Op maandagmorgen kreeg Maddie haar Mazda weer terug, compleet met een nieuwe accu en bougies, en een rekening van bijna tweehonderd dollar. Maar de auto liep weer als een trein. Ze pakte haar computer en boeken en vertrok om haar ochtendbezoek aan het verzorgingshuis af te leggen voordat ze naar het pension ging. De tegelzetters waren eindelijk gearriveerd en ze moest om het rauwdouwersteam van vader en zoon en al hun dozen met tegels en gereedschap heen lopen om de achterdeur te bereiken. Ze had de deur bijna bereikt toen de telefoon ging.
Nadat ze weer haar weg terug door de doolhof had gevonden, bereikte ze de telefoon.
“Hallo?”
“Zou ik Madeleine Houser kunnen spreken, alstublieft?” vroeg een diepe stem.
Er viel een lange stilte aan de andere kant van de lijn en Maddie dacht even dat de verbinding verbroken was. “Hallo?”
“O…ja…eh…het spijt me. Met Arthur Tyler…van pension Annabeth.”
“O ja, meneer Tyler. Hallo.” De lage, knarsende stem aan de andere kant van de lijn klonk precies zoals Maddie zich had voorgesteld.
Ze hoorde het gedempte geluid van een schorre hoest. “Neem mij niet kwalijk,” zei hij. “Het lijkt erop dat ik griep heb gekregen. Ik vroeg mij af…was u van plan om vandaag naar het pension te komen om er te gaan werken?”
“Eh, ja, zeker. Maar dat is niet per se nodig. Lijkt het u beter dat ik vandaag niet kom?”
“Nee, nee. U kunt gerust komen. Maar ik wilde u laten weten dat ik vandaag thuis ben en in bed blijf. Ik wilde voorkomen dat u zou schrikken als u geluiden uit het appartement beneden zou horen. Ik…”
“Misschien is het dan maar beter dat ik vandaag niet kom. Ik wil u niet storen…”
“O nee. Alsjeblieft. Het is niet mijn bedoeling u te vragen niet te komen. Te oordelen naar hoe ik mij nu voel, zal ik waarschijnlijk de hele dag slapen. Ik heb geen enkele reden om boven te komen en het zal mij niet in het minst storen als er iemand in het pension is. Ik ben eraan gewend om boven gasten te hebben. Ik wilde u alleen maar laten weten dat ik er dan ook ben.”
De jongere helft van het tegelzettersteam liet met veel lawaai een rubberen hamer op de planken vloer vallen en Maddie hield haar adem even in. Als ze vandaag thuis bleef en zou proberen te schrijven in deze bende, zou ze geen woord op het scherm kunnen krijgen. “Nou ja…weet u het zeker?”
“Heel zeker. Alstublieft, u bent van harte welkom.” Meneer Tyler schraapte opnieuw zijn keel en lachte schor. “Ik wil u echter waarschuwen dat ik vandaag misschien aanspraak wil maken op uw voetverwarmer, de kat.”
Maddie lachte in de telefoon. “Dat begrijp ik helemaal. Het lijkt erop dat u Alex’ diensten vandaag harder nodig hebt dan ik.”
Ze legde de telefoon weer neer en staarde ernaar zonder iets te zien. Door de foto in de kamer op de bovenste verdieping had Maddie een vage voorstelling van Arthur Tyler, ook al was dat beeld dan een halve eeuw oud. Door de leuke briefjes die hij voor haar achterliet, had ze het gevoel dat ze hem wel een beetje kende, maar het was vreemd dat ze nu ook een stem aan die briefjes kon toevoegen. Hij was bijna een van haar romanfiguren geworden: een zelfbedachte, maar geliefde aanwezigheid in haar leven. Maar nu ze zijn hese stem had gehoord, scheen hij helemaal echt te zijn en met de wetenschap dat hij in het appartement zou zijn, vond ze het plotseling erg raar om naar het pension te gaan.
