HOOFDSTUK 1

De papa

MMA RAMOTSWE HAD een detectivebureau in Afrika, aan de voet van Kgale Hill. Dit waren de roerende goederen: een klein wit bestelbusje, twee bureaus, twee stoelen, een telefoon en een oude schrijfmachine. Verder was er een theepot, waar Mma Ramotswe—de enige vrouwelijke privédetective van Botswana—rooibosthee in zette. En drie bekers—een voor haarzelf, een voor haar secretaresse, en een voor de cliënt. Wat heeft een detectivebureau eigenlijk nog meer nodig? Detectivebureaus drijven op menselijke intuïtie en intelligentie, en over deze eigenschappen beschikte Mma Ramotswe in ruime mate. Die staan natuurlijk nooit op een inventarislijst.

Maar dan had je ook nog het uitzicht, en dat kon evenmin aan de inventaris worden toegevoegd. Hoe zou zo’n lijst nou kunnen beschrijven wat je zag als je vanuit Mma Ramotswe’s deuropening naar buiten keek? Aan de voorkant een acacia, de doornboom waar de brede zomen van de Kalahari mee bezaaid zijn; de grote witte doornen een waarschuwing, de olijfgroene blaadjes daarbij vergeleken zo teer. Aan het eind van de middag, of in de koelte van de vroege ochtend, zag je tussen de takken soms een schettervogel, hoewel je die eerder hoorde dan zag. En achter de acacia, aan de stoffige weg, rezen de daken van het stadje op, verscholen tussen bomen en struikgewas; aan de horizon, in een zinderend blauw waas van hitte, de heuvels, als onwaarschijnlijke, veel te grote termietenheuvels.

Iedereen noemde haar Mma Ramotswe, maar formeel hadden mensen haar eigenlijk mevrouw Mma Ramotswe moeten noemen, terwijl dat dubbelop is omdat het allebei hetzelfde betekent. Toch hoor je iemand van aanzien zo aan te spreken, hoewel ze zichzelf nooit zo noemde. Vandaar dat het altijd Mma Ramotswe was en ook niet Precious Ramocswe, een naam die maar heel weinig mensen gebruikten.

Ze was een goede detective en een goedt vrouw. Een goede vrouw in een goed land, zou je kunnen zeggen. Ze hield van haar land, Botswana, waar vrede heerst, en ze hield van Afrika, ondanks alle problemen. “Ik schaam me er niet voor om een Afrikaanse patriot te worden genoemd,” zei Mma Ramotswe. “Ik hou van alle mensen die God heeft geschapen, maar voor de mensen in dit land heb ik een speciaal plekje in mijn hart. Het is mijn volk, het zijn mijn broeders en zusters. Het is mijn plicht om hen te helpen bij het oplossen van de raadsels in hun leven. Dat is mijn roeping.”

Als ze niets te doen had, als er geen dringende kwesties behandeld hoefden te worden, en als iedereen slaperig was van de hitte, zat ze onder haar acaciaboom. Het was een stoffig plekje om te zitten, en soms pikten de kippen rond haar voeten in het stof, maar het was een plek die nadenken leek te bevorderen. Hier was het dat Mma Ramotswe mijmerde over bepaalde onderwerpen die in het dagelijkse Irven zo makkelijk terzijde worden geschoven.

Alles, dacht Mma Ramotswe, is vroeger al iets geweest. Hier ben ik, de enige vrouwelijke privédetc ctive in heel Botswana, zittend voor mijn detectivebureau. Maar nier meer dan een paar jaar geleden was er helemaal geen detectivebureau, en daarvoor, voordat er hier zelfs maar gebouwen stonden, waren er alleen de acaciabomen, en de rivierbedding in de verte, en de Kalahari natuurlijk, zo dichtbij.

