Mr. Sekape onthult merkwaardige denkbeelden
Ze moest een beslissing nemen. Ze kon eerst aan Mma Sebina vertellen dat ze haar broer had gevonden, of ze kon met de broer gaan praten, deze Mr. Sekape, en uit de doeken doen dat hij een zus had. Er zaten zeer uiteenlopende kanten aan deze twee mogelijkheden. Mma Sebina had haar gevraagd om familieleden voor haar te zoeken, en Mr. Sekape niet. Het zou voor Mma Sebina dus geen schok zijn als ze met een broer op de proppen kwam, terwijl het nieuws op Mr. Sekape een geheel ander effect kon hebben. Hij zou die ochtend zijn opgestaan in de overtuiging dat hij geen zus had, en ‘s-avonds naar bed gaan in de wetenschap dat hij er wel een had. Dat zou zijn omstandigheden ingrijpend veranderen.
En toch hoorden dit soort dingen onmiskenbaar bij het leven. Er waren onvermijdelijk bepaalde dagen dat er iets ingrijpend veranderde—dagen waarop we goed of slecht nieuws kregen, dat bepaalde welke vorm de rest van ons leven aan zou nemen. Dat was haar overkomen op die dag, die gedenkwaardige dag, dat Mr. J.L.B. Matekoni haar zijn aanzoek had gedaan, op de veranda van haar huis, bij het ondergaan van de zon. Ze was die dag zonder verloofde begonnen, en aan het eind van de dag had ze er opeens een. En in Mma Makutsi’s geval moest er een dag zijn geweest, jaren geleden, dat ze als een doodgewone leerling van het Botswana Instituut was opgestaan en naar bed was gegaan als een gediplomeerd secretaresse met de hoogste cijfers in de hele geschiedenis van het instituut.
Het nieuws dat men een zus had hoorde iemand blij te maken. Mogelijk waren er mensen die geen zus wilden, maar ze vond dat ze geen reden had om aan te nemen dat Mr. Sekape zo iemand zou zijn. De meeste mensen zouden bezorgd zijn dat een onverwacht opgedoken familielid eisen zou gaan stellen—een alleszins begrijpelijke bezorgdheid in een land waar men onder grote druk stond om voor familieleden te zorgen. Maar Mma Sebina zag eruit als iemand die goed verdiende, dus ze zou Mr. Sekape niet om geld vragen. Er was dus geen reden om het hem niet te vertellen.
Maar wat uiteindelijk de doorslag gaf was het feit dat Mma Sebina misschien pas de volgende dag terug zou zijn, en zo lang kon Mma Ramotswe gewoon niet wachten. De ontdekking was zo opwindend dat ze popelde om het aan iemand te vertellen; het was simpelweg onmogelijk om zulk gewichtig nieuws voor je te houden. Nu stond haar besluit vast: ze zou rond één uur naar de bank gaan, zodat ze in de lunchpauze met Mr. Sekape kon praten. Dit zou hem de tijd geven om het nieuws te verwerken voordat hij weer aan de slag moest.
Ze parkeerde haar busje vlak bij het museum; een schaduwrijk plekje onder een boom was net vrijgekomen en daar dook ze in, zich bewust van het kloppende geluid dat de motor nog steeds maakte. Ze zou het er met Mr. J.L.B. Matekoni over hebben als hij terug was, tenzij…ze eerst begon over het gierende geluid dat zijn eigen truck maakte. Als men een balk in het eigen oog had, kon men door over de splinter in andermans oog te beginnen een discussie over de eigen balk voorkomen. Ze zette de motor uit en bleef heel stil zitten terwijl ze nadacht over het idee dat net bij haar was opgekomen. Als het haar lukte om Mr. J.L.B. Matekoni’s aandacht van haar busje af te leiden, zou ze Charlie kunnen vragen om het euvel in zijn vrije tijd te verhelpen. Charlie zou niet tegen haar zeggen dat ze een nieuwe auto moest kopen, en als hij dat wel deed, kon ze zijn advies in de wind slaan. En als Mr. J.L.B. Matekoni het onderwerp dan ter sprake bracht, zou haar busje weer in blakende gezondheid verkeren en hoefde er geen vervelend gesprek te worden gevoerd over vervanging ervan.
