HOOFDSTUK 16

Het doorhakken van vingers en slangen

IN HET BEGIN, wat in Gaborone neerkomt op dertig jaar geleden, waren er maar heel weinig fabrieken. Sterker nog, toen prinses Marina in 1966 op een winderige avond het strijken van de Union Jack bijwoonde, waarmee het Bechuanaland Protectoraat ophield te bestaan, waren er helemaal geen fabrieken. Mma Ramotswe was toen een meisje van acht geweest, een leerling van de openbare school in Mochudi, en zich er slechts vaag van bewust dat er iets bijzonders gebeurde, iets dat te maken had met wat de mensen vrijheid noemden. Maar ze had zich de volgende dag helemaal niet anders gevoeld en had zich afgevraagd wat die vrijheid dan betekende. Nu wist ze dat natuurlijk wel, en haar hart zwol van trots als ze dacht aan alles wat er in dertig korte jaren was bereikt. Het uitgestrekte protectoraat waar de Britten zich eigenlijk geen raad mee hadden geweten, was tot bloei gekomen en uitgegroeid tot de best functionerende staat van Afrika, veruit de beste. Met trots konden de mensen roepen: Pula! Pula! Regen! Regen!

Gaborone was gegroeid en onherken baar veranderd. De eerste keer dat ze er was geweest, als klein meisje, stonden er weinig meer dan enkele ringen huizen rond de paar winkels en regeringsgebouwen—het was natuurlijk wel veel groter dan Mochudi, en heel wat indrukwekkender, met die regeringsgebouwen en het huis van Seretse Khama. Toch was het stadje eigenlijk nog heel klein als je het vergeleek met foto’s van Johannesburg, of zelfs van Bulawayo. En er waren geen fabrieken. Niet eentje.

Beetje bij beetje waren de dingen veranderd. Iemand bouwde een meubelfabriek, waar stevige leunstoelen werden gemaakt. Toen besloot iemand anders een kleine fabriek op te zetten voor de fabricage van B-2-blokken voor het bouwen van huizen. Anderen volgden, en al snel was er een stuk land aan Lobatse Road dat de mensen het Industrieterrein begonnen te noemen. Dit veroorzaakte een groot gevoel van trots; dus dit is wat vrijheid betekent, dachten de mensen. Er was natuurlijk het parlement en het House of Chiefs, waar mensen konden zeggen wat ze wilden—en dat ook deden—maar er waren ook die kleine fabriekjes en de banen die erbij hoorden. Nu was er zelfs een vrachtwagenfabriek aan Francistown Road, waar tien vrachtwagens per maand werden geassembleerd die soms helemaal naar de Congo gingen. En dit alles was uit het niets opgebouwd!

Mma Ramotswe kende een stuk of twee fabrieksdirecteuren, en een fabriekseigenaar. De fabriekseigenaar, een Motswana die uit Zuid–Afrika was geëmigreerd om te genieten van de vrijheid die hem daar werd ontzegd, had zijn boutenfabriekje opgezet met een heel klein startkapitaal, een paar tweedehands machines die uit een failliete boedel in Bulawayo waren gekocht, en drie arbeidskrachten, zijn zwager, hijzelf, en een geestelijk gehandicapte jongen die hij een keer zittend onder een boom had aangetroffen en heel goed bleek te zijn in het sorteren van bouten. Het was een bloeiend bedrijf geworden, voornamelijk omdat het idee erachter zo eenvoudig was. Het enige dat er in de fabriek werd gemaakt, was een bepaalde soort bout, het soort dat nodig was om gegalvaniseerd golfplaat op dakspanten te bevestigen. Het was een simpel proces, waar maar één soort machine voor nodig was—een machine van het soort dat nooit kapot leek te gaan en zelden onderhoud nodig had.

Hector Lepodises fabriek groeide snel, en tegen de tijd dat Mma Ramotswe hem leerde kennen, had hij dertig mensen in dienst en produceerde hij bouten die helemaal tot aan Malawi daken met hun spanten verbonden. In het begin waren al zijn personeelsleden familieleden geweest, met uitzondering van de geestelijk gehandicapte jongen, die inmiddels tot theejongen was bevorderd. Naarmate het bedrijf groeide, ontstond er op een gegeven moment een tekort aan familieleden, en Hector begon vreemden in dienst te nemen. Hij bleef zijn personeel echter even paternalistisch bejegenen als voorheen—mensen kregen vrije dagen voor begrafenissen en werden volledig doorbetaald als ze echt ziek waren—met als gevolg dat zijn arbeiders zo ongeveer voor hem door het vuur gingen. Toch was het met dertig man in dienst, van wie er maar twaalf familieleden waren, onvermijdelijk dat er op een dag iemand zou zijn die misbruik probeerde te maken van zijn goedheid, en dat is waar Mma Ramotswe ten tonele verscheen.

“Ik kan niets bewijzen,” zei Hector, toen hij samen met Mma Ramotswe koffie dronk op het terras van het President Hotel, “maar ik heb die man nooit vertrouwd. Hij is nog maar een halfjaar geleden bij me in dienst gekomen, en nu dit.”

“Waar had hij daarvoor gewerkt?” vroeg Mma Ramotswe. “Had hij goede referenties?”

Hector haalde zijn schouders op. “Hij had een referentie van een fabriek over de grens. Ik heb ze geschreven maar ze hebben nooit antwoord gegeven. Sommige van die lui nemen ons niet serieus, weet je. Ze behandelen ons alsof Botswana een van hun ellendige thuislanden is. Je weet hoe ze zijn.”

Mma Ramotswe knikte. Ze wist het. Ze waren natuurlijk niet allemaal slecht. Maar er waren veel naarlingen bij, en op de een of andere manier overschaduwden zij de betere eigenschappen van de aardige mensen. Erg triest.

