HOOFDSTUK 4

Een oom met een onooglijke, gebroken neus

Terwijl Mma Ramotswe en Mr. J.L.B. Matekoni die avond op de veranda met elkaar zaten te praten, wachtte Mr. Phuti Radiphuti in de bescheiden woonkamer van zijn verloofde, Mma Grace Makutsi, tot het eten klaar zou zijn. Ze aten die avond later dan gewoonlijk, want ze waren samen gaan winkelen en stil blijven staan om de bedden in de grote meubelzaak op River Walk te bekijken. Phuti had zich verbaasd over de prijzen, die volgens hem beneden de kostprijs lagen, maar Mma Makutsi had alleen oog gehad voor de hoofdborden, die niet alleen hartvormig waren maar bovendien bekleed met donkerrood fluweel.

“Wat een mooie bedden,” merkte ze op, en ze stak haar hand uit om over het fluweel te strijken. “Wat zul je heerlijk slapen in zo’n bed. En er is ook veel ruimte.”

Het was een potentieel indiscrete verwijzing, in elk geval het laatste, naar het feit dat man en vrouw gerieflijk samen in deze bedden konden liggen; het soort verwijzing dat, als deze door een verloofde vrouw tegen haar verloofde werd gemaakt, als een hint kon worden geïnterpreteerd. Phuti Radiphuti en Mma Makutsi woonden niet samen, en ze hadden allebei hun eigen bed. Phuti wilde het zo, en Mma Makutsi vond het eigenlijk wel een beetje zorgelijk dat hij tot nu toe niet hartstochtelijker was geweest. Maar dat zou vanzelf komen, meende ze, na verloop van tijd, en intussen waren er tal van zaken waar ze zich mee bezig kon houden zonder te piekeren. Zoals Mma Ramotswe Mma Makutsi eens fijntjes had uitgelegd, veel te veel mensen voelden zich permanent ongelukkig omdat ze hun leven lieten beheersen door liefdesrelaties en alles wat daarbij hoorde. Het is maar één ding, zei ze, het gedoe tussen mannen en vrouwen, en er zijn allerlei dingen die veel belangrijker zijn, eten bijvoorbeeld.

Phuti had Mma Makutsi’s opmerkingen over het bed en het hartvormige hoofdbord als een verwijt kunnen opvatten, of zelfs als een aanmoediging, maar dat deed hij niet.

“Het zou heel mooi staan in mijn huis,” zei hij. “Als we eenmaal getrouwd zijn, zou dit een heel goed bed zijn voor onze slaapkamer. En zoals je weet zijn bedden de enige meubels die we in meubelzaak Gerieflijk Wonen niet verkopen.”

Mma Makutsi hield haar adem in. Er was een datum vastgesteld voor de bruiloft, of in elk geval een voorlopige datum, maar zoiets concreets als een bed was nog niet ter sprake geweest. Dit was vooruitgang, en ze deed heel erg haar best om haar opwinding te verbergen. “Je hebt gelijk,” zei ze. “En dit fluweel is heel zacht. Voel maar.”

Phuti streek met zijn vingers over de zachte stof. “Heel goed,” zei hij. “Maar ik begrijp niet dat ze een bed als dit voor deze prijs kunnen verkopen. Hoe maken ze winst?” Hij zweeg even en keek naar de prijs van twee stoelen die vlakbij stonden. “Een lokkertje,” stelde hij vast. “Zo doen ze dat. Het is een oude truc.”

Mma Makutsi vroeg zich af of ze moest voorstellen dat hij het bed kocht. Zelf kon ze het natuurlijk niet kopen, want ze had erg weinig geld. Haar financiële positie was enorm vooruitgegaan toen ze haar kleine, parttime avondschool voor mannen had opgezet, maar daar was ze mee opgehouden en ze was nu volledig afhankelijk van haar salaris van Het Beste Dames Detectivebureau. Dat was zelfs met Mma Ramotswe’s royale tarief niet veel; het bureau maakte nauwelijks winst en kon alleen blijven bestaan dankzij de subsidies uit Mma Ramotswe’s eigen beurs—ze had nog steeds een kudde vee, wat betekende dat ze er warmpjes bij zat—en dankzij Tlokweng Road Speedy Motors, in de vorm van een gratis kantoor.