In die tijd bestond er zelfs nog geen Botswana, alleen het Bechuanaland Protectoraat, en nog weer daarvoor was dit het land van koning Khama, en zag je hier leeuwen met de droge wind in hun manen. Maar kijk nu toch eens: een detectivebureau, pontificaal in Gaborone, met mij, een dikke damesdetective, die voor de deur zit en filosofeert over allerlei dingen die vandaag het een zijn en morgen iets heel anders.

Mma Ramotswe zette met het geld dat de verkoop van haar vaders vee had opbracht Het Eerste Dames Detectivebureau op. Hij had een grote kudde gehad, en geen andere kinderen, dus ging elk dier naar haar, alle honderdtachtig stuks, inclusief de witte brahmaanse stieren waarvan hij de grootouders zelf had gefokt. De kudde was van de weidegronden teruggehaald naar Mochudi, waar de dieren in het stof, onder het wakend oog van de kletsende herdersjongens, op de veekoper stonden te wachten.

Ze brachten een mooie prijs op, want het had dat jaar flink geregend en dus was er gras in overvloed. Als de kudde het jaar daarvoor was verkocht, toen het grootste deel van zuidelijk Afrika door droogte werd geteisterd, zou het een heel andere kwestie zijn geweest. In die tijd waren de mensen nerveus, wilden ze vasthouden aan hun vee, want zonder je vee was je naakt, terwijl anderen juist uit wanhoop verkochten omdat de regens jaar na jaar waren uitgebleven en ze hun dieren steeds magerder zagen worden. Mma Ramotswe was blij dat haar vader door zijn ziekte geen beslissing had kunnen nemen, want nu was de prijs omhooggegaan, en de mensen die hadden gewacht werden rijkelijk beloond voor hun geduld.

“Ik wil dat je eigen baas wordt,” zei hij op zijn sterfbed tegen haar. “Je kunt nu een goede prijs krijgen voor het vee. Verkoop het en koop een zaak. Een slagerij misschien. Een drankwinkel. Wat je maar wilt.”

Ze hield haar vaders hand vast en keek in de ogen van de man die haar dierbaarder was dan alle andere mensen, haar papa, haar wijze papa, wiens longen in de mijnen waren dichtgeslibd met stof en die altijd zuinig en spaarzaam was geweest om haar een goed leven te kunnen geven.

Het viel niet mee om door haar tranen heen te praten, maar het lukte haar om te zeggen: “Ik ga een detectivebureau opzetten. In Gaborone. Het wordt het beste van heel Botswana. Het eerste dames detectivebureau.”

Op dat moment sperde haar vader zijn ogen open en leek hij iets te willen zeggen. “Maar…maar…”

Maar hij overleed voordat hij meer had kunnen zeggen, en Mma Ramotswe viel op zijn borst en huilde om alle waardigheid, liefde en pijn die samen met hem stierven.

Ze liet in felle kleuren een bord schilderen, en dat werd neergezet aan de kant van de Lobatse Road, aan de rand van de stad, voor het pandje dat ze had gekocht.

HET EERSTE DAMES DETECTIVEBUREAU. VOOR ALLE VERTROUWELIJKE ZAKEN EN INLICHTINGEN. VOLDOENING VOOR ALLE PARTIJEN GEGARANDEERD. ONDER PERSOONLIJKE LEIDING.

Er was veel publieke belangstelling toen ze met haar bureau begon. Ze werd geïnterviewd op Radio Botswana, door iemand die haar helaas op onfatsoenlijke wijze onder druk zette om haar opleiding uit de doeken te doen, en er verscheen een heel wat bevredigender artikel in The Botswana News, waarin de lezer erop werd geattendeerd dat ze de enige vrouwelijke detective van het hele land was. Dit artikel werd uitgeknipt, gekopieerd, en goed zichtbaar op een bordje naast de deur van het bureau opgehangen.