“Nou, hij kwam dus een halfjaar geleden bij me,” vervolgde Hector. “Hij kon goed met de machines omgaan, dus liet ik hem werken met een nieuwe machine die ik van een Hollander heb gekocht. Hij deed het goed, en ik heb zijn loon met vijftig pula per maand verhoogd. Toen ging hij opeens bij me weg, en dat was dat.”

“Was daar een reden voor?” vroeg Mma Ramotswe.

Hector fronste zijn wenkbrauwen. “Nee. Ik stond voor een raadsel. Hij haalde vrijdag zijn loonzakje op en kwam gewoon niet meer terug. Dat was ongeveer twee maanden geleden. Toen ik weer iets van hem hoorde, was het via een advocaat in Mahalapye. Hij schreef me een brief waarin hij me vertelde dat zijn cliënt, Mr. Solomon Moretsi, een civiele procedure tegen me wil aanspannen. Hij eist een schadevergoeding van vierduizend pula omdat hij door een bedrijfsongeval in mijn fabriek een vinger is kwijtgeraakt.”

Mma Ramotswe schonk voor hen allebei nog een kop koffie in terwijl ze over deze ontwikkeling nadacht. “En is er een ongeluk gebeurd?”

“We hebben een ongevallenboek in de fabriek,” zei Hector. “Wanneer iemand gewond raakt, moeten de gegevens in het boek worden genoteerd. Ik heb gekeken bij de datum die de advocaat noemde en zag dat er inderdaad iets is gebeurd. Moretsi heeft opgeschreven dat hij een vinger van zijn rechterhand had bezeerd. Hij schreef dat hij de vinger had verbonden en dat het wel meeviel. Ik heb de anderen ernaar gevraagd, en iemand herinnerde zich dat hij tegen hen had gezegd dat hij zich had gesneden en even weg moest bij zijn machine om een pleister op zijn vinger te doen. Ze hadden de indruk gekregen dat het geen ernstige snee was, en niemand had er meer iets over gezegd.”

“Toen ging hij weg?”

“Ja,” zei Hector. “Dat was een paar dagen voordat hij wegging.”

Mma Ramotswe keek naar haar vriend. Ze wist dat hij een eerlijk man was en een goede werkgever. Als er iemand gewond was geraakt, zou hij zeker zijn best voor hem hebben gedaan.

Hector nam een slok koffie. “Ik vertrouw die man niet,” zei hij. “Eigenlijk heb ik hem nooit vertrouwd. Ik geloof gewoon niet dat hij in mijn fabriek een vinger heeft verloren. Misschien dat hij ergens anders een vinger is verloren, maar dat heeft niets met mij te maken.”

Mma Ramotswe glimlachte. “Wil je dat ik die vinger voor je zoek? Heb je me daarom in het President Hotel uitgenodigd?”

Hector lachte. “Ja. En ik heb je ook uitgenodigd omdat ik het gezellig vind om hier samen met jou te zitten en ik je zou willen vragen of je met me wil trouwen. Maar ik weet dat ik steeds hetzelfde antwoord krijg.”

Mma Ramotswe stak haar hand uit en klopte haar vriend op zijn arm.

“Trouwen is leuk en aardig,” zei ze. “Maar het is geen makkelijk leven om de beste damesdetective van het land te zijn. Ik kan niet thuis zitten en eten koken—dat weet je.”

Hector zuchtte diep. “Ik heb je altijd een kokkin beloofd. Twee, als je dat wil. Je zou gewoon detective kunnen blijven.”

Mma Ramotswe schudde haar hoofd. “Nee,” zei ze. “Je kunt het me blijven vragen, Hector Lepodise, maar ik ben bang dat het antwoord nee blijft. Ik ben blij met je als vriend, maar ik wil geen man. Ik heb definitief mijn buik vol van echtgenoten.”

Mma Ramotswe onderzocht de papieren in het kantoor van Hectors fabriek. Het was een warm en ongezellig vertrek waar het kabaal van de fabriek ongehinderd in doordrong, en er was nauwelijks genoeg ruimte voor de twee archiefkasten en de twee bureaus. De beide bureaus lagen bezaaid met papieren: bonnen, facturen en technische catalogi.

“Ach, had ik maar een vrouw,” verzuchtte Hector. “Dan zou het niet zo’n rommel zijn in dit kantoor. Dan zou je ergens kunnen zitten en zou er een vaas met bloemen op mijn bureau staan. Een vrouw zou alle verschil maken.”

Mma Ramotswe glimlachte om zijn opmerking, maar zei niets. Ze pakte het groezelige schrift dat hij voor haar had neergelegd en begon erin te bladeren. Dit was het ongevallenboek, en ja hoor, daar stond de opmerking over Moretsi’s verwonding, opgetekend in hoofdletters door iemand die nauwelijks schrijven kon.

MORETSI SNEED ZIJN VINGER. TWEEDE VINGER GETELD VAN DUIM. HET KWAM DOOR MACHINE. RECHTERHAND. VERBONDEN DOOR MIJZELF. GETEKEND: SOLOMON MORETSI. GETUIGE: JEZUS CHRISTUS.

