eten en maakte een boterham klaar die hij meenam naar boven om op te eten als hij het briefje van die dag van Madeleine Houser zou lezen. Op de tafel van de eetkamer lag een keurig stapeltje papier: een gedeelte van het manuscript. Mooi. De vrouw ging er dus mee akkoord dat hij haar werk zou corrigeren. Hij liep naar de keuken, pakte een glas en deed er wat ijsklontjes in. Terwijl hij het water over het ijs liep lopen, keek hij uit het keukenraam. Het te lange gras op het gazon wuifde in de wind. Art nam zich voor om vrijdag vroeg genoeg thuis te komen om het gazon te maaien voordat de weekendgasten zouden komen.
Toen hij weer terug was in de eetkamer, las hij het briefje. Hij glimlachte toen hij haar voorwaarden las en haar belofte hem te noemen in haar dankwoord. Hij haalde zijn hand door zijn haar. Hij zou een nette manier moeten bedenken om onder die dubieuze eer uit te kunnen komen als het boek gewauwel bleek te zijn. Zijn collega’s op de universiteit zouden hem er eindeloos mee achtervolgen als hij genoemd zou worden in het dankwoord van een of ander sentimenteel liefdesverhaaltje.
Hij wreef de broodkruimels van zijn handen, schoof zijn bord opzij en trok het manuscript naar zich toe. Uit zijn borstzakje haalde hij een pen en nam de dop eraf. Alex sprong op zijn knieën, draaide zich 360 graden om en aaide met zijn staart langs Arts neus voordat hij zich uiteindelijk op zijn schoot nestelde.
“Hé makker, wat vind jij ervan? Denk je dat ik het verhaal van die vrouw wel zal doorkomen?” Hij streelde de dikke vacht van de kat en Alex begon enthousiast te spinnen.
Terwijl Art Tyler afwezig de rug van de kat bleef aaien, begon hij te lezen.
Op vrijdagmorgen liep Maddie, beladen niet haar computertas en de naslagwerken die ze nodig had, naar de garage. Met haar gedachten bij een nieuwe scène voor het verhaal van Anne Caraway draaide ze het contactsleuteltje om. Er gebeurde niets.
Geweldig! Ze probeerde het nogmaals, met hetzelfde resultaat. Zuchtend stapte ze uit de auto en maakte de motorkap open. Ze wist net zo veel van auto’s als van computers: vrijwel niets. Zo te zien kwam er nergens rook uit en er druppelde nergens vloeistof weg. Ze sloeg de motorkap dicht, rende naar binnen en belde een monteur.
Een uur later, met haar Mazda bij Buds Automotive, reed ze in een grote, oude Buick met de complimenten van Bud, naar het pension.
Ze was al achter op haar schema, maar aangezien ze de vorige avond niet de energie had gehad om naar haar moeder te gaan, stopte ze bij de markt van Clayton en kocht er een boeket nogal droevig uitziende margrieten en anjers en reed naar het verzorgingshuis. Mam had weer een slechte dag; ze zat geen moment stil en brabbelde met vermoeide stem allerlei onsamenhangende woorden. Ze scheen niet eens in de gaten te hebben dat Maddie er was.
Maddie bleef net lang genoeg om de bloemen in een plastic vaas te zetten en de zuster even te spreken over het laatste medische onderzoek van haar moeder. Ze voelde zich schuldig dat ze niet langer bij haar moeder kon blijven, maar wat maakte het eigenlijk uit als haar moeder haar toch niet kon onderscheiden van de verpleeghulp die haar ontbijt kwam brengen?
Maddie reed wat ontmoedigd en terneergeslagen naar het pension. Maar zodra het Victoriaanse huis in zicht kwam fleurde ze weer wat op, zoals steeds het geval was als ze het garagepad van het pension op reed. Ze wilde er niet aan denken dat de werklui bijna klaar waren met de verbouwing van het huis van Kate en Jed. Als de laatste tegel op zijn plaats zat, had ze geen excuus meer om hier te komen.
Ze zette de gedachte van zich af, ging naar binnen en zette haar computer op tafel. Zodra ze dit gedaan had, klom ze de twee trappen op om naar haar nieuwe held te gaan kijken. De man achter het ovale glas zag er precies uit hoe ze zich hem herinnerde en was nog net zo knap als hij in haar dromen was geweest.