Phuti Radiphuti was een vriendelijke man, en hij was tactvol met zijn vrijgevigheid. Hij ging niet zo ver dat hij Mma Makutsi een toelage gaf, maar hij had veel van haar uitgaven op zich genomen; hij betaalde de boodschappen en gaf haar regelmatig cadeaus. Nu stak hij een hand omhoog om de aandacht van een verkoper te trekken.

“Dat is een uitstekend bed, Rra,” zei de verkoper, die voelde dat hij bijna beet had. “U en uw vrouw zullen er heel blij mee zijn. Het past bij u.”

Phuti was in verlegenheid gebracht, en hij begon te stotteren. “Ik…ik…”

“We zijn nog niet getrouwd,” zei Mma Makutsi behulpzaam. “We zijn nu nog verloofd, maar niet getrouwd. Dat gaat binnenkort gebeuren.”

De verkoper verontschuldigde zich uitgebreid. Hij zag de ring aan haar vinger, de ring met de fonkelende Botswana diamant, haar meest gekoesterde bezit, het symbool van de man die van haar hield, en van het land waar ze allebei van hielden, met zijn schoonheid en zijn licht. “Ik dacht…” hakkelde hij. “U zag eruit alsof u getrouwd was, Mma. En u bent al bijna getrouwd.”

“Bijna,” beaamde Mma Makutsi.

De verkoper staarde naar de vloer.

“Ik koop dit bed,” kondigde Phuti aan toen hij van zijn gêne was hersteld. “Ik neem het.”

De verkoper begon breed te grijnzen. Hij maakte een boks-beweging in de lucht, een uitgelaten gebaar waar hij Phuti op een haar na mee raakte. “Een uitstekende beslissing, Rra. Het is een goede koop.” Hij haalde een opschrijfboekje uit zijn zak en begon Phuti’s naam en adres te noteren. Het bed, zei hij, zou de volgende dag worden bezorgd. En toen: “Koopt u het hoofdbord ook, Rra?”

De onverwachte vraag bleef onbeantwoord in de lucht hangen. Mma Makutsi keek naar haar verloofde, die zorgelijk naar het prijskaartje aan het bed staarde. “Maar er staat…” begon hij.

De verkoper bukte zich om op de kleine lettertjes onder aan het prijskaartje te wijzen. “Zoals u ziet, Rra, staat hier dat het hoofdbord niet bij de prijs is inbegrepen. Kijkt u zelf maar. Er staat: ‘exclusief hoofdbord’. Het hoofdbord kost twaalfhonderd pula, Rra.” Hij zweeg even. “Een koopje, als u het mij vraagt.”

Mma Makutsi maakte een rekensommetje. Twaalfhonderd pula was bijna haar hele maandsalaris, en voor andere mensen was het nog veel meer. Haar familie in Bobonong, waar weinig werk was, zouden maanden, misschien zelfs jaren, moeten sparen om zo’n bedrag bij elkaar te krijgen.

Phuti aarzelde. “U…u z-z-z…zou…” Hij stotterde nu weer.

Mma Makutsi keek met gefronste wenkbrauwen naar de verkoper. Dit misverstand was zijn schuld—hij had van het begin af aan duidelijk moeten maken dat het bed en het hoofdbord twee verschillende artikelen waren. En nu begon Phuti weer te stotteren, wat erg frustrerend voor haar was, na alle moeite die ze had gedaan om hem te helpen zijn spraakgebrek te overwinnen. Misschien zou ze de manager te spreken moeten vragen om hem eens haarfijn uit te leggen hoe belangrijk het was dat klanten wisten waar ze aan toe waren. Haar docenten op het Botswana Instituut hadden in de lessen bedrijfskunde benadrukt dat men nooit moest proberen de klant te misleiden. En Clovis Andersen, over wiens boek Mma Ramotswe maar niet uitgepraat raakte, zei ongeveer hetzelfde wat betreft eerlijkheid tegenover cliënten. “Zet nooit iets in kleine lettertjes in een contract, om uw cliënt er vervolgens mee te overvallen. Dat is schadelijk voor het vertrouwen.”