Door het kletterend dichtslaan van een gereedschapskist kwam ze weer bij haar zinnen. Er zat niets anders op dan erheen te gaan. En bovendien rekende meneer Tyler er nu op dat ze gewoon kwam en ze wilde niet het risico lopen dat hij zijn bed uit moest als ze hem terug zou bellen. Ze stapte over alle rommel op de keukenvloer heen, pakte haar computer en attachékoffertje en ontsnapte door de achterdeur.
In een opwelling stopte ze bij het delicatessenwinkeltje aan Main Street en haalde er twee bekers met kippensoep. Ze zou er een opwarmen voor de lunch en de andere in de koelkast achterlaten voor het avondeten van meneer Tyler. Dat was goed tegen de griep en het was opnieuw een kleine blijk van haar waardering.
Arthur Tyler legde zijn mobiele telefoon behoedzaam op het nachtkastje, knipte de lamp uit, ging rechtop zitten en staarde naar de tegenoverstaande muur. Vreemd. Als hij niet beter wist, zou hij gedacht hebben dat de stem van de vrouw die hij net gesproken had, bij een jonger iemand hoorde. Veel jonger.
Maar het was natuurlijk mogelijk dat hij door de griep niet zo goed kon horen en dat haar stem wat misvormd klonk. Hij schudde zijn hoofd, pakte een papieren zakdoek en snoot zijn neus zo krachtig dat Alex, die aan het voeteneind van zijn bed lag, opsprong en blies.
“Stil maar. Niets aan de hand. Ga maar weer slapen.”Art streelde zijn gevlekte vacht waarvan de haren nu recht overeind stonden.
De kat draaide een paar rondjes en plofte toen weer terug op het bed. Blijkbaar gerustgesteld liet Alex zijn kop op zijn voorpoten rusten en begon weer te spinnen. Art stak zijn voeten onder het warme plekje waar de kat lag, kroop diep onder de dekens en doezelde weg.
Een tijdje later werd hij wakker door voetstappen die hij boven zich hoorde. Alex sprong van het bed af en liep de gang op om op onderzoek uit te gaan. Art rolde zich op zijn zij en keek op de wekker op het nachtkastje. Kwart voor negen. Dat moest Madeleine Houser zijn. Zijn hoofd bonsde. Hij onderdrukte een hoestbui en kroop diep onder de dekens.
Art hoorde Alex zachtjes de trap op gaan en toen de stem van een vrouw die hem voorzichtig riep. Daar ging zijn kruik. Verrader.
Nieuwsgierig geworden ging hij het bed uit en liep naar de trap. Hij hoorde de deur van de koelkast open- en dichtgaan, toen het geluid van stromend water en het ge-pruttel van het koffiezetapparaat. Met zijn verstopte neus kon hij de koffie niet ruiken, maar hij zou best een mok lusten. De warme vloeistof zou zijn zere keel goed gedaan hebben.
Hij kwam in de verleiding om een trui en een trainingsbroek over zijn pyjama aan te trekken om zich voor te gaan stellen aan de schrijfster. Maar hij wilde haar niet blootstellen aan het vervelende virus of de bacterie die hij had opgelopen. Op haar leeftijd zou ze door een virus gemakkelijk longontsteking kunnen krijgen. Met een half oor luisterend naar de geluiden boven hem kookte hij in het keukentje wat water in de magnetron en schepte er toen een paar lepels instantkoffie in. Niet zo smakelijk, maar zo moest het maar. Hij zou eigenlijk ook eens een koffiezetapparaat voor zijn appartement moeten kopen.
Art hoorde mevrouw Houser opnieuw praten, waarschijnlijk tegen de kat. Met zijn mok liep hij van het appartement naar de onderkant van de trap, ervoor zorgend dat hij niet zichtbaar was voor het geval de vrouw boven aan de trap zou staan. Hij wilde haar geen hartaanval bezorgen.
“Schiet op, Kitty,” hoorde hij de jeugdige stem van de telefoon zeggen. “Ga nu maar weer naar beneden. Je moet bij je baasje blijven. Tot ziens, Alex. Ik heb vandaag niets voor je.”