Opgevrolijkt bij de gedachte aan deze keurige oplossing sloot Mma Ramotswe haar auto af en stak ze de straat over naar de achterkant van de Standard Bank. Snel keek ze op haar horloge; het was een paar minuten voor één en ze hoopte dat Mr. Sekape niet al weg was voor de lunch. Was dat wel het geval, dan zou ze kunnen informeren waar hij was om hem daar op te zoeken. Maar het zou makkelijker zijn om hem hier te treffen, in het winkelcentrum, zodat ze hem mee kon nemen naar het terras van het President Hotel, vlak bij de bank, en daar haar onthulling kon doen.
Ze ging de bank binnen. Een bewaker bij de ingang nam haar van hoofd tot voeten op en knikte naar haar.
“U heeft geconcludeerd dat ik geen bankrover ben,” zei Mma Ramotswe.
De man lachte. “U heeft gelijk, Mma,” zei hij. “Bankrovers zien er niet uit zoals u. Die zijn…” Zijn stem stierf weg en hij keek Mma Ramotswe hulpeloos aan.
Ze begreep het. “U heeft nog nooit een bankrover gezien, Rra? Nee? Dat is maar goed ook, vind ik. We doen in Botswana niet aan bankrovers.”
De bewaker was duidelijk opgelucht. “Ik weet wat ik moet doen. Niets.”
Mma Ramotswe kon haar verbazing niet verbergen, en de man vervolgde: “Ik mag niet proberen om iemand die de bank wil beroven te ontwapenen. Ik moet aan de veiligheid van de klanten denken. Veiligheid staat bij ons voorop.”
Ze glimlachte. “Dat is waarschijnlijk het beste, Rra. En bovendien, als iemand hier in Botswana de bank kwam beroven, zou je vermoedelijk weten wie het is. Dan kun je gewoon dreigen dat je het aan zijn moeder zult vertellen. Dat zou elke bankroof verijdelen.”
De bewaker klapte in zijn handen. “Precies, Mma! Mijn baan is dus…is dus…” Hij kon zichzelf er niet toe brengen om te zeggen dat zijn baan overbodig was; je kunt van niemand verwachten dat hij toegeeft dat hij onzinnig werk doet.
“Ceremonieel,” vulde Mma Ramotswe aan. “Uw baan is ceremonieel.”
“Dat heeft u mooi gezegd. Dank u, Mma.”
Mma Ramotswe nam afscheid van hem en ging naar binnen. Rond betaaldag, aan het eind van de maand, zouden de mensen zich in lange rijen verdringen voor de loketten, maar nu waren er niet meer dan een paar klanten. Ze keek om zich heen en liep naar een bureau met een groot bord ‘Inlichtingen’ erop, en ze vroeg naar Mr. Sekape.
De vrouw achter het bureau pakte de telefoon en sprak een paar woorden in de hoorn. “Hij komt nu naar beneden,” zei ze. “Hij werkt boven, Mma. Maar hij stond op het punt om te gaan lunchen.”
Mma Ramotswe deed een paar stappen naar achteren en wachtte af. Ik doe mijn werk, dacht ze bij zichzelf, ik doe gewoon mijn werk. Maar wat ze Mr. Sekape zou gaan vertellen was zo bijzonder dat haar hart sneller klopte, dat haar mond droog was.
§
Ze liet hem weten dat ze nieuws voor hem had, dat het geen slecht nieuws was, maar dat ze hem graag ergens wilde spreken waar het rustig was. Had hij tijd om met haar mee naar buiten te gaan? Onder het lopen konden ze praten. Hij hoefde zich geen zorgen te maken; ze dacht dat hij blij zou zijn met wat ze hem te vertellen had.
Hij reageerde niet geschrokken op haar verzoek, zelfs niet verbaasd. In een land waar nieuws vaak door een boodschapper werd overgebracht, was het niet ongebruikelijk dat een vreemde aankondigde dat er iets besproken moest worden. Bij dat soort gelegenheden konden tal van dingen aan bod komen: problemen met onderhandelingen over een huwelijk, moeilijkheden met de voogdij of de opleiding van kinderen, zaken die met vee te maken hadden—het kon van alles zijn.
