HOOFDSTUK 12

Over een bed

Het duurde tot aan de volgende ochtend voordat duidelijk werd wat Mma Makutsi had uitgevoerd terwijl Mma Ramotswe op zoek was gegaan naar Mma Mapoi. Mma Ramotswe was het gesprek met Charlie vergeten, net als de verrassend belangstellende blik op Mma Makutsi’s gezicht toen hij had verteld dat hij zo’n goedkoop bed had gezien. De belangstelling ging over in daadkracht nadat Mma Ramotswe het kantoor had verlaten. Mr. Polopetsi, die duimen had zitten draaien in de garage, was geroepen en had het verzoek gekregen om tijdelijk de honneurs waar te nemen, terwijl Mma Makutsi zich opmaakte om een bezoek aan de bank te brengen.

“Beantwoord de telefoon, Rra,” was hem opgedragen. “Verder doet u niets. Neem alleen de telefoon op en maak een notitie van eventuele boodschappen.”

“En als er nou een cliënt binnenkomt? Wat dan? Moet ik die persoon wegsturen? Doorverwijzen naar de concurrentie?”

Mma Makutsi had hem verbijsterd aangekeken. “De concurrentie? Over welke concurrentie heeft u het?”

“Een ander bureau,” antwoordde hij met een vaag handgebaar naar het raam. “Je kunt geen klanten wegsturen. Geen enkele zaak doet dat.”

Mma Makutsi wist waar hij op aanstuurde. Vanaf het moment dat hij voor de garage was komen werken—en Mma Makutsi beschouwde hem als een werknemer van Mr. J.L.B. Matekoni, en niet van Mma Ramotswe—had hij de hoop gekoesterd ooit zijn eigen cliënten te hebben. Maar dat was geen goed idee, zeker niet in dit stadium, want ze konden er niet op vertrouwen dat zijn aanpak de juiste zou zijn. En er was nog een reden, en dat was in elk geval in Mma Makutsi’s ogen een belangrijke, om Mr. Polopetsi op de achtergrond te houden. Dit was het simpele feit dat Het Beste Dames Detectivebureau een bureau was, zoals duidelijk bleek uit de naam, dat door dames werd bestierd. Hoe bescheiden en enthousiast hij ook was, Mr. Polopetsi was een man, en als hij een belangrijke functie zou krijgen, konden ze het bureau dan nog wel met goed fatsoen een damesdetectivebureau blijven noemen? Mma Makutsi vond van niet.

“Er is geen concurrentie, Rra,” zei ze geduldig. “Wij zijn het enige detectivebureau in de stad. Als iemand niet bij ons wil komen, dan is dat gewoon jammer. Dan blijven hun problemen onopgelost.”

Ze verwachtte dat hij iets zou zeggen, maar dat deed hij niet. “Ik denk,” vervolgde ze, “dat u het beste de naam van de cliënt kunt noteren, met de uitleg dat de detectives,” zei ze met veel nadruk op het laatste woord, “later weer terug zijn. Maak zo nodig voor morgenochtend een afspraak met mij.”

Mr. Polopetsi keek haar aan. “Zou het niet beter zijn om een afspraak te maken met Mma Ramotswe zelf? Waarom zou je met de hond praten als je ook met zijn baas kunt praten?”

Mma Makutsi verstijfde. “Ik geloof niet dat ik begrijp wat u bedoelt, Rra,” antwoordde ze ijzig. “Waarom heeft u het over honden?”

“O, ik had het niet over echte honden,” zei hij snel. “Ik bedoelde dat het altijd het beste is om meteen naar de top te gaan. Dat denken sommige mensen, Mma. Ik niet, maar zij wel.”

“Dat is misschien waar, Rra,” zei ze terwijl ze haar handtas pakte, “maar er is nu geen tijd om het over dergelijke dingen te hebben. Beantwoord gewoon de telefoon, dat is alles. Neem alstublieft geen nieuwe zaken aan. Bedankt.”

