HOOFDSTUK 6

Een droge plek

ZITTEND IN HET kantoor van Het Beste Dames Detectivebureau bedacht Mma Ramotswe dat je soms haast ongemerkt een bepaalde verplichting aanging, domweg omdat je de moed niet had om nee te zeggen. Eigenlijk wilde ze helemaal niet proberen te achterhalen wat er met de zoon van Mrs. Curtin was gebeurd. Clovis Anderson, de schrijver van Richtlijn voor de Moderne Speurder, zou het onderzoek als verouderd hebben beschreven. “Een verouderde zaak,” schreef hij, “is voor alle betrokkenen onbevredigend. Bij de cliënt wordt valse hoop gewekt omdat een detective zich met de zaak bezighoudt, en de speurder zelf voelt zich verplicht om met iets te komen omdat de cliënt zulke hooggespannen verwachtingen heeft. Dit betekent dat de speurder hoogstwaarschijnlijk meer tijd aan de zaak besteedt dan de omstandigheden rechtvaardigen. Als puntje bij paaltje komt wordt er vermoedelijk niets bereikt, en kan men zich alleen nog afvragen of het niet beter is om het verleden netjes te begraven. ‘Laat het verleden rusten’ is soms het beste advies dat men iemand kan geven.” Mma Ramotswe had deze passage verschillende keren herlezen, en ze was het met de kern van het betoog eens. Er bestond veel te veel belangstelling voor het verleden, vond ze. Mensen waren altijd bezig met het oprakelen van gebeurtenissen die lang geleden hadden plaatsgevonden. En wat had het voor zin om dat te doen als men er alleen het heden mee vergiftigde? Natuurlijk was er in het verleden veel onrecht gedaan, maar hielp het om oud zeer nieuw leven in te blazen? Ze dacht aan de Shona, en dat die maar door bleven zagen over wat de Ndebele hun onder Mzilikazi en Lobengula hadden aangedaan. Zeker, er waren vreselijke dingen gebeurd—het waren per slot van rekening Zoeloes en die hadden hun buren altijd onderdrukt—maar dat betekende nog niet dat je er eindeloos over door moest gaan. Het zou veel beter zijn om het voorgoed te vergeten.

Ze dacht aan Seretse Khama, chief van de Bamgwato, de eerste president van Botswana en staatsman. Kijk eens naar de manier waarop de Engelsen hem hadden behandeld. Ze hadden geweigerd de door hem gekozen bruid te erkennen en hadden hem verbannen, domweg omdat hij met een Engelse vrouw was getrouwd. Hoe was het toch mogelijk dat ze een man zoals hij zo wreed en gevoelloos hadden behandeld? Iemand wegsturen uit zijn land, bij zijn eigen volk vandaan, was zonder twijfel de wreedste straf die men kon bedenken. En het volk bleef zonder leider achter, stuurloos en radeloos: “Waar is onze Khama? Waar is de zoon van Kgosi Sekgoma II en de mohumagadi Tebogo?” Toch had Seretse zelf er later geen punt van gemaakt. Hij praatte er niet over en was altijd even hoffelijk tegen de Britse regering en de koningin. Een kleingeestiger man zou hebben gezegd: kijk eens wat jullie me hebben aangedaan, en nu verwachten jullie dat ik jullie vriend wil zijn!

En denk eens aan Mr. Mandela. Iedereen kende Mr. Mandela en iedereen wist dat hij degenen die hem gevangen hadden gehouden had vergeven. Jaren en jaren van zijn leven hadden ze hem afgepakt, gewoon omdat hij rechtvaardigheid wilde. Ze hadden hem laten werken in een steengroeve, waar zijn ogen permanente schade hadden opgelopen door het stof. Maar toen hij op die mooie, ademloze dag eindelijk uit de gevangenis was komen lopen, had hij niets gezegd over wraak of vergelding. Hij had gezegd dat er belangrijker dingen waren dan klagen over het verleden, en hij had in later jaren bewezen dat hij het meende door de ontelbare keren dat hij vriendelijk was geweest voor de mensen die hem zo slecht hadden behandeld. Dat was de echte Afrikaanse manier, de traditie die Afrika zo na aan het hart lag. We zijn allemaal kinderen van Afrika, en de een is niet beter of belangrijker dan de ander. Dit was wat Afrika de wereld zou moeten leren: wat het is om menselijk te zijn.

