Medische kwesties
Nu HAD ZE de informatie. Ze had een kaartje waarmee ze een moordenaar kon vinden, en ze zou hem vinden. Maar ondertussen ging het werk op het detectivebureau door. Er waren zaken die opgelost moesten worden—waaronder een zaak die een heel ander soort dokter betrof, en een ziekenhuis.
Mma Ramotswe voelde weerzin tegen ziekenhuizen. De geur stond haar tegen, ze rilde bij het zien van de patiënten die op bankjes in de zon zaten, tot zwijgen gebracht door hun lijden, en ze vond de roze pyjama’s die aan mensen met tuberculose werden uitgereikt buitengewoon deprimerend. Voor haar waren ziekenhuizen een memento mori van baksteen en cement, gebouwen die je pijnlijk herinnerden aan het onvermijdelijke einde dat ons allemaal te wachten staat, hoewel zij vond dat je daar beter niet aan kon denken zolang je nog door het leven in beslag werd genomen.
Doktoren waren weer een heel andere kwestie, en Mma Ramotswe had altijd ontzag voor hen gehad. Ze bewonderde met name hun respect voor vertrouwelijkheid en vond het een geruststellend idee dat je een dokter iets kon vertellen en hij je geheim, net als een priester, met zich meenam in het graf. Dit kwam je nooit tegen bij advocaten, dat waren voor het merendeel opschepperige lieden, die altijd bereid waren om een verhaal te vertellen ten koste van een cliënt, en bij nader inzien waren sommige accountants al even indiscreet in het rondbazuinen van vertrouwelijke financiële gegevens. Maar wat artsen betreft, je kon nóg zo je best doen om informatie van ze los te peuteren, ze lieten nooit iets los.
En zo hoort het ook, vond Mma Ramotswe. Ik zou niet graag willen dat iemand iets wist over mijn…Wat had ze om zich voor te generen? Ze dacht diep na. Haar gewicht was niet bepaald een vertrouwelijke aangelegenheid, en bovendien was ze er trots op dat ze een traditioneel gebouwde Afrikaanse dame was, heel anders dan de vreselijke, broodmagere schepsels die je in advertenties zag. Dan waren er haar likdoorns—nou, die kon zo ongeveer iedereen zien als ze haar sandalen droeg. Eigenlijk vond ze dat ze niets te verbergen had.
Kijk, met constipatie lag dat natuurlijk heel anders. Het zou afschuwelijk zijn als de hele wereld van dat soort problemen op de hoogte was. Ze had diep medelijden met mensen die aan constipatie leden, en ze wist dat het veel voorkwam. Waarschijnlijk waren er zó veel mensen die er last van hadden dat ze een politieke partij konden oprichten—die misschien zelfs in de regering zou komen—maar wat zou zo’n partij doen als ze aan de macht kwamen? Niets, stelde ze zich voor. Ze zouden proberen om wetgeving door te drukken, maar dat zou mislukken.
Ze brak haar dagdroom af en richtte zich op de lopende zaken. Haar oude vriend, dokter Maketsi, had haar opgebeld uit het ziekenhuis om te vragen of hij die avond onderweg naar huis bij haar langs mocht komen op kantoor. Ze had meteen ja gezegd. Zij en dokter Maketsi kwamen allebei uit Mochudi, en hoewel hij tien jaar ouder was dan hij had ze een sterke band met hem. Dus belde ze haar kapper in Je stad om een afspraak voor het vlechten van haar haar af te zeggen en bleef ze achter haar bureau zitten, waar ze zich met saai administratief werk bezighield totdat ze dokter Maketsi’s vertrouwde stem ‘Ko! Ko!’ hoorden roepen en hij het kantoor binnenkwam.
Eerst wisselden ze familieroddeltjes uit, onder het genot van een kopje rooibosthee, en ze mijmerden over alles wat er sinds hun jeugd in Mochudi was veranderd. Ze informeerde naar dokter Maketsi’s tante, een gepensioneerde onderwijzeres bij wie nog steeds het halve dorp om raad kwam vragen. Ze was nog heel kranig, vertelde hij, en iedereen vond dat ze zich kandidaat moest stellen voor het parlement, wat ze misschien zelfs wel zou doen.
“We zouden meer vrouwen in publieke functies moeten hebben,” zei dokter Maketsi. “Het zijn bijzonder praktische mensen, vrouwen. In tegenstelling tot mannen.”
Mma Ramotswe was het roerend met hem eens. “Als er meer vrouwen aan de macht waren, zouden er geen oorlogen meer uitbreken,” zei ze. “Vrouwen vinden het verspilde moeite, al dat vechten. Wij zien wat oorlog wérkelijk is: een kwestie van verminkte lichamen en huilende moeders.”
Dokter Maketsi dacht even na. Hij dacht aan Mrs. Ghandi, die oorlog had gevoerd, en aan Mrs. Golda Meir, die ook oorlog had gevoerd, en dan had je nog…
“Doorgaans,” beaamde hij. “Doorgaans zijn vrouwen zachtaardig, maar ze kunnen hard zijn als het nodig is.”
Dokter Maketsi wilde nu wel graag van onderwerp veranderen, want hij was bang dat Mma Ramotswe hem zou vragen of hij kon koken, en hij wilde geen herhaling van zijn gesprek met een jonge vrouw die na een verblijf van een jaar in de Verenigde Staten was teruggekeerd. Ze had tegen hem gezegd, heel uitdagend, alsof het leeftijdsverschil tussen hen niet belangrijk was: “Als je eet, moet je kunnen koken. Zo simpel is het.” Dit soort ideeën kwamen uit Amerika, en theoretisch klonk het allemaal leuk en aardig, maar had het de Amerikanen gelukkiger gemaakt? Er moesten toch zeker grenzen zijn aan al deze vooruitgang, aan de veranderingen die alles op losse schroeven zetten. Onlangs had hij gehoord dat sommige mannen van hun vrouwen de luiers van hun baby’s moesten verschonen. Hij rilde bij de gedachte; Afrika was daar nog niet aan toe, vond hij. Sommige aspecten van de oude taakverdeling in Afrika waren heel toepasselijk en plezierig—als je tenminste een man was, wat dokter Maketsi natuurlijk was.
“Maar dit zijn grote kwesties,” zei hij joviaal. “Van praten over pompoenen gaan ze echt niet groeien.” Dit zei zijn schoonmoeder vaak, en hoewel hij het met vrijwel alles dat ze zei oneens was, betrapte hij zichzelf er veel te vaak op dat hij haar napraatte.
Mma Ramotswe lachte. “Waarom wilde je me spreken?” zei ze. “Wil je soms dat ik een nieuwe vrouw voor je zoek?”
Dokter Maketsi klakte quasi-afkeurend met zijn tong. “Ik ben gekomen om over een echt probleem te praten,” zei hij. “Niet over zoiets onbelangrijks als echtgenotes.”
Mma Ramotswe luisterde toen hij haar uitlegde hoe delicaat zijn probleem was en ze verzekerde hem dat zij, net als hij, in vertrouwelijkheid geloofde.