Ze verliet het kantoor en liep naar de plaats waar de minibus stopte. Een ervan, wist ze, kwam langs de bank en als ze daar klaar was, nadat ze het vereiste bedrag had opgenomen, kon ze meteen doorgaan naar de winkel waar Charlie het afgeprijsde bed had gezien. Het ging haar aan het hart dat ze bijna de helft van haar spaargeld moest opnemen om het bed te kunnen kopen, maar er stond veel op het spel. Ze kon Phuti niet vertellen dat het bed dat hij had gekocht door haar nalatigheid naar de maan was. Ze kon evenmin goedvinden dat Mma Ramotswe het uit haar naam vertelde, want het effect, vermoedde ze, zou ongeveer hetzelfde zijn. Het zou zelfs erger kunnen zijn, want ze zou in Phuti’s achting kunnen dalen omdat ze niet de moed had gehad om het hem zelf te vertellen. Nee, het was echt de simpelste oplossing om een nieuw bed te kopen en het veilig op te slaan op het kantoor of in de garage totdat Phuti het naar zijn huis kon laten brengen. Voorlopig zou ze in haar eigen bed blijven slapen, met de oude en nogal oncomfortabele matras, tot aan het moment dat ze plechtig en officieel in de echt waren verbonden, en in een luxueus en ruim bemeten bed de zegeningen van het huwelijk konden genieten, terwijl een groot, hartvormig hoofdbord van rood fluweel over hen waakte.

Dat had Mma Makutsi gedaan. De volgende ochtend, kort na negenen, toen Mma Ramotswe een brief dicteerde, klopte Charlie op de deur en kondigde hij aan dat er een bestelwagen voor de deur stond.

“Het is voor u,” zei hij, kijkend naar Mma Makutsi en wijzend met een pikzwarte vinger. “Het is een u-weet-wel!”

Mma Makutsi bloosde en keek omlaag naar haar steno-blok. Haar potlood viel op de vloer.

“Dat klinkt spannend, Mma Makutsi,” zei Mma Ramotswe. “Misschien heeft iemand je een cadeau gestuurd.”

“Nee.” Charlie schudde zijn hoofd. “Het is een nieuw bed. Hetzelfde als dat andere. Ze heeft het gekocht. Het is geen cadeau.”

Mma Ramotswe kwam half overeind om uit het raam te kunnen kijken, maar ze bedwong haar nieuwsgierigheid en ging weer zitten. Het was niet aan haar om Mma Makutsi te bekritiseren vanwege de aankoop van een bed, of wat dan ook. Er was nog niet zo lang geleden die kwestie geweest met haar nieuwe blauwe schoenen; Mma Makutsi had een paar totaal ongeschikte nieuwe schoenen gekocht, tégen het nadrukkelijke advies van Mma Ramotswe in en waartoe had dat geleid? Tot een ramp. We moeten niet vergeten, Mma, had ze tegen haar assistente gezegd toen ze voor de verleidelijke etalage van een schoenenzaak stonden, we moeten niet vergeten dat een traditioneel postuur vraagt om schoenen met een traditionele leest. Het was een goed advies geweest, want Mma Makutsi was weliswaar lang niet zo traditioneel gebouwd als Mma Ramotswe zelf, ze ging wel die kant op en zou na verloop van tijd een overtuigend traditioneel postuur hebben. Maar afgezien daarvan had ze nu eenmaal schoenmaat tweeënveertig, en dit waren schoenen, bedoeld voor een streek in Italië waar de voeten klein en slank waren, in maat veertig. Mma Ramotswe’s advies was echter in de wind geslagen, met als gevolg dat Mma Makutsi een volle dag lang zo veel pijn had gehad dat ze bijna niet kon lopen. Bovendien hadden de schoenen haar verwaand gemaakt, herinnerde Mma Ramotswe zich, zelfs zozeer dat ze haar ontslag had genomen, hoewel dat achteraf een tijdelijke dwaling bleek te zijn.

Nee, Mma Ramotswe zou zich niet bemoeien met willekeurig welke aankoop van Mma Makutsi. Vandaar dat ze weer ging zitten en alleen zei: “Een bed. Dat lijkt me heel nuttig, Mma.” Intussen speelde de gedachte door haar hoofd dat ook het bed wellicht te klein zou zijn, net als de schoenen. Maar ze wist niet of het modieus was om een te kort en te smal bed te hebben; in mode was natuurlijk alles mogelijk, aangezien mode en comfort, dacht Mma Ramotswe, per definitie haaks op elkaar stonden.

Mma Makutsi veinsde nonchalance. “Ja, Mma, heel nuttig. Het leek me een goed idee om een nieuw bed te kopen, ter vervanging van het bed dat ik…dat ik in de regen heb laten staan. Charlie had gelijk, het bed was afgeprijsd, en ik heb het goedkoop kunnen kopen…” Haar stem stierf weg omdat ze opeens verstikt werd door emoties bij de gedachte aan wat ze had gedaan. De helft van haar spaargeld. De helft!