Mma Ramotswe had bewondering voor de grootmoedigheid waarmee Khama en Mandela de gebeurtenissen uit het verleden hadden vergeven. En toch ging de zaak van Mrs. Curtin om iets anders. Ze had niet het gevoel dat de Amerikaanse vrouw erop uit was om iemand te vinden die ze de schuld kon geven van de verdwijning van haar zoon, terwijl het voor veel mensen in dat soort omstandigheden juist een obsessie werd om iemand te vinden die gestraft kon worden. En dan had je natuurlijk nog het hele probleem van de straf zelf. Mma Ramotswe zuchtte. Soms was straffen nodig om duidelijk te maken dat het verkeerd was wat iemand had gedaan, maar ze had nooit kunnen begrijpen waarom mensen die berouw toonden nog gestraft moesten worden. Toen ze klein was had ze in Mochudi een keer gezien dat een jongen werd geslagen omdat hij een geit was kwijtgeraakt. Hij had toegegeven dat hij onder een boom in slaap was gevallen terwijl hij op de kudde had moeten letten, en hij had gezegd dat hij er heel veel spijt van had dat hij de geit had laten afdwalen. Wat had het voor zin gehad, vroeg ze zich af, dat zijn oom hem met een mopani-stok had geslagen totdat hij om genade smeekte? Wie was er nou eigenlijk slechter, de persoon die zo wreed strafte of het slachtoffer?

Maar dit waren grote kwesties, terwijl het belangrijker was om te bedenken waar ze de zoektocht naar die arme, overleden Amerikaanse jongen zou beginnen. In gedachten zag ze voor zich dat Clovis Anderson meewarig zijn hoofd schudde. “Nou, Mma Ramotswe,” zou hij zeggen, “je hebt jezelf een verouderde zaak op de hals gehaald, ondanks alles wat ik erover heb gezegd. Maar goed, nu zit je eraan vast, dus geef ik je mijn gebruikelijke advies om terug te gaan naar het begin: begin bij het begin.” In dit geval, redeneerde ze, was de boerderij waar Burkhardt en zijn vrienden hun project hadden opgezet het begin. Het zou niet moeilijk zijn om de plek zelf te vinden, hoewel ze betwijfelde of daar nog iets te ontdekken viel. Maar in elk geval zou ze een indruk krijgen van de omstandigheden en dat, wist ze, was ze het begin. Elke plaats had echo’s, en als je er gevoelig voor was, kon je misschien een weergalm uit het verleden opvangen, een bepaald gevoel voor wat er was gebeurd.

Gelukkig wist ze hoe ze de boerderij moest vinden. Haar secretaresse, Mma Makutsi, had een nicht die uit een dorp in de buurt kwam, en zij had haar een routebeschrijving gegeven. Het moest niet ver ten westen van Molepolole zijn. Het land was daar heel droog, het grensde aan de Kalahari, en er groeiden lage struiken en doornbomen. Het gebied was dunbevolkt, maar op plaatsen waar wat meer water was, woonden mensen bij elkaar in dorpjes of een paar kleine hutten rond velden met sorghum en meloenen. Veel was er daar niet te doen, en mensen die de kans kregen verhuisden naar Lobatse of Gaborone om daar te gaan werken. In Gaborone woonden veel mensen uit dit soort streken. Ze kwamen naar de stad, maar behielden hun band met het land en hun vee-kraal. Hoe lang mensen ook weg bleven, deze plaatsen bleven altijd hun thuis. Uiteindelijk zouden ze daar willen sterven, onder de grote, weidse luchten die deden denken aan een onafzienbare oceaan.

Ze reed er op een zaterdagochtend heen in haar kleine witte bestelbusje, en ging zoals gewoonlijk al vroeg op pad. Toen ze de stad uit reed, stroomden er al mensen toe voor de zaterdagse boodschappen. Het liep tegen het eind van de maand, dus was het betaaldag geweest, en het zou rumoerig en druk zijn in de winkels, waar mensen zich verdrongen om grote potten siroop en bonen te kopen, of die felbegeerde nieuwe jurk. Mma Ramotswe was dol op winkelen, maar niet vlak na betaaldag. De prijzen gingen omhoog, daar was ze van overtuigd, en tegen het midden van de maand weer omlaag, want dan had niemand geld.

