HOOFDSTUK 4

Op de weesboerderij

MR. J.L.B. MATEKONI bestudeerde het uitzicht vanuit zijn kantoor bij Tlokweng Road Speedy Motors. Er waren twee ramen, waarvan het ene uitzicht bood op de werkplaats. Daar waren zijn twee jonge leerling-monteurs bezig een auto op te krikken. Dat deden ze op de verkeerde manier, zag hij, ondanks zijn herhaalde waarschuwingen voor de gevaren. Een van de jongens had al eens een ongelukje gehad met de ventilator in een motorblok, en hij mocht van geluk spreken dat hij zijn vinger niet was kwijtgeraakt. Toch gingen ze rustig door met hun onveilige manier van werken. Het probleem was natuurlijk dat ze nog maar net negentien waren. Op die leeftijd zijn alle jonge mannen onsterfelijk, en denken ze dat ze het eeuwige leven hebben. Wacht maar af, dacht Mr. J.L.B. Matekoni grimmig. Op een dag komen ze erachter dat ze net zo zijn als de rest.

Hij draaide zich opzij op zijn stoel en keek door het andere raam. Het uitzicht door dit raam was een stuk prettiger: achter het erf van de garage zag je enkele acaciabomen uit de droge doornstruiken steken, en daar weer achter de verspreide heuvels van Odi, als eilanden in een grijsgroene zee. Het was halverwege de ochtend en de lucht bewoog niet. Over een paar uur zou er een waas van hitte over het landschap liggen en zou het lijken alsof de heuvels dansten en zinderden. Dan zou hij naar huis gaan voor de lunch, omdat het dan te warm was om te werken. In de keuken, het koelste vertrek van zijn huis, zou hij de maïspap met vlees eten die zijn hulp voor hem had klaargemaakt en de Botswana Daily News lezen. Daarna deed hij altijd een kort middagdutje voordat hij terugkeerde naar de garage en weer aan het werk ging.

De leerjongens gingen niet naar huis en aten hun lunch op een paar omgekeerde olievaten die ze onder een van de acaciabomen hadden gezet. Vanuit deze gunstige positie keken ze naar de langslopende meisjes, en dan werden er op gedempte toon grappen gemaakt waar ze zelf altijd erg om moesten lachen. Mr. J.L.B. Matekoni had hun gesprekken gehoord en had er geen hoge dunk van.

“Jij bent een mooi meisje! Heb je een auto? Ik kan je auto repareren, als je wil. Ik kan zorgen dat je veel sneller gaat!”

Hierop giechelden de twee typistes van het Waters Affairs-kantoor en versnelden hun pas.

“Je bent te mager! Je eet niet genoeg vlees! Een meisje zoals jij moet meer vlees eten, dan kun je veel kinderen krijgen!”

“Hoe kom je aan die schoenen? Zijn het Mercedes-Benz-schoenen? Snelle schoenen voor snelle meisjes!”

Ongehoord, dacht Mr. J.L.B. Matekoni. Hij had zich nooit op die manier gedragen toen hij zo oud was als zij. Hij had stage gelopen in de garages van de Botswana Bus Company, en dergelijk gedrag zou nooit zijn getolereerd. Maar zo gedroegen de jongens van tegenwoordig zich nu eenmaal, en daar kon hij niets aan doen. Hij had ze op het matje geroepen, ze erop gewezen dat de reputatie van de garage net zo goed van hen afhing als van hemzelf. Ze hadden hem niet-begrijpend aangekeken, en het was tot hem doorgedrongen dat ze het echt niet begrepen. Deze jongens was niet geleerd wat het betekende om een goede naam te hebben, het was een volkomen onbekend concept voor hen. Hij vond dit een ontmoedigende gedachte, en had het ministerie van onderwijs een brief geschreven waarin hij had voorgesteld om de jeugd van Botswana dit soort elementaire normen en waarden op school bij te brengen. Uiteindelijk vond hij de voltooide brief te pretentieus, en hij had hem niet verstuurd. Dat was het probleem, besefte hij. Als je tegenwoordig een punt maakte van fatsoen, klonk je meteen ouderwets en pretentieus. De enige manier om modern te klinken, leek het wel, was zeggen dat mensen konden doen wat ze wilden en wanneer ze maar wilden, zonder zich iets aan te trekken van wat andere mensen ervan vonden. Dat was de moderne manier van denken.