“Dat is schadelijk voor het vertrouwen,” mompelde ze.

De verkoper verstond haar maar half. “Wat zei u, Mma?”

Phuti schraapte zijn keel. “Ik neem het hoofdbord ook,” zei hij. Hij stotterde niet langer, en zijn stem had een gelaten klank gekregen.

“Morgen wordt alles bezorgd,” zei de verkoper. “Op uw adres, Rra?”

“Het bed kan eerst naar jou gaan, Grace,” zei Phuti tegen zijn verloofde. “Je kunt er heerlijk in slapen totdat we het na de bruiloft naar mijn huis verhuizen.”

Ingetogen nam ze het aanbod aan. Ze gaf de verkoper haar adres, en hij noteerde het in zijn opschrijfboekje. Wat was er veel veranderd in haar leven sinds ze met Phuti verloofd was. En dit, het bed dat morgen bezorgd zou worden, was opnieuw een tastbare verbetering. Het bed, met het fraaie hoofdbord, was een verwennerij die ze zich vroeger nooit had kunnen permitteren. Phuti had besloten het te kopen alsof de uitgaaf te verwaarlozen was, en toch was het heel duur.

Ze vroeg zich af of het zo zou zijn als je koopkrachtig was, als je niet stil hoefde te staan bij de prijs van iets, en gewoon kon besluiten iets te kopen omdat je het graag wilde hebben.

Zou dat ook opgaan voor schoenen? Even stelde ze zich voor hoeveel schoenen ze dan zou hebben—een kast vol nieuwe schoenen, allemaal keurig op rekjes. Ze zou elke dag een andere kleur dragen, afhankelijk van haar stemming, en misschien zou ze wel een reservepaar meenemen naar kantoor, zodat ze andere aan kon trekken als ze daar zin in had. Bij die gedachte sloot ze haar ogen.

Dus zo denk je over ons, baas! Je voelt je boven ons verheven, na alles wat we voor je hebben gedaan! De stem van haar schoenen, haar groene schoenen met de hemelsblauwe voering, klonk verwijtend, en haar ogen vlogen open. Ze draaide haar hoofd weg, beschaamd over haar hebzucht. Ze moest oppassen. Het was allemaal goed en wel dat ze Mrs. Phuti Radiphuti zou worden, de echtgenote van de eigenaar van meubelzaak Gerieflijk Wonen, maar je moest niet vergeten waar je vandaan kwam. Hoewel…als je het wél vergat, had je altijd nog je schoenen die je terugfloten.

§

Terwijl Mma Makutsi die avond stond te koken voor Phuti Radiphuti, helemaal in haar nopjes omdat het nieuwe bed de volgende ochtend zou worden bezorgd, zaten Mr. J.L.B. Matekoni en Mma Ramotswe genoeglijk op hun veranda met elkaar te praten, heel toevallig juist over haar. Hoewel hun gesprek niet rechtstreeks met het bed in kwestie te maken had, betrof het desalniettemin een wel zeer persoonlijk probleem dat uit Mma Makutsi’s verloving voortvloeide.

“Mma Makutsi begon vanochtend over haar verloving,” zei Mma Ramotswe. “We dronken thee…”

Mr. J.L.B. Matekoni glimlachte. Ze dronken altijd thee, voor zover hij kon nagaan. Het eerste kopje werd altijd gedronken als ze ‘s-ochtends op kantoor kwamen, en dan had je het kopje van tien uur, dat met erg warm weer soms al om halftien werd gedronken. Hierop volgde de thee die om halftwaalf werd gezet (het elfuurtje), en uiteraard werd er meteen na de lunch thee gedronken, en dan weer om drie uur. Het was maar goed dat rooibosthee geen cafeïne bevatte, anders zou Mma Ramotswe ‘s nachts zeker slaapproblemen hebben, met al die cafeïne in haar lichaam. Mma Makutsi dronk daarentegen gewone thee, die flink veel cafeïne bevatte, meende hij; wellicht verklaarde dit dat ze soms zo prikkelbaar op de leerjongens reageerde, vooral op Charlie. Let wel, zo vreemd was het niet dat mensen zich aan Charlie ergerden, met zijn voortdurende opschepperij en dat eindeloze malle geklets over meisjes; zelfs iemand die geheel cafeïnevrij was kon uit zijn slof schieten tegen een jongeman zoals hij.