Het meeste verkeer op de weg bestond uit grote en kleine bussen die mensen naar de stad vervoerden. Toch gingen er ook bussen de andere kant op—arbeiders die het weekend in hun dorp doorbrachten, mannen die teruggingen naar hun vrouwen en kinderen, vrouwen die als hulp in de huishouding in Gaborone werkten en hun kostbare vrije tijd met ouders en grootouders wilden doorbrengen. Mma Ramotswe ging langzamer rijden. Aan de kant van de weg stond een vrouw die door haar hand op te steken om een lift vroeg. Ze was ongeveer even oud als Mma Ramotswe, keurig gekleed in een zwarte rok en een felrode trui. Mma Ramotswe aarzelde en stopte toen. Ze kon die vrouw daar niet laten staan, terwijl ze wist dat er ergens een gezin op haar wachtte, kinderen die erop rekenden dat een vriendelijke automobilist hun moeder thuis zou brengen.

Het busje kwam tot stilstand, en ze stak haar hoofd uit het raampje. “Waar gaat u naar toe, Mma?”

“Die kant op.” De vrouw wees met haar vinger. “Iets voorbij Molepolole. Ik ga naar Silokwolela.”

Mma Ramotswe glimlachte. “Daar moet ik ook zijn,” zei ze. “U kunt helemaal met mij meerijden.”

De vrouw slaakte een kreet van blijdschap. “Wat aardig van u! Ik mag van geluk spreken.”

Ze bukte zich om een plastic zak met haar spullen te pakken en opende het portier van het busje. Toen ze met de tas aan haar voeten op haar stoel zat, reed Mma Ramotswe de weg weer op. Van opzij keek Mma Ramotswe naar haar nieuwe reisgezelschap, en uit gewoonte probeerde ze haar te taxeren. De vrouw was heel behoorlijk gekleed. De trui was nieuw, en van echte wol in plaats van het goedkope acryl dat de meeste mensen tegenwoordig kochten, maar de rok was van matige kwaliteit en de schoenen waren een beetje afgetrapt. Deze dame werkt in een winkel, concludeerde ze. Ze heeft de lagere school gedaan en misschien twee of drie klassen van de middelbare. Ze heeft geen man, en haar kinderen wonen bij hun grootmoeder in Silokwolela. Mma Ramotswe had gezien dat er op de spullen in de plastic zak een bijbel lag, en die had haar meer informatie gegeven. Deze dame was aangesloten bij een kerk en ging misschien wel naar bijbelles. Die avond zou ze haar kinderen voorlezen uit de bijbel.

“Gaat u terug naar uw kinderen, Mma?” vroeg Mma Ramotswe beleefd.

“Ja,” klonk het antwoord. “Ze wonen bij hun grootmoeder. Ik werk in een winkel in Gaborone, de Nieuwe Meubelcentrale. Misschien kent u ons wel.”

Mma Ramotswe knikte, zowel om de vraag te beantwoorden als ter bevestiging van haar vermoedens.

“Ik heb geen man,” vervolgde ze. “Hij is naar Francistown gegaan en daar is hij doodgegaan aan het boeren laten.”

Geschrokken keek Mma Ramotswe opzij. “Het boeren laten? Kun je daaraan doodgaan?”

“Ja. Hij liet in Francistown de hele tijd boeren, en hij moest naar het ziekenhuis. Ze hebben hem geopereerd en toen ontdekten ze dat er iets helemaal mis was vanbinnen. Daardoor ging hij boeren. Toen ging hij dood.”

Er viel een stilte, die Mma Ramotswe verbrak. “Wat vreselijk voor u.”

“Ja. Ik was heel erg verdrietig toen het gebeurde, want hij was een heel goed mens en een goede vader voor mijn kinderen. Maar mijn moeder was nog sterk, en ze wilde wel voor hen zorgen. Ik kon werk krijgen in Gaborone, want ik heb een certificaat van mijn twee jaar middelbare school. Ik ging in de meubelzaak werken, en ze waren heel tevreden over me. Nu ben ik een van hun top verkopers. Ze hebben me zelfs ingeschreven voor een cursus in Mafikeng.”

Mma Ramotswe glimlachte. “Mijn complimenten. Het is niet makkelijk voor vrouwen. Mannen verwachten van ons dat we al het werk doen, en zelf pikken ze de beste banen in. Als vrouw valt het niet mee om hogerop te komen.”

“Toch kan ik zien dat het u is gelukt,” zei de vrouw. “Ik kan zien dat u zakenvrouw bent. Ik kan zien dat u goed verdient.”