Na een trage start ontdekte ze tot haar eigen verbazing dat er veel vraag was naar haar diensten. Ze werd geraadpleegd over vermiste echtgenoten, over de kredietwaardigheid van potentiële zakenpartners, en over vermoedelijke fraude van werknemers. In bijna alle zaken lukte het haar om ten minste wat informatie voor haar cliënt op te diepen; lukte dat niet, dan zag ze af van haar honorarium, met als gevolg dat vrijwel niemand die haar inschakelde ontevreden was. De mensen in Botswana praatten graag, ontdekte ze, en ze hoefde alleen maar het feit te noemen dat ze privédetective was of er volgde een stortvloed van informatie over allerlei soorten onderwerpen. Mensen vonden het vleiend, concludeerde ze, om door een privédetective te worden benaderd, en daardoor kwamen de tongen los. Zo was het gegaan met Happy Bapetsi, een van haar eerste cliënten. Arme Happy! Stel je voor, je verliest eerst je vader en dan vind je hem terug en dan raak je hem weer kwijt…

“Vroeger was ik gelukkig,” zei Happy Bapetsi. “Heel erg gelukkig. Toen gebeurde er iets, en nu is het gedaan met mijn geluk.”

Mma Ramotswe bestudeerde haar cliënte terwijl ze haar rooibosthee dronk. Alles wat je over iemand wilde weten kon je lezen op het gezicht, dat was haar overtuiging. Niet dat ze geloofde dat de vorm van het hoofd bepalend was, ook al waren er nog veel mensen die aan dit geloof vasthielden; het was meer een kwestie van kritisch naar rimpels en de hele uitdrukking kijken. En de ogen, natuurlijk, die waren erg belangrijk. De ogen stelden je in staat om in iemands hart te kijken, om door te dringen in iemands ziel; daarom droegen mensen die iets te verbergen hadden binnenshuis een zonnebril. Dat waren types die je heel goed in de gaten moest houden.

Welnu, deze Happy Bapetsi was intelligent, dat zag je zo. Verder had ze weinig zorgen—dat bleek uit het feit dat ze geen rimpels had in haar gezicht, afgezien van lachrimpeltjes uiteraard. Dan waren er dus problemen met een man, dacht Mma Ramotswe. Er was een of andere man in haar leven gekomen die alles had verpest, die met zijn wangedrag haar geluk kapot had gemaakt.

“Eerst wil ik je graag iets over mezelf vertellen,” zei Happy Bapetsi. “Ik kom uit Maun, weet je, hoog in de Okavango. Mijn moeder had een klein winkeltje en we woonden met zijn tweet jes in het huis aan de achterkant. We hadden veel kippen en we waren erg gelukkig.

Mijn moeder vertelde me dat mijn vader al heel lang geleden weg was gegaan, toen ik nog een baby was. Hij was naar Bulawayo gegaan om daar te werken en kwam nooit meer terug. Iemand schreef ons—een andere Motswana die daar woonde—dat hij dacht dat mijn papa dood was, maar hij wist het niet zeker. Hij vertelde dat hij op een dag iemand ging bezoeken in het Mpilo-ziekenhuis. Toen hij door een van de gangen liep, zag hij dat er iemand werd binnengebracht op een brancard en dat de dode persoon op die brancard opvallend veel op mijn vader leek. Maar hij wist het niet zeker.

Na die brief kwamen we tot de conclusie dat hij waarschijnlijk dood was, maar dat vond mijn moeder niet zo erg, want ze was nooit erg dol op hem geweest. En ik kon me hem natuurlijk niet eens herinneren, dus voor mij maakte het weinig verschil.

Ik zat in Maun op een school die door katholieke missionarissen werd geleid. Een van hen ontdekte dat ik goed was in rekenen en hij heeft er veel tijd voor uitgetrokken om me te begeleiden. Hij zei dat hij nog nooit een meisje had gekend dat zo goed kon rekenen.

Het was eerlijk gezegd erg vreemd. Ik kon een aantal cijfers zien en die dan gewoon onthouden. Dan merkte ik dat ik de cijfers in gedachten bij elkaar had opgeteld, zelfs zonder erbij na te denken. Het was heel makkelijk, ik hoefde er niet eens mijn best voor te doen.