“Zelfs mijn secretaresse zal niet te horen krijgen wat jij me vertelt,” zei ze.
“Mooi zo,” zei dokter Maketsi. “Want als ik me vergis, en het komt iemand ter ore, sta ik goed voor schut—en het hele ziekenhuis ook. Ik wil niet dat de minister me op het matje roept.”
“Ik begrijp het,” zei Mma Ramotswe. Haar nieuwsgierigheid was inmiddels gewekt, en ze popelde om te horen wat voor pikante affaire haar vriend dwarszat. Ze had de laatste tijd alleen maar saaie zaken in behandeling gekregen, waaronder een zeer vernederende: het opsporen van de hond van een rijke man. Een hond! De enige damesdetective van het land hoorde zich niet zo te verlagen en Mma Ramotswe zou dat ook niet hebben gedaan, ware het niet dat ze het geld nodig had. Het kleine witte bestelbusje had een dreigend geratel in de motor ontwikkeld en Mr. J.L.B. Matekoni, die over her probleem was geraadpleegd, had haar voorzichtig verteld dat er dure reparaties uitgevoerd moesten worden. En wat een nare, stinkende hond was het geweest. Toen ze het beest uiteindelijk had gevonden, in handen van een groep straatschoffies die!iem hadden gestolen en aan een stuk touw meesleurden, had hij zijn redster met een beet in de enkel beloond.
“Ik maak me zorgen over een van onze jonge dokters,” vertelde dokter Maketsi. “Ene dokter Konioti. Een Nigeriaan.”
“Juist.”
“Ik weet dat sommige mensen Nigerianen wantrouwen,” zei dokter Maketsi.
“Ik geloof dat sommige mensen inderdaad zo zijn,” zei Mma Ramotswe. Ze zag hoe de dokter naar haar keek en wendde snel haar blik af, bijna schuldbewust.
“Laat me je over onze dokter Komoti vertellen,” zei hij, “te beginnen bij het sollicitatiegesprek. Dat gesprek deed ik, moet je weten, al geef ik toe dat het eigenlijk een formaliteit was. We zaten in die tijd echt te springen om mensen en we hadden iemand nodig op de eerste hulp. We kunnen niet al te kieskeurig zijn, weet je. Hoe dan ook, zijn cv zag er niet onaardig uit en hij had verschillende referenties meegebracht. Hij had een aantal jaren in Nairobi gewerkt, en ik heb het bewuste ziekenhuis gebeld en te horen gekregen dat hij een prima arts was. Voor mij was dat voldoende en ik heb hem aangenomen.
Hij is ongeveer een halfjaar geleden begonnen. Hij had het erg druk op de eerste hulp. Je weet waarschijnlijk wel hoe het er daar aan toe gaat. Ongelukken, vechtpartijen, en de gevallen die bij een vrijdagavond horen. Meestal komt dat werk erop neer dat je iemand een beetje oplapt, bloedingen stelpen, hier en daar een hechting—dat soort dingen.
Alles leek goed te gaan, maar nadat dokter Komoti er een week of drie had gewerkt, wilde het hoofd spoedeisende hulp me spreken. Hij zei dat de kennis van de nieuwe dokter volgens hem een beetje roestig was en dat hij soms dingen deed die verbazing wekten. Verschillende wonden had hij bijvoorbeeld zo slordig gehecht dat het opnieuw gedaan moest worden.
Maar soms was hij ook uitzonderlijk goed. Een paar weken geleden werd er bijvoorbeeld een vrouw binnengebracht met een acute pneumothorax. Dat is een zeer ernstige toestand. Lucht hoopt zich op in de borstholte rond de longen, waardoor de long inklapt, als een doorgeprikte ballon. Als dat gebeurt, moet je de lucht zo snel mogelijk wegzuigen, zodat de long weer kan uitzetten.
Voor een onervaren arts is dit een riskante behandeling. Je moet precies weten waar je de drain aanbrengt. Doe je het verkeerd, dan kun je zelfs het hart doorboren of andere schade aanrichten. Als je het niet snel genoeg doet, kan de patiënt overlijden. Een paar jaar geleden heb ik zelf eens zo’n geval gehad en ik heb de patiënt ternauwernood weten te redden. Ik heb enorm in mijn rats gezeten.
Dokter Komoti bleek het heel goed te doen, en hij heeft zonder enige twijfel het leven van die vrouw gered. Het afdelingshoofd kwam tegen het eind van de behandeling kijken en heeft hem met een gerust hart zijn gang laten gaan. Hij was onder de indruk en vertelde mij erover. Toch is dit dezelfde dokter die de dag ervoor een duidelijk geval van een vergrote milt over het hoofd had gezien.”
“Hij is inconsistent?” concludeerde Mma Ramotswe.
“Precies,” zei dokter Maketsi. “De ene dag doet hij het prima, maar de volgende dag laat hij een of andere onfortuinlijke patiënt bijna overlijden.”
Mma Ramotswe dacht even na, en ze herinnerde zich een artikel in The Star. “Ik las laatst iets over een nepchirurg in Johannesburg,” zei ze. “Hij deed dat werk al bijna tien jaar en niemand wist dat hij geen gediplomeerd arts was. Totdat iemand een keer toevallig iets zag, en daardoor is hij ontmaskerd.”
“Het is onvoorstelbaar,” zei dokter Maketsi. “Van tijd tot tijd duiken er van dit soort gevallen op. En deze mensen kunnen vaak heel lang hun gang gaan, soms zelfs jarenlang.”
“Heb je zijn diploma’s bekeken?” vroeg Mma Ramotswe. “Het is tegenwoordig heel makkelijk om met kopieerapparaten of laserprinters documenten te vervalsen—iedereen kan het. Misschien is hij helemaal geen arts. Hij kan wel een bode zijn geweest in een of ander ziekenhuis, of zoiets.”
Dokter Maketsi schudde zijn hoofd. “Dar hebben we allemaal nagetrokken,” zei hij. “We hebben inlichtingen ingewonnen bij zijn universiteit in Nigeria—dat was een heel gevecht, kan ik je wel vertellen—en we hebben informade opgevraagd bij de General Medical Council in Engeland, waar hij twee jaar stage heeft gelopen. We hebben zelfs een foto ontvangen uit Nairobi, en het is dezelfde man. Ik weet dus vrij zeker dat hij precies is wat hij zelf zegt.”
“Kun je hem niet op de proef stellen?” vroeg Mma Ramotswe. “Kun je zijn medische kennis niet testen door hem een aantal strikvragen te stellen?”
Dokter Maketsi glimlachte. “Dat heb ik al gedaan. Ik heb hem twee gecompliceerde gevallen voorgelegd. De eerste keer was er niets aan de hand en kreeg ik een bevredigend antwoord van hem. Hij wist duidelijk waar hij het over had. Maar de tweede keer vond ik hem ontwijkend. Hij zei dat hij erover moest nadenken. Dit ergerde me, dus heb ik iets gezegd over het geval waar we het eerder over hadden gehad. Dat verraste hem, en hij mompelde alleen iets onsamenhangends. Het was net alsof hij was vergeten wat hij drie dagen daarvoor tegen me had gezegd.”