Wat lief. Ze probeerde Alex over te halen om weer naar beneden te gaan. Wat een aardige vrouw. En haar stem, die had iets wat hem raakte. Hij klonk als muziek en had een licht oostkust-accent. Hij kon die stem maar moeilijk plaatsen in het beeld dat hij van de schrijfster in gedachten had.
Art voelde zich wat licht in zijn hoofd en duizelig. Hij liep terug naar zijn kamer en kroop weer in bed. Terwijl hij wegdoezelde, bedacht hij hoe prettig het was dat er boven iemand in de keuken rondscharrelde en gebruik maakte van zijn verwaarloosde huis.
Met de wetenschap dat Arthur Tyler beneden in het souterrain was, had Maddie er moeite mee zich te concentreren. Ze hoorde hem een paar keer moeizaam hoesten en kwam in de verleiding om de kippensoep op te warmen en die naar hem toe te brengen. Maar ze wilde de man niet in verlegenheid brengen door hem te ontmoeten in zijn badjas, of erger.
Terwijl ze het hoofdstuk corrigeerde dat ze de vorige dag geschreven had, besteedde ze geen aandacht aan Alex en de kat slenterde ten slotte terug naar het souterrain. Maddie probeerde een eerste schets voor haar nieuwe scène te schrijven, maar ze kon zich nog steeds niet concentreren.
Ze dacht er even aan om een cd in de computer te stoppen, maar was toen bang dat haar zieke gastheer last zou hebben van de muziek.
Tegen de middag warmde ze een beker soep op voor haar lunch. Aangezien de vloeren van het oude huis kraakten bij iedere stap probeerde ze zo zachtjes en behoedzaam mogelijk te lopen. Het was een wonder dat meneer Tyler de trap niet op stormde om haar te bevelen het huis onmiddellijk te verlaten.
Om twee uur, toen ze nog steeds nauwelijks iets geschreven had, pakte ze haar laptop en haar boeken om naar huis te gaan. Voor ze vertrok, schreef ze een briefje aan Arthur Tyler.
Beste meneer Tyler,
Het spijt mij erg dat u ziek bent. Ik hoop dat ik u vandaag niet al te veel tot last ben geweest. Het was waarschijnlijk niet zo’n erg goed idee om hier vandaag naartoe te gaan. Ik ben bang dat het leek of er een olifant door het huis liep als ik heen en weer liep van de eetkamer naar de keuken. Mijn verontschuldiging en ik hoop dat u zich weer wat beter voelt als u dit briefje leest. Ik heb wat kippensoep in de koelkast gezet. Zoals u misschien weet, zegt men dat kippensoep erg goed is voor mensen die kou gevat hebben. Ik hoop dat u het lekker vindt. Ook al geneest uw verkoudheid er niet van, de soep smaakt er niet minder om.
Misschien is het beter dat ik pas terugkom naar het pension als u weer gezond bent en in staat bent weer naar uw werk te gaan.
Ik bid dat u spoedig mag herstellen,
Madeleine Houser
P.S. Het spijt mij dat ik Alex vanmorgen een poosje van u ‘gestolen’ heb. Ik hoop niet dat u denkt dat ik hem van u wég-gelokt heb door hem wat kattenvoer te geven. Hij kwam echt uit eigen beweging naar mij toe.
Maddie tekende een smiley bij het naschrift en uit gewoonte krabbelde ze haar initialen aan het eind van het briefje.
Terwijl ze naar huis reed, had ze de smoor in dat ze nu een hele dag niet productief was geweest. Ze moest gewoon leren ook onder wat minder gunstige omstandigheden te schrijven.
Toen ze een paar minuten later haar oprit op reed, zag ze Ginny Ross de eerste herfstbladeren van haar eigen veranda vegen. Ze parkeerde haar auto in de garage en liep toen om het huis heen voor een praatje met haar buurvrouw.
“Hallo, Madeleine,” riep Ginny haar toe toen Maddie naar haar toe liep. Ze zwaaide met haar bezem om nog een paar grote rode esdoornbladeren in het gras te vegen.