Ze herlas het verslag en bekeek vervolgens de brief van de advocaat. De datum klopte: “Mijn cliënt verklaart dat het ongeluk op 10 mei jongstleden is gebeurd. De volgende dag is hij naar het Prinses Marina Ziekenhuis gegaan. De wond werd verbonden, maar er trad osteomyelitis in. De daaropvolgende week werd mijn cliënt geopereerd en het laatste kootje van de vinger werd bij het gewricht geamputeerd (het medisch rapport is bij deze brief gevoegd). Mijn cliënt verklaart dat dit ongeval volledig aan uw nalatigheid te wijten is, aangezien u hebt verzuimd om de draaiende onderdelen van de machines in uw fabriek adequaat af te schermen, en hij heelt mij verzocht om u aansprakelijk te stellen voor de door hem geleden schade. Het zou uiteraard in het belang van alle betrokkenen zijn als deze kwestie onderling wordt geschikt, en mijn cliënt laat weten dat het bedrag van vierduizend pula voor hem een acceptabele genoegdoening zal zijn. Op deze manier kan een rechtszaak worden voorkomen.”

Mma Ramotswe las de rest van de brief, wat voor zover zij het kon beoordelen allemaal betekenisloos jargon was dat de advocaat op de universiteit had geleerd. Ze waren onmogelijk, deze mensen. Een paar jaar lang volgden ze colleges aan de universiteit van Botswana en dan dachten ze dat ze de wijsheid in pacht hadden. Wat wisten ze nou eigenlijk van het leven? Het enige wat ze konden, was als papegaaien de standaardzinnetjes van hun vak napraten en net zo lang koppig volhouden totdat iemand, ergens, betaalde. In de meeste gevallen wonnen ze doordat ze de langste adem hadden, maar zelf noemden ze het handigheid. Slechts weinig advocaten zouden het volhouden in haar beroep, waar je tact en scherpzinnigheid voor nodig had.

Ze bekeek de kopie van het medisch rapport. Het was kort en er stond precies wat de advocaat had beschreven. De datum klopte, het briefhoofd was zo te zien authentiek, en er stond een handtekening van de dokter op. Het was een naam die ze kende.

Mma Ramotswe keek op van de papieren en zag dat Hector haar vol verwachting aanstaarde.

“Het lijkt allemaal te kloppen,” zei ze. “Hij heeft zijn vinger verwond en er is een infectie opgetreden. Wat zegt je verzekering ervan?”

Hector zuchtte. “Ze vinden dat ik moet betalen. Ze zeggen dat ze mijn schade zullen vergoeden en dat het me uiteindelijk minder zal kosten. Als je advocaten gaat betalen om het aan te vechten, kunnen de kosten al snel hoger oplopen dan de oorspronkelijke schadevergoeding. Het schijnt dat ze bedragen tot tienduizend pula altijd uitkeren zonder er werk van te maken, maar ze hebben me gevraagd om dat aan niemand te vertellen. Ze willen mensen niet het idee geven dat je makkelijk geld van ze kunt loskrijgen.”

“Is het niet beter om te doen wat ze zeggen?” vroeg Mma Ramotswe. Het leek haar tamelijk zinloos om te ontkennen dat er een ongeluk was gebeurd. Deze man had duidelijk een vinger verloren, en hij had recht op compensatie. Waarom deed Hector er zo moeilijk over als hij het niet eens zelf hoefde te betalen?

Hector raadde wat ze dacht. “Ik doe het niet,” zei hij. “Ik vertik het. Punt uit. Waarom zou ik geld betalen aan iemand die me volgens mij probeert te bedriegen? Als ik hem deze keer betaal, gaat hij straks naar een ander. Ik geef die vierduizend pula veel liever aan iemand die het toekomt.”

Hij wees op de deur die het kantoor met de fabriek verbond. “Er werkt daar een vrouw,” zei hij, “met tien kinderen. Ja, tien. En ze doet haar werk uitstekend. Denk je eens in wat zij met vierduizend pula zou kunnen doen.”

“Maar zij is geen vinger kwijtgeraakt,” betoogde Mma Ramotswe. “Hij heeft dat geld misschien nodig als hij niet meer zo goed kan werken.”

“Bah! Bah! Hij is een oplichter, die man. Ik kon hem niet ontslaan omdat ik niets op hem aan te merken had. Maar ik wist dat hij niet deugde. En er zijn meer mensen die hem niet mochten. De jongen die de thee zet, die met dat gat in zijn hersenen, hij voelt dat soort dingen haarfijn aan. Hij wilde geen thee voor hem zetten. Hij zei dat die man een hond was en geen thee kon drinken. Hij wist het, weet je. Mensen zoals hij voelen dat soort dingen.”

“Maar er is een groot verschil tussen achterdocht koesteren en iets kunnen bewijzen,” zei Mma Ramotswe. “Je kunt niet voor het hooggerechtshof in Lobatse verklaren dat er iets met die man was wat net niet helemaal goed voelde. Dan lacht de rechter je gewoon uit. Dat doen rechters als mensen zulke dingen zeggen. Ze lachen je gewoon uit.”

Hector zweeg.

“Schik die zaak nou maar,” zei Mma Ramotswe kalm. “Doe wat je verzekering zegt. Anders zit jij straks met een rekening van veel meer dan vierduizend pula opgescheept.”

Hector schudde zijn hoofd. “Ik betaal niet voor iets wat ik niet heb gedaan,” zei hij knarsetandend. “Ik wil dat jij uitzoekt wat die man in zijn schild voert. Maar als je over een week bij me terugkomt en kunt aantonen dat ik me vergis, zal ik zonder morren betalen. Kun je daarmee leven?”