Mr. J.L.B. Matekoni richtte zijn blik weer op het bureau en sloeg zijn agenda open. Hij had opgeschreven dat hij vandaag naar de weesboerderij moest. Als hij meteen wegging, kon hij dat voor de lunch nog doen en op tijd terug zijn om het werk van zijn leerjongens te controleren voordat de eigenaars om vier uur hun auto’s kwamen ophalen. Er was met geen van de twee auto’s iets aan de hand, het waren gewoon onderhoudsbeurten, en dat kon hij best aan de jongens overlaten. Maar hij moest ze wel in de gaten houden, want ze vonden het leuk om de motor zo af te stellen dat het volle vermogen gebruikt kon worden, en dat moest hij dan weer bijstellen voordat de auto’s de garage verlieten.

“Het is niet de bedoeling dat we hier raceauto’s maken,” waarschuwde hij hen. “De mensen die in deze auto’s rijden zijn geen snelle types zoals jullie. Het zijn fatsoenlijke burgers.”

“Waarom heten we dan Speedy Motors?” vroeg een van de jongens.

Mr. J.L.B. Matekoni had de jongen aangekeken. Soms wilde hij het liefst tegen ze schreeuwen, en waarschijnlijk was dit zo’n moment, maar hij verloor nooit zijn zelfbeheersing.

“We heten Tlokweng Road Speedy Motors,” legde hij geduldig uit, “omdat we ons werk snel doen. Begrijp je het verschil? We laten de klant niet dagenlang wachten, zoals sommige andere garages. We doen ons werk snel, en ook zorgvuldig, zoals ik telkens moet herhalen.”

“Sommige mensen houden van snelle auto’s,” merkte de andere jongen op. “Sommige mensen vinden het leuk om hard te rijden.”

“Dat kan wel waar zijn,” zei Mr. J.L.B. Matekoni, “maar niet iedereen is zo. Er zijn mensen die weten dat hard rijden niet altijd de beste manier is om ergens te komen, geloof me. Beter een wijle te laat dan wijlen op straat.”

De jongens hadden hem stompzinnig aangegaapt, en hij had een diepe zucht geslaakt. Ook dit was de schuld van het ministerie van onderwijs en de moderne ideeën. Deze twee jongens begrepen nog niet de helft van wat hij zei. En vroeg of laat kregen ze onvermijdelijk een ernstig ongeluk.

Hij reed naar de weesboerderij, en toeterde zoals gewoonlijk luid toen hij bij het hek was. Hij genoot om meerdere redenen van deze bezoekjes. Het was natuurlijk leuk om de kinderen te zien, en meestal had hij een handje snoepjes bij zich om uit te delen als ze zich om hem heen verdrongen. Maar hij vond het ook fijn om Mma Silvia Potokwane te zien, de directrice. Ze was een vriendin van zijn moeder geweest, en hij kende haar al zijn hele leven. Het was dan ook vanzelfsprekend dat hij de machines repareerde als er iets aan mankeerde en ook de vervoermiddelen van de boerderij onderhield, twee pick–ups en een gedeukte oude minibus. Hij werd er niet voor betaald, maar dat verwachtte hij ook niet. Iedereen hielp zo mogelijk de weesboerderij, en zelfs als ze hem hadden willen betalen, dan zou hij het geld niet hebben geaccepteerd.

Mma Potokwane was in haar kantoor toen hij kwam. Ze leunde uit het raam en wenkte hem binnen te komen. “De thee staat klaar, Mr. J.L.B. Matekoni!” riep ze. “En er is cake, maar dan moet je wel opschieten.”

Hij parkeerde zijn truck onder de groene takken van een apenbroodboom. Er waren meteen een paar kinderen op hem af gekomen, en ze huppelden naast hem toen hij naar het kantoor liep.

“Hebben jullie je netjes gedragen?” vroeg Mr. J.L.B. Matekoni terwijl hij een hand in zijn zak stak.

