HOOFDSTUK 17

Het derde middelhandsbeentje

DAT ALLES WAS een verzetje geweest. Het was bevredigend om zo’n soort zaak zo snel af te ronden, en tot grote tevredenheid van de cliënt, maar ze kon niet uit haar hoofd zetten dat er in de la een kleine bruine envelop lag met een inhoud waar je de ogen niet voor kon sluiten.

Discreet haalde ze de envelop uit de la, want ze wilde niet dat Mma Makutsi het zou zien. Ze dacht dat ze haar kon vertrouwen, maar deze kwestie was oneindig veel vertrouwelijker dan alle andere kwesties waar ze tot nu toe mee te maken hadden gehad. Dit was gevaarlijk.

Ze verliet het kantoor nadat ze Mma Makutsi had laten weten dat ze naar de bank ging. Verschillende cheques waren binnengekomen en die moesten op de rekening worden gezet. Maar ze ging niet naar de bank, althans niet onmiddellijk. In plaats daarvan reed ze naar het Prinses Marina Ziekenhuis, waar ze de bordjes PATHOLOGIE volgde.

Een verpleegster hield haar staande. “Bent u hier om een lichaam te identificeren, Mma?”

Mma Ramotswe schudde haar hoofd. “Ik kom voor dokter Gulubane. Ik heb geen afspraak, maar ik weet zeker dat hij me wil ontvangen. Ik ben zijn buurvrouw.”

De zuster keek haar wantrouwig aan en zei dat ze moest blijven wachten terwijl zij de dokter ging halen. Een paar minuten later kwam ze terug, met de mededeling dat de dokter er zo aan zou komen.

“U zou de doktoren in het ziekenhuis niet moeten storen,” zei ze afkeurend. “Ze hebben het erg druk.”

Mma Ramotswe keek naar de verpleegster. Hoe oud was ze? Negentien, twintig? In haar vaders tijd zou een meisje nooit op die manier tegen een vrouw van vijfendertig hebben gesproken, op een toon alsof ze een lastig kind was dat ergens om zeurde. Maar de tijden waren veranderd. Jongelui hadden geen respect meer voor mensen die ouder, en ook dikker, waren dan zij. Zou ze tegen haar zeggen dat ze privédetective was? Nee, het had geen zin om met zo iemand in discussie te gaan. Ze kon dit meisje maar het beste negeren.

Dokter Gulubane kwam eraan. Hij droeg een groen schort—de hemel mocht weten wat voor akelige werkzaamheden hij had verricht—en hij leek juist blij dat hij werd gestoord.

“Kom mee naar mijn kantoor,” zei hij. “Daar kunnen we rustig praten.”

Mma Ramotswe volgde hem door een gang naar een klein kantoortje, ingericht met een volledig lege tafel, een telefoon en een gebutste grijze archiefkast. Het leek meer op het kantoortje van een lagere ambtenaar, en alleen de medische boeken op een plank gaven prijs dat hier ander werk werd gedaan.

“Zoals u weet,” begon ze, “ben ik tegenwoordig privédetective.”

Dokter Gulubane glimlachte breed. Hij was opmerkelijk opgewekt, vond ze, gezien de aard van zijn werk.

“Denkt u maar niet dat ik uit de school klap over mijn patiënten,” zei hij. “Ook al zijn ze allemaal dood.”

Ze lachte om zijn grapje. “Dat is niet waar ik voor ben gekomen,” zei ze. “Ik wil u alleen vragen of u iets voor me kunt identificeren. Ik heb het bij me.” Ze pakte de envelop en schudde de inhoud op het bureau.

Onmiddellijk bevroor dokter Gulubane’s glimlach en hij pakte het botje op. Hij duwde zijn bril omhoog op zijn neus.

“Derde middelhandsbeentje,” mompelde hij. “Kind. Acht. Negen. Zoiets.”

Mma Ramotswe kon haar eigen ademhaling horen. “Menselijk?”

“Uiteraard,” zei dokter Gulubane. “Van een kind, zoals ik al zei. Het bot van een volwassene zou groter zijn geweest. Je ziet het meteen. Een kind van een jaar of acht, negen. Misschien iets ouder.”

De dokter legde het botje weer neer en keek Mma Ramotswe aan. “Hoe komt u eraan?”

Mma Ramotswe haalde haar schouders op. “Iemand liet het me zien. En denkt u maar niet dat ik uit de school klap over mijn cliënten.”

Weerzin stond duidelijk op het gezicht van de dokter te lezen. “Dit soort dingen horen niet zomaar van hand tot hand te gaan,” zei hij. “Mensen tonen geen respect.”

Mma Ramotswe knikte instemmend. “Maar kunt u me er nog iets meer over vertellen? Kunt u me vertellen wanneer het…wanneer het kind is overleden?”

Dokter Gulubane opende een la en haalde er een vergrootglas uit, waardoor hij het botje nader onderzocht terwijl hij het ronddraaide in zijn handpalm.