“Haar verloving? Dat is een lang verhaal.” Hij lachte, maar dat duurde niet lang. Zijn eigen verloving was niet bepaald kort geweest. Deze had jaren geduurd en was pas met een huwelijk bekroond toen Mma Potokwani het op de een of andere manier had klaargespeeld om met Mma Ramotswe voor het geïmproviseerde altaar op de weesboerderij te staan. Hij had nooit een seconde spijt gehad van die dag, en de herinnering eraan was ontegenzeglijk een dierbare, maar op grond van de duur van de verloving die eraan vooraf was gegaan kon hij het zich eigenlijk niet permitteren om grapjes te maken over de langdurige verloving van Mma Makutsi en Phuti Radiphuti.

Vandaar dat hij zei: “Niet dat een verloving geen lang verhaal hoort te zijn, Mma. Het is beter, vind je ook niet, om de persoon met wie je gaat trouwen goed te leren kennen voordat je die daadwerkelijk het jawoord geeft. Zo heb ik er altijd over gedacht.”

Mma Ramotswe onderdrukte een glimlach bij de herinnering aan het feit dat ze zich er destijds bijna bij had neergelegd dat er nooit een datum voor hun huwelijk zou worden vastgelegd. Mma Potokwani had veel te danken aan Mr. J.L.B. Matekoni’s bereidwilligheid om dingen te repareren, maar zelf was ze de directrice van de weesboerderij oneindig dankbaar dat ze haar man tot het huwelijk had weten te verleiden. Maar zo, vond ze, zat het leven in elkaar: we waren elkaar dankbaar voor een bewezen dienst of gunst, soms voor iets uit een ver verleden, zelfs van voor onze geboorte; denk maar aan onze ouders of voorouders.

“Nee,” beaamde ze, “men moet vooral niet overhaast trouwen. Al is het misschien ook niet goed om al te lang te wachten…Maar Mma Makutsi heeft niet gezegd dat Phuti een datum weigert te noemen. Dat heeft hij inmiddels gedaan.”

“Wat is dan het probleem?” vroeg hij verwonderd. “Als ze het eens zijn over de datum…”

“De datum is niet het probleem. Het gaat om de bogadi.”

“Aha!” Nu begreep hij het. De bogadi, of lobola, was de bruidsschat die de Radiphuti’s aan de familie van Mma Makutsi moesten betalen. Hierover moest worden onderhandeld, en dan pas konden de families van beide partners formeel hun toestemming voor het huwelijk geven.

Nadat Mr. J.L.B. Matekoni ‘Aha’ had gezegd, bleef het even stil. Toen ging hij verder, allereerst door nogmaals ‘Aha’ te zeggen, gevolgd door: “Acht koeien. Misschien negen.”

Mma Ramotswe leek er even over na te denken. “Sommige mensen zouden zes koeien genoeg vinden voor iemand zoals Mma Makutsi. Ik zeg niet dat ze niet mooi is—ik vind van wel—maar…”

“Het hangt van de lichtval af,” zei hij in volle ernst. Zijn opmerking was volstrekt niet hatelijk bedoeld; het hing écht van het licht af, meende hij. Fel zonlicht, vooral als het door haar grote bril werd weerkaatst, was niet flatteus. Maar als het licht zachter was—bijvoorbeeld in de avondschemering—verleenden haar hoge jukbeenderen een bijzonder cachet aan haar gezicht. Dit was hem opgevallen, en hij had er zelfs iets over gezegd tegen Mma Ramotswe, die niet had gereageerd en hem alleen maar had aangekeken met een blik waaruit hij opmaakte dat hij zich wat haar betreft beter met het repareren van auto’s kon bezighouden. Vrouwen vonden het niet prettig als mannen praatten over het uiterlijk van andere vrouwen, hoewel ze het zelf maar al te graag deden, was hem opgevallen. En geen enkele vrouw had er bezwaar tegen dat een man het over haar eigen uiterlijk had, maar wel in complimenteuze bewoordingen uiteraard.