Ik haalde mooie cijfers voor mijn examen en daarna ging ik naar Gaborone en leerde ik boekhouden. Ook dat was weer makkelijk; ik kon naar een hele bladzijde met cijfers kijken en begreep alles onmiddellijk. De volgende dag kon ik me elk cijfer nog precies herinneren en alles uit mijn hoofd opschrijven als het moest.

Ik kwam in dienst bij een bank en kreeg de ene promotie na de andere. Nu ben ik de eerste assistent-accountant en ik denk niet dat ik nog hogerop kan omdat alle mannen bang zijn dat ze dan een modderfiguur zullen slaan. Maar ik vind het niet erg. Ik krijg heel goed betaald en ik heb mijn werk altijd om drie uur ‘s middags al af, soms nog eerder. Dan ga ik boodschappen doen. Ik heb een leuk huis met vier kamers en ik ben heel erg gelukkig. Als je dat op je achtendertigste allemaal al hebt, mag je niet klagen, vind ik.”

Mma Ramotswe glimlachte. “Wat een interessant verhaal. Je hebt gelijk. Je kunt trots zijn op jezelf.”

“Ik mag van geluk spreken,” zei Happy Bapetsi. “Maar toen gebeurde er iets. Mijn vader stond bij me op de stoep.”

Mma Ramotswe hield haar adem in. Dit had ze niet verwacht; ze had gedacht dat het problemen met een vriendje zouden zijn. Vaders waren van een geheel andere orde.

“Hij klopte gewoon op de deur,” vertelde Happy Bapetsi. “Het was een zaterdagmiddag en ik deed net een middagdutje toen ik het geklop hoorde. Ik kwam uit bed en deed open, en daar stond deze persoon, een man van een jaar of zestig, met zijn hoed in de hand. Hij vertelde me dat hij mijn vader was, en dat hij heel lang in Bulawayo had gewoond maar nu weer terug was in Botswana en mij kwam opzoeken.

Je zult begrijpen dat het een hele schrik voor me was. Ik moest gaan zitten, anders was ik waarschijnlijk van mijn stokje gegaan. Ondertussen praatte hij tegen me aan. Hij vertelde me de naam van mijn moeder, helemaal correct, en hij zei dat hij er veel spijt van had dat hij niet eerder contact had gezocht. Toen vroeg hij of hij bij me mocht komen wonen in een van de logeerkamers, want hij kon nergens anders terecht.

Natuurlijk mag dat, heb ik tegen hem gezegd. In zekere zin vond ik het geweldig om mijn vader te zien, en het leek me fijn om al die verloren jaren goed te kunnen maken en hem bij me in huis te hebben, vooral omdat mijn arme moeder er niet meer is. Nou, ik heb een bed voor hem opgemaakt in een van de kamers en lekker voor hem gekookt, vlees met aardappels die hij heel snel opat. Toen vroeg hij om meer.

Dat was een maand of drie geleden. Sindsdien woont hij in die kamer en doe ik al het werk voor hem. Ik maak ontbijt voor hem, ik zet zijn lunch klaar in de keuken, en als ik ‘s-avonds thuiskom maak ik het avondeten. Ik koop elke dag een fles bier voor hem en ik heb hem ook nieuwe kleren en een paar stevige schoenen gegeven. Het enige wat hij doet, is op zijn stoel voor de deur zitten en mij vertellen wat ik nu weer voor hem moet doen.”

“Veel mannen zijn zo,” onderbrak Mma Ramotswe haar verhaal.

Happy Bapetsi knikte. “Vooral deze. In al die tijd heeft hij nog niet één enkele pan afgewassen, en ik word er heel erg moe van om altijd maar achter hem aan te lopen. Hij geeft mijn geld ook vaak uit aan allerlei vitaminepillen en gedroogd vlees.