Mma Ramotswe staarde naar het plafond. Ze wist alles van vergeetachtigheid. Haar arme papa was tegen het eind vergeetachtig geworden en soms had hij haar bijna niet herkend. Dat was begrijpelijk als iemand oud was, maar niet als je met een jonge arts te maken had. Tenzij hij natuurlijk ziek was, en in dat geval was er misschien iets misgegaan met zijn geheugen.
“Er is geestelijk niets met hem aan de hand,” zei dokter Maketsi alsof hij haar vraag had voorzien. “Voor zover ik weet althans. Er is in dit geval geen sprake van vroegtijdige seniliteit, of zoiets. Waar ik bang voor ben, is drugs. Het zou kunnen dat hij drugs gebruikt en er de helft van de tijd met zijn hoofd niet bij is als hij patiënten behandelt.”
Dokter Maketsi zweeg. Hij had zijn sensationele vermoeden verwoord en wachtte nu af, alsof hem door de gevolgen van wat hij had gezegd het zwijgen was opgelegd. Dit was bijna net zo erg als een pseudo-dokter in je ziekenhuis laten werken. Als het de minister ter ore kwam dat een dokter die patiënten behandelde in het ziekenhuis high was van de drugs, ging hij zich misschien afvragen of er wei voldoende toezicht was.
Hij kon zich het gesprek al helemaal voorstellen. Vertelt u mij eens, dokter Maketsi, kon u aan het gedrag van deze man dan niet zien dat hij gedrogeerd was? Mensen zoals u moeten dat toch zeker direct kunnen zien. Als zelfs ik aan iemand op straat kan zien dat hij dagga heeft gerookt, moet het toch zonneklaar zijn voor iemand zoals u. Of koester ik soms de ijdele hoop dat mensen zoals u oplettender zijn dan u in werkelijkheid bent…
“Ik begrijp heel goed waarom je je zorgen maakt,” zei Mma Ramotswe, “maar ik weet niet of ik je kan helpen. Ik ben totaal niet thuis in de drugsscene. Dat is echt een zaak voor de politie.”
“Praat me niet van de politie,” snoof dokter Maketsi smalend. “Die houden nooit hun mond. Als ik naar ze toe zou gaan om het probleem aan ze voor te leggen, zouden zij het als een regelrechte beschuldiging van drugsgebruik behandelen. Ze zouden een inval doen en zijn huis doorzoeken en iemand zou zijn mond voorbijpraten. In minder dan geen tijd zou iedereen in de hele stad hebben gehoord dat hij verslaafd was.” Hij wachtte even omdat hij het belangrijk vond dat Mma Ramotswe begreep hoe pijnlijk zijn dilemma was. “En stel nou dat hij geen drugs gebruikt? Stel nou dat ik me vergis? Dan zou ik zonder enige reden zijn reputatie hebben geschaad. Hij is dan wel van tijd tot tijd incompetent, maar dat is geen reden om hem kapot te maken.”
“Maar stel nou dat we ontdekken dat hij drugs gebruikt,” zei Mma Ramotswe. “Ik weet niet eens hoe we dat moeten doen, maar stel nou dat het ons lukt, wat dan? Ontsla je hem dan?”
Heftig schudde dokter Maketsi zijn hoofd. “Zo kijken we absoluut niet tegen drugs aan. Het is geen kwestie van goed gedrag of slecht gedrag. Ik zou het zien als een medisch probleem en ik zou hem proberen te helpen. Ik zou proberen er een oplossing voor te vinden.”
“Maar er zijn geen ‘oplossingen’ voor dat soort mensen,” zei Mma Ramotswe. “Het is tot daar aan toe als mensen dagga roken, maar pillen slikken en de rest is iets heel anders. Noem mij eens één ex-verslaafde die voorgoed van de drugs af is. Eén maar. Misschien zijn ze er wel, alleen heb ik het nog nooit meegemaakt.”
Dokter Maketsi haalde zijn schouders op. “Ik weet dat die mensen zeer manipulatief kunnen zijn,” zei hij. “Maar sommigen zweren het echt af. Ik kan je de statistieken laten zien.”
“Nou, misschien wel, misschien ook niet,” zei Ramotswe. “Waar het nu om gaat is dit: wat kan ik voor je doen?”
“Trek hem na,” zei dokter Maketsi. “Volg hem een paar dagen. Probeer erachter te komen of hij bij de drugsscene betrokken is. Zo ja, probeer dan te ontdekken of hij anderen van drugs voorziet, als je toch bezig bent. We zijn in het ziekenhuis erg strikt met dit soort middelen, maar er kunnen dingen verdwijnen, en het laatste wat we willen is een arts die onze medicijnen aan verslaafden doorverkoopt. Dat kunnen we niet hebben.”
“Zou je hem dan wel ontslaan?” daagde Mma Ramotswe hem uit. “Zou je dan niet proberen hem te helpen?”
Dokter Maketsi lachte. “Dan ontslaan we hem, reken maar.”
“Mooi,” zei Mma Ramotswe. “Daar hou ik je aan. Nu moeten we het nog over mijn honorarium hebben.”
Dokter Maketsi’s gezicht betrok. “Daar zit ik een beetje mee in mijn maag. Dit is zo’n gevoelig onderzoek, ik kan moeilijk aan het ziekenhuis vragen of ze het willen betalen.”
Mma Ramotswe knikte begrijpend. “Jij dacht dat je als oude vriend…”
“Ja,” zei dokter Maketsi zacht. “We zijn oude vrienden, en ik dacht dat je je misschien zou herinneren dat ik toen je vader zo ziek was…”
Mma Ramotswe herinnerde het zich nog heel goed. Dokter Maketsi was drie weken lang elke avond trouw naar hun huis gekomen, en uiteindelijk had hij ervoor gezorgd dat haar papa een kamer voor hem alleen kreeg in het ziekenhuis, allemaal voor niets.
“Dat weet ik nog heel goed,” zei ze. “Ik begon er alleen over omdat ik je wil laten weten dat ik niets in rekening zal brengen.”
Ze beschikte over alle informatie die ze nodig had om aan het onderzoek naar dokter Komoti te beginnen. Ze had zijn adres op de Kaunda Way, ze had van dokter Maketsi een foto van hem gekregen, en ze had het kenteken van de groene stationcar waar hij in reed. Ze had ook zijn telefoonnummer gekregen, en het nummer van zijn postbus op het postkantoor, al kon ze zich niet voorstellen dat ze het een of het ander ooit nodig zou hebben. Nu hoefde ze alleen nog maar te beginnen met het schaduwen van dokter Komoti en in een zo kort mogelijke periode zo veel mogelijk over hem aan de weet zien te komen.