Mma Ramotswe dacht even na. Ze was trots op haar mensenkennis, maar ze vroeg zich af of dat geen eigenschap was die veel vrouwen hadden, als onderdeel van hun intuïtie.

“Vertelt u me maar wat ik doe,” zei ze. “Kunt u raden wat voor werk ik doe?”

De vrouw draaide zich opzij op haar stoel en nam Mma Ramotswe van hoofd tot voeten op. “U bent privédetective, denk ik,” zei ze. “U bent iemand die de problemen van andere mensen uitpluist.”

Het witte bestelbusje maakte een onverhoedse beweging. Mma Ramotswe was ervan geschrokken dat deze vrouw haar beroep had geraden. Haar intuïtie is beter dan de mijne, dacht ze.

“Hoe wist u dat? Waar maakt u dat uit op?”

De andere vrouw keek weer voor zich uit. “Makkelijk zat,” zei ze. “Ik heb u voor uw detectivebureau zien zitten, samen met uw secretaresse. Zij is die dame met die enorme bril. Jullie zitten daar soms in de schaduw thee te drinken, en op een dag liep ik net langs aan de andere kant van de weg. Zo wist ik het.”

Het werd een gezellige rit, en ze babbelden met elkaar over hun dagelijks leven. De vrouw heette Mma Tsbago, en ze vertelde Mma Ramotswe over haar werk in de meubelzaak. De manager was aardig, vertelde ze, hij liet zijn personeel niet te hard werken en hij was altijd eerlijk tegenover de klanten. Een andere firma had haar een baan aangeboden, voor een hoger salaris, maar ze had het aanbod afgeslagen. Dat was haar manager ter ore gekomen en hij had haar loyaliteit met een promotie beloond.

Dan waren er haar kinderen, een meisje van tien en een jongen van acht. Ze konden goed leren en ze hoopte dat ze hen in Gaborone naar de middelbare school kon sturen. Ze had gehoord dat de Openbare Middelbare School in Gaborone erg goed was, en ze zou proberen hen daar geplaatst te krijgen. Er waren ook beurzen voor nog betere scholen, had ze gehoord, en misschien maakten haar kinderen daar wel kans op.

Mma Ramotswe vertelde haar dat ze verloofd was en liet de diamant aan haar vinger zien. Mma Tsbago bewonderde de ring en vroeg wie de verloofde was. Het was heel verstandig om met een monteur te trouwen, zei ze, ze had gehoord dat het de beste echtgenoten waren die een vrouw zich kon wensen. Je moest proberen om een politieman, een monteur of een dominee aan de haak te slaan, zei ze, en nooit trouwen met een politicus, een barman of een taxichauffeur. Dat soort mensen veroorzaakte altijd veel problemen voor hun vrouwen.

“En je moet ook nooit met een trompettist trouwen,” voegde Mma Ramotswe eraan toe. “Die fout heb ik gemaakt. Ik ben getrouwd geweest met een slechte man. Hij heette Note Mokoti en hij speelde trompet.”

“Zo te horen kun je beter niet met dat soort mensen trouwen,” zei Mma Tsbago. “Ik zal ze aan mijn lijstje gaan toevoegen.”

Het laatste deel van de reis schoten ze niet erg op. De onverharde weg zat vol grote en gevaarlijke kuilen, en ze moesten een paar keer uitwijken naar de zanderige berm om een uitzonderlijk grote kuil te omzeilen. Dat was riskant, want het witte bestelbusje kon vast komen te zitten in het zand als ze niet oppasten, en dan zouden ze misschien uren op hulp moeten wachten. Maar uiteindelijk kwamen ze in het dorp van Mma Tsbago, het dorp dat het dichtst in de buurt van de boerderij lag.

Mma Ramotswe had Mma Tsbago gevraagd of ze iets van de coöperatie wist, en dat had enige informatie opgeleverd. Ze kon zich het project herinneren, hoewel ze de mensen die het hadden opgezet niet had gekend. Ze herinnerde zich een blanke man en een vrouw uit Zuid–Afrika, en nog een of twee buitenlanders. Een aantal mensen uit het dorp had er gewerkt. De mensen hadden er veel van verwacht, maar op den duur was het als een nachtkaars uitgegaan. Dat had haar niet verbaasd. Zo ging het nu eenmaal in Afrika en dat kon je niet veranderen. Mensen verloren hun belangstelling, of ze gingen de dingen weer op de traditionele manier doen, of ze gaven het gewoon op omdat ze het te inspannend vonden. En dan had Afrika de gewoonte om terug te komen en alles weer te bedelven.