Mma Ramotswe knikte. Ze kon wel begrijpen dat hij geen schadevergoeding wilde betalen als hij vond dat hem niets te verwijten viel, en haar honorarium voor een week werk zou niet zo hoog zijn. Hij was een welgesteld man, en het was zijn goed recht om zijn geld aan een principiële kwestie uit te geven. Bovendien, als Moretsi loog, zou er een fraudeur ontmaskerd worden. Vandaar dat ze ermee instemde om de zaak uit te zoeken, en toen ze wegreed in haar kleine witte bestelbusje, vroeg ze zich af hoe ze zou kunnen bewijzen dat de geamputeerde vinger niets met Hectors fabriek te maken had. Toen ze het busje voor haar kantoor parkeerde en haar koele wachtkamer binnenliep, besefte ze dat ze geen idee had hoe ze het probleem moest aanpakken. Het leek in alle opzichten een hopeloze zaak.

Die avond, toen ze in haar slaapkamer van het huis aan de Zebra Drive in bed lag, merkte Mma Ramotswe dat ze de slaap niet kon vatten. Ze stond op, trok de roze pantoffels aan die ze altijd droeg sinds ze een keer door een schorpioen was gestoken toen ze ‘s nachts door haar huis liep, en ze ging naar de keuken om een pot rooibosthee te zetten.

Het huis leek zo anders in het donker. Alles stond natuurlijk gewoon op z’n plaats, maar de meubels leken op de een of andere manier hoekiger en de schilderijtjes aan de muren eendimensionaler. Ze herinnerde zich iemand die eens had gezegd dat we ‘s nachts allemaal vreemden zijn, zelfs voor onszelf, en daar was ze het mee eens. Alle vertrouwde voorwerpen uit haar dagelijkse leven zagen eruit alsof ze van iemand anders waren, iemand die Mma Ramotswe heette, maar dat was niet dezelfde persoon die in roze pantoffels door het huis liep. Zelfs de foto van haar vader in zijn glimmende blauwe pak leek anders. Dit was een persoon die Papa Ramotswe heette, dat sprak vanzelf, maar het was niet de papa die zij had gekend, de papa die alles voor haar had opgeofferd, en wiens laatste wens was geweest dat zij een goede toekomst zou hebben met een eigen zaak. Wat zou hij trots zijn geweest als hij haar nu had kunnen zien, de eigenaresse van Het Beste Dames Detectivebureau, bekend bij iedereen van belang in de stad, zelfs bij staatssecretarissen en ministers. En hoe belangrijk zou hij zich hebben gevoeld als hij haar die ochtend had kunnen zien toen ze wegging uit het President Hotel en bijna tegen de Malawische Hoge Commissaris was opgebotst en had kunnen horen dat de Hoge Commissaris had gezegd: “Goedemorgen, Mma Ramotswe, u loopt me bijna omver, maar er is niemand door wie ik liever omver word gelopen dan door u, wel heb je ooit!” Dat de Hoge Commissaris je kende! Dat je door dat soort mensen werd begroet! Niet dat zij ervan onder de indruk was, uiteraard, zelfs niet van hoge commissarissen, maar haar papa zou er wel van onder de indruk zijn geweest, en ze vond het heel erg jammer dat hij er niet meer was om te kunnen zien dat zijn laatste wens in vervulling was gegaan.

Ze zette thee en ging op haar lekkerste stoel zitten om ervan te drinken. Het was een warme nacht en in de hele stad huilden de honden, hitsten ze elkaar op in het donker. Het was een geluid dat eigenlijk niet eens meer opviel, bedacht ze. Ze waren er altijd, die huilende honden, en ze verdedigden hun erf tegen allerlei soorten schaduwen en briesjes. Stomme beesten!

Ze dacht aan Hector. Hij was een koppige man—daar stond hij om bekend—maar ze waardeerde hem erom. Waarom zou hij betalen? Wat had hij ook alweer gezegd? “Als ik hem deze keer betaal, gaat hij straks naar een ander.” Ze dacht even na en zette toen de beker thee op tafel. Plotseling was het idee bij haar opgekomen, zoals ze al haar goede ideeën leek te krijgen. Misschien was Hector wel die ander. Misschien had hij al eerder van iemand schadevergoeding geëist. Misschien was Hector niet de eerste!

Daarna kon ze gelukkig wel slapen, en ze werd de volgende ochtend wakker in het vertrouwen dat het inwinnen van enkele inlichtingen, en misschien een ritje naar Mahalapye, voldoende zou zijn om Moretsi’s valse claim van tafel te vegen. Ze ontbeet snel en reed daarna rechtstreeks naar kantoor. Het liep tegen het eind van de winter, wat betekende dat de temperatuur precies goed was, en de lucht was helder lichtblauw en wolkeloos. Er hing een vage geur van brandend hout in de lucht, een geur die haar weemoedig maakte omdat het haar deed denken aan ochtenden rond het vuur in Mochudi. Daarheen zou ze teruggaan, bedacht ze, als ze lang genoeg had gewerkt om te kunnen rentenieren. Ze zou een huis kopen, of er misschien een laten bouwen, en een paar van haar nichtjes vragen om bij haar te komen wonen. Ze zouden meloenen kweken op het land en misschien zelfs een winkeltje kopen in het dorp; en elke ochtend kon ze voor haar huis zitten en de geur van houtvuren opsnuiven en zich erop verheugen om de dag kletsend met vrienden en vriendinnen door te brengen. Wat had ze een medelijden met blanke mensen, die dat allemaal niet konden, en die altijd rondrenden en zich druk maakten om dingen die toch gebeurden. Wat had het voor zin om al dat geld te hebben als je nooit stil kon zitten of naar je grazende koeien kon kijken? Geen enkele, in haar ogen, helemaal geen enkele, en toch wisten ze dat niet. Af en toe ontmoette je een blanke die het begreep, iemand die besefte hoe de dingen werkelijk waren, maar dat soort mensen waren dun gezaaid en ze werden door de andere blanken vaak argwanend behandeld.

