In de kleur van de nationale vlag
Mma Ramotswe kon zich niet inhouden, maar het moest wel. Zodra ze na haar bezoek aan Mma Potokwani terug was op kantoor pakte ze de telefoon en draaide ze Mma Sebina’s nummer. De hele weg terug van de weesboerderij had ze zich afgevraagd of ze het haar door de telefoon moest vertellen, en ze was tot de conclusie gekomen dat het beter zou zijn om haar cliënte te ontmoeten en het haar persoonlijk te vertellen, vis-a-vis; het was immers een zaak met delicate aspecten. Hoewel het nieuws van het bestaan van haar broer, gewoon in Gaborone, ongetwijfeld goed nieuws was, was er ook nog de kwestie van de moeder en haar trieste lot. Ze had tegen Mma Mapoi gezegd dat de dochter niet hoefde te weten wat er met haar moeder was gebeurd, en dat ze het niet ter sprake zou brengen. Maar stel nou dat ze ernaar vroeg? Mma Ramotswe wist niet of het juist was om de feiten voor haar verborgen te houden, al zou ze het misschien moeilijk vinden om te aanvaarden dat haar moeder naar de gevangenis was gestuurd en daar was overleden. En hoeveel moeilijker zou het zijn om te aanvaarden waarom ze naar de gevangenis was gestuurd? Dat alles, wist Mma Ramotswe, moest tactvol worden aangepakt. Het telefoontje was een teleurstelling. Een andere stem nam op en deelde Mma Ramotswe mede dat ze een buurvrouw van Mma Sebina was en dat ze op haar huis paste terwijl Mma Sebina voor zaken in Maun was. Ze zou over een paar dagen terugkomen, en als Mma Ramotswe ‘s-ochtends langs zou komen voordat Mma Sebina naar haar werk ging, zou ze haar zeker thuis treffen.
“En bent u dezelfde Mma Ramotswe van dat detectivebureau op de Tlokweng Road?” vroeg de stem. “Bent u die dame, Mma?”
Mma Ramotswe bekende dat ze inderdaad die dame was.
“Weet u waar ik de man die nieuwe daken bouwt kan vinden?” vervolgde de stem. “De man die in deze buurt drie nieuwe daken heeft gemaakt, die allemaal lekten toen het laatst zo hard regende? Weet u het antwoord op die vraag, Mma?”
“Ik weet niet alles, Mma,” antwoordde Mma Ramotswe geduldig. “Had u een probleem met uw eigen dak?”
“Nou en of,” beaamde de stem. “Overal kwam de regen naar binnen. De gaten in het golfplaat zijn te groot voor de bouten, dus de regen stroomde naar binnen.”
“Ik wilde dat ik u kon helpen, Mma,” zei Mma Ramotswe. “Maar ik kan niet iedereen helpen, ben ik bang. Ik heb nooit van deze dakenman gehoord. Het spijt me.”
De stem zei dat ze het jammer vond en nam afscheid, en Mma Ramotswe legde glimlachend de hoorn op de haak. Mensen dachten dat ze alles wist of aan de weet kon komen, alleen maar omdat ze detective was. Het was een benijdenswaardige reputatie voor een privédetective, maar het betekende wel dat Mma Ramotswe in allerlei wonderlijke omstandigheden werd aangeklampt met de vraag om een oplossing te verzinnen voor een vaak onoplosbaar probleem. Als mensen een appeltje te schillen hadden met een dakenman en niet wisten waar ze hem konden vinden, leek het antwoord heel simpel…
Ze pakte de telefoon en draaide nogmaals het nummer. “Ik heb een mogelijke oplossing bedacht,” zei ze. “Als die man daken repareert, waarom rijdt u dan niet een keer rond door Gaborone om uit te kijken naar mensen die daken repareren? Het is altijd duidelijk welk dak er wordt gerepareerd, want dan ziet u een man op dat dak staan. Dat is de manier om die man te vinden.”
De stem reageerde niet meteen. Toen hoorde Mma Ramotswe grinniken. “Wat ze over u zeggen is kennelijk waar, Mma,” zei de stem. “Ze zeggen dat u een heel erg slimme dame bent, en dat is onmiskenbaar waar.”