Het viel haar opnieuw op dat hij haar zo bekend voorkwam. Dat gebeurde vaak met haar romanfiguren. Ze had altijd een vaag beeld van haar figuren in gedachten en als ze dan een tijdschrift of catalogus opensloeg, zag ze altijd het ideale gezicht dat haar aanstaarde. Ze knipte ook foto’s uit van haar romanfiguren voor inspiratie. Maar de held van Anne Caraway had er wel lang over gedaan om zich bekend te maken. Maddie prentte zich de mannelijke contouren van het gezicht van de jonge Arthur Tyler in, de vierkante kin en de stalen blik in zijn bleke ogen. Hoewel ze dat op de sepiakleurige foto niet kon zien, stelde ze zich voor dat zijn ogen een magnetiserende blauwgrijze kleur hadden. O, was ze maar een paar decennia eerder geboren!
Maddie bestudeerde Annabeth Tyler: de ondeugende schittering in haar ogen, de liefde op haar gezicht was zo tastbaar en onweerstaanbaar. Geïnspireerd liep Maddie de trap weer af om haar passie vast te leggen op het computerscherm.
Ze typte gestaag verder en pauzeerde alleen maar even om snel een kop koffie en een bagel te nemen die ze die morgen gekocht had in het pas geopende delicatessen-winkeltje aan Main Street. Het verhaal vorderde en Maddie kon zich eindelijk voorstellen hoe het af moest lopen. Haar vingers vlogen over het toetsenbord. Ze wilde niets liever dan het boek afmaken zodat ze het hele verhaal nog een keer zou kunnen overlezen en hier en daar nog wat subtiele nuances en karakteriseringen kon aanbrengen die zo kenmerkend waren voor de unieke stijl van Madeleine Houser.
Kort na drieën schrok ze op door het geluid van een draaiende motor buiten. Toen herinnerde ze zich dat dit de dag was dat de schooljongen het uitgestrekte gazon van het pension kwam maaien. Nu ze uit haar concentratie was gehaald, schoof ze haar stoel achteruit en stond op om haar spieren wat te ontspannen.
Ze liep door de gang naar de hal en duwde de zware gordijnen opzij. Hoewel hij met zijn rug naar haar toe stond, zag Maddie wel dat het niet de forse jongen met het stekeltjeshaar was die daar aan het maaien was. Deze kerel had glanzend zwart haar dat in zijn gebruinde nek een beetje krulde. En hij was ouder, ongeveer van haar leeftijd, nam Maddie aan. Hij was lang en slank, maar zelfs onder het T·shirt met de lange mouwen dat hij droeg, kon ze zijn sterke spieren zien bewegen terwijl hij de maaier over het onbestendige herfstgras voortduwde.
Toen de man de rand van het garagepad bereikt had en zich naar het huis omkeerde, hield Maddie haar adem in en liet het gordijn weer voor het raam vallen. Ze kende die man. Met kloppend hart trok ze het gordijn weer opzij en tuurde naar buiten. Het was die kerel van het postkantoor. De attente man die haar had zien huilen vanwege het manuscript dat Peggy had teruggestuurd.
Ze probeerde niet toe te geven aan de teleurstelling die ze voelde bij de ontdekking dat hij kennelijk een klusjesman was. Dat gaf niet alleen blijk van bevooroordeeld zijn, maar het was ook voorbarig. “En bovendien,” vermaande ze zichzelf fluisterend, “heb je geen belangstelling meer voor mannen. Weet je nog, Houser?”
Ze keek nog een poosje toe. Maar toen ze terugging naar de eetkamer en weer achter haar computer ging zitten, kon ze zich niet meer concentreren. Ze moest voortdurend denken aan de knappe man bij het postkantoor. De man die nu buiten het gazon aan het maaien was. Het was net of een of andere gedachte haar aandacht vroeg, maar ze wist niet goed wat het was. De gedachte bleef zich echter opdringen.
Een poosje later hoorde ze dat de motor van de gazonmaaier werd afgezet en een paar minuten later hoorden ze het geluid van banden die over het grind van het garagepad knerpten. Ze keek naar de klok boven het trapgat. Het werd tijd om weg te gaan. Ze speelde even met de gedachte om nog te blijven tot meneer Tyler vanavond zou thuiskomen. Dan zou ze de man eindelijk eens kunnen ontmoeten en misschien een goed woordje voor Ginny doen. Maar dat kwam haar vanavond niet zo goed uit. Dat ze de vreemdeling van het postkantoor hier bij het pension had gezien, had haar op een vreemde manier een beetje van haar stuk gebracht. Ze wilde nu alleen maar naar huis en een winterslaap gaan houden.
Art leverde de gazonmaaier af bij de Slijperij van Mike en Milt en reed terug naar het pension. Toen hij het garagepad op reed, zag hij dat de oude Buick van Made-leine Houser was verdwenen. Het pension met het net gemaaide gazon eromheen, zag er netjes en goed onderhouden uit. Art bewonderde zijn werkzaamheden met voldoening. Als het weer meewerkte, zou hij volgende week de gazonmaaier weer kunnen ophalen en hem in de garage zetten, geslepen en gesmeerd en klaar voor het volgende seizoen. Maar als het mooie weer aanhield, zou hij het gazon minstens nog een keer voor de winter aanbrak moeten maaien.