De vrouw die haar kantoor veegde was er al toen ze binnenkwam. Ze informeerde naar haar kinderen, en de vrouw vertelde haar de nieuwste ontwikkelingen. Ze had een zoon die cipier was in de gevangenis en de andere zoon was leerlingkok in het Sun Hotel. Ze deden het allebei goed, elk op hun eigen manier, en Mma Ramotswe was altijd geïnteresseerd in hun prestaties. Maar die ochtend brak ze het verhaal van de schoonmaakster af—zo beleefd mogelijk—en ging ze meteen aan het werk.

In de gele gids vond ze de informatie die ze nodig had. Er waren tien verzekeringsmaatschappijen die zaken deden in Gaborone: vier kleine, die waarschijnlijk nogal gespecialiseerd waren, en van de andere zes had ze allemaal gehoord, en voor vier daarvan had ze weleens werk gedaan. Ze maakte er een lijstje van, noteerde de telefoonnummers en ging aan de slag.

De Botswana Eagle Company was de eerste die ze belde. Ze waren bereidwillig genoeg, maar konden haar geen informatie geven. Ook bij de Mutual Life Company of Southern Africa en de Southern Star Insurance Company ving ze bot. Maar bij de vierde, Kalahari Accident and Indemnity, vroegen ze een uur om hun gegevens na te kijken en konden ze haar uiteindelijk vertellen wat ze wilde weten.

“We hebben één claim onder die naam gevonden,” zei de vrouw aan de andere kant van de lijn. “Twee jaar geleden werd door een garage in de stad een claim ingediend. Een van hun pompbediendes beweerde dat hij zijn vinger had verwond toen hij de bezineslang terughing. Hij verloor een vinger en er werd op de verzekering van zijn baas een schadevergoeding uitgekeerd.”

Mma Ramotswe’s hart maakte een sprongetje. “Vierduizend pula?” vroeg ze.

“Bijna,” zei de vrouw. “We zijn tot een schikking van drieduizendachthonderd pula gekomen.”

“Rechterhand?” drong Mma Ramotswe aan. “Tweede vinger geteld van de duim?”

De vrouw bladerde in haar papieren. “Ja,” zei ze. “Hier heb ik het medisch rapport. Er staat iets over…ik weet niet precies hoe je het uitspreekt…osteomy…”

“Elitis,” vulde Mma Ramotswe prompt aan. “Waardoor het laatste kootje van de vinger bij het gewricht moest worden geamputeerd?”

“Ja,” zei de vrouw. “Precies.”

Er moest nog naar enkele kleinigheden worden geïnformeerd, en dat deed Mma Ramotswe voordat ze de vrouw bedankte en de telefoon neerlegde. Ze bleef een tijdje heel stil zitten, genietend van de voldoening nu ze de fraude zo snel aan het licht had gebracht. Maar de zaak was nog niet helemaal rond, en om de puntjes op de i te zetten zou ze naar Mahalapye moeten gaan. Ze zou Moretsi graag willen ontmoeten, als het mogelijk was, en ze verheugde zich op een gesprek met zijn advocaat. Dat, bedacht ze, zou een genoegen zijn dat de rit van twee uur over die vreselijke weg naar Francistown min of meer goedmaakte.

De advocaat bleek gaarne bereid te zijn om haar die middag te ontvangen. Hij nam aan dat ze door Hector in de arm was genomen om de zaak te schikken, en hij stelde zich voor dat het een makkie zou zijn om haar te intimideren, zodat ze met zijn voorwaarden akkoord zou gaan. Misschien kon hij zelfs proberen om er wat meer dan vierduizend pula uit te slepen; hij kon zeggen dat nieuwe feiten bij de vaststelling van de schade het noodzakelijk maakten om een hoger bedrag te vragen. Hij zou het woord quantum gebruiken, wat volgens hem Latijn was, en hij zou zelfs kunnen refereren aan een recente uitspraak van het Hof van Appel of zelfs het Hof van Beroep in Bloemfontein. Daar zou iedereen van onder de indruk zijn, vooral een vrouw! En ja, hij wist zeker dat Mr. Moretsi bij het gesprek aanwezig zou kunnen zijn. Hij was een druk bezet man, uiteraard; nee, juist niet, hij kon niet werken, die arme man, als gevolg van zijn verwonding, maar hij zou ervoor zorgen dat hij erbij was.

Mma Ramotswe grinnikte toen ze de telefoon neerlegde. De advocaat zou zijn cliënt uit een of andere bar moeten plukken, vermoedde ze, waar hij waarschijnlijk alvast vierde dat hij een beloning van vierduizend pula zou krijgen. Nou, hij zou voor een onaangename verrassing komen te staan, en zij, Mma Ramotswe, zou de wrakende gerechtigheid zijn.

Ze liet het kantoor onder de hoede van haar secretaresse achter en stapte in haar bestelbusje voor de rit naar Mahalapye. De temperatuur was gestegen, en nu, aan het begin van de middag, was het werkelijk erg heet. Over een paar maanden zou het op dit uur van de dag snikheet zijn en zou het een ware kwelling zijn om zelfs kleine afstanden af te leggen. Ze reed met het raampje open en de wind zorgde voor wat koelte in het busje. Ze reed langs het Instituut voor Landbouwonderzoek in Droge Streken en de afslag naar Mochudi en verder naar de brede vallei daar voorbij. Overal om haar heen was leegte—alleen de eindeloze bush die zich uitstrekte tot aan de zoom van de Kalahari aan de ene kant en de vlaktes van de Limpopo aan de andere. Lege bush, met niets erin behalve hier en daar een paar koeien en af en toe een krakende windmolen die een klein stroompje water voor de dorstige dieren omhoog pompte. Niets, helemaal niets, dat was waar haar land zo rijk aan was—leegte.