“Dag, Ginny.” Maddie wierp een blik op Ginny’s bezem en keek toen op naar de takken van de eiken en esdoorns in de tuin die hun herfsttooi nog moesten afschudden. “Dat is dweilen met de kraan open, denk je ook niet?” plaagde ze.
“O, dat weet ik wel, maar het is een goede lichaamsoefening en bovendien houd ik ervan om op zo’n dag als vandaag buiten te zijn.”
“Wat een heerlijk weer, hè?”
“Dat kun je wel zeggen, ja.” Ginny plaatste haar bezem tegen de reling en zette haar handen op haar heupen. “En, hoeveel woorden heb je vandaag geschreven?”
Maddie zuchtte. “Niet zo veel, helaas. Meneer Tyler was thuis omdat hij ziek was en ik kon mij niet zo goed concentreren.”
Er kwam een vreemde uitdrukking op Ginny’s gezicht. “Was Arthur thuis? Heb je hem ontmoet?”
“O nee. Zoals ik al zei, hij is ziek en lag op bed. Hij hoest verschrikkelijk.”
Ginny klakte met haar tong. “O. Dat zal wel niet zo bevorderlijk zijn voor een dag rustig schrijven, denk ik zo.”
“O, dat is het niet. Maar ik vond het een beetje vreemd om in zijn huis te zijn terwijl hij beneden op bed lag.”
Ginny zei niets maar pakte haar bezem en begon weer te vegen.
“Heb je al plannen voor het avondeten, Ginny?”
Ginny hield abrupt op met vegen. “Avondeten? Vanavond? Nee, daar heb ik nog niet aan gedacht.”
“Dan neem ik je vanavond mee uit eten.”
“O, dat hoefje echt niet te doen, hoor liefje.”
“Dat weet ik wel, maar ik vind het gewoon leuk.” Maddie legde een hand op Ginny’s arm. “Alsjeblieft. Ben je al naar dat nieuwe restaurantje geweest?”
“Nee, nog niet. Maar ik had mij wel al voorgenomen om dat een keer te doen. Nou, goed dan. Hoe laat wil je gaan?”
“Wat denk je van zes uur?”
“Prima. Toeter maar een keer als je klaar staat om te vertrekken. Ik zie je wel op de oprit.” Ginny begon weer te vegen en Maddie kreeg de indruk dat haar vriendin de bezem wat kwieker hanteerde.
“Nou, ik moet toegeven dat deze kippensoep bijna net zo goed is als de soep die ikzelf maak,” zei Ginny terwijl ze haar lepel weer in de kom met soep stak. Ze zaten tegenover elkaar in een gezellig hoekje van het restaurantje in Main Street. “Het was een goed idee om hier te gaan eten.”
Maddie glimlachte en smeerde wat boter op haar toast. “Nou, jouw soep moet dan wel heel erg goed zijn.” Ze kreeg plotseling een idee en zonder er verder bij na te denken bracht ze het onder woorden. “Ginny, je zou wat soep naar meneer Tyler kunnen brengen. Daar knapt hij misschien wel van op.” Dat was een fantastische mogelijkheid voor Ginny, een mogelijkheid waar Maddie naar gezocht had om de twee bij elkaar te brengen. Ze vertelde Ginny niet dat ze Arthur Tyler al een beker soep van het restaurant had gebracht.
Ginny knikte met een schittering in haar ogen. “Ja, dat zou ik inderdaad kunnen doen. Jij kunt de soep dan morgen meenemen als je naar hem toe gaat.”
Maddie keek op. “Ehh…ja, maar ik was eigenlijk van plan om niet naar hem toe te gaan zolang hij zich niet goed voelt. Ik wil hem niet storen. Maar jij zou kunnen gaan en…”
“Helemaal niet,” zei Ginny. “Als jij hem soep brengt, zal hij heus niet klagen. En bovendien wordt het tijd dat jullie elkaar eens ontmoeten.”