“We hebben ons heel netjes gedragen,” antwoordde het oudste kind. “We hebben ons de hele week netjes gedragen. Nu zijn we er moe van, zó braaf zijn we geweest.”

Mr. J.L.B. Matekoni grinnikte. “Nou, dan hebben jullie wel een snoepje verdiend.”

Hij gaf een handvol snoepjes aan het oudste kind, dat het lekkers beleefd in ontvangst nam, met beide handen uitgestrekt, zoals het hoorde in Botswana.

“Verwen die kinderen niet zo!” riep Mma Potokwane vanuit haar raam. “Het zijn heel erg stoute kinderen, allemaal.”

De kinderen maakten zich lachend uit de voeten, terwijl Mr. J.L.B. Matekoni het kantoor binnenging. Daar trof hij niet alleen Mma Potokwane aan, maar ook haar man, een gepensioneerde politieman, en enkele medewerkers. Iedereen had een beker thee en een bordje met een stukje fruitcake.

Mr. J.L.B. Matekoni dronk zijn thee terwijl Mma Potokwane hem vertelde dat ze problemen hadden met een van de waterpompen. De pomp raakte al na een halfuur oververhit en ze waren bang dat hij het helemaal zou begeven.

“Olie,” stelde Mr. J.L.B. Matekoni. “Een pomp zonder olie wordt heet. Er zal wel een lek zijn. Een kapotte pakking of zo.”

“En er is ook iets met de remmen van de minibus,” zei Mma Potokwane. “Ze maken erg veel kabaal.”

“De remschoenen,” concludeerde Mr. J.L.B. Matekoni. “Die zijn aan vervanging toe. Er komt met dit weer altijd zoveel stof in en daar slijten ze van. Ik zal ernaar kijken, maar waarschijnlijk moet je met de auto naar de garage komen zodat ik het daar kan doen.”

Dit werd afgesproken, en het gesprek kwam op de gebeurtenissen op de weesboerderij. Een van de weeskinderen had een baan gevonden en zou in Francistown gaan wonen. Een ander kind had een paar sportschoenen gekregen van een Zweedse donateur die soms cadeautjes stuurde. De jongen was de beste hardloper van allemaal, en nu zou hij mee kunnen doen aan wedstrijden. Toen viel het stil, en Mma Potokwane keek Mr. J.L.B. Matekoni verwachtingsvol aan.

“Ik heb gehoord dat je nieuws hebt,” zei ze na een tijdje. “Ik heb gehoord dat je gaat trouwen.”

Mr. J.L.B. Matekoni keek omlaag naar zijn schoenen. Voor zover hij wist hadden ze het aan niemand verteld, maar in Botswana was dat niet genoeg om iets geheim te houden. Waarschijnlijk was het de werkster, dacht hij. Ze had het natuurlijk aan een van de andere werksters verteld en die had het toen weer aan haar mevrouw doorverteld. Inmiddels wist iedereen het natuurlijk allang.

“Ik ga met Mma Ramotswe trouwen,” begon hij. “Ze is—”

“Ze is toch die privédetective?” viel Mma Potokwane hem in de rede. “Ik heb veel over haar gehoord. Wat zul je een spannend leven krijgen! Je gaat spioneren en allerlei mensen schaduwen.”

Mr. J.L.B. Matekoni haalde diep adem. “Geen sprake van,” zei hij. “Ik word geen detective. Dat laat ik helemaal aan Mma Ramotswe over.”

Mma Potokwane keek eerst een beetje teleurgesteld, maar toen klaarde ze weer op. “Je gaat een diamanten ring voor haar kopen, neem ik aan,” zei ze. “Tegenwoordig hoort een verloofde dame een diamanten ring te dragen om te laten zien dat ze verloofd is.”

Hij staarde haar aan. “Is dat echt nodig?”

“Nou en of,” zei Mma Potokwane. “Welk tijdschrift je ook openslaat, er staan altijd advertenties voor diamanten ringen in. Ze zeggen dat het voor verlovingen is.”

Het bleef een hele tijd stil voordat Mr. J.L.B. Matekoni weer iets zei. “Zijn diamanten niet een beetje duur?”

