HOOFDSTUK 9

De wind moet ergens vandaan komen

ZE REDEN IN Mma Ramotswe’s witte bestelbusje het dorp uit. De onverharde weg was heel erg slecht, verdween soms geheel in diepe kuilen of een zee van ribbels, zodat het busje uit protest kreunde en rammelde. De boerderij was niet meer dan twaalf kilometer van het dorp, maar ze vorderden slechts moeizaam, en Mma Ramotswe was blij dat ze Mma Potsane bij zich had. Je kon makkelijk verdwalen in de bush, zonder heuvels als oriënteringspunt en omringd door bomen die allemaal op elkaar leken. Voor Mma Potsane riep dat landschap, al zag ze het nog zo wazig, echter tal van herinneringen op. Met haar ogen bijna helemaal dichtgeknepen tuurde ze voor zich uit en wees ze op de plek waar ze jaren geleden een weggelopen ezel hadden teruggevonden, en daar, bij die rots, was om onverklaarbare redenen een koe zomaar doodgegaan. Dit waren de persoonlijke herinneringen waardoor het land tot leven kwam, en die mensen verbonden met een stuk dorre aarde dat voor hen minstens even waardevol was—en minstens even mooi—als een met prachtig gras begroeide vlakte.

Mma Potsane leunde naar voren op haar stoel. “Daar,” zei ze, “zie je dat daar? In de verte zie ik dingen beter. Ik kan het zien.”

Mma Ramotswe volgde haar blik. De begroeiing was dichter hier, met veel doornbomen, en tussen de bomen door kon je vaag de vorm van de gebouwen zien. Het waren vervallen gebouwen, sommige typerend voor de ruïnes in zuidelijk Afrika: witgeverfde muren die afgebrokkeld waren totdat er nog maar een halve meter van over was, alsof ze van bovenaf waren platgedrukt, terwijl andere gebouwen nog wel een dak hadden, of in elk geval dakspanten, met riet dat naar binnen was gezakt, weggevreten door mieren of meegenomen door vogels om nesten van te bouwen.

“Dat is de boerderij?”

“Ja. En daar…zie je dat daar? Daar woonden wij.”

Het was een verdrietig thuiskomen voor Mma Potsane, zoals ze van tevoren al tegen Mma Ramotswe had gezegd. Hier had ze een rustige tijd gehad met haar man, nadat hij jaren in de mijnen in Zuid–Afrika had gewerkt. Hun kinderen waren al volwassen geweest, zodat ze op elkaars gezelschap waren aangewezen en van een voorspelbaar leven konden genieten.

“We hoefden niet veel te doen,” vertelde ze. “Mijn man werkte elke dag op de velden. Ik naaide kleren met de andere vrouwen, dat wilde de Duitser graag. Hij verkocht ze in Gaborone.”

De weg hield op, en Mma Ramotswe stopte onder een boom. Ze strekte haar benen, en zag tussen de bomen door het huis dat het hoofdgebouw moest zijn geweest. Afgaand op het aantal bouwvallen moesten er vroeger elf of twaalf huizen hebben gestaan. Het was zo triest, bedacht ze, al die gebouwen midden in de bush, al die hoop, waar nu alleen nog maar funderingen en vervallen muren van over waren.

Ze liepen naar het hoofdgebouw. Het grootste deel van het dak zat er nog op, aangezien dit, in tegenstelling tot de andere daken, van golfplaat was. Er waren ook deuren, oude scheefgezakte hordeuren, en in sommige ramen zat nog glas.

“Hier woonde de Duitser,” zei Mma Potsane, “en de Amerikaan en die Zuid–Afrikaanse vrouw, en nog een paar mensen van ver weg. Wij, de Batswana, woonden daar.”

Mma Ramotswe knikte. “Ik wil graag even binnen kijken.”

Mma Potsane schudde haar hoofd. “Daar is niets te zien,” zei ze. “Het huis is leeg. Iedereen is weg.”