Mma Ramotswe voelde aan dat Mma Makutsi zich opgelaten voelde, en ze begreep waarom. “Maak je vooral geen zorgen, Mma. Het komt gewoon voor dat we dure dingen moeten kopen. Het is altijd de moeite waard. Altijd.” Dat was niet waar, maar uit vriendelijkheid zei ze dat het wel zo was.

“Ja,” viel Charlie haar bij, “je moet altijd op het merk afgaan. Goedkoop is duurkoop.”

Onder normale omstandigheden zou Mma Ramotswe de behoefte hebben gevoeld om deze valse filosofie te weerleggen, maar nu niet. “Charlie,” zei ze, “wil jij die mannen vragen om het bed in de garage te zetten? Net achter de deur. Daar staat het veilig.”

Mma Makutsi keek haar dankbaar aan. “Het hoeft er niet lang te staan, Mma,” zei ze. “Phuti komt het over een paar dagen halen.”

“Dat weet ik toch,” zei Mma Ramotswe geruststellend. “Intussen kun jij je mooie nieuwe aankoop de hele tijd zien en bedenken hoeveel geld je hebt bespaard omdat het een koopje was. Daar gaat het om. Dan ga je je vanzelf weer beter voelen.”

Dat was nu al zo, en het dicteren werd hervat. Er moesten diverse brieven worden geschreven, en over een halfuur zou er een cliënt komen. Waarschijnlijk was er niet eens tijd om daarvoor nog een kop thee te drinken, maar er kon water worden opgezet zodra de cliënt er was. De tong kwam los bij het geluid van zingend water, had Mma Ramotswe ervaren. En mensen praatten nog gemakkelijker als ze eenmaal een kop thee aangeboden hadden gekregen en de eerste slokjes hadden genomen, want thee verwarmde de delen van het hart die zich bezwaard voelden, die wilden praten.

§

Het probleem van de cliënte bleek heel eenvoudig te zijn: het ging om een huurovereenkomst waarbij de huurder tussentijds door iemand anders was vervangen, hoewel dit volgens een clausule in het contract niet mocht. De eigenaresse van het huis had de oorspronkelijke huurder nooit ontmoet, aangezien ze weg was geweest toen het huurcontract werd getekend. Nu was ze weer in Gaborone, en ze wilde haar huis terug. Ze had zich erbij neergelegd om nog een jaar te wachten, totdat het huurcontract afliep, maar toen had een buurvrouw haar nuttige informatie toegespeeld. “Uw huurder,” had ze gezegd, “zegt dat hij Moganana heet. U denkt ook dat hij zo heet. Maar volgens mij is het de zwager van die Moganana, en hij werkt in een van de zaken op de Francistown Road. Ik kan u laten zien waar het is.”

Mma Makutsi had hoorbaar ingeademd toen ze het verhaal hoorde. “Maar dat is bedrog,” mompelde ze.

De cliënte was blij dat haar verontwaardiging werd bevestigd; ze vond het geen prettige gedachte dat sommige mensen haar misschien egoïstisch vonden omdat ze de huurder weg wilde hebben. “U heeft volkomen gelijk, Mma,” zei ze met een blik over haar schouder op Mma Makutsi. “Daarom vind ik het belangrijk dat deze waardeloze persoon mijn huis verlaat. Ik kan geen bedrog onder mijn dak toestaan.”

We moeten allemaal ergens wonen, dacht Mma Ramotswe, maar ze zei het niet hardop.

“Daar komen we snel genoeg achter,” zei ze. “Op een ochtend volg ik deze persoon, deze persoon die niet Moganana is, als hij ‘s-ochtends het huis uitgaat. Dan zie ik vanzelf waar hij werkt. Daarna is het makkelijk.” Ze zweeg. Je wilde niet dat je cliënt dacht dat het al te makkelijk was, want dan ging deze wellicht morren over je alleszins redelijke honorarium. “Een beetje makkelijk,” voegde ze eraan toe. “In sommige opzichten moeilijk, in andere makkelijk. Over het geheel genomen een hele opgave, denk ik zo.”

De cliënte was echter tevreden. “Ik vertrouw erop dat u de zaak zult oplossen, Mma Ramotswe. En dan zal het recht weer zegevieren.”