Ze had nog een halfuur te gaan tot Mahalapye toen de slang over de weg schoot. Toen ze hem in het oog kreeg, was hij voor ongeveer de helft op de weg gekropen—ze zag een flits van groen tegen het zwarte asfalt, en toen was ze er al, en verdween de slang onder het busje. Ze hield haar adem in en ging langzamer rijden, terwijl ze ondertussen in haar achteruitkijkspiegel keek. Waar was de slang? Had het beest op tijd de overkant van de weg bereikt? Nee, heslist niet, ze had hem onder het busje zien verdwijnen en ze wist zeker dat ze iets had gehoord, een doffe plof.

Ze stopte langs de kanr van de weg en keek nog een keer in het spiegeltje. Er was geen spoor van de slang te bekennen. Ze staarde naar het stuur en trommelde erop met haar vingers. Misschien was het zo snel gegaan dat ze het niet had gezien, want slangen konden met een verbijsterende snelheid bewegen. Maar ze had vrijwel onmiddellijk gekeken, en het was een veel te grote slang om zomaar te verdwijnen. Nee, de slang was ergens in het busje, in de motor of misschien wel onder haar stoel. Dat kon gebeuren, ze had het vaak genoeg gehoord. Mensen pikten slangen op als passagiers en dat merkten ze pas als de slang hen beet. Ze had gehoord van mensen die achter het stuur waren overleden, onder het rijden, gebeten door een slang die terecht was gekomen tussen de pijpen en assen die kriskras onder een auto door liepen.

Opeens voelde Mma Ramotswe een sterke behoefte om uit te stappen. Ze opende haar portier, aanvankelijk heel voorzichtig, maar toen gooide ze het open en sprong ze eruit, om hijgend naast het busje te blijven staan. Er bevond zich een slang onder het kleine witte bestelbusje, daar was ze inmiddels van overtuigd, maar hoe kreeg ze het beest eruit? En wat voor soort slang was het? Het was een groene geweest, voor zover ze het zich herinnerde, wat betekende dat het in elk geval geen mamba was. Mensen konden zoveel zeggen over groene mamba’s, die beslist bestonden, maar Mma Ramotswe wist dat die maar op enkele plaatsen voorkwamen en dat was zeker niet in Botswana. Het waren slangen die merendeels in bomen leefden, en ze hielden niet van schaarse doornbomen. Het was waarschijnlijker dat het een cobra was, concludeerde ze. Hij was er in elk geval groot genoeg voor en ze kon geen andere groene slang van die lengte bedenken.

Mma Ramotswe bleef heel stil staan. De slang kon haar op dat moment wel beloeren, klaar om aan te vallen als ze dichterbij kwam, of hij kon stilletjes in de cabine zijn gekropen en maakte het zich misschien op dat moment gemakkelijk onder haar stoel. Ze bukte zich en probeerde onder het busje te kijken, maar ze kon niet diep genoeg bukken zonder op handen en knieën te gaan liggen. Als ze dat deed, en de slang kwam in actie, was ze bang dat ze niet snel genoeg weg zou kunnen komen. Ze kwam weer overeind en dacht aan Hector. Dit was waar echtgenoten voor waren. Als ze lang geleden met hem was getrouwd, zou ze nu niet in haar eentje naar Mahalapye rijden. Er zou een man bij haar zijn, en hij zou onder het busje kruipen om de slang uit zijn schuilplaats te lokken.

Er was heel weinig verkeer op de weg, maar af en toe reed er een auto of truck langs, en ze besefte nu dat er een auto aankwam uit de richting van Mahalapye. De auto ging langzamer rijden en stopte. Een man zat achter het stuur, met een klein jongetje naast hem.

“Zijn er problemen, Mma?” vroeg hij beleefd. “Hebt u pech?”

Mma Ramotswe stak de weg over en bleef voor zijn geopende raampje staan. Ze vertelde van de slang, en hij zette de motor uit en stapte uit, maar hij gaf de jongen opdracht om in de auto te blijven zitten.

“Ze kruipen soms onder auto’s,” zei hij. “Het kan gevaarlijk zijn. Het was verstandig van u om te stoppen.”

Behoedzaam naderde de man het busje. Toen leunde hij door het openstaande portier naar binnen, hij zocht de hendel om de motorkap open te maken en gaf er een ferme ruk aan. Toen hij de klik had gehoord, liep hij langzaam naar de voorkant van het busje en tilde hij heel voorzichtig de motorkap op. Mma Ramotswe kwam bij hem staan, gluurde over zijn schouder, klaar om op te vlucht te slaan zodra ze de slang zag.

Opeens verstijfde de man.

“Maak geen onverwachte bewegingen,” zei hij heel erg zacht. “Daar is hij. Kijk.”

Mma Ramotswe tuurde naar het motorblok. Eerst kon ze niets ongebruikelijks onderscheiden, maar toen maakte de slang een kleine beweging en zag ze hem. Ze had gelijk, het was een cobra. Hij had zich rond het motorblok gekronkeld, en zijn kop deinde heel licht van rechts naar links, alsof hij ergens naar op zoek was.

De man verroerde zich niet. Toen raakte hij Mma Ramotswe’s arm aan.

“Loop heel voorzichtig terug naar het portier,” zei hij. “Stap in en start de motor. Duidelijk?”

Mma Ramotswe knikte. Zo langzaam mogelijk liep ze naar het portier, uiterst behoedzaam kroop ze achter het stuur en ze stak haar hand uit naar de sleuteltjes.

De motor kwam onmiddellijk tot leven, net als altijd. Het kleine witte busje startte altijd even trouw bij de eerste keer.