“Niet zo heel lang geleden,” zei hij. “Op het puntje zit nog een beetje weefsel. Het is nog niet volledig uitgedroogd. Misschien een paar maanden, misschien minder. Dat is moeilijk te zeggen.”

Mma Ramotswe huiverde. Bot aanraken was nog tot daar aan toe, maar menselijk weefsel aanraken was iets heel anders.

“En dan nog iets,” zei dokter Gulubane. “Hoe weet u eigenlijk dat het kind in kwestie dood is? Ik dacht dat u detective was—dan had u toch zeker moeten bedenken dat dit een vinger is. Mensen kunnen best een vinger kwijtraken en blijven leven! Hebt u daaraan gedacht, mevrouw de detective? Ik durf te wedden van niet!”

Ze vertelde Mr. J.L.B. Matekoni de informatie tijdens een etentje bij haar thuis. Hij had haar uitnodiging gretig geaccepteerd, en ze had een grote pan stoofvlees klaargemaakt en een combinatie van rijst en meloen. Halverwege het maal vertelde ze hem van haar bezoek aan dokter Gulubane. Mr. J.L.B. Matekoni hield op met eten.

“Een kind?” Er klonk ontzetting in zijn stem.

“Dat is wat dokter Gulubane zei. De leeftijd kon hij niet precies bepalen, maar hij zei dat het een kind van een jaar of acht, negen was.”

Het gezicht van Mr. J.L.B. Matekoni vertrok. Het zou veel beter zijn geweest als hij de buidel niet had gevonden. Dit soort dingen gebeurden—dat wisten ze allemaal—maar niemand wilde er iets mee te maken hebben. Er kwam alleen maar narigheid van, vooral als Charlie Gotso erbij betrokken was.

“Wat doen we nu?” vroeg Mma Ramotswe.

Mr. J.L.B. Matekoni sloot zijn ogen en slikte moeizaam. “We kunnen naar de politie gaan,” zei hij. “En als we dat doen, krijgt Charlie Gotso te horen dat ik de buidel heb gevonden. En dan ben ik er geweest, of in elk geval zo ongeveer.”

Mma Ramotswe was het met hem eens. De belangstelling van de politie voor het vangen van boeven was beperkt, en bepaalde vormen van criminaliteit interesseerde hen helemaal niet. Dat de machtigste figuren van het land betrokken waren bij hekserij zou zeker in de tweede categorie vallen.

“Ik vind niet dat we naar de politie moeten gaan,” zei Mma Ramotswe.

“Dus we vergeten het gewoon?” Mr. J.L.B. Matekoni keek haar smekend aan.

“Nee, dat kunnen we niet doen,” zei ze. “Dit wordt nu al lang genoeg door iedereen vergeten, of niet soms? Dat kunnen we niet doen.”

Mr. J.L.B. Matekoni sloeg zijn ogen neer. Zijn eetlust leek bedorven, en het stoofvlees werd koud op zijn bord.

“Om te beginnen,” zei ze, “gaan we ervoor zorgen dat de voorruit van Charlie Gotso’s auto wordt ingeslagen. Dan bel jij hem op en vertel je hem dat dieven ingebroken hebben in zijn auto toen die in jouw garage stond. Je zegt tegen hem dat er zo te zien niets is gestolen, en dat je gaarne bereid bent om uit eigen zak een nieuwe voorruit voor hem te betalen. Dan wacht je de dingen af.”

“Welke dingen?”

“Of hij naar je toe komt om je te laten weten dat er iets weg is. Als hij dat doet, zeg je tegen hem dat je er persoonlijk voor zult zorgen dat dit ding terugkomt, wat het ook is. Je zegt dat je iemand kent, een damesdetective, die erg goed is in het terugvinden van gestolen eigendommen. Dat ben ik natuurlijk.”

De mond van Mr. J.L.B. Matekoni was opengevallen. Je kon niet zomaar plompverloren naar Charlie Gotso toe gaan. Je had er kruiwagens voor nodig.

“En dan?”

“Dan ga ik hem zijn buidel terugbrengen en laat je het verder aan mij over. Ik zal hem de naam van die toverdokter ontfutselen, en dan, nou ja, dat zien we dan wel weer.”

Zoals ze het zei klonk het zo simpel dat hij ervan overtuigd was dat het moest lukken. Dat was het mooie van zelfvertrouwen—het was aanstekelijk.

Mr. J.L.B. Matekoni kreeg zijn eetlust terug. Hij at zijn bord leeg, schepte nog een tweede keer op, en dronk nog een grote kop thee voordat Mma Ramotswe met hem meeliep naar zijn auto en afscheid nam.

Ze stond op de oprit en keek de lichten van zijn auto na. In het donker kon ze de verlichte ramen van dokter Gulubane’s huis zien. De gordijnen in zijn woonkamer waren open, en de dokter stond voor het open raam naar buiten te kijken. Hij kon haar niet zien, want zij stond in het donker en hij in het licht, maar het was bijna alsof hij haar in de gaten hield.