“Het wordt steeds warmer,” zei Mr. Sekape toen ze uit de schaduw van het bankgebouw kwamen. “Volgens mij gaat het weer regenen.”
“Ik hoop het,” zei Mma Ramotswe. “Ik reed laatst over de Lobatse Road en ik zag overal groen. En het stuwmeer ook—ik las in de krant dat het waterpeil stijgt.”
“Dat is gunstig,” zei Mr. Sekape. “Dat is allemaal goed nieuws.”
Maar u bent niet gekomen om me dat nieuws te brengen, Mma, dacht hij. U bent niet gekomen om over de regen te praten.
Van opzij nam ze hem op, het goed verzorgde uiterlijk, de zwarte broek met de smalle leren riem, de glimmend gepoetste schoenen. Hij was precies zoals ze zich hem had voorgesteld: een bankemployé behorend tot het middenkader, die op een gegeven moment tot filiaalmanager zou worden gepromoveerd. Een leven als het zijne verliep rustig en correct tot aan de rand van het graf, een leven van behoedzaamheid en fatsoen, met weinig hoogtepunten en momenten van extase. Haar blik ging omlaag naar zijn linkerhand: geen ring. Dat zei natuurlijk niet alles, maar het was wel verbazingwekkend; ze had eigenlijk een ring verwacht.
Langzaam liepen ze naar het midden van het plein voor het President Hotel. Venters hadden hun waren uitgestald op de grote tegels van het plein, en de koopwaar was zorgvuldig gerangschikt op plastic of jute: simpele sandalen, houtsnijwerk, rijen glimmende zonnebrillen. Ze kwamen langs een verkoopster van traditionele medicijnen, die kleine stapeltjes had gemaakt van kruiden, wortels, boombast en verpulverde bladeren. Mma Ramotswe keek omlaag en zag een wortel die ze herkende omdat ze die als meisje had gekregen om op te kauwen, een middel voor iets wat ze inmiddels was vergeten—maagpijn wellicht. Ze bukte zich om de vrouw te vragen of de wortel werd gebruikt als middel tegen maagpijn, en ze knikte. “Heeft u pijn, Mma? Heeft u maagpijn?”
“Ik heb geen pijn, Mma. Maar ik weet dat het een goed medicijn is, deze wortel. Heel goed.”
Mr. Sekape zei niets. Hij wilde horen wat ze te zeggen had, hij was niet geïnteresseerd in oude wortels.
Mma Ramotswe richtte zich weer op. “U bent geadopteerd, Rra,” zei ze. “Dat heeft Mma Potokwani me verteld.”
Mr. Sekape bleef staan en verstijfde. “Dat is waar, Mma. Ik was nog heel klein. Ik ben grootgebracht door een dame die hier in Gaborone woonde. Ze gaf les aan de middelbare school. Ze is mijn moeder geworden.”
“En haar man?”
Hij schudde zijn hoofd. “Hij was al overleden toen zij me in huis nam. Hij werkte voor de overheid, op het ministerie van Onderwijs. Ze had een klein pensioen van hem, maar ze had zelf een goed salaris. Ze heeft me alles gegeven wat ik nodig had.”
Ze begonnen weer te lopen. Zijn aanvankelijk stijve houding toen ze zijn adoptie ter sprake had gebracht was nu meer ontspannen, en hij praatte makkelijker. “Ze is inmiddels overleden. Drie jaar geleden. Ik mis haar nog steeds, want ik ben tot aan haar dood bij haar blijven wonen. Nu heb ik het huis voor mezelf.”
Mma Ramotswe maakte een meelevend geluid. “Ik begrijp dat u haar mist.” Ze dacht aan haar eigen vader, die zij nog steeds miste.
En daar dacht ze aan—aan Obed Ramotswe en de nicht van haar vader, die haar al die jaren geleden een wortel had gegeven om op te kauwen toen ze maagpijn had—toen Mr. Sekape bleef staan en heel licht haar arm aanraakte. “Wat is het, Mma? Wat wil u me vertellen?”