“Heel erg duur,” beaamde een van de medewerksters. “Wel duizend pula voor een piepklein diamantje.”

“Veel meer,” zei Mma Potokwane. “Sommige diamanten kosten wel tweehonderdduizend pula. Zo veel geld voor één diamant.”

Moedeloos staarde Mr. J.L.B. Matekoni voor zich uit. Hij was niet krenterig, altijd even royaal met cadeautjes als met zijn tijd, maar hij had bezwaar tegen elke vorm van geld verspillen, en zoveel geld uitgeven aan een diamant, ook al was het voor een bijzondere gelegenheid, was in zijn ogen domweg zonde.

“Ik zal het er met Mma Ramotswe over hebben,” zei hij beslist, want hij wilde het onderwerp afsluiten. “Misschien gelooft ze niet in diamanten.”

“Onzin,” zei Mma Potokwane. “Natuurlijk gelooft ze in diamanten. Alle vrouwen geloven in diamanten. Dat is het enige waar alle vrouwen hetzelfde over denken.”

Nadat hij thee had gedronken met Mma Potokwane liep Mr. J.L.B. Matekoni over het pad naar het pomphuis. Het was; zo’n merkwaardig pad dat nergens heen leek te gaan, maar uiteindelijk toch zijn bestemming bereikte. Dit pad maakte een slome lus rond enige pompoenbedden, ging daarna omlaag door een donga, een diepe, geërodeerde greppel, en eindigde bij het schuurtje dat de pomp beschermde. Het pomphuis zelf stond onder het paraplu-achtige bladerdak van een paar doornbomen, die gelukkig voor een cirkel van schaduw zorgden. In een schuurtje met een dak van golfplaat, zoals dit pomphuis, kon het onvoorstelbaar heet worden als het in de volle zon stond en dat was slecht voor de machine die er stond.

Hij zette zijn gereedschapskist neer en duwde behoedzaam de deur van het pomphuis open. In dit soort omstandigheden was hij met het oog op slangen altijd heel erg voorzichtig. Om de een of andere reden leken slangen machines op te zoeken, en hij had meer dan eens een slaperige slang aangetroffen in een machine die hij moest repareren, opgerold rond een van de onderdelen. Hij had geen idee waarom ze dat deden, maar misschien had het iets met warmte en beweging te maken. Droomden slangen van lekkere plekjes voor slangen? Dachten ze dat er ergens een hemel voor slangen bestond, waar alles laag-bij-de-gronds was en niemand op ze kon trappen?

Het duurde even voordat zijn ogen gewend waren aan het donker, maar toen zag hij dat er geen ongewenste elementen te bekennen waren. De pomp stond in verbinding met een groot vliegwiel, dat door een antieke dieselmotor werd aangedreven. Mr. J.L.B. Matekoni zuchtte. Dit was het probleem. Oude dieselmotoren waren over het algemeen betrouwbaar, maar er kwam een moment in hun bestaan dat ze gewoon met pensioen moesten. Hij had er al verschillende keren iets over gezegd tegen Mma Potokwane, maar ze had steeds argumenten aangevoerd om andere projecten voorrang te verlenen.

“Water is juist belangrijker dan al het andere,” betoogde Mr. J.L.B. Matekoni. “Als je de groente geen water kunt geven, wat moeten de kinderen dan eten?”

“God zal voor ons zorgen,” zei Mma Potokwane kalm. “Op een dag stuurt Hij ons een nieuwe motor.”

“Misschien,” zei Mr. J.L.B. Matekoni. “Maar misschien ook niet. Soms is God niet zo geïnteresseerd in machines. Ik repareer de auto’s van heel wat geestelijken, en ze hebben allemaal problemen. Gods dienaars zijn geen heel goede chauffeurs.”