Het was een nogal indrukwekkende manier om de gehoopte uitkomst te omschrijven, maar Mma Ramotswe knikte bevestigend. Mensen moesten niet liegen over hun identiteit, vond ze. Zelfs al hadden ze een dak boven hun hoofd nodig.

De cliënte keek op haar horloge. “Ik wil u niet langer ophouden, Mma,” zei ze. “Maar de thee was erg lekker.”

“Het is rooibosthee,” zei Mma Ramotswe. “Die komt daar ergens vandaan.” Ze wees naar het zuiden. “Daar groeit rooibos, en dan wordt de thee hierheen gebracht.”

“Juist,” zei de vrouw, en nogmaals keek ze op haar horloge. “Gaat u er morgen aan beginnen? Gaat u die man heel binnenkort volgen?”

“Ik doe het zodra ik tijd heb,” zei Mma Ramotswe. “Geef ons een week om de zaak rond te krijgen.”

Er was altijd dat moment na het vertrek van een cliënt, het moment dat Mma Ramotswe en Mma Makutsi elkaar aankeken en hun mening gaven. Soms, na een moeilijke sessie, keken ze elkaar met sympathie en gêne aan, maar het gebeurde ook wel eens dat Mma Makutsi begon te giechelen zodra de cliënt de deur uit was. Dit keer bleef een dergelijke reactie uit.

“Ik wil graag aan deze zaak werken, Mma,” zei Mma Makutsi. “Ik heb echt met die dame te doen.”

Mma Ramotswe knikte. “Ze heeft recht op haar eigen huis,” zei ze. “Als je een huis aan iemand verhuurt, wil je niet dat er iemand anders komt wonen. Dat is beslist oneerlijk.” Ze zweeg even. “Maar het probleem, Mma, is dat je die persoon zou moeten volgen, en je hebt geen rijbewijs. Als hij op de Francistown Road werkt heeft hij waarschijnlijk een auto.”

Mma Makutsi dacht even na. “Phuti kan het doen,” zei ze. “Hij heeft het aangeboden. Hij heeft gezegd dat hij me wil brengen als ik ergens met de auto naartoe moet. Of anders de chauffeurs in de meubelzaak. Hij zei dat hij een van die mannen kan sturen om me te brengen of te halen.”

Mma Ramotswe overwoog het aanbod. De zaak-Sebina was nog steeds niet rond en het zou van pas komen om iets aan Mma Makutsi te delegeren. Bovendien maakte ze haar assistente blij, en dat was een belangrijke overweging, aangezien ze in de positie zou zijn om weg te gaan als ze eenmaal met Phuti Radiphuti was getrouwd, en dat wilde Mma Ramotswe niet—dat Mma Makutsi wegging, wel te verstaan. Ze was uiteraard een groot voorstander van het huwelijk, want Phuti was een goede man en…en hij was goed voor Mma Makutsi, dat dacht ze tenminste. Mma Makutsi raakte opeens opgewonden. Ze had iets gezien door het raam; misschien voerde Charlie iets in zijn schild. Maar dat was het niet. Phuti Radiphuti was gearriveerd, zoals vaak gebeurde, bedacht Mma Ramotswe, als we aan iemand dachten. We denken aan iemand en dan duiken ze in levende lijve op, of ze bellen je, of ze doen iets waarmee ze je eraan herinneren dat we voorzichtig moeten zijn met wat we in dit leven denken.

§

“Phuti!” riep Mma Makutsi uit toen ze de auto van haar verloofde met de opvallende rode streep aan de zijkant voor de garage zag stoppen.

“O ja,” zei Mma Ramotswe. “Hij is terug. Dat komt goed uit, Mma. Nu kun je hem vragen of hij met je mee wil gaan.”

Terwijl ze het zei, bedacht ze dat Phuti’s auto niet erg geschikt was voor detectivewerk, want een witte auto met een rare rode streep op de zijkant kon je onmogelijk over het hoofd zien. Ze had aangenomen dat dit het logo van meubelzaak Geriefelijk Wonen was, maar ze had gehoord dat het niet zo was, dat Phuti de streep zelf op de auto had geschilderd, bij wijze van decoratie. Hoe dan ook, de streep was zeer opzichtig, en mensen die door een auto met een rode streep werden gevolgd zouden dit vermoedelijk al snel in de gaten hebben. En Clovis Andersen, de auteur van Richtlijn voor de moderne speurder, zou het ongetwijfeld met haar eens zijn.