Het was een leuk compliment om te krijgen en die avond dacht Mma Ramotswe eraan terug toen ze eten kookte voor haarzelf en Puso. Het was vreemd om met zijn tweet jes te zijn, maar het stelde haar in de gelegenheid om rustig met Puso te praten en te vragen hoe het op school ging. Hij speelde voetbal, zei hij, en hij maakte sommen. Dat vond hij allebei leuk, maar hij had een hekel aan de urenlange schrijf-oefeningen. Dat je dat soort dingen moest doen als je jong was, legde Mma Ramotswe uit, was nodig voor als je ouder was.
“Als je later groot bent,” zei ze, “en je hebt een mooi en keurig handschrift, dan zul je je meester dankbaar zijn dat hij je zo vaak heeft laten oefenen. Dan zeg je: hij was een heel erg goede onderwijzer en ik ben hem dankbaar.”
“Nooit,” zei Puso.
De volgende ochtend, toen Mma Ramotswe op kantoor kwam nadat ze Puso naar school had gebracht, trof ze Mma Makutsi al achter haar bureau aan. Onderweg naar school had Puso over voetbal gepraat, en Mma Ramotswe had maar met een half oor geluisterd—nog niet eens. Aan het eind van de rit, toen het hek van de school in zicht kwam, had hij zich naar haar opzij gedraaid en gezegd: “Wat is dat kloppende geluid, Mma? Zit er iemand in de motor?”
“Ik denk dat er iets los zit,” zei Mma Ramotswe. “Misschien moet een bout of een moertje worden aangedraaid. Mr. J.L.B. Matekoni kan dat in een wip.”
“Het wordt luider,” zei Puso. “Straks gaan mensen nog ‘Binnen!’ roepen als u langsrijdt.”
Ze had om zijn opmerking gelachen, maar het bleef zorgelijk. Als het zelfs Puso opviel dat er iets mis was met haar busje, dan zag het er werkelijk niet best uit. Vroeg of laat zou ze het er met Mr. J.L.B. Matekoni over moeten hebben, maar daar kon ze nu niet over nadenken, vooral niet aangezien er sprake was van een in alle opzichten interessantere ontwikkeling: Mma Makutsi zag er opeens heel anders uit.
Het duurde even voordat Mma Ramotswe besefte wat er was gebeurd. Toen ze het kantoor binnenkwam, keek Mma Makutsi op van haar bureau en glimlachte ze naar haar, en ze begroette haar beleefd, zoals altijd. Mma Ramotswe beantwoordde de begroeting en zette haar tas op haar eigen bureau. Toen aarzelde ze. Het was toch wel Mma Makutsi? Men beschouwt zoveel dingen als vanzelfsprekend, in elk geval in een vertrouwde omgeving, dat men heel makkelijk een kamer kan binnenkomen zonder op te merken dat zich daar een geheel onverwachte persoon bevindt. Mma Makutsi’s stoel was bezet, maar was het mogelijk dat er iemand anders zat dan Mma Makutsi, een Mma Makutsi-achtige persoon, maar niet de echte Mma Makutsi; een familielid of een vriendin wellicht, die er ongeveer hetzelfde uitzag?
Langzaam draaide ze zich om. “Mma Makutsi?”
Opnieuw glimlachte Mma Makutsi breed. “Ja, Mma Ramotswe? Hoe was het gisteren bij Mma Potokwani? Is ze nog steeds zo bazig?”
Het was algemeen bekend dat Mma Potokwani en Mma Makutsi weliswaar beleefd tegen elkaar waren, maar niet over alles hetzelfde dachten. Sterker nog, ze dachten nergens hetzelfde over. Maar dit was niet het moment om die kwestie ter sprake te brengen; dit was het moment om uit te vogelen wat er zo anders was aan Mma Makutsi.
“Mma Makutsi,” riep Mma Ramotswe uit, “een nieuwe bril!”
Schuchter zette Mma Makutsi haar bril af, ze keek ernaar, poetste vlug de glazen op met een klein doekje dat ze uit een la haalde en zette de bril toen weer op. “Ja,” zei ze.