Nu zag hij zich geconfronteerd met het bewijs dat dieselmotoren sterfelijk waren en pakte hij zijn gereedschapskist. Hij haalde er een verstelbare moersleutel uit en begon het motorhuis los te maken. Al snel werd hij geheel in beslag genomen door zijn taak, zoals een chirurg boven de verdoofde patiënt, en ontmantelde hij het massieve metalen hart van de motor. Ooit was het een mooie motor geweest, het product van een onvoorstelbaar verre fabriek, een trouwe motor, een motor met karakter. Tegenwoordig leken alle motoren uit Japan te komen, waar ze door robots werden gemaakt. Die waren uiteraard betrouwbaar, omdat de onderdelen zo nauwkeurig afgesteld en zo gehoorzaam waren, maar voor iemand als Mr. J.L.B. Matekoni was dat soort machines even saai als gesneden witbrood. Er viel niets aan te beleven, geen oneffenheden, geen eigenaardigheden. Met als resultaat dat het geen uitdaging was om een Japanse auto te repareren.

Vaak had hij bedacht hoe jammer het was dat de volgende generatie monteurs misschien nooit zo’n oude motor hoefde te repareren. Ze werden opgeleid voor het repareren van moderne auto’s waarvan je de mankementen met een computer moest opsporen. Als iemand met een nieuwe Mercedes-Benz naar de garage kwam, zonk de moed Mr. J.L.B. Matekoni in de schoenen. Hij kon niet met dat soort auto’s omgaan omdat hij niet in het bezit was van de nieuwe apparatuur waarmee de diagnose moest worden gesteld. Hoe moest je zonder zo’n apparaat nou vaststellen of een minuscule chip in een ontoegankelijk deel van de motor het verkeerde signaal afgaf? De verleiding was groot om tegen dat soort autobezitters te zeggen dat ze een computer moesten nemen om hun auto te repareren, geen monteur van vlees en bloed, maar dat deed hij natuurlijk niet. Hij deed zijn best om uit te vinden wat er mankeerde aan al het glimmende staal dat onder de motorkap van dat soort auto’s schuilging, maar niet van harte.

Inmiddels had Mr. J.L.B. Matekoni de cilinderkoppen van de motor losgemaakt en keek hij in de cilinders zelf. Het was precies zoals hij had gedacht: er zat aangekoekt vuil in, en ze zouden over niet al te lange tijd opnieuw uitgeboord moeten worden. Toen hij de zuigers eruit haalde, zag hij dat de ringen putjes vertoonden en versleten waren, alsof ze door artritis waren aangetast. Hierdoor werd de motor beduidend minder productief, en dat betekende verspilde brandstof en minder water voor de moestuin van de kinderen. Hij moest doen wat hij kon. Hij zou enkele pakkingen vervangen om het olieverlies tegen te gaan, en zorgen dat de motor binnenkort naar de garage werd gebracht om de cilinders opnieuw uit te boren. Toch zou ook dat op een gegeven moment niet meer helpen, en dan zouden ze gewoon een nieuwe motor moeten kopen.

Er klonk een geluid achter hem en hij schrok. Het was stil in het pomphuis, en tot nu toe had hij alleen de tjirpende vogels in de acaciabomen gehoord. Dit was een menselijk geluid. Hij keek om zich heen, maar zag niets. Toen hoorde hij het weer, het kwam vanuit de struiken, een piepend geluid als van niet-geoliede wielen. Misschien kwam een van de kinderen eraan met een kruiwagen of zo’n zelfgemaakte speelgoedauto van stukjes ijzerdraad en blik.

Mr. J.L.B. Matekoni veegde zijn handen af aan een lap en stak die toen weer in zijn zak. Het geluid kwam dichterbij, en hij zag iets uit de struiken langs het kronkelpad komen, een meisje in een rolstoel die ze zelf voortbewoog. Toen ze opkeek van het pad en Mr. J.L.B. Matekoni zag bleef ze staan, haar handen rond de wielen geklemd. Even staarden ze elkaar aan, en toen glimlachte ze en legde ze de laatste meters van het pad af.

Ze was duidelijk goed opgevoed, want ze begroette hem beleefd. “Ik hoop dat u het goed maakt, Rra.” Ze stak haar rechterhand uit, met haar linkerhand op de onderarm als gebaar van respect.

Ze gaven elkaar een hand.

“Ik hoop dat er geen olie aan mijn hand zit,” zei Mr. J.L.B. Matekoni. “Ik ben bezig met de pomp.”