Dokter Maketsi was zo attent geweest om haar voor vier maanden het rooster van de dienstdoende artsen op de eerste hulp te geven. Zodoende wist Mma Ramotswe hoe laat hij het ziekenhuis ongeveer zou verlaten en ook wanneer hij nachtdienst had. Dit zou haar veel tijd besparen, want nu hoefde ze niet eindeloos in het kleine witte bestelbusje te zitten wachten totdat hij naar buiten kwam.
Twee dagen later begon ze. Ze was er toen dokter Komoti die middag wegreed van het voor ziekenhuispersoneel gereserveerde parkeerterrein en volgde hem discreet naar de stad. Daar parkeerde ze een paar auto’s bij hem vandaan en wachtte ze totdat hij een heel eind weg was voordat ze uit het busje stapte. Hij ging naar een paar winkels en kocht een krant in het Book Centre. Daarna liep hij terug naar zijn auto, hij reed rechtstreeks naar huis en bleef daar—in alle onschuld, nam ze aan—totdat het licht die avond om even voor tienen werd uitgedaan. Het was erg saai om in het bestelbusje te zitten, maar Mma Ramotswe was het gewend en ze klaagde nooit als ze een zaak eenmaal had aangenomen. Ze zou een hele maand in haar busje blijven zitten, langer zelfs, als dokter Maketsi het van haar zou vragen. Dat was het minste wat ze voor hem kon doen na alles wat hij voor haar papa had gedaan.
Die avond gebeurde er niets, en de volgende avond evenmin. Mma Ramotswe begon zich al af te vragen of dokter Komoti ooit van zijn vaste routine afweek toen de dingen onverwachts veranderden. Het was een vrijdagmiddag, en Mma Ramotswe wachtte de dokter op om hem naar zijn huis te volgen. Dokter Komoti was die dag later dan anders, maar uiteindelijk kwam hij uit de eerste hulp naar buiten, een stethoscoop bungelend uit de zak van zijn witte doktersjas, en stapte hij in zijn auto.
Mma Ramotswe reed in zijn kielzog weg van het ziekenhuisterrein, in het volste vertrouwen dat hij zich niet van haar aanwezigheid bewust was. Ze vermoedde dat hij een krant zou gaan kopen in het Book Centre, maar dit keer reed hij in plaats van naar het centrum juist de stad uit. Mma Ramotswe was blij dat er misschien eindelijk iets ging gebeuren, en ze paste goed op dat ze hem niet kwijtraakte in het drukke verkeer. Er was meer verkeer dan anders, want het was een vrijdagmiddag aan het eind van de maand, en dat was betaaldag. Die avond zouden er meer ongelukken gebeuren dan normaal, en degene die het werk op de eerste hulp van dokter Komoti had overgenomen, zou het razend druk hebben met het hechten van dronkenlappen en het lospeuteren van glasscherven uit mensen die bij verkeersongelukken betrokken waren geweest.
Tot haar verbazing ontdekte Mma Ramotswe dat dokter Komoti naar Lobatse Road reed. Dit was interessant. Als hij drugs dealde, zou het een goed idee zijn om Lobatse als basis te gebruiken. Lobatse lag dicht bij de grens, en misschien smokkelde hij wel spul naar Zuid–Afrika, of haalde hij het er juist vandaan. Wat het ook was, het maakte het een stuk spannender om hem te volgen.
Ze verlieten de stad, en het kleine witte bestelbusje had moeite om de snellere auto van dokter Komoti niet uit het zicht te verliezen. Mma Ramotswe maakte zich geen zorgen dat ze ontdekt zou worden; er was veel verkeer en dokter Komoti had geen enkele reden om juist het witte bestelbusje op te merken.
Eenmaal in Lobatse zou ze natuurlijk wel opvallen, want daar was minder verkeer.
Toen hij niet stopte in Lobatse begon Mma Ramotswe zich zorgen te maken. Als hij niets in Lobatse zelf te zoeken had, ging hij mogelijk naar een of ander dorp aan de andere kant van de stad. Dit was echter tamelijk onwaarschijnlijk, want aan de andere kant van Lobatse was weinig te beleven—in elk geval niet voor iemand als dokter Komoti. De enige andere mogelijkheid was de grens, een paar kilometer verderop. Ja! Dokter Komoti zou de grens oversteken, ze wist het zeker. Hij ging naar Mafikeng.
Nu het haar begon te dagen dat dokter Komoti’s bestemming in Zuid–Afrika lag, voelde Mma Ramotswe een hevige ergernis over haar eigen stommiteit opkomen. Ze had haar paspoort niet bij zich, en als dokter Komoti de grens overstak, zou zij in Botswana achter moeten blijven. En als hij eenmaal aan de andere kant was, kon hij doen wat hij wilde—wat hij ongetwijfeld ook zou doen—en zij zou er niets van weren.
Ze zag hem stoppen bij de grensovergang, en toen maakte ze rechtsomkeert, als een jager die zijn prooi tot aan het eind van zijn territorium had gevolgd en het moest opgeven. Nu zou hij het hele weekend wegblijven, en ze had geen idee wat hij met zijn tijd zou doen. Volgende week zou ze het oersaaie posten voor zijn huis moeten hervatten, in de frustrerende wetenschap dat hij juist in het weekend zijn stiekeme streken uithaalde. En zolang ze daar allemaal mee bezig was, zou ze andere zaken moeten uitstellen—zaken waar ze geld mee verdiende, geld waarmee ze de garage zou kunnen betalen.
Toen ze in Gaborone terugkwam, had Mma Ramotswe een humeur om op te schieten. Ze ging vroeg naar bed, maar ze was nog steeds in een slecht humeur toen ze de volgende ochtend naar het winkelcentrum ging. Ze ging koffie drinken op het terras van het President Hotel, zoals ze zaterdagochtend wel vaker deed, en kikkerde weer een beetje op van een gesprek met haar vriendin Grace Gakatsla. Grace, die een damesmodezaak had in Broadhurst, vrolijkte haar altijd op met haar verhalen over de kuren van haar klanten. Een van hen, de vrouw van een minister, had onlangs op een vrijdag een japon gekocht en die de maandag daarop weer teruggebracht, met als excuus dat de pasvorm niet goed was. Toch was Grace die zaterdag op een bruiloft geweest, waar ze de ministersvrouw had gezien in de bewuste jurk, die haar perfect had gepast.
“Ik kon natuurlijk niet recht in haar gezicht zeggen dat ze loog en dat ik geen verhuurbedrijf ben,” zei Grace. “Dus heb ik haar gevraagd of ze het leuk had gehad op de bruiloft. Ze glimlachte en zei dat ze zich kostelijk had vermaakt. Nou, toen zei ik dat ik het ook erg gezellig had gevonden. Ze had me duidelijk niet gezien. Haar glimlach bevroor en ze zei dat ze de jurk misschien toch wel wilde houden.”
“Ze is een stekelvarken, die vrouw,” zei Mma Ramotswe.
“Een hyena,” zei Grace. “Een miereneter, met die lange neus van haar.”