“Druk het gaspedaal in!” riep de man. “Laat de motor ronken!”

Mma Ramotswe deed wat haar werd gezegd, en de motor brulde luid. Er klonk een geluid uit het motorblok, nog een doffe plof, en de man gebaarde dat ze de motor weer uit kon zetten. Dat deed Mma Ramotswe, en ze wachtte op een teken dat ze veilig uit kon stappen.

“Nu kunt u uitstappen,” riep hij. “Dat was het eind van de cobra.”

Mma Ramotswe stapte uit en liep naar de voorkant van het busje. Toen ze onder de motorkap keek, zag ze de slang in twee stukken, helemaal roerloos.

“Hij had zich rond de waaiers van de ventilator gestrengeld,” zei de man met een van afkeer vertrokken gezicht. “Geen prettige dood, zelfs niet voor een slang. Maar hij had naar de cabine kunnen kruipen en u kunnen bijten, weet u. Nou, dat was dan dat. En u leeft nog.”

Mma Ramotswe bedankte hem en reed weg. De slang bleef aan de kant van de weg achter. Het was wat je noemt een avontuurlijke rit, zelfs als het laatste halfuur rustig verliep. Er gebeurde verder niets meer.

“Welnu,” zei Mr. Jameson Mopotswane, de advocaat in Mahalapye, toen hij weer ging zitten in zijn onaantrekkelijke kantoor naast de slagerij. “Mijn arme cliënt komt iets later, aangezien hij de boodschap nog maar net heeft gekregen. Maar ondertussen kunnen u en ik de voorwaarden voor de schikking vast doornemen.”

Mma Ramotswe genoot van het moment. Ze leunde achterover in haar stoel en keek om zich heen in het schaars gemeubileerde vertrek.

“Het gaat dus niet zo goed met de zaken,” zei ze. “Hier in het noorden,” voegde ze eraan toe.

Jameson Mopotswane was in zijn kuif gepikt.

“Het gaat niet slecht,” zei hij. “Ik heb het zelfs enorm druk. Ik ben hier elke dag al om zeven uur, weet u, en ik ga pas om zes uur naar huis.”

“Elke dag?” vroeg Mma Ramotswe onschuldig.

Jameson Mopotswanes ogen fonkelden. “Ja,” zei hij, “elke dag, ook op zaterdag. Soms ook op zondag.”

“Dan hebt u kennelijk veel te doen,” zei Mma Ramotswe.

De advocaat vatte dit op als een verzoenend gebaar en glimlachte, maar Mma Ramotswe ging onverstoorbaar verder. “Ja, het kost natuurlijk veel tijd om de leugens die uw cliënten u vertellen te onderscheiden van de enkele—doodenkele—waarheid.”

Jameson Mopotswane legde zijn pen op zijn bureau en keek haar nijdig aan. Wie was deze opdringerige vrouw, en hoe durfde ze zo over zijn cliënten te praten? Als zij het spel op deze manier wilde spelen, vond hij het best, dan werd er niet geschikt. Hij kon een betalende cliënt goed gebruiken, al liep diens zaak natuurlijk vertraging op als het tot een rechtszaak kwam.

“Mijn cliënten liegen niet,” zei hij langzaam. “Niet vaker dan ieder ander tenminste. En u hebt het recht niet, als ik zo vrij rnag zijn, om te insinueren dat het leugenaars zijn.”

Mma Ramotswe trok een wenkbrauw op. “O nee?” tartte ze hem. “Nou, laten we die Mr. Moretsi van u dan eens als voorbeeld nemen. Hoeveel vingers heeft hij?”

Jameson Mopotswane keek haar smalend aan. “Het is goedkoop om iemand met een handicap belachelijk te maken,” snauwde hij. “U weet drommels goed dat hij er negen heeft, of negeneneenhalf, als je van muggenziften houdt.”

“Reuze interessant,” zei Mma Ramotswe. “En als dat het geval is, hoe is het dan mogelijk dat hij een jaar of drie geleden een schadevergoeding herft ontvangen van Kalahari Accident and Indemnity nadat hij bij een ongeval op een pompstation een vinger had verloren?”

De advocaat bleef bewegingloos zitten.

“Drie jaar geleden?” piepte hij zwakjes. “Een vinger?”

“Ja,” zei Mma Ramotswe. “Hij eiste vierduizend pula—heel toevallig—en nam genoegen met drieduizend achthonderd. De maatschappij heeft me het schadenummer gegeven, mocht u het willen natrekken. Ze zijn altijd erg behulpzaam, heb ik gemerkt, als er verzekeringsfraude in het spel is. Opmerkelijk behulpzaam.”

Jameson Mopotswane zei niets, en opeens kreeg Mma Ramotswe medelijden met hem. Ze had niet veel op met advocaten, maar deze man probeerde zijn brood te verdienen, net als ieder ander, en misschien pakte ze hem te hard aan. Het zou heel goed kunnen dat hij zijn bejaarde ouders moest onderhouden.

“Laat u mij het medisch rapport eens zien,” zei ze bijna vriendelijk. “Dat interesseert me.”

De advocaat sloeg een map op zijn bureau open en haalde er een rapport uit.

“Alstublieft,” zei hij. “Het zag er allemaal heel bonafide uit.”

Mma Ramotswe bekeek het vel papier nauwkeurig en knikte toen.

“Zie je nou wel,” zei ze. “Precies wat ik dacht. Kijkt u eens naar de datum. Die is weggelakt, en er is een nieuwe voor in de plaats getikt. Onze vriend heeft inderdaad een keer een vinger moeten laten amputeren, en dat zou zelfs het gevolg van een ongeluk kunnen zijn geweest. Maar wat hij vervolgens heeft gedaan, is een flesje correctievloeistof kopen, de datum veranderen, en een nieuw ongeluk ensceneren, makkelijk zat.”