Mma Ramotswe was loyaal. “Ik vind dat Mma Makutsi in elk licht mooi is. Toen ik ‘maar’ zei, wilde ik gaan zeggen dat ze volgens sommige mensen een te grote bril draagt.”

“Tot die groep behoor ik,” zei Mr. J.L.B. Matekoni. “Zijn grote brillen sterker dan kleine? Volgens mij niet; het gaat om de manier waarop het glas is geslepen, niet om de hoeveelheid glas.” Hij zweeg even. “Maar haar ogen zijn heel groot, vind je niet? Zijn haar ogen je wel eens opgevallen, Mma Ramotswe? Ze zijn heel groot, zoals de ogen van een koedoe.”

Mma Ramotswe begon zich ongemakkelijk te voelen over de wending die het gesprek had genomen. Het was niet haar bedoeling geweest om Mma Makutsi’s uiterlijk tot in de details te bespreken, en ze besloot dat het tijd was om terug te komen op de bruidsschat.

“Dat hele gedoe rond de bogadi,” zei ze. “Ik heb er altijd mijn twijfels over gehad, Mr. J.L.B. Matekoni.”

Hij had tien koeien voor Mma Ramotswe betaald. Bood ze nu aan om hem die koeien terug te geven? “De tien koeien die ik heb betaald,” begon hij. “Tien goede koeien. Dikke…”

De koeien waren inderdaad grote, zoet geurende dieren geweest, die waren gevoederd met balen alfalfa—prijzig voer van over de grens—en die lekker dik waren geworden, met een glanzende, gezonde vacht. Ze vormden een waardig eerbetoon aan Mma Ramotswe, en hoewel drie van de koeien naar haar oom waren gegaan, en een vierde was geslacht voor het bruiloftsfeest van een van haar neven, maakten de overgebleven zes deel uit van haar kudde op het platteland en waren die nog steeds kerngezond.

Ze maakte duidelijk dat ze niet op deze koeien doelde. De onderhandelingen voorafgaand aan hun huwelijk waren voorbeeldig verlopen, en haar familie was onvoorwaardelijk akkoord gegaan met het voorstel van de bejaarde oom die optrad voor Mr. J.L.B. Matekoni. Nee, een geval als het hunne was niet het probleem, maar ze vond het wel zorgelijk dat sommige mannen de grootste moeite hadden om het geld voor de bruidsschat bij elkaar te krijgen. Mensen staken zich in de schulden, ze gaven geld uit dat aan andere dingen besteed had moeten worden. Maar haar grootste bezwaar was dat hierdoor de indruk werd gewekt dat vrouwen het bezit waren van de man, dat ze ‘dingen’ waren die gekocht konden worden.

“Zou het niet beter zijn als een man niet voor zijn vrouw hoefde te betalen?” vroeg ze Mr. J.L.B. Matekoni. “Ik ben er geen voorstander van om oude gebruiken onnodig aan de kaak te stellen, maar zou het niet beter zijn?”

Tot haar verbazing was hij het roerend met haar eens. “Ja, dat zou veel beter zijn. Je betaalt voor een auto, niet voor een vrouw.”

“Dat is een heel moderne opvatting, Mr. J.L.B. Matekoni,” zei ze bewonderend. Bijna had ze er ‘voor een man’ aan toegevoegd, maar dat had ze ingeslikt. Mannen konden ook modern zijn, wist ze uit ervaring.

“Je kunt een vrouw natuurlijk niet terugbrengen zoals je een auto terugbrengt,” voegde hij er nu zelf aan toe. “Dat is een groot verschil.”

Ze fronste haar wenkbrauwen. Ze wist niet precies waarom hij dit had gezegd of wat het betekende, maar ze besloot niet om opheldering te vragen. Mr. J.L.B. Matekoni bedoelde het over het algemeen goed, en hij had respect voor vrouwen—in tegenstelling tot de leerjongens.