Het gelach was weggestorven en Grace was weggegaan, waarop Mma Ramotswe’s slechte humeur onverbiddelijk was teruggekeerd. Het leek erop dat ze zich de hele rest van het weekend zo zou blijven voelen. Ze was zelfs bang dat het zo door zou gaan totdat ze klaar was met de zaak-Komoti—als het haar tenminste ooit zou lukken om het raadsel op te lossen.
Mma Ramotswe betaalde de rekening en vertrok, en juist op dat moment, toen ze de trap van het hotel afliep, zag ze dokter Komoti lopen in het winkelcentrum.
Heel even bleef Mma Ramotswe roerloos staan. Dokter Komoti was de grens de vorige avond vlak voor zevenen overgestoken. De grens ging om acht uur dicht, wat betekende dat hij onmogelijk naar Mafikeng had kunnen rijden, een rit van nog eens veertig minuten, en op tijd terug had kunnen zijn bij de grens. Hij was er dus maar een avond gebleven en de volgende ochtend meteen weer teruggegaan.
Zodra ze van de verbazing was bekomen, besefte ze dat ze van de gelegenheid gebruik moest maken om hem te volgen en te zien wat hij deed. Hij was nu in de winkel met huishoudelijke apparaten, en Mma Ramotswe bleef buiten staan wachten, zogenaamd omdat ze iets in de etalage wilde bekijken, totdat hij weer naar buiten kwam. Toen liep hij doelbewust terug naar het parkeerterrein, en ze zag hem in zijn auto stappen.
De rest van de dag bleef dokter Komoti thuis. Om zes uur die avond ging hij naar het Sun Hotel, waar hij het aperitief gebruikte met twee andere mannen, die Mma Ramotswe eveneens als Nigerianen herkende. Ze wist dat een van de twee voor een accountantskantoor werkte, en de ander was, als ze het goed had, onderwijzer op een of andere lagere school. De hele ontmoeting had in geen enkel opzicht iets verdachts. Er moesten op hetzelfde moment overal in de stad van dit soort groepjes mensen bij elkaar komen—mensen die zich tot elkaar aangetrokken voelden omdat ze in het buitenland werkten en het fijn vonden om over thuis te praten.
Hij bleef een uur en ging toen weer naar huis, en dokter Komoti’s uitgaansleven bleef het hele weekend tot dat ene uitstapje beperkt. Op zondagavond had Mma Ramotswe besloten dat ze die week contact op zou nemen met dokter Maketsi, om hem te vertellen dat er helaas geen aanwijzingen waren dat hij zich in kringen van drugsgebruikers bewoog en dat hij juist een toonbeeld van gezapigheid en fatsoen leek te zijn. Tot nu toe had ze zelfs geen vrouwen kunnen bespeuren, tenzij die zich in het huis verborgen hielden en nooit de deur uit gingen. Niemand was bij hem op bezoek gekomen in de tijd dat zij het huis in de gaten had gehouden, en er was niemand weggegaan, afgezien van de dokter zelf. Kortom, hij was een erg saaie man om te schaduwen.
Alleen zijn bliksembezoek aan Mafikeng op vrijdagavond bleef een raadsel. Als hij daar was gaan winkelen in de OK Bazaars—zoals veel mensen deden—zou hij toch zeker een deel van de zaterdagochtend zijn gebleven, en dat had hij beslist niet gedaan. Hij moest dus datgene wat hij er wilde doen, wat dat dan ook was, op vrijdagavond hebben gedaan. Was er daar een vrouw—een van die ordinaire Zuid–Afrikaanse vrouwen op wie mannen om onverklaarbare redenen vielen? Dat zou een simpele verklaring zijn, en ook de meest voor de hand liggende. Maar waarom zou hij dan zaterdagochtend meteen weer teruggaan? Waarom was hij dan zaterdag niet gebleven om met haar te gaan lunchen in het Mmbabatho Hotel? Er klopte gewoon iets niet, en Mma Ramotswe nam zich voor om hem het volgende weekend naar Mafikeng te volgen, als hij tenminste ging, om te zien wat daar gebeurde. Als er daar niets te zien was, kon ze gaan winkelen en zaterdagmiddag weer naar huis gaan. Dat was ze toch al een tijdje van plan, en ze kon net zo goed twee vliegen in één klap slaan.
Dokter Komoti maakte het haar naar de zin. De volgende vrijdag verliet hij op tijd het ziekenhuis en hij reed weg in de richting van Lobatse, op enige afstand gevolgd door Mma Ramotswe in haar busje. Het oversteken van de grens bleek lastig te zijn, aangezien Mma Ramotswe niet te dicht bij hem in de buurt kon blijven bij de grenspost, maar er wel voor moest zorgen dat ze hem aan de andere kant niet kwijtraakte. Even zag het ernaar uit dat er een kink in de kabel zou komen, want een zwaarwichtige douanebeambte begon uitgebreid in haar paspoort te bladeren en bekeek de stempels van alle keren dat ze in Johannesburg en Mafikeng was geweest.
“Er staat hier, bij uw beroep, dat u detective bent,” zei hij op barse toon. “Hoe kan een vrouw nou detective zijn?”
Mma Ramotswe keek hem nijdig aan. Als hij haar nog langer ophield, zou ze dokter Komoti kwijtraken, want zijn paspoort werd net gestempeld. Over een paar minuten zou hij wegrijden bij de grenspost, en het kleine witte bestelbusje zou hem nooit meer in kunnen halen.
“Er zijn veel vrouwelijke detectives,” zei Mma Ramotswe met grote waardigheid. “Hebt u Agatha Christie nooit gelezen?”
De man keek briesend van verontwaardiging op van haar paspoort. “Probeert u soms te zeggen dat ik dom ben?” gromde hij. “Dat ik geen opleiding heb? Dat ik die mister Christie nooit heb gelezen?”
“Integendeel,” zei Mma Ramotswe. “Mensen zoals u zijn uitstekend opgeleid, en efficiënt. Ik was gisteren nog bij uw minister op bezoek, en ik heb tegen hem gezegd dat ik zijn douanebeambtes bijzonder beleefd en efficiënt vond. We hebben het er tijdens het eten uitgebreid over gehad.”
De beambte verstijfde. Even leek hij nog te aarzelen, maar toen pakte hij zijn stempel en stempelde hij haar paspoort.
“Dank u, Mma,” zei hij. “Prettige avond.”
Mma Ramotswe had een hekel aan liegen, maar soms was het gewoon nodig, vooral als je te maken kreeg met mensen die te dom waren voor het werk dat ze deden. Het voortborduren op zo’n soort waarheid—ze kende de minister echt, al was het heel vaag—gaf mensen soms net het zetje dat ze nodig hadden, en meestal was dat voor hun eigen bestwil. Misschien dat deze bewuste beambte zich wel twee keer zou bedenken voordat hij nog een keer een vrouw probeerde te intimideren.