Het meisje knikte. “Ik kom u water brengen, Rra. Mma Potokwane zei dat u niets te drinken had meegenomen en ze dacht dat u wel dorst zou hebben.”

Ze pakte een tas die onder de zitting van de stoel hing en haalde er een fles uit.

Dankbaar pakte Mr. J.L.B. Matekoni het water aan. Hij had inderdaad dorst en had daarnet bedacht hoe dom het was geweest om niets te drinken mee te nemen. Kijkend naar het meisje nam hij een teug uit de fles. Ze was nog heel jong—ongeveer elf of twaalf, schatte hij—en ze had een leuk, open gezichtje. Haar haar was gevlochten, met kraaltjes in de vlechtjes. Ze droeg een vaalblauwe jurk, bijna wit gebleekt door het herhaalde wassen, en afgetrapte tackies aan haat voeten.

“Woon je hier?” vroeg hij. “Op de boerderij?”

Ze knikte. “Ik ben hier nu bijna een jaar,” antwoordde ze, “samen met mijn kleine broertje. Hij is pas vijf.”

“Waar kom je vandaan?”

Ze sloeg haar ogen neer. “Uit de buurt van Francistown. Mijn moeder is niet meer. Ze is drie jaar geleden overleden, toen ik negen was. We woonden bij een vrouw, op haar erf. Op een dag zei ze dat we weg moesten.”

Mr. J.L.B. Matekoni zei niets. Mma Potokwane had hem de voorgeschiedenis van sommige weesjes verteld, en elke keer sneed het hem door zijn ziel. In de traditionele samenleving bestond een ongewenst kind eenvoudig niet en had iedereen wel iemand die voor hem of haar zorgde. Maar er veranderde veel, en tegenwoordig waren er wezen, met name als gevolg van de ziekte die door Afrika waarde. Vandaag de dag waren er veel meer kinderen zonder ouders, en voor sommige van hen was de weesboerderij de enige plek waar ze terecht konden. Zou dat zo zijn voor dit meisje? En waarom zat ze in een rolstoel?

Hij riep zichzelf tot de orde. Het had geen zin om je het hoofd te breken over dingen waar je toch weinig aan kon doen. Het was belangrijker om eerst de praktische vragen te beantwoorden, zoals waarom de rolstoel zo’n vreemd geluid maakte.

“Je rolstoel piept,” zei hij. “Doet hij dat altijd?”

Ze schudde haar hoofd. “Het is een paar weken geleden begonnen. Ik denk dat er iets niet goed is.”

Mr. J.L.B. Matekoni ging op zijn hurken zitten en bekeek de wielen. Hij had nog nooit een rolstoel gerepareerd, maar hij zag meteen wat het probleem was. De lagers waren droog en stoffig—een drupje olie zou wonderen doen—en de rem liep aan. Dat verklaarde het geluid.

“Ik zal je uit je stoel tillen,” zei hij. “Ga jij maar lekker onder die boom zitten, dan repareer ik je stoel.”

Hij tilde het meisje op en zette haar voorzichtig neer. Vervolgens zette hij de rolstoel ondersteboven, maakte het remblokje los en stelde de handrem bij. Olie werd op de lagers gedruppeld en de wielen werden rondgedraaid om ze uit te proberen. Er liep niets meer aan en er klonk geen geluid. Hij zette de stoel weer overeind en duwde hem naar het meisje.

“U bent erg aardig voor me geweest, Rra,” zei ze. “Maar nu moet ik terug, anders denkt de Moeder dat ik verdwaald ben.”

Ze reed weg over het pad, zodat Mr. J.L.B. Matekoni alleen achterbleef met de pomp. Hij hervatte de reparatie, en na een uur was hij klaar. Tot zijn tevredenheid sloeg de motor meteen de eerste keer aan, en zo te horen liep alles redelijk soepel. Helaas was deze reparatie alleen een tijdelijke oplossing, en hij wist dat hij de motor binnen afzienbare tijd helemaal uit elkaar zou moeten halen. En hoe zou de moestuin dan water krijgen? Dat was het probleem als je in een droog land woonde. De marge was altijd zo minimaal, voor mensen net zo goed als voor pompoenen.