“Dat weet ik wel, maar nu ik toch hier ben, wil ik even kijken hoe het er binnen uitziet. Je hoeft niet mee als je niet wil.”

Mma Potsane trok een gezicht. “Ik kan je niet alleen naar binnen laten gaan,” mompelde ze. “Ik ga wel mee.”

Ze duwden tegen de hor deur die de voordeur versperde. Het hout was aangevreten door termieten, en het gaf meteen mee.

“De mieren vreten alles op in dit land,” zei Mma Potsane. “Op een dag zijn er alleen nog maar mieren over. Dan hebben ze al het andere opgevreten.”

Ze gingen het huis binnen en voelden meteen de koelte nu ze weg waren uit de zon. Er hing een sterke geur van stof en rotting van de vermolmde plafondplaten, met iets scherps van het met creosoot geïmpregneerde hout dat de mieren had weerstaan.

Mma Potsane gebaarde om zich heen in de kamer. “Kijk maar. Er is hier niets meer. Het is gewoon een leeg huis. Nu kunnen we weer weg.”

Mma Ramotswe negeerde het voorstel. Ze bestudeerde een stukje vergeeld krantenpapier dat op een muur was geprikt. Het was een krantenfoto van een man die voor een gebouw stond. Er had een kop boven gestaan, maar het papier was vergaan en de letters waren onleesbaar.

Ze wenkte Mma Potsane. “Wie is deze man?”

Mma Potsane tuurde naar de foto, met haar gezicht er vlakbij. “Ik herinner me die man,” zei ze. “Hij werkte hier ook. Het is een Motswana. Hij was goed bevriend met de Amerikaan. Ze zaten altijd met elkaar te praten, net twee oude mannen bij een kgotla.”

“Kwam hij uit het dorp?” vroeg Mma Ramotswe.

Mma Potsane lachte. “Nee, hij hoorde niet bij ons. Hij kwam uit Francistown. Zijn vader was schoolhoofd daar, hij was heel slim. Deze ook, de zoon, die was ook heel erg slim. Hij wist veel. Daarom wilde die Amerikaan steeds met hem praten. Maar de Duitser mocht hem helemaal niet. Het waren geen vrienden, die twee.”

Mma Ramotswe bekeek de foto nogmaals aandachtig, haalde hem voorzichtig van de muur en stak hem in haar zak. Mma Potsane was naar een deuropening gelopen, en ze kwam achter haar aan om in de andere kamer te kijken. Daar lag, op de grond, het skelet van een grote vogel die verstrikt was geraakt in het huis. De botjes lagen op de plek waar het dier moest zijn gevallen, kaalgevreten door de mieren.

“Deze kamer werd als kantoor gebruikt,” vertelde Mma Potsane. “Alle bonnen werden bewaard, en er stond een kleine brandkast, daar in die hoek. Er werd namelijk geld gestuurd, weet je. Er waren mensen in andere landen die vonden dat deze boerderij belangrijk was. Ze dachten dat je hiermee kon aantonen dat droog land zoals dit vruchtbaar gemaakt kon worden. Wij moesten bewijzen dat mensen bij elkaar konden wonen op een plek als deze en alles met elkaar wilden delen.”

Mma Ramotswe knikte. Ze wist dat er mensen waren die allerlei theorieën over samenlevingsvormen wilden testen. Om de een of andere reden voelden ze zich tot dit land aangetrokken, alsof nieuwe ideeën niet omkwamen van de dorst in dit uitgestrekte, dorre land. Dat soort mensen was razend enthousiast geweest toen de Brigade-beweging was opgericht. Ze vonden het een goed idee om van jongeren te verlangen dat ze voor andere mensen werkten en hielpen bij de opbouw van hun land, maar wat was daar nou zo bijzonder aan? Werkten jonge mensen in rijke landen dan niet? Misschien niet, en misschien waren deze mensen, die allemaal uit rijke landen kwamen, daarom wel zo enthousiast geweest over het hele idee. Er was niets mis met dat soort mensen, ze waren meestal reuze aardig en ze behandelden de Batswana met respect. Toch kon het erg vermoeiend zijn om de hele tijd goede raad te krijgen. Er was altijd wel een of andere buitenlandse organisatie die tegen Afrikanen zei: dit moet je doen, zo moet je de dingen doen. Het waren misschien goede adviezen, en ergens anders hielp het misschien, maar Afrika had zijn eigen oplossingen nodig.