En nu het moment was aangebroken, gaf ze zonder over haar woorden na te denken antwoord: “Ik ben gekomen om u te vertellen dat u een zus heeft, Rra. Ik denk niet dat u weet van haar bestaan, maar u heeft een zus.”
Ze hoorde dat hij zijn adem inhield. Ze zag zijn hand omhooggaan naar zijn gezicht, naar zijn mond, en toen zakte de hand weer omlaag.
“Ja, Rra. Deze dame, uw zus, is bij me gekomen om te vragen of ik haar familie kon opsporen. En ik heb u gevonden.”
Eerst zei hij niets. Hij draaide zijn hoofd weg, keek in de richting van de overheidsgebouwen aan de andere kant van het plein, en ze dacht dat het geen welkom nieuws voor hem was, maar toen hij zijn gezicht weer naar haar toe draaide, zag ze hoe geëmotioneerd hij was. Zijn stem kraakte toen hij sprak, en hij schraapte zijn keel. “U heeft een zuster voor me gevonden, Mma? Is dat echt waar?”
“Jazeker, Rra. Ik kan u naar haar toe brengen…” Ze haalde haar schouders op. “Morgen misschien. Of overmorgen.”
Hij staarde omlaag naar de grond. Achter hen liepen twee vrouwen langzaam over het plein, allebei met volle boodschappentassen. Een van de vrouwen keek naar hen, en Mma Ramotswe herkende haar; ze was een vriendin van zuster Banjule in het anglicaanse hospice en had Mma Makutsi’s broer verpleegd op zijn sterfbed—door deze vriendschapsbanden zijn we met elkaar verbonden.
“Dumela, Mma Ramotswe.”
“Dumela, Mma.” Mma Ramotswe wist niet hoe ze heette, maar dat was niet belangrijk. De twee vrouwen liepen verder, en ze was weer alleen met Mr. Sekape.
“Nee, Mma,” zei hij. “Breng me alstublieft vandaag naar haar toe. Ik kan niet wachten.” Hij keek om zich heen en werd opeens nerveus. “Ik moet een cadeautje voor haar kopen. Ik moet…”
Mma Ramotswe pakte zijn hand beet. “Daar is meer dan genoeg tijd voor, Rra. Een heel mensenleven, denkt u niet?”
§
Mma Ramotswe had graag meer tijd willen hebben om de ontmoeting met Mma Sebina voor te bereiden, maar Mr. Sekape hield voet bij stuk. Ze konden niet wachten, zei hij, want er kon van alles gebeuren, een verkeersongeluk, een storm, en dan vond de ontmoeting misschien nooit plaats; niemand, zei hij, kan er volkomen zeker van zijn dat hij de volgende dag haalt. En wat zou het zonde zijn van al haar inspanningen, zei hij, als deze zus van hem werd weggerukt terwijl hij haar net had ontdekt. Dat vond Mma Ramotswe nogal pessimistisch; ze waren geen van beiden bejaard, geen van beiden leek een slechte gezondheid te hebben, dus dan zou een enkele dag toch zeker niet uitmaken. Maar deze bezwaren uitte ze niet. Ze had Mma Sebina graag de tijd gegeven om te wennen aan het bestaan van een broer, maar ze kon geen nee zeggen tegen de haast jongensachtig enthousiaste Mr. Sekape, want als ze dat deed, bedacht ze, voltrok zich misschien echt de ramp die hij vreesde. Er kon een ongeluk gebeuren, en dan…
Het was omdat hij een man was, besefte ze, dat hij niet kon wachten; mannen waren er niet goed in om cadeaus te bewaren, ze wilden een pakje meteen openmaken. Vrouwen konden wachten, konden genieten van het langzame stijgen van de spanning. We zijn anders, bedacht ze, we zijn heel verschillend. Wat mensen ook zeiden, het was gewoon niet waar dat iedereen hetzelfde was. Er waren diepgaande en duidelijke verschillen tussen mannen en vrouwen en de manier waarop ze naar de wereld keken. Die waren er gewoon, het viel niet te ontkennen.