Aanvankelijk wist Mma Ramotswe niet wat ze moest zeggen, want haar gevoelens waren gemengd. Haar assistente had een aantal karakteristieke kenmerken. Een daarvan was het feit dat ze een 9,7 had gehaald voor het secretaresse-eindexamen van het Botswana Instituut—een ongeëvenaarde prestatie in de annalen van het instituut. Een ander was het feit dat ze afkomstig was uit Bobonong, in de ogen van de mensen die in Gaborone woonden een dorp in de rimboe, zo niet voor de inwoners van Bobonong zelf. Het meest opvallende kenmerk was echter haar uitzonderlijk grote ronde bril. Al deze kenmerken waren typerend voor Mma Makutsi, zozeer dat als de politie naar haar op zoek zou zijn—vanwege een ondenkbare administratieve overtreding—het opsporingsbericht zou luiden: “Gezocht: vrouw uit Bobonong, normaal postuur, 9,7, grote ronde bril.” Dat zou alles zeggen, vond Mma Ramotswe, en het zou zeker leiden tot haar spoedige aanhouding. Maar nu, zonder haar ronde bril, kon Mma Makutsi straffeloos door een wegversperring van de politie wandelen.
De nieuwe bril was klein. De vorige bril had het omringende licht gereflecteerd, terwijl deze, zag Mma Ramotswe toen ze er beter naar keek, het licht juist leek te absorberen. En het montuur was zo anders als maar kon zijn. Het oude montuur was gemaakt van imitatieschildpad, overwegend bruin, en dit montuur was lichtblauw, ongeveer dezelfde kleur als een vlak van Botswana’s nationale vlag, het blauw dat op overheidsgebouwen wapperde, aan de hekken van scholen, of aan de huizen van vaderlandslievende burgers.
“Je bril is blauw, Mma,” zei Mma Ramotswe om toch vooral iets te zeggen. “Botswana-blauw.”
“Daarom ben ik er zo blij mee,” zei Mma Makutsi. “Het is tenminste een van de redenen. De andere reden is dat het een modieuze bril is.”
Dat beaamde Mma Ramotswe direct. Ze was niet op de hoogte van de huidige brillenmode, maar aangezien de mode in het algemeen dicteerde dat alles kleiner moest, volgde deze bril beslist de trend. Maar de oude bril had karakter; die maakte Mma Makutsi wat ze was.
“Ik vond je vorige bril ook leuk, Mma,” zei Mma Ramotswe. “Die stond je erg goed, vond ik.”
Mma Makutsi maakte een nonchalant handgebaar. “We moeten met onze tijd meegaan, Mma. Dat is algemeen bekend.”
“Natuurlijk,” beaamde Mma Ramotswe. “Verandering van spijs doet eten. Je kunt niet stil blijven staan.” Het was waar, nam ze aan, dat mensen soms behoefte hadden aan iets nieuws, alleen gebruikten ze het woord verandering vaak om allerlei vormen van laakbaar gedrag te rechtvaardigen. Mannen in het bijzonder hadden behoefte aan verandering van spijs als ze een bepaalde leeftijd bereikten en voelden dat hun jeugd hen door de vingers glipte. Dan lieten ze hun echtgenote in de steek en begonnen ze een nieuw leven met een nieuwe vrouw. En ontrouwe werknemers gingen op zoek naar nieuwe, beter betaalde banen, zelfs als ze op kosten van hun huidige werkgever waren opgeleid. Er was inderdaad verandering alom.
En hoewel ze losjes had opgemerkt dat men niet stil kon blijven staan, vroeg ze zich af of dit wel waar was. Of was het een hol axioma, even vals en misleidend als elk ander cliché? Waarom zou je niet stil blijven staan, als de situatie waarin je je bevond bevredigend en prettig was? Zelf voelde ze niet de behoefte, maar dan ook totaal niet, aan verandering, want ze was volmaakt tevreden met wie en wat ze was: Mma Ramotswe van Het Beste Dames Detectivebureau, echtgenote van de deskundige automonteur Mr. J.L.B. Matekoni. En Mr. J.L.B. Matekoni had ook nog nooit aan verandering gedaan, voor zover zij wist, en hij zou geschokt hebben gereageerd als iemand hem had verteld dat dit noodzakelijk was. Ze stelde zich voor dat ze tijdens het ontbijt tegen hem zou zeggen: “We moeten met onze tijd meegaan, Mr. J.L.B. Matekoni. Dat moet beslist.” En dan zou hij op zijn horloge kijken en zeggen: “Ja, hemelse goedheid, Mma Ramotswe, kijk eens hoe laat het al is. Het is de hoogste tijd om naar de garage te gaan.”