“Is er iemand in het dorp die me erheen kan brengen?” vroeg Mma Ramotswe.

Mma Tsbago dacht even na. “Er zijn nog wel een paar mensen die er hebben gewerkt,” zei ze. “Een vriend van mijn oom heeft er een tijd een baantje gehad. We kunnen naar hem toe gaan en het hem vragen.”

Eerst gingen ze naar Mma Tsbago’s huis. Het was een traditioneel Botswaans huis, gemaakt van okergele kleisteen, met eromheen een laag muurtje, een lomotana, zodat aan de voor- en zijkant van het huis een klein erf ontstond. Buiten dit muurtje stonden twee graanschuurtjes met een rieten dak op palen en een kippenhok. Aan de achterkant was een gevaarlijk scheefgezakt privaathuisje, met een deur van oude planken en een touw waarmee de deur vastgezet kon worden.

De kinderen renden meteen naar buiten en vlogen hun moeder om de hals, waarna ze verlegen bleven wachten totdat ze aan de onbekende werden voorgesteld. Toen kwam de grootmoeder uit het donkere huis naar buiten. Ze droeg een tot op de draad versleten witte jurk en grijnsde tandeloos.

Mma Tsbago zette haar tas binnen neer en zei dat ze over ongeveer een uur terug zou zijn. Mma Ramotswe gaf de kinderen een paar snoepjes, die ze met hun beide handpalmen omhoog in ontvangst namen, en ze bedankten haar zoals het hoorde. Dit waren kinderen die de oude gebruiken begrepen, dacht Mma Ramotswe goedkeurend, in tegenstelling tot sommige kinderen in Gaborone.

Ze verlieten het huis en reden in het bestelbusje door het dorp. Het was een typisch Botswaans dorp, een verzameling huizen met een of twee kamers, elk met een eigen erf, elk omringd door een stuk of wat doornbomen. De huizen waren door paden met elkaar verbonden, kronkelpaden die om velden en moestuintjes heen liepen. Een paar koeien sjokten lusteloos rond, knabbelden hier en daar aan een pol dor bruin gras, terwijl een stoffige herdersjongen met een dikke buik de dieren van onder een boom in de gaten hield. De koeien waren een blijk van welvaart, het tastbare resultaat van iemands werk in de diamantmijn van Jwaneng of de fabriek in Lobatse waar rundvlees werd ingeblikt.

Mma Tsbago nam Mma Ramotswe mee naar een huis aan de rand van het dorp. Het was goed onderhouden, iets groter dan het huis van de buren, en het was in de traditionele manier geschilderd, rood met bruin, met een patroon van grote witte ruiten. Het erf was keurig geveegd, en dat wees erop dat de dame des huizes, die ook het schilderwerk moest hebben gedaan, haar bezem regelmatig hanteerde. Huizen en de versiering ervan waren de verantwoordelijkheid van vrouwen, en deze vrouw hield de oude gebruiken duidelijk in ere.

Ze wachtten buiten de muur terwijl Mma Tsbago toestemming vroeg om binnen te komen. Het was onbeleefd om het erf op te lopen zonder eerst te roepen, en nog onbeleefder om het huis ongenood binnen te gaan.

“Ko, ko!” riep Mma Tsbago. “Mma Potsane, ik kom op bezoek!”

Er kwam geen antwoord, en Mma Tsbago herhaalde haar roep. Nog steeds klonk er geen antwoord, en toen ging de deur van het huis plotseling open. Een kleine, kogelronde vrouw in een lange rok en witte blouse met hoge kraag kwam naar buiten en tuurde in hun richting.

“Wie is daar?” riep ze met een hand boven haar ogen. “Wie ben je? Ik kan je niet zien.”

“Mma Tsbago. Ik ben hier met een onbekende.”

De vrouw lachte. “Ik dacht dat je iemand anders was en daarom heb ik me snel netjes aangekleed. Zonde van de moeite!”

Ze gebaarde dat het bezoek binnen mocht komen. “Ik zie tegenwoordig niet meer zo best,” legde Mma Potsane uit. “Mijn ogen worden steeds slechter. Daarom wist ik niet wie je was.”

Er werden handen geschud en beleefde begroetingen uitgewisseld. Daarna gebaarde Mma Potsane naar een bank naast haar huis, in de schaduw van een grote boom. Daar konden ze zitten, stelde ze voor, want binnen was het te donker.