Maddie kreeg het gevoel dat ze in de kuil viel die ze zelf gegraven had, maar ging niet tegen haar in.
Dinsdagmorgen vroeg belde Ginny om te zeggen dat ze gevraagd was om te helpen bij een begrafenismaal in de kerk en dat de soep voor Arthur Tyler een dag zou moeten wachten. Dankbaar voor het uitstel besteedde Maddie de ochtend aan het doen van de was en het opruimen van het huis, voor zover de tegelzetters die in de keuken bezig waren haar dat mogelijk maakten.
Toen ze daarmee klaar was, belde ze haar uitgever in New York om een aantal vragen te bespreken die tijdens het schrijven bij haar waren opgekomen. Janice was erg enthousiast over Maddies ideeën, en Maddie voelde zich na het telefoon gesprek erg bemoedigd. Ze moest toegeven dat het eigenlijk best leuk was om eens een dag vrij te nemen. Ze kreeg nieuwe ideeën voor haar verhaal en had het gevoel dat, als ze weer achter haar computer zat, de woorden vanzelf zouden komen.
Maddie bracht de middag door bij haar moeder in de serre van het verzorgingshuis. Aan de andere kant van de serre voerden twee oudere mannen een luide discussie. Mam scheen zich er net zo min van bewust te zijn als van Maddies aanwezigheid, maar ze was in ieder geval niet geïrriteerd en gedroeg zich verder rustig. Maddie had de bijbel van haar moeder meegebracht en las haar eruit voor.
Ze wist niet of haar moeder begreep wat ze las of dat ze zelfs de woorden maar hoorde, maar Maddie had ontdekt dat haar moeder dikwijls rustiger scheen te worden als ze haar uit de Bijbel voorlas.
Ze sloeg Korintiërs 13 op en las haar hardop voor.
De verzen schenen vooral vandaag bijzonder toepasselijk te zijn. Ze kreeg een brok in haar keel en voelde tranen opwellen. Haar moeder scheen niets te merken en ze las verder.
Wanneer het volmaakte komt zal wat beperkt is verdwijnen. Toen ik nog een kind was sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, redeneerde ik als een kind. Nu ik volwassen ben heb ik al het kinderlijke achter me gelaten. Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben.
Was het zo ook met mam? Zag ze de wereld als door een donkere spiegel? Maar de schrijver van de passage zei dat Maddies eigen zicht verduisterd was in vergelijking met hoe dat zou zijn als ze Jezus van aangezicht tot aangezicht zou zien. Mams verstand was aangetast door een verschrikkelijke ziekte, maar haar geest wachtte op bevrijding, wachtte om opgenomen te worden in de hemel bij haar Heiland. Het was een verbazingwekkende gedachte, een gedachte die Maddie aanzienlijk vertroostte.
Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde!
Maddie deed de Bijbel dicht en klopte haar moeder op haar koude hand. “Ik houd van je, mam.”
Ze zaten lange tijd zwijgend bij elkaar en Maddie probeerde ervan te genieten dat ze gewoon maar bij haar moeder kon zijn.
Even voor vijven verscheen een verpleeghulp in een wit uniform in de brede deuropening. “Mevrouw Houser, bent u klaar om naar de eetzaal te gaan?”
Mam frutselde aan de zoom van haar trui en keek niet op. Maddie legde zachtjes haar hand onder de kin van haar moeder, tilde haar hoofd op en probeerde haar aandacht te trekken. “Mam, het is tijd om te gaan eten. Zullen we naar de eetzaal gaan?” Mam keek haar in de ogen maar herkende haar kennelijk niet. Maddie zwaaide even naar de verpleegster en beduidde haar dat ze weg kon gaan. “Bedankt. Ik breng haar wel.”
Maddie pakte de tengere handen van haar moeder in de hare, stond op en trok haar moeder zachtjes overeind. Maddie deed haar best om zich aan te passen aan de voor Alzheimerpatiënten zo kenmerkende schuifelende gang van haar moeder en samen liepen ze de gang in.