En nu had Mma Makutsi het kennelijk nodig gevonden om met haar tijd mee te gaan, en had ze haar oude bril vervangen door dit tamelijk verontrustend kleine, zij het hoogst modieuze, blauwe exemplaar. Het was een zeer verwarrend begin van de dag. Het nieuwe uiterlijk van haar assistente zou heus wel wennen, maar voorlopig zou ze Mma Makutsi vragen om water op te zetten en de eerste kop thee van de ochtend te maken. Of de tweede, als je de kop rooibosthee meetelde die Mma Ramotswe altijd dronk als ze na het opstaan door haar tuin wandelde, terwijl de zon met een glimlach boven de horizon zweefde en Botswana zegende.
Mma Makutsi stond op van haar bureau om water op te zetten. Mma Ramotswe zag—ze kon het niet helpen—dat ze miste toen ze de thee in de theepot schepte, of bijna miste, zodat een deel van de thee op de vloer viel. De mieren zouden de theeblaadjes weghalen; een klein theekransje voor de mieren in hun ondergrondse miniatuurwereld. Maar Mma Ramotswe zag het, en het zette haar aan het denken.
§
Later waren er nog een paar tekenen, maar niets gaf de doorslag. Toen Mma Makutsi halverwege de ochtend opnieuw thee zette, lette Mma Ramotswe goed op, maar de thee belandde probleemloos in de pot, en bovendien werd hun aandacht opgeëist door opmerkingen over de nieuwe bril. Mr. Polopetsi was uiteraard beleefd en mompelde alleen: “Een nieuwe bril, Mma,” maar Charlie riep gierend van het lachen: “Wat een kleine bril, Mma! Ziet u ons nu allemaal heel erg klein? Weet u wel zeker dat u me kunt zien, Mma? Kijk dan, hier ben ik. Dat kleine vlekje, dat ben ik! En Mr. Polopetsi is vast en zeker onzichtbaar—hij is zo klein. Kunt u hem zien, Mma?”
Mma Ramotswe schonk nooit aandacht aan dit soort dingen, en Mma Makutsi probeerde hetzelfde te doen, maar slaagde daar niet in. Ze keek Charlie nijdig aan en keerde hem de rug toe. Toen bedacht ze een snedig weerwoord en ze draaide zich met haar mond al open weer om, maar nu stond ze oog in oog met Mr. Polopetsi, die opeens bijna bloemrijke opmerkingen maakte. “Dat is een erg leuke bril, Mma,” zei hij. “Zeer flatteus, mag ik wel zeggen. Laatst zag ik in een winkel een klein meisje dat precies zo’n soort bril op had.”
Mma Makutsi nam het compliment met een hoofdknikje in ontvangst, hoewel ze eigenlijk niet wist of ze wel blij was met het laatste dat Mr. Polopetsi had gezegd. De rest van de theepauze verliep in een tamelijk gespannen atmosfeer, en Mma Ramotswe was blij toen de thee op was en iedereen weer aan het werk kon gaan. Ze moest een paar brieven dicteren—en boog Mma Makutsi zich dieper over haar steno-blok dan gewoonlijk? Ze wist het niet zeker.
Ongeveer een halfuur later kwam Charlie het kantoor binnen. “Er is een brief voor u, Mma Ramotswe,” kondigde hij aan. “Hij is net door iemand gebracht.”
Er werden wel vaker brieven voor haar gebracht, dus ze keek er niet echt van op. Maar toen ze de envelop in haar handen had en de briefopener onder de flap schoof, kreeg ze een akelig voorgevoel. De brief was van die persoon, ze voelde het gewoon.
Ze las de brief aandachtig, zich ervan bewust dat Mma Makutsi naar haar keek. “Zo, dikke vrouw, dus jij denkt dat je alles weet! Jij en die assistente van je, met haar stomme bril—jullie weten niets van wat jullie niet weten!”