Ze stapte weer in het busje, en de hefboom ging open. Er was nu geen spoor van dokter Komoti meer te bekennen, en ze moest het uiterste van het busje vragen voordat ze hem weer in het oog kreeg. Hij reed niet erg hard, dus nam ze gas terug en volgde ze hem op een afstand langs de overblijfselen van Mangopes hoofdstad, waar de marionettenregering van de Republiek Bophuthatswana had gezeteld. Daar had je het stadion waar de president door zijn eigen muitende troepen gevangen was gehouden, en daar had je de regeringsgebouwen van waaruit het absurd verbrokkelde staatje in opdracht van de blanke heren in Pretoria was bestuurd. Het was allemaal zo’n farce geweest, bedacht ze, zulke complete waanzin, en na verloop van tijd was het gewoon vervluchtigd, net als de illusie die het altijd was geweest. Het had allemaal deel uitgemaakt van die vermaledijde apartheid en de monsterlijke droom van Verwoerd. Zo veel pijn, zulk langgerekt lijden—dat had de geschiedenis nog eens aan alle pijn van Afrika toegevoegd.
Plotseling sloeg dokter Komoti rechtsaf. Ze hadden een buitenwijk van Mafikeng berei kt, een buurt met keurige, brede straten en grote tuinen met hekken erom. Het was de oprit van een van de huizen die hij opreed, zodat Mma Ramotswe door moest rijden om geen argwaan te wekken. Ze telde de huizen waar ze langsreed—zeven—en parkeerde het busje toen onder een boom.
Langs de achterkant van de huizen liep een pad dat vroeger door de strontkar werd gebruikt. Mma Ramotswe stapte uit het busje en liep naar het eind van het pad. Het huis waar dokter Komoti naar binnen was gegaan, moest acht huizen verder zijn—zeven plus het huis waar ze langs had moeten lopen om bij het begin van het pad te komen.
Ze stond op het pad aan de achterkant van het achtste huis en gluurde naar de tuin. Ooit had iemand de tuin onderhouden, maar dat moest jaren geleden zijn. Nu was het een wirwar van begroeiing—moerbeibomen, verwilderde bougainvillestruiken van reusachtige afinetingen, waaruit lange sprieten met paarse bloemen naar de hemel reikten, papajabomen met rottende vruchten aan de stam. Het zou een paradijs zijn voor slangen, bedacht ze. Er konden best mamba’s op de loer liggen tussen het ongemaaide gras of boomslangen die zich rond de boomtakken hadden gekronkeld, allemaal wachtend op iemand zoals zij, iemand die zo dom was om zich in dit oerwoud te wagen.
Voorzichtig duwde ze het hek open. Het was duidelijk al heel lang niet gebruikt en de scharnieren piepten luid. Maar dat was niet echt erg, want de dichte begroeiing tussen het hek en het huis, een meter of honderd verderop, zou het meeste geluid dempen. In feite was het zo goed als onmogelijk om tussen al dat groen door het huis te zien, zodat Mma Ramotswe zich beschut voelde, niet tegen de slangen, maar in elk geval wel tegen de ogen van de mensen in het huis.
Mma Ramotswe bewoog zich heel behoedzaam, ze zette elke voet bedachtzaam neer en verwachtte elk moment het sissen van een protesterende slang te horen. Maar er bewoog niets, en al snel zat ze op haar hurken onder een moerbeiboom, zo dicht bij het huis als ze durfde. Vanuit de schaduw van de boom kon ze de achterdeur en het keukenraam goed zien. Toch kon ze niet echt naar binnen kijken, aangezien het huis in koloniale stijl was gebouwd, met overhangende dakranden, zodat het binnen koel en donker bleef. Het was veel makkelijker om mensen die in moderne huizen woonden te bespioneren, want de architecten van tegenwoordig waren de zon vergeten en stopten mensen in goudviskommen met grote, onbeschermde ramen, zodat iedereen die het wilde ongehinderd naar binnen kon kijken.
Wat moest ze nu doen? Ze kon blijven zitten waar ze zat in de hoop dat er iemand door de achterdeur naar buiten kwam, maar waarom zouden ze dat doen? En als ze het deden, wat moest zij dan doen?
Plotseling ging een raam aan de achterkant van het huis open en een man leunde naar buiten. Het was dokter Komoti.
“Hé, jij! Jij daar! Ja, jij, dikke dame! Wat doe je daar onder onze moerbeiboom?”
Mma Ramotswe voelde een plotselinge en absurde behoefte om over haar schouder te kijken, als om de indruk te wekken dat er nog iemand anders onder een boom zat. Ze voelde zich net een schoolmeisje dat werd betrapt op het stelen van fruit of het uithalen van ander kattenkwaad. Wat kon je nou zeggen? Niets, je moest het gewoon opbiechten.
Ze ging staan en kwam uit de schaduw te voorschijn.
“Het is erg warm,” riep ze. “Kunt u me misschien een glaasje water geven?”
Het raam ging dicht en korte tijd later ging de keukendeur open. Dokter Komoti stond op het stoepje, gekleed in, merkte ze direct op, heel andere kleren dan toen hij uit Gaborone was weggereden. Hij hield een beker water in zijn hand, die hij haar aanreikte. Mma Ramotswe pakte de beker aan en dronk dankbaar. Ze had echt dorst en was blij met het water, al zag ze dat de beker smerig was.
“Wat doet u in onze tuin?” vroeg dokter Komoti niet onvriendelijk. “Bent u een dief?”
Mma Ramotswe keek geschrokken. “Absoluut niet.”
Koel nam dokter Komoti haar op. “Als u geen dief bent, wat wilt u dan wel? Zoekt u soms werk? Zo ja, we hebben al een vrouw die voor ons kookt. We hebben niemand nodig.”
Mma Ramotswe wilde net antwoord geven toen er achter dokter Komoti iemand opdook en over zijn schouder keek. Het was dokter Komoti.
“Wat is hier aan de hand?” vroeg de tweede dokter Komoti. “Wat wil die vrouw?”
“Ik zag haar in de tuin,” zei de eerste dokter Komoti. “Ze heeft me net verteld dat ze geen dief is.”
“En dat ben ik ook volstrekt niet,” zei ze verontwaardigd. “Ik wilde alleen maar even naar het huis kijken.”
De twee mannen keken verbaasd.
“Waarom?” vroeg een van de twee. “Waarom wilt u naar dit huis kijken? Het is een heel doodgewoon huis, en het staat niet eens te koop.”
Mma Ramotswe gooide haar hoofd naar achteren en lachte. “O, ik ben niet gekomen om het te kopen,” zei ze. “Ik heb hier vroeger gewoond, toen ik een klein meisje was. Er woonden toen boeren hier, een meneer Van der Heever en zijn vrouw. Mijn moeder was hun kok, moet u weten, en we woonden in de dienstbodewoning achter in de tuin. Mijn vader onderhield de tuin…”
Ze liet haar stem wegsterven en keek de twee mannen verwijtend aan. “In die tijd zag het er hier heel anders uit,” zei ze. “De tuin was goed onderhouden.”
“O, daar twijfel ik niet aan,” zei een van de twee. “Op een dag willen we er echt iets aan doen. We hebben het alleen te druk. We zijn allebei dokter, weet u, en we zijn de hele tijd in het ziekenhuis.”