Ik zou het allemaal niet erg vinden, weet je, maar er zit me iets dwars. Ik denk niet dat hij mijn echte vader is. Dat kan ik niet bewijzen, maar ik denk dat deze man een bedrieger is en dat hij over mij en mijn moeder heeft gehoord van mijn echte vader, voordat hij overleed, en dat hij zich nu voor hem uitgeeft. Ik denk dat het een man is die op zoek was naar een bejaardentehuis en nu erg in zijn nopjes is met zo’n goed verzorgde oude dag.”

Met onver holen verbazing staarde Mma Ramotswe naar Happy Bapetsi. Ze vertelde zonder enige twijfel de waarheid; wat ze zo verbijsterend vond, was de brutaliteit, de ongelofelijke, schaamteloze brutaliteit van mannen. Hoe durfde deze persoon zich op te dringen aan zo’n behulpzame, gelukkige vrouw! Wat een staaltje van bedrog, van fraude! Wat een voorbeeld van regelrechte diefstal!

“Kun jij me helpen?” vroeg Happy Bapetsi. “Kun jij achterhalen of deze man echt mijn papa is? Als hij mijn vader is, zal ik een goede dochter zijn en hem tolereren. Als hij niet mijn vader is, heb ik liever dat hij ergens anders naar toe gaat.”

Mma Ramotswe aarzelde niet. “Ik kom er wel achter,” beloofde ze. “Het kost me misschien een dag of twee, maar het lukt me wel.”

Dat was natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan. Tegenwoordig kon je bloedonderzoek laten doen, maar ze betwijfelde ten zeerste of deze persoon eraan zou willen meewerken. Nee, ze zou iets subtielers moeten proberen, iets dat onomstotelijk zou bewijzen of hij de echte vader was of niet. Haar gedachtegang stokte. Ja! Dit verhaal had beslist bijbelse trekjes. Wat, vroeg ze zich af, zou Salomon hebben gedaan?

Mma Ramotswe leende het verpleegstersuniform van haar vriendin, zuster Gogwe. Het zat een beetje strak, vooral om de armen, aangezien zuster Gogwe, zelf weliswaar royaal geproportioneerd, toch iets slanker was dan Mma Ramotswe. Maar toen ze het eenmaal aanhad, en het verpleegstershorloge op de voorkant had gespeld, was ze niet meer te onderscheiden van een echte zuster uit het Prinses Marina Ziekenhuis. Het was een goede vermomming, vond ze, en ze nam zich voor er in de toekomst vaker gebruik van te maken.

Toen ze in haar kleine witte bestelbusje naar het huis van Happy Bapetsi reed, bedacht ze dat de Afrikaanse traditie om voor familieleden te zorgen een molensteen om iemands nek kon zijn. Ze kende een man, een brigadier van politie, die een oom, twee tantes en een verre neef onderhield. Als je in de oude Setswana-moraal geloofde, kon je een familielid niet wegsturen, en daar was veel voor te zeggen. Maar het betekende wel dat charlatans en uitvreters het heel wat makkelijker hadden dan elders in de wereld. Dat waren de mensen die het systeem ondermijnden, vond ze. Dat waren de mensen die de oude gebruiken een slechte naam bezorgden.

In de buurt van het huis ging ze harder rijden. Het ging per slot van rekening om leven of dood, en als de papa op zijn stoel voor de deur zat, moest hij haar in een grote stofwolk zien aankomen. Vanzelfsprekend zat de papa daar, zich koesterend in het ochtendzonnetje, en hij ging rechtop zitten op zijn stoel toen hij het bestelbusje naar het hek zag stuiven. Mma Ramotswe zette de motor uit, vloog uit haar busje en rende naar het huis.

Dumela Rra, gegroet meneer,” begroette ze hem struikelend over haar woorden. “Bent u de vader van Happy Bapetsi?”

De papa ging staan. “Ja,” beaamde hij trots, “ik ben de papa.”

Mma Ramotswe hijgde alsof ze buiten adem was. “Het spijt me heel erg maar er is een ongeluk gebeurd. Happy is overreden en ze is in ernstige toestand naar het ziekenhuis gebracht. Op dit moment wordt ze geopereerd.”