Mma Makutsi wilde iets gaan zeggen, maar Mma Ramotswe was haar voor. “Ja,” zei ze. “Het is weer zo’n brief.” En ze dacht: welke stomme bril? De oorspronkelijke stomme bril, of de nieuwe stomme bril?
Mma Makutsi liep naar haar toe om de brief aan te pakken. Ze tuurde ernaar, met het papier vlak bij haar neus. Die bril werkt niet, dacht Mma Ramotswe in stilte. Maar als ze al voldoening voelde omdat haar eerdere vermoeden werd bevestigd, dan werd deze overschaduwd door de ernst van het moment.
Mma Makutsi liep naar de deur naar de garage. “Charlie!” riep ze. “Kun je alsjeblieft even komen?”
Charlie kwam aanlopen met een verstelbare moersleutel in zijn hand. “Ik heb het druk, Mma,” zei hij. “Wat is er?”
“Deze brief, Charlie. Je zei dat iemand hem heeft gebracht. Weet je wie het was?”
Mma Ramotswe fronste haar wenkbrauwen. Ze wist het antwoord op deze vraag; de brief zou ergens in de garage zijn gevonden, op een goed zichtbare plaats, daar achtergelaten door Mr. Polopetsi, om zo de indruk te wekken dat iemand de brief ongemerkt had laten vallen. Als detective, zelfs als assistent-detective, had Mma Makutsi moeten beseffen dat je er niet van uit kon gaan dat de brief van buiten was gekomen.
Charlie haalde zijn schouders op. “Een vrouw,” zei hij. “We waren net bezig met de auto onder die boom daar—wij allemaal. Ik kwam terug om iets te halen en zag haar uit de garage naar buiten komen. Ik vroeg wat ze wilde, en ze mompelde alleen iets over een vergissing. Toen liep ze weg.”
Mma Ramotswe bleef heel stil zitten. Het was een vrouw. Het was niet Mr. Polopetsi.
“Weet je zeker dat zij die brief heeft achtergelaten?” vroeg ze. “Weet je zeker dat die brief er daarvoor nog niet lag?”
Het leek Charlie te verbazen dat er zoveel aandacht werd besteed aan een kwestie die hij volstrekt onbelangrijk vond. Wat maakte het nou uit wie de brief had achtergelaten? Het zou toch duidelijk zijn van wie de brief afkomstig was—brieven waren immers ondertekend. “Ja, ik weet het heel zeker, Mma. Hij lag op het olievat. Ik had er nog op gezeten voordat ik naar buiten ging. Toen lag er geen brief. Even later wel. Het was die dame.”
“Heb je haar gezicht gezien?” vroeg Mma Ramotswe.
“Ja,” zei Charlie. “Het was een ontzettend mooie vrouw. En ze had lekker dikke billen.”
“Jij denkt ook alleen maar aan billen,” snauwde Mma Makutsi. “Je bent net een klein kind.”
“O ja?” viel Charlie fel uit. “Er zijn een hele hoop billen op deze wereld. Dat is zeker mijn schuld, hè?”
“Maak alsjeblieft geen ruzie over…over onbelangrijke dingen,” zei Mma Ramotswe. “Daar schieten we niets mee op.” Ze maakte een verzoenend gebaar naar Charlie. “Luister, Charlie, herkende je die dame? Had je haar al eens eerder gezien?”
Charlie schudde zijn hoofd. “Nee. Nooit.” Hij wierp een boze blik op Mma Makutsi. “Kan ik nu weer gaan, Mma Ramotswe?”
“Natuurlijk, Charlie,” zei Mma Ramotswe, “en heel erg bedankt. Je hebt helpen voorkomen dat ik een grote fout zou hebben gemaakt, en daar wil ik je voor bedanken.”
Toen Charlie weg was, ging Mma Makutsi weer achter haar bureau zitten. Opnieuw keek ze naar de brief, en toen maakte ze oogcontact met Mma Ramotswe. “Zo, Mma Ramotswe,” zei ze. “Het was dus toch niet Mr. Polopetsi.”