Deze boerderij was het zoveelste voorbeeld van een mislukt project. Je kon geen groente verbouwen in de Kalahari. Zo simpel was het. Er waren allerlei dingen die op een plek als deze konden groeien, maar dat waren dingen die hier thuishoorden. Geen dingen zoals tomaten en sla. Die hoorden niet in Botswana thuis, in elk geval niet in dit deel ervan.

Ze verlieten het kantoor en liepen door de rest van het huis. In verschillende kamers was het dak weg en daar lag de vloer bezaaid met bladeren en twijgjes. Hagedissen schoten weg onder ritselend blad, en kleine roze-met-witte gekko’s klampten zich verstijfd vast aan de muren, geschrokken van deze geheel onverwachte indringers. Hagedissen, gekko’s, het stof in de lucht, meer was het niet—een leeg huis.

Afgezien van de foto.

Mma Potsane was opgelucht toen ze weer buiten stonden, en ze stelde voor om Mma Ramotswe te laten zien waar de groente vroeger werd verbouwd. Ook hier had het land zich weer laten gelden, en het enige dat er nog van het project te zien was, was een patroon van geulen, nu tot kleine ravijnen geërodeerd. Hier en daar kon je nog zien waar de paaltjes hadden gestaan waaraan het gaasdoek was bevestigd, maar er was geen spoor meer van het hout zelf, dat net als al het andere door mieren was opgevreten.

Mma Ramotswe hield een hand boven haar ogen. “Al dat werk,” peinsde ze hardop. “En nu dit.”

Mma Potsane haalde haar schouders op. “Zo gaat het toch altijd, Mma,” betoogde ze. “Zelfs in Gaborone. Kijk maar eens naar al die gebouwen. Hoe weten we dat Gaborone er over vijftig jaar nog zal zijn? Hebben de mieren soms geen plannen met Gaborone?”

Mma Ramotswe glimlachte. Dat was een rake manier om het te zeggen. Het gaat op voor al onze menselijke inspanningen, mijmerde ze, en alleen maar doordat we te onwetend zijn om het te beseffen, of te vergeetachtig om het te onthouden, hebben we het vertrouwen om iets te bouwen en te denken dat het blijvend zal zijn. Zou er over twintig jaar nog iemand zijn die zich Het Beste Dames Detectivebureau kon herinneren? Of Tlokweng Road Speedy Motors? Waarschijnlijk niet, maar was dat nou zo belangrijk?

De melancholieke overpeinzingen herinnerden haar aan haar werk. Ze was hier niet om over archeologie te dromen, maar om uit te vinden wat er al die jaren geleden was gebeurd. Ze was gekomen om deze plek te lezen, en had ontdekt dat er niets, of vrijwel niets, te lezen viel. Het was alsof de wind was gekomen en alles had weggevaagd, de bladzijden had verstrooid, de voetstappen met stof had bedekt.

Ze draaide zich opzij naar Mma Potsane, die zwijgend naast haar stond. “Waar komt de wind vandaan, Mma Potsane?”

De andere vrouw raakte haar wang aan, een gebaar dat Mma Ramotswe niet begreep. Haar ogen stonden leeg, zag Mma Ramotswe, het ene oog was dof en melkachtig. Ze zou naar een kliniek moeten gaan.

“Daarvandaan.” Mma Potsane wees op de doornbomen en de oneindige lege hemel, naar de Kalahari. “Daarvandaan.”

Mma Ramotswe zei niets. Ze voelde dat ze bijna kon begrijpen wat er was gebeurd, maar ze kon het niet onder woorden brengen, en ze wist evenmin waardoor ze het wist.