Mma Tsbago legde uit waarvoor ze waren gekomen en Mma Potsane luisterde aandachtig. Ze had duidelijk last van haar ogen en veegde ze een paar keer af met de mouw van haar blouse. Terwijl Mma Tsbago praatte, knikte ze enthousiast.

“Ja,” bevestigde ze, “we hebben er gewoond. Mijn man werkte er. We werkten er allebei. We hoopten dat we wat geld zouden verdienen met de groente, en een tijdlang ging het goed. Toen…” Haar stem stierf weg en ze haalde vertwijfeld haar schouders op.

“Ging het mis?” vroeg Mma Ramotswe. “Droogte?”

Mma Potsane zuchtte. “Er was een droge periode, ja. Maar heerst hier niet altijd droogte? Nee, het was gewoon dat mensen het vertrouwen verloren. Er woonden daar goede mensen, maar ze gingen weg.”

“De blanke man uit Namibië? De Duitser?” vroeg Mma Ramotswe.

“Ja, die. Hij was een goed mens, maar hij ging weg. Er waren ook andere mensen, Batswana, die er genoeg van hadden. Zij gingen ook weg.”

“En een Amerikaan?” drong Mma Ramotswe aan. “Was er ook een Amerikaanse jongen?”

Mma Potsane wreef in haar ogen. “Die jongen is verdwenen. Op een avond is hij gewoon verdwenen. De politie is gekomen en ze hebben overal gezocht. Zijn moeder kwam ook, heel vaak. Ze nam een spoorzoeker mee, een klein mannetje, en hij liep als een hond met zijn neus tegen de grond. Hij had een heel dik achterste, net als alle Basarwa.”

“Heeft hij iets kunnen vinden?” Mma Ramotswe wist het antwoord wel, maar ze wilde de vrouw aan de praat krijgen. Tot nu toe had ze het verhaal alleen vanuit Mrs. Curtins gezichtspunt gehoord, maar het was heel goed mogelijk dat er dingen waren die andere mensen hadden gezien, zonder dat zij er iets van wist.

“Hij rende rond als een hond,” vertelde Mma Potsane lachend. “Hij keek onder stenen en snuffelde en mompelde van alles in dat rare taaltje van ze—u weet hoe het klinkt, allemaal geluiden zoals bomen in de wind en brekende twijgjes. Maar hij vond geen sporen van wilde dieren die de jongen misschien hadden gegrepen.”

Mma Ramotswe gaf haar een zakdoek om haar ogen mee af te vegen. “Wat is er dan volgens u gebeurd, Mma? Hoe kan iemand nou zomaar verdwijnen?”

Mma Potsane snoof en snoot haar neus in Mma Ramotswe’s zakdoek. “Volgens mij is hij opgezogen,” zei ze. “Soms zijn hier in het warme seizoen wervelwinden. Ze komen uit de Kalahari en zuigen dingen op. Die jongen is misschien wel in zo’n wervelwind terechtgekomen, opgezogen en heel ergens anders weer neergezet. Misschien wel helemaal in Ghanzi of in het midden van de Kalahari of waar dan ook. Geen wonder dat ze hem niet konden vinden.”

Mma Tsbago keek Mma Ramotswe van opzij aan en probeerde haar blik te vangen, maar zij bleef naar Mma Potsane kijken.

“Dat kan natuurlijk altijd, Mma,” zei ze. “Het is een interessant idee.” Ze zweeg even. “Zou u me erheen kunnen brengen om me rond te leiden? Ik ben met de auto.”

Mma Potsane dacht even na. “Ik ga er niet graag heen,” bekende ze. “Voor mij is het een verdrietige plek.”

“Ik geef twintig pula voor uw onkosten.” Mma Ramotswe stak een hand in haar zak. “Ik hoop dat u dit van me wil aannemen.”

“Maar natuurlijk,” zei Mma Potsane snel. “We gaan er samen naartoe, ‘s-Avonds kom ik er niet graag, maar overdag is het anders.”

“Nu?” zei Mma Ramotswe. “Kunnen we nu meteen gaan?”

“Ik heb niets te doen,” zei Mma Potsane. “Er gebeurt hier nooit iets.”

Mma Ramotswe gaf het geld aan Mma Potsane, die haar bedankte door in haar handen te klappen. Ze liepen over het keurig geveegde erf naar het muurtje, namen afscheid van Mma Tsbago, stapten in het busje en reden weg.