Deze gedachtegang werd echter onderbroken door Mma Makutsi, die duidelijk was geschrokken van de onverwachte bezoeker. “Nu ziet hij het bed,” siste ze. “Nu ziet hij het!”

“Hij moet het toch een keer zien,” zei Mma Ramotswe. “Vertel het hem gewoon. Vertel hem wat er is gebeurd.”

“Nu?”

“Ja, of anders doe ik het, als je wil,” zei Mma Ramotswe kalm. “Ik heb aangeboden dat ik hem van het andere bed zou vertellen. Dat wil ik nog steeds voor je doen. Voor mij is het niet moeilijk.”

“Nee,” zei Mma Makutsi met overslaande stem. “Dat kunnen we niet doen, Mma. Phuti schrikt zich dood, dat kunnen we hem niet aandoen.”

“Onzin,” zei Mma Ramotswe. “Hij schrikt heus niet. Kijk, daar komt hij. Ik vertel het hem wel.”

“Nee,” smeekte Mma Makutsi. “Alsjeblieft, Mma. Zeg alsjeblieft niets. Hou je mond.”

Mma Ramotswe deed er het zwijgen toe. Uit Mma Makutsi’s dringende verzoek bleek overduidelijk dat ze in paniek was. Onder deze omstandigheden zou ze niets zeggen, maar ze vroeg zich wel af hoe Mma Makutsi het nieuwe bed zou verklaren. Een of andere uitleg was noodzakelijk, zelfs onvermijdelijk, aangezien Phuti het bed onmogelijk over het hoofd kon zien als hij naar het kantoor liep. Het was nogal merkwaardig allemaal.

De deur ging aarzelend open. Net als Mr. Polopetsi was Phuti niet iemand die een kamer binnen kwam stormen, en zeker niet zonder het noodzakelijke ‘Ko, ko’.

Phuti verscheen, en hij begroette Mma Ramotswe beleefd voordat hij glimlachte naar zijn verloofde. “Ik was in de buurt,” zei hij. “Ik wil jullie niet storen. Jullie hebben het altijd zo druk.”

“Maar voor jou hebben we altijd tijd, Rra,” zei Mma Ramotswe. “Ben je in Serowe geweest?”

Hij knikte. “We doen zaken met een winkel daar. Ze verkopen onze stoelen en…” Hij brak zijn zin af en keek naar Mma Makutsi. “Ik zie dat het is bezorgd, Grace. Het nieuwe bed is hier bezorgd in plaats van bij jou thuis. Vinden Mma Ramotswe en Mr. J.L.B. Matekoni het niet erg? Misschien staat ons nieuwe bed wel in de weg.”

“Ze vinden het helemaal niet erg,” zei Mma Makutsi haastig. “Het geeft echt niet, Phuti.”

Phuti fronste zijn wenkbrauwen. “Ik dacht dat ze het bij jou zouden bezorgen,” zei hij. “Soms maken dat soort mensen fouten. Een simpel verzoek, en ze maken er een rommeltje van.”

Mma Makutsi zei niets. Van achter haar bureau keek Mma Ramotswe naar haar assistente. Als Mma Makutsi nu bleef zwijgen, zou ze Phuti opzettelijk misleiden. Het zou even erg zijn als regelrecht liegen; iets anders kon ze er niet van maken.

De stilte duurde voort. Buiten, op een tak van de acaciaboom, fladderde een grijze lori, de schettervogel, met zijn vleugels. Phuti werd erdoor afgeleid en keek uit het raam. “Er zitten altijd vogels in die boom,” merkte hij op. “Er zijn altijd vogels als ik hier ben.”

Nu móést Mma Makutsi iets zeggen, dacht Mma Ramotswe.

“Ja,” zei Mma Makutsi. “Vogels.”

Weer werd het stil. Toen stond Mma Ramotswe op. “Ik ga thee voor je zetten, Rra,” zei ze. “Na die lange rit uit Serowe snak je vast en zeker naar een kop thee.”

Het moment om over het bed te praten was voorbij. Het zaadje van de leugen, aanwezig in de eerste kleine aarzeling van Mma Makutsi, was snel ontsproten, als de nieuwe loten van een kruipplant na de eerste regen. Zo groeit onwaarheid, dacht Mma Ramotswe, zo snel, zo makkelijk. Ze keek naar haar assistente toen ze naar de gootsteen liep, maar Mma Makutsi wendde haar blik af.