Mma Ramotswe keek omlaag naar haar handen—de handen van iemand die in staat was, besefte ze, om iemand schrikbarend verkeerd te beoordelen. “Ik schaam me, Mma,” zei ze. “Ik schaam me omdat ik slechte dingen van hem heb gedacht. Dat was erg oneerlijk.”
“Ja,” beaamde Mma Makutsi, “dat was het.”
Mma Ramotswe bleef naar haar handen staren. Ze had een fout gemaakt, maar gezien het bewijs had iedereen zich kunnen vergissen. En Mma Makutsi was niet in de positie om haar de les te lezen. Was ze soms vergeten dat ze een bed buiten in de regen had laten staan? En de nieuwe, ongeschikte bril; was dat soms geen vergissing?
Ze tilde haar hoofd op. Terwijl zij naar haar handen staarde, had Mma Makutsi, zag ze nu, haar nieuwe bril afgedaan en de oude weer opgezet. Ze liet haar verbazing niet blijken, al kostte dat moeite. “Ja,” zei ze tegen Mma Makutsi. “We kunnen ons allemaal vergissen, Mma. Zelfs jij.”
Daar bleef het verder bij. Mma Ramotswe’s in aanleg desastreuze fout—gelukkig nooit geuit tegen de geheel onschuldige Mr. Polopetsi, wiens gêne over de vergeten brief in zijn zak zij voor schuldgevoelens had aangezien—kon worden weggestreept tegen Mma Makutsi’s aanschaf van de ongeschikte bril. Ze stonden quitte. Het was niet nodig om verder nog iets over een van beide kwesties te zeggen, behalve misschien een laatste vraag.
“Was hij duur, Mma?” vroeg Mma Ramotswe. “Je bril. Was het een dure bril?”
Mma Makutsi tuitte haar lippen. Het moest een héél erg dure bril zijn geweest, dacht Mma Ramotswe.
Toen zei Mma Makutsi: “Ik weet het niet, Mma.”
Dus Phuti had de bril voor haar gekocht, concludeerde Mma Ramotswe. Daar konden problemen van komen, aangezien hij ongetwijfeld verwachtte dat ze hem de hele tijd zou dragen.
Het drong tot Mma Makutsi door dat dit nader uitgelegd moest worden, en dat deed ze. “Ik heb hem gevonden, weet je,” zei ze heel zacht, bijna beschaamd. “Ik heb hem aan de kant van de weg gevonden.”
Het duurde even voordat Mma Ramotswe weer iets kon zeggen. “Dan moet je…”
“Ja, ik weet het,” onderbrak Mma Makutsi haar. “Ik zal hem teruggeven. Dat was ik eigenlijk de hele tijd al van plan. Ik moet je alleen bekennen…”
“Mooi,” zei Mma Ramotswe. “Dus dat was dat.”
Maar dat was het niet. Mma Makutsi was niet van plan geweest om het Mma Ramotswe te vertellen, maar opeens was ze niet meer te stuiten. “Ik denk dat ik weet wie er zo’n soort bril draagt,” zei ze, haar stem nauwelijks meer dan een fluistering. “Violet Sephotho!”
Mma Ramotswe’s mond viel open. “Violet Sephotho? Die vreselijke vrouw van dat uitzendbureau? De vrouw die…”
“Ja,” zei Mma Makutsi. “De mannenverslindster van de danslessen. De vrouw die zo onbeleefd was over Phuti. Die…”
“Je hebt me alles over haar verteld.” Mma Ramotswe aarzelde even. Er kwam een idee bij haar op, niet meer dan de kiem van een idee. Maar ze wist uit ervaring dat in deze kleine, beginnende ideetjes, deze ingevingen, vaak het antwoord op een grote vraag besloten lag.
“Wanneer heb je die bril gevonden?” vroeg ze.
“Een week geleden,” zei Mma Makutsi. “Verleden week maandag. Ik was niet van plan om hem te dragen, snap je, en toen…”
Mma Ramotswe stak een hand omhoog. Ze was nu niet meer geïnteresseerd in Mma Makutsi’s gewetenswroeging. Het interesseerde haar alleen nog maar waar de bril precies was gevonden. En het antwoord, toen ze het kreeg, bevestigde haar voorgevoel.