“Aha!” zei Mma Ramotswe zo eerbiedig mogelijk. “Werkt u in het ziekenhuis van Mafikeng?”
“Nee,” zei de eerste dokter Komoti. “Ik heb een praktijk in de buurt van het station. Mijn broer…”
“Ik werk daar,” zei de andere dokter Komoti terwijl hij vaag in noordelijke richting wees. “Nou, u kunt zo lang naar de tuin kijken als u wilt, moeder. Ga gerust uw gang. We willen best een kop thee voor u zetten.”
“Ai!” zei Mma Ramotswe. “Wat ontzettend aardig van u. Heel graag.”
Het was een opluchting om weg te zijn uit de tuin met dat sinistere struikgewas en die sfeer van verwaarlozing. Nog een paar minuten deed Mma Ramotswe alsof ze de bomen en struiken bekeek—of wat ervan te zien was—en toen bedankte ze haar gastheren voor de thee en liep ze weg over het pad, geheel in beslag genomen door de merkwaardige informatie die ze had verkregen. Er waren dus twee dokters Komoti, wat op zich niet heel erg ongebruikelijk was, al had ze op de een of andere manier het gevoel dat dit de kern van de hele zaak was. Er was natuurlijk geen enkele reden waarom een tweeling niet allebei medicijnen kon studeren—tweelingen deden vaak dezelfde dingen, en soms gingen ze zelfs zo ver dat ze trouwden met de zus van de vrouw van de ander. Toch was hier sprake van iets buitengewoon belangwekkends, en Mma Ramotswe had sterk het gevoel dat ze het zou kunnen zien als het rookgordijn eenmaal was opgetrokken.
Ze stapte in het bestelbusje en reed terug naar het centrum van de stad. De ene dokter Komoti had gezegd dat hij een praktijk in de stad had, in de buurt van het station, en daar besloot ze een kijkje te gaan nemen—niet dat een koperen naambord, als hij dat had, veel zou onthullen.
Ze was weleens vaker op het station geweest. Het was een plek waar ze graag kwam, want het station riep herinneringen op aan Afrika, aan hutjemutje tegen elkaar aan in volle treinen zitten, aan langzame ritten door de uitgestrekte vlaktes, aan het suikerriet dat je at om de tijd te doden, en aan het witte binnenste van het suikerriet dat je door het openstaande raam naar buiten spuugde. Hier kon je het nog steeds zien—in elk geval een deel ervan—hier, waar de treinen uit de Kaap traag langs het perron tuften op weg naar het noorden, naar Botswana en Bulawayo. Hier, waar de Indiase winkeltjes aan weerszijden van het stationsgebouw nog steeds goedkope dekens verkochten, en herenhoeden met een opzichtige veer in de band.
Mma Ramotswe wilde niet dat Afrika veranderde. Ze wilde niet dat haar volk zou worden als ieder ander, zielloos, egoïstisch, mensen die waren vergeten wat het betekent om Afrikaan te zijn, of erger nog, die zich schaamden voor Afrika. Zij wilde niets anders zijn dan Afrikaanse, nooit, en als er iemand naar haar toe zou komen en zou zeggen: “Hier heb je een pil, het nieuwste van het nieuwste. Slik die pil, dan verander je in een Amerikaan.” Dan zou ze nee zeggen. Nooit. Nee, bedankt.
Ze stopte voor het station en stapte uit het bestelbusje. Er waren veel mensen op de been; vrouwen die geroosterde maïskolven en zoete drankjes verkochten, mannen die luid met hun vrienden praatten, een heel gezin dat op reis was, met koffers van karton en een bundel kleren in een deken. Een kind dat een zelfgemaakte speelgoedauto van ijzerdraad duwde, botste tegen Mma Ramotswe op en rende weg zonder pardon te zeggen, uit angst voor een standje.
Ze liep naar een van de venters en sprak de vrouw in het Setswana aan.
“Hoe maakt u het vandaag, Mma?” zei ze beleefd.
“Ik maak het goed, en u ook, Mma?”
“Ik maak het goed, en ik heb uitstekend geslapen.”
“Dat doet me deugd.”
Na de begroeting kwam ze ter zake. “Ik heb gehoord dat er hier een dokter in de buurt zit die erg goed is. Ze noemen hem dokter Komoti. Weet u waar ik zijn praktijk kan vinden?”
De vrouw knikte. “Heel veel mensen gaan naar die dokter. Zijn praktijk is daar, ziet u wel, waar die blanke man net zijn truck heeft geparkeerd. Daar is het.”
Mma Ramotswe bedankte haar informante en kocht een geroosterde maïskolf. Toen liep ze, kluivend op de maïs, over het stoffige plein naar het nogal haveloze gebouw waar dokter Komoti’s praktijk was gevestigd.
Tot haar verbazing zat de deur niet op slot, en toen ze hem openduwde, stond ze oog in oog met een vrouw.
“Het spijt me, de dokter is er niet, Mma,” zei de vrouw een beetje geërgerd. “Ik ben de zuster. De dokter is er maandagmiddag weer.”
“Ach!” zei Mma Ramotswe. “Het is niet leuk om schoon te maken op vrijdagavond, als alle andere mensen zich opmaken om uit te gaan.”
De zuster haalde haar schouders op. “Mijn vriend neemt me later vanavond mee uit. Maar ik wil graag voor het weekend alles aan kant hebben voor maandag. Dat is beter.”
“Veel beter,” beaamde Mma Ramotswe terwijl ze razendsnel nadacht. “Eigenlijk is het niet zo erg dat de dokter er niet is, want ik kom niet als patiënt. Ik heb vroeger voor hem gewerkt, ziet u, toen hij nog in Nairobi zat. Ik werkte als verpleegster op zijn afdeling. Ik wilde gewoon even hallo zeggen.”
De houding van de zuster werd meteen een stuk vriendelijker.
“Ik zal thee gaan zetten, mma,” bood ze aan. “Het is nog steeds erg warm buiten.”
Mma Ramotswe ging zitten en wachtte totdat de zuster terugkwam met een pot thee.
“Kent u de andere dokter Komoti ook?” vroeg ze. “De broer?”
“Jazeker,” zei de zuster. “We zien hem heel vaak. Hij komt helpen, weet u. Twee of drie keer per week.”
Mma Ramotswe liet heel langzaam haar kopje zakken. Haar hart bonsde in haar borstkas. Ze besefte dat ze nu bij de kern van de zaak was gekomen en dat de netelige oplossing binnen handbereik was. Maar ze zou onverschillig moeten klinken.
“O, dat deden ze in Nairobi ook.” Luchtig gebaarde ze met haar hand, alsof dit soort dingen de gewoonste zaak van de wereld waren. “De een hielp de ander. Een meestal wisten de patiënten niet eens dat ze door een andere dokter werden behandeld.”
De zuster lachte. “Dat doen ze hier ook,” zei ze. “Ik weet niet of het wel eerlijk is tegenover de patiënten, maar niemand heeft door dat het er eigenlijk twee zijn. Iedereen is tevreden.”