De papa slaakte een kreet. “Aiee! Mijn lieve kleine Happy!”

Een goede acteur, vond Mma Ramotswe, tenzij…Nee, ze vertrouwde liever op Happy Bapetsi’s instinct. Een meisje herkende haar vader altijd, zelfs als ze hem met meer had gezien sinds ze een baby was.

“Ja,” vervolgde ze, “het is vreselijk. Ze is heel erg ziek, héél erg ziek. Er zijn liters bloed nodig omdat zij zoveel bloed heeft verloren.”

De papa fronste zijn wenkbrauwen. “Dan moeten ze haar dat bloed geven. Heel veel bloed. Ik betaal het wel.”

“Het gaat niet om geld,” zei Mma Ramotswe. “Bloed is gratis. We hebben niet het goede bloed. We hebben bloed van haar familie nodig en u bent de enige familie die ze heeft. We moeten u om bloed vragen.”

Met een plof ging de papa weer zitten. “Ik ben een oude man.”

Mma Ramotswe voelde dat het ging lukken. Ja, deze man was een bedrieger.

“Daarom vragen we het juist aan u,” zei ze. “Omdat ze zoveel bloed nodig heeft, moeten ze ongeveer de helft van uw bloed afnemen. En dat is riskant voor u. U zou er zelfs aan dood kunnen gaan.”

De mond van de papa viel open. “Dood?”

“Ja,” beaamde Mma Ramotswe. “Maar u bent immers haar vader en we weten dat u dit voor uw dochter overheeft. Ga nou maar snel met me mee, anders is het te laat. Dokter Moghile wacht op ons.”

De papa opende zijn mond en deed hem weer dicht.

“Kom nou,” drong Mma Ramotswe aan, en ze pakte hem bij zijn pols. “Ik help u wel naar de auto.”

De papa ging staan en probeerde weer te gaan zitten. Mma Ramotswe trok aan zijn arm.

“Nee,” zei hij. “Ik doe het niet.”

“U moet!” zei Mma Ramotswe. “Kom nou mee.”

De papa schudde zijn hoofd. “Nee,” zei hij zacht. “Ik doe het niet. Ik ben namelijk niet echt haar papa. Er is sprake van een misverstand.”

Mma Ramotswe liet zijn pols los. Ze kwam met haar armen over elkaar voor hem staan en sprak hem streng toe. “Dus u bent niet haar vader! Aha! Aha! Waarom zit u dan hier in die stoel en laat u zich door haar in de watten leggen? Heeft u weleens van ons Wetboek van Strafrecht gehoord en wat daarin staat over mensen zoals u? Nou?”

De papa staarde naar de grond en schudde zijn hoofd.

“Juist,” sprak Mma Ramotswe. “Nu gaat u naar binnen om uw spullen te pakken. Ik geef u vijf minuten de tijd. Dan breng ik u naar het busstation en daar stapt u op een bus. Waar woont u trouwens echt?”

“In Lobatse,” antwoordde de papa. “Maar het bevalt me daar niet.”

“Nou,” opperde Mma Ramotswe, “als u daar eens iets ging doen in plaats van te zitten niksen op een stoel, zou het u misschien wat beter bevallen. Er worden daar een heleboel meloenen gekweekt. Als u daar nou eens mee begon.”

De papa keek treurig.

“Naar binnen!” beval ze. “U heeft nu nog maar vier minuten!”

Toen Happy Bapetsi thuiskwam, was de papa weg en zijn kamer ontruimd. Er lag een briefje van Mma Ramotswe op de keukentafel, en terwijl ze het las, kwam haar glimlach terug.

Deze persoon bleek toch niet je vader te zijn. Ik heb het op de ideale manier ontdekt: hij heeft het me zelf verteld. Misschien dat je op een dag je echte papa vindt. Misschien ook niet. Maar ondertussen kun je wel weer gelukkig zijn.