De advocaat pakte het vel papier van haar aan en hield het tegen het licht. Dat was niet eens nodig geweest; de correctievloeistof was al op het eerste oog duidelijk zichtbaar.

“Het verbaast me dat het u niet is opgevallen,” zei Mma Ramotswe. “Er is nou niet bepaald een forensisch laboratorium voor nodig om te zien wat hij heeft gedaan.”

Het was op dit voor de advocaat zo beschamende moment dat Moretsi zich aandiende. Hij liep het kantoor binnen en kwam met uitgestoken hand naar Mma Ramotswe toe. Ze keek naar de hand en zag het stompje van de vinger. Ze gaf hem geen hand.

“Ga zitten,” zei Jameson Mopotswane kil.

Moretsi keek verbaasd, maar deed wat er van hem werd gevraagd.

“Dus u bent de dame die me komt betalen voor—”

De advocaat viel hem in de rede. “Ze is nier gekomen om wat dan ook te betalen,” zei hij. “Deze dame is helemaal uit Gaborone gekomen om jou te vragen waarom jij schadevergoeding voor geamputeerde vingers blijft eisen.”

Mma Ramotswe bestudeerde Moretsi’s gezicht terwijl de advocaat aan het woord was. Zelfs zonder het bewijs van de gewijzigde datum op het ziekenhuisrapport zou zijn verslagen uitdrukking haar hebben overtuigd. Mensen bezweken altijd als ze met de waarheid werden geconfronteerd; slechts heel weinigen sloegen zich erdoorheen.

“Blijf eisen…” hakkelde hij.

“Ja,” zei Mma Ramotswe. “Volgens mij eis jij geld voor drie kwijtgeraakte vingers. En als ik nu naar je hand kijk, dan zie ik dat er warempel twee vingers op wonderbaarlijke wijze weer zijn aangegroeid! Wat fantastisch! Heb je misschien een nieuw medicijn ontdekt dat vingers weer laat aangroeien als ze eenmaal zijn afgehakt?”

“Drie?” zei de advocaat beduusd.

Mma Ramotswe keek naar Moretsi. “Nou,” zei ze, “eerst had je Kalahari Accident. Toen was er…Kun je mijn geheugen even opfrissen? Ik heb het ergens opgeschreven.”

Moretsi keek naar zijn advocaat, hopend op steun, maar hij zag slechts boosheid.

“Star Insurance,” zei hij zacht.

“Ha!” zei Mma Ramotswe. “Dank je wel.”

De advocaat pakte het medisch rapport en zwaaide ermee naar zijn cliënt.

“Dacht je nou echt dat je mij om de tuin kon leiden met deze…primitieve verandering? Dacht je dat ik blind was?”

Moretsi zei niets, en Mma Ramotswe evenmin. Ze was niet verbaasd, uiteraard. Deze mensen waren ongelofelijk glibberig, ook al konden ze ‘meester’ voor hun naam zetten.

“Hoe dan ook,” zei Jameson Mopotswane, “dit is het eind van je trucjes. Ze zullen je aanklagen wegens fraude, weet je, en je zult iemand anders moeten zoeken die jou wil verdedigen. Mij krijg je niet, vriend.”

Moretsi wierp een blik op Mma Ramotswe, die hem recht in de ogen keek.

“Waarom heb je het gedaan?” vroeg ze. “Vertel me eens waarom je mensen probeert op te lichten?”

Moretsi haalde een zakdoek uit zijn zak en snoot zijn neus.

“Ik zorg voor mijn ouders,” zei hij. “En ik heb een zieke zus, ze heeft die ziekte waar iedereen tegenwoordig aan doodgaat. U weet wel wat ik bedoel. Ze heeft kinderen. Ik moet ze onderhouden.”

Mma Ramotswe bleef hem aankijken. Ze had altijd kunnen vertrouwen op haar gave om aan te voelen of iemand loog of niet, en ze wist dat Moretsi niet loog. Snel dacht ze na. Het had geen zin om deze man naar de gevangenis te sturen. Wat bereikte je ermee? Het zou alleen maar nog meer leed veroorzaken voor anderen—voor de ouders en die arme zuster. Ze wist waar hij het over had en begreep wat het betekende.

“Ik weet het goed gemaakt,” zei ze. “Ik zal dit niet aan de politie vertellen. En mijn cliënt ook niet. Maar in ruil daarvoor moet jij me beloven dat er geen geamputeerde vingers meer zijn. Is dat duidelijk?”

Moretsi knikte snel. “U bent een goede christelijke dame,” zei hij. “God zal het u heel makkelijk maken in de hemel.”

“Ik hoop het,” zei Mma Ramotswe. “Maar soms kan ik ook een bikkelharde dame zijn. En als jij nog een keer probeert om van dit soort onzin met verzekeringsmensen uit te halen, zul je merken dat ik erg onaangenaam kan worden.”

“Ik begrijp het,” zei Moretsi. “Ik begrijp het.”

“Weet u,” zei Mma Ramotswe met een blik op de aandachtig luisterende advocaat, “sommige mensen in dit land, sommige mannen, denken dat vrouwen zwak zijn en dat ze met een natte vinger te lijmen zijn. Nou, zo ben ik niet. Ik weet niet of het u interesseert, maar ik kan u wel vertellen dat ik vanmiddag onderweg hierheen een cobra heb gedood, een grote.”

“O ja?” zei Jameson Mopotswane. “Hoe hebt u dat gedaan?”

“Ik heb hem doormidden gehakt,” zei Mma Ramotswe. “In twee stukken.”