Mma Ramotswe pakte haar kopje weer op en liet zich nog eens bijschenken. “En u?” vroeg ze. “Ziet u het verschil?”
De zuster gaf Mma Ramotswe het kopje terug. “Ik merk het maar aan één ding,” zei ze. “Een van de twee is heel goed, de ander is hopeloos. De hopeloze weet nauwelijks wat hij doet. Als je het mij vraagt, is het een wonder dat hij zijn artsdiploma heeft gehaald.”
Wat Mma Ramotswe dacht, zei ze niet hardop: dat heeft hij ook niet gehaald.
Ze bleef die nacht in Mafikeng en nam een kamer in het Stationshotel. De kamer was rumoerig en oncomfortabel, maar ze sliep desalniettemin goed, zoals altijd wanneer ze net een onderzoek succesvol had afgerond. De volgende ochtend ging ze winkelen in de OK Bazaars, waar ze tot haar vreugde een rek jurken in haar maat vond die met korting werden verkocht. Ze kocht er drie—twee meer dan ze echt nodig had—maar als de eigenaresse van Het Beste Dames Detectivebureau moest je een zekere stijl ophouden.
Om drie uur die middag was ze weer op kantoor. Ze belde dokter Maketsi thuis op en vroeg hem of hij zo snel mogelijk langs wilde komen, zodat ze hem het resultaat van haar onderzoek kon vertellen. Hij was er binnen tien minuten en ging aan de andere kant van haar bureau zitten, nerveus frunnikend aan de manchetten van zijn overhemd.
“Om te beginnen,” kondigde Mma Ramotswe aan, “geen drugs.”
Dokter Maketsi slaakte een zucht van verlichting. “Godzijdank,” zei hij. “Daar heb ik echt van wakker gelegen.”
“Nou,” zei Mma Ramotswe weifelend, “ik weet niet of je wel blij zult zijn met wat ik je te vertellen heb.”
“Hij is geen gediplomeerd arts,” riep dokter Maketsi uit. “Is dat het?”
“Een van de twee wel,” zei Mma Ramotswe.
Dokter Maketsi keek haar niet-begrijpend aan. “Een van de twee?”
Mma Ramotswe leunde achterover in haar stoel met het air van iemand die een geheim gaat onthullen.
“Er was eens een eeneiige tweeling,” begon ze. “De een ging medicijnen studeren en werd arts. De ander niet. De man met het diploma nam een baan als arts, maar hij was inhalig en hij bedacht dat twee banen als dokter beter betaalden dan één. Vandaar dat hij twee banen nam, en die deed hij allebei parttime. Als hij er zelf niet was, nam zijn broer, die niet van hem te onderscheiden was, het werk van hem over. Hij gebruikte het beetje medische kennis dat hij van zijn gediplomeerde broer had geleerd en kreeg ongetwijfeld ook adviezen. En dat is het. Dat is het verhaal van dokter Komoti en zijn tweelingbroer in Mafikeng.”
Dokter Maketsi maakte geen enkel geluid. Terwijl Mma Ramotswe haar verhaal deed, had hij zijn hoofd in zijn handen gelegd, en ze dacht zelfs even dat hij zou gaan huilen.
“Dus ze hebben alle twee in ons ziekenhuis gewerkt,” zei hij ten slotte. “Soms hadden we de gediplomeerde, en soms hadden we de tweelingbroer.”
“Ja,” zei Mma Ramotswe. “Een dag of drie per week hadden jullie de gediplomeerde tweelingbroer, terwijl de onbevoegde tweelingbroer voor huisarts speelde in een praktijk niet ver van het station in Mafikeng. Dan wisselden ze van plek, en ik neem aan dat de gediplomeerde de stukken opraapte als de pseudo-dokter brokken had gemaakt, als je snapt wat ik bedoel.”
“Twee banen voor de prijs van één artsexamen,” peinsde dokter Maketsi. “Het is heel lang geleden dat ik zulke gewiekste oplichterij ben tegengekomen.”
“Ik moet toegeven dat ik zelf ook perplex stond,” zei Mma Ramotswe. “Ik dacht dat ik alle varianten van menselijke oneerlijkheid weleens had meegemaakt, maar kennelijk staat een mens af en toe nog steeds voor verrassingen.”
Dokter Maketsi streek over zijn kin. “Ik moet aangifte doen bij de politie,” zei hij. “Deze man moet aangeklaagd worden. We moeten de mensen tegen dit soort lieden beschermen.”
“Tenzij…” begon Mma Ramotswe.
Dokter Maketsi had her gevoel dat ze hem een strohalm aanbood en hij klampte zich er met beide handen aan vast.
“Kun je een alternatief bedenken?” vroeg hij. “Als dit in de openbaarheid komt, worden mensen bang. Mensen zullen elkaar afraden om naar het ziekenhuis te gaan. Onze openbare gezondheidszorg functioneert alleen als men er vertrouwen in heeft—je weet hoe het gaat.”
“Precies,” zei Mma Ramotswe. “Ik stel voor dat we hier in Gaborone geen slapende honden wakker maken. Ik ben met je eens dat het publiek beschermd moet worden en dat dokter Komoti gediskwalificeerd moet worden, of hoe je dat in jullie kringen ook noemt. Maar waarom brengen we de bal niet ergens anders aan het rollen?”
“In Mafikeng bedoel je?”
“Ja,” zei Mma Ramotswe. “Daar wordt per slot van rekening een overtreding gepleegd, en we kunnen de Zuid–Afrikanen dat varkentje laten wassen. Waarschijnlijk haalt het de kranten in Gaborone niet eens. Het enige dat mensen hier te horen zullen krijgen, is dat dokter Komoti plotseling ontslag heeft genomen, en dat doen mensen zo vaak—om allerlei redenen.”
“Nou,” zei dokter Maketsi, “ik heb liever niet dat de minister zijn neus in onze zaken steekt. Ik denk niet dat het zou helpen als hij…hoe zal ik het zeggen, over de rooie gaat?”
“Natuurlijk zou dat niet helpen,” zei Mma Ramotswe. “Als jij het goedvindt, bel ik mijn vriend Billy Pilani, die daar korpscommandant van politie is. Het ontmaskeren van een nepdokter is echt een kolfje naar zijn hand. Billy is dol op een lekker sensationele arrestatie.”
“Doe dat maar,” zei dokter Maketsi glimlachend. Dit was een keurige oplossing van een zeer uitzonderlijke zaak, en hij was diep onder de indruk van Mma Ramotswe’s aanpak.
“Weet je,” zei hij, “ik geloof dat zelfs mijn tante in Mochudi dit niet beter had kunnen oplossen dan jij.”
Mma Ramotswe glimlachte naar haar oude vriend. Je kunt door het leven gaan en elk jaar nieuwe vrienden maken—praktisch elke maand—maar er is nooit een vervanging voor vrienden die je nog kent uit je jeugd. Dat is her soort vriendschap dat alle stormen trotseert.
Ze stak een hand uit en raakte dokter Maketsi’s arm aan, zoals oude vrienden soms doen als ze niets meer te zeggen hebben.