Hij moest toegeven dat hij het best leuk had gevonden om het gazon te maaien. De zon op zijn gezicht, de okto-berbries die zijn huid verkoelde en de fysieke inspanning gaven hem een gevoel van dankbaarheid en…was het hoop? Dat leek wat overdreven, maar hoe meer hij erover nadacht hoe meer hij zich realiseerde dat het precies het gevoel was dat in hem opwelde.
Het vers uit Genesis 8 dat dominee Rennick afgelopen zondag had voorgelezen, schoot in zijn gedachten: Zolang de aarde bestaat, zal er een tijd zijn om te zaaien en een tijd om te oogsten, zal er koude zijn en hitte, zomer en winter, dag en nacht—nooit komt daar een einde aan. Natuurlijk verwees het vers naar Gods belofte aan Noach dat Hij de aarde nooit meer zou verwoesten door een zondvloed. Maar als Art over de snelweg heen naar het noorden naar de rijpe maïsvelden keek en de bomen in hun stervende herfst-pracht zag, voelde hij de hoop op Gods belofte in zijn hart opbloeien. Verdrietige dingen gebeurden nu eenmaal. Maar als je te midden van al die dingen goed oplette, kon je Gods schoonheid gemanifesteerd zien, net zoals in de gouden, rode, ruisende en stervende bladeren. Het leven ging verder en God gaf je de kracht en de moed om verder te gaan. Alleen in Hem was er de zekerheid op morgen, op het voorjaar na de lange winter, op een nieuwe oogst op de velden.
Art sloeg het portier van de pick·up dicht en liep naar de zij-ingang van het oude huis. “Dank U,Vader,” fluisterde hij over de brok heen die zich in zijn keel vormde.
Na het avondeten ging Art, met Alex behaaglijk op zijn schoot genesteld, in zijn makkelijke stoel zitten, het manuscript van Madeleine op zijn ene knie en een rode pen in de aanslag. Hij hoefde de pen echter slechts zelden te gebruiken, want Art werd helemaal geboeid door het verhaal. Hij had die middag nog geen twee hoofdstukken gelezen voordat hij zwaar onder de indruk was van wat hij las, en zijn voorbarig en haastig oordeel over het schrijven van mevrouw Houser schaapachtig betreurde. Nu hij aan het derde hoofdstuk was begonnen, was hij er verbaasd over hoe goed de schrijfster op de hoogte was van zijn eigen generatie, ook al speelde het verhaal zich af in de negentiende eeuw. Het was hoogst zelden dat een auteur hem het gevoel gaf dat het boek in 1871 geschreven was en toch de gedachtewereld van de huidige lezer aansprak.
En de vrouw had kennelijk grondig onderzoek gedaan. De historische details waren allemaal juist. Haar beschrijving van de bekende grote brand in Chicago was huiveringwekkend. Hij kon het geloei van de vlammen van de grote vuurzee bijna om zich heen horen. En dat niet alleen, maar haar karakterbeschrijvingen waren veelkleurig met ingewikkeld verweven relaties, waardoor hij geboeid verder wilde lezen. Vooral de held sprak hem bijzonder aan. Hoewel hij gewoonlijk geen belangstelling had voor liefdesverhaaltjes, werd Art geïntrigeerd door Jonathan Barlowe en kon hij zich gemakkelijk met deze gebroken man identificeren.
Hij hield heel even op met lezen om Madeleine Houser een briefje te schrijven, waarin hij haar zei ieder hoofdstuk dat ze af had zonder uitstel achter te laten.
Ik ben enthousiast over uw verhaal, mevrouw Houser. Ik had er geen idee van wat ik al die jaren gemist had. Ik zal deze vijf hoofdstukken die u mij hebt achtergelaten lang voordat ik naar bed ga gelezen hebben en dan een heel weekend moeten leven met het vooruitzicht dat ik niet zal weten hoe het met Anne Caraway, de kleine, vroegwijze Charlie en natuurlijk de werkelijke held, Jonathan Barlowe, afloopt. (Vertel mij alsjeblieft niet dat je een van die harteloze auteurs bent die geliefde karakters zonder enige reden laten sterven.)
Art tekende een smiley naast de laatste zin, voor het geval dat ze er aanstoot aan zou nemen, of voor het geval dat ze werkelijk zo’n harteloze schrijfster was. Hij ondertekende het briefje, nam het manuscript weer op en was al spoedig teruggevoerd naar het Chicago van 1871.