“Wat ik zo zorgelijk vind,” zei ze, “zijn de onderhandelingen. Heb je gehoord dat de oom van Mma Makutsi in Gaborone is geweest?”

Dat had hij niet gehoord. “Niemand vertelt me ooit dat soort dingen. Ik wist het dus niet.”

“Nou, hij is hier geweest. De man ziet er eigenaardig uit, met een gebroken neus. Ik heb een glimp van hem opgevangen toen ik haar een keer na het werk thuis afzette. Hij kwam naar het hek.”

“Er wonen daar rare mensen,” merkte hij op. “Bobonong, als ik me niet vergis?”

“Daar komen ze inderdaad vandaan,” bevestigde ze. “Niet alle mensen uit Bobonong zijn raar, maar soms…”

“Ik vraag me af hoe hij zijn neus heeft gebroken,” peinsde Mr. J.L.B. Matekoni hardop. “Ik heb eens een monteur gekend die met een klap een portier tegen zijn neus had gekregen. Dat was geen pretje.”

“Tegen zijn neus?” herhaalde Mma Ramotswe verbluft.

“Ja,” zei hij. “Volgens mij was het erg pijnlijk.”

“Hoe is dat dan gebeurd? Waarom zat zijn neus in de weg?” vroeg ze verward. Ze kon begrijpen dat je je vingers tussen een deur kreeg, maar het leek haar niet eenvoudig om je neus ergens tussen te klemmen.

“Hij boog zich in een auto,” legde hij uit. “En volgens mij had hij een erg lange neus.”

Ze zwegen allebei een poosje. Er waren tal van gevaren in deze wereld, en hoe langer men door het leven reisde, des te meer ging men beseffen hoe gevarieerd deze gevaren waren. Dat, bedacht Mma Ramotswe, was de reden dat men zich steeds meer zorgen maakte om anderen: men kon zich de talrijke rampen voorstellen die hen konden overkomen. En ze wilde niet dat anderen akelige dingen zouden overkomen; ze wenste niemand kwaad toe. En ze zou beslist niet willen dat willekeurig welke man, hoe lang zijn neus ook was, zijn aangezicht zou schenden, met alle pijn van dien.

Ze bracht het gesprek weer op de oom van haar assistente. “Hij is een inhalige man, vrees ik. Hij heeft veel te veel gevraagd.”

“Dat is precies wat een oom niét hoort te doen,” zei Mr. J.L.B. Matekoni met een zucht. “Dat maakt alles alleen maar gecompliceerd.”

“Precies.” Mma Ramotswe zweeg even. “Wat zei je ook alweer, acht koeien voor Mma Makutsi?”

“Mij lijkt dat correct,” zei hij. “Ze is een competente dame. Ze is goed opgeleid. En de familie Radiphuti kan zich makkelijk acht koeien permitteren.”

“Dat is allemaal waar,” zei ze. “Maar weet je wat hij heeft gevraagd?”

Mr. J.L.B. Matekoni probeerde zich in de oom uit Bobonong te verplaatsen. Zo’n man zou zeer onder de indruk zijn van meubelzaak Gerieflijk Wonen. Hij zou geen rekening houden met overheadkosten en schulden en alle andere dingen die van de winst afgetrokken moesten worden. In de ogen van een oom uit Bobonong, een oom met een onooglijke, gebroken neus, zou de eigenaar van een grote meubelzaak onvoorstelbaar rijk zijn en veel vee hebben. “Twintig?” raadde hij. Twintig koeien zou een bespottelijk hoge bogadi zijn, veel meer dan Mma Makutsi waard was.

“Nee,” zei Mma Ramotswe, en ze boog zich opzij met de samenzweerderige houding van iemand die een schandalig feit gaat onthullen. “Zevenennegentig.”

Hij zette grote ogen op. Maar toen dacht hij aan de 9,7, en hij begon te glimlachen. Wat een geslepen oom, eentje die de opvallende prestaties uit de familiegeschiedenis strategisch inzette.

“Omdat…” begon hij.

“Ja,” beaamde ze. “Omdat.”

Ze moesten er allebei om lachen.