Mr. Sekape ging terug naar de bank om te zeggen dat hij die middag vrijaf nam. Daarna reden ze in het witte bestelbusje samen terug naar haar kantoor.
“Mijn assistente zal voor u zorgen terwijl ik naar uw zuster ga,” zei Mma Ramotswe. “Ik hoop dat ik haar snel kan vinden en haar meteen naar u toe kan brengen.”
“U zult haar snel vinden,” zei hij. “Ik heb het gevoel dat u haar heel snel zult vinden.”
Mma Ramotswe draaide even haar hoofd opzij om hem aan te kijken. “Ik hoop dat u gelijk heeft,” zei ze. Hij was net een schooljongen, even impulsief als een schooljongen. En verder? Tijdens hun eerdere gesprek had ze vastgesteld dat hij geen vrouw had, wat ongebruikelijk was. Hij zat duidelijk niet om geld verlegen, en hij had een huis. Waarom was hij dan niet getrouwd? Ze wist dat het voor vrouwen vaak moeilijk was, door het tekort aan mannen, maar als een man een goed inkomen en een huis had, kon hij kiezen uit tal van leuke vrouwen, die maar al te graag met hem zouden willen trouwen.
Ze dacht aan haar beproefde methode om vragen te stellen. Telkens weer had ze de stelling bewezen dat je gewoon vragen moest stellen als je ergens een antwoord op wilde. Het lag zo voor de hand, en ze vroeg zich af of de politie zich er wel van bewust was hoe handig een dergelijke aanpak was. Als ze onderzoek deden naar een misdrijf zouden ze gewoon moeten vragen: “Wie heeft dit gedaan?” En dan zouden ze ongetwijfeld antwoord krijgen, misschien wel van de crimineel zelf, die wellicht ging staan en zei: “Ik heb het gedaan, Rra.” Of misschien ook niet.
“Heeft u nooit willen trouwen, Rra?” vroeg ze, terwijl ze het busje over de rotonde bij het voetbalstadion stuurde.
Mr. Sekape keek uit het raam. Eerst dacht ze dat hij geen antwoord zou geven, maar toen richtte hij zijn blik op zijn handen, gevouwen in zijn schoot, en zei hij: “Nee. Nooit. Niet één keer, Mma. Nooit.”
Het antwoord was duidelijk genoeg, dacht Mma Ramotswe. Sommige antwoorden waren ontwijkend en dubbelzinnig, maar dit antwoord niet.
Na de rotonde stuurde ze het busje weer recht vooruit. Daar had je dat geluid weer, dat geklop; het werd luider als ze het gaspedaal intrapte, en het nam af als ze gas terug nam.
“Waarom niet, Rra?”
In tegenstelling tot haar vorige vraag, waar ze over na had gedacht voordat ze hem stelde, floepte deze er zomaar uit. Normaal gesproken zou ze een vraag als deze niet stellen; ze zou het niet prettig hebben gevonden als mensen haar, voordat ze zich met Mr. J.L.B. Matekoni verloofde, hadden gevraagd waarom ze niet getrouwd was. En na hun verloving had ze het heel vervelend gevonden als mensen haar vroegen—wat soms was voorgekomen—waarom de verloving zo lang duurde en er nog geen datum voor het huwelijk was bepaald.
Mr. Sekape bleef zijn handen bestuderen. “Omdat ik niet van vrouwen hou,” zei hij. “Daarom niet. Ik vind vrouwen gewoon niet leuk. Sorry, Mma, maar u vroeg het. Dus ik geef antwoord op uw vraag. Vrouwen doen niet anders dan praten, praten, praten. Ze vragen je dit. Ze vragen je dat. Daarom houd ik niet van vrouwen.”
Het busje zwenkte uit, een klein beetje maar, maar het zwenkte wel, en Mma Ramotswe greep het stuur steviger beet. Ze wilde zeggen, maar deed dat niet: ik denk dat ik u moet vertellen, Rra, de zus die ik voor u heb gevonden…ze is een vrouw. Daar bent u zich toch wel van bewust?