De streken van de norse, slechte werkster
FLORENCE PEKO, DE verzuurde en klagerige werkster van Mr. J.L.B. Matekoni, had al last van hoofdpijn sinds de dag dat Mma Ramotswe aan haar was voorgesteld als de toekomstige echtgenote van haar werkgever. Ze was vatbaar voor hoofdpijn, en er hoefde maar iets te gebeuren of het was weer mis. Het strafproces van haar broer had haar bijvoorbeeld wekenlang hoofdpijn bezorgd, en als ze hem één keer in de maand ging opzoeken in de gevangenis naast de Indiase supermarkt, voelde ze al hoofdpijn opkomen nog voordat ze achter in de schuifelende rij van familieleden was gaan staan. Haar broer had iets met gestolen auto’s te maken gehad, en hoewel ze voor hem had getuigd, had verklaard dat ze aanwezig was geweest toen een vriend hem had gevraagd om op zijn auto te letten—van a tot z gelogen—wist ze dat alles wat de officier van justitie hem ten laste had gelegd waar was. Sterker nog, de misdrijven waarvoor hij tot vijf jaar gevangenisstraf was veroordeeld, waren waarschijnlijk niet meer dan een fractie van het geheel. Maar daar ging het niet om, ze was woedend geweest over zijn veroordeling, en ze had haar woede afgereageerd door langdurig te razen en te tieren tegen de politiemensen in de rechtszaal. De politierechter, die op het punt had gestaan om de zaal te verlaten, ging weer zitten en riep Florence naar zich toe.
“Dit is een rechtszaal,” had ze gezegd. “U moet goed begrijpen dat u hier niet kunt schelden, niet op politiemensen en niet op de andere aanwezigen. Bovendien mag u van geluk spreken dat de officier u niet heeft aangeklaagd wegens meineed, want u hebt ons vandaag niets dan leugens verteld.”
Daarmee was Florence het zwijgen opgelegd, en ze mocht gaan. Toch versterkte dit haar gevoel van onrechtvaardigheid. De Republiek Botswana had een grote fout gemaakt door haar broer naar de gevangenis te sturen. Er waren mensen die veel ernstiger dingen op hun kerfstok hadden dan hij, en waarom werden die niet aangepakt? Kon je wel van recht spreken wanneer mensen zoals…De lijst van voorbeelden was lang, en heel toevallig kende ze drie mannen op deze lijst persoonlijk, twee ervan intiem.
En het was een van deze mannen, Mr. Philemon Leannye, die ze nu wilde benaderen. Hij stond bij haar in het krijt. Ze had de politie ooit verteld dat hij bij haar was toen dat niet zo was, en dat was nadat ze door de rechter was gewaarschuwd voor meineed en dus op haar hoede was voor de autoriteiten. Ze had Philemon Leannye leren kennen bij een eetstalletje in de African Mail. Hij had zijn buik vol van barmeisjes, had hij gezegd, hij wilde eerlijke meisjes leren kennen die hem geen geld uit de zak klopten en verlangden dat hij hen op drankjes trakteerde.
“Iemand zoals jij,” had hij er charmant aan toegevoegd.
Ze had zich gevleid gevoeld, en er was een mooi contact tussen hen opgebloeid. Soms gingen er maanden voorbij dat ze hem niet zag, maar van tijd tot tijd dook hij altijd weer op en had dan cadeautjes voor haar—een keer een zilveren klok, een handtas (met de portemonnee er nog in), een fles Cape Brandy. Hij woonde in Old Naledi, met een vrouw bij wie hij drie kinderen had.
“Ze kijft altijd op me, die vrouw,” klaagde hij. “Ik kan in haar ogen geen goed doen. Ik geef haar elke maand geld, maar ze zegt altijd dat de kinderen honger hebben en dat ze geen eten kan kopen. Ze is nooit tevreden.”
Florence had er alle begrip voor. “Je zou bij haar weg moeten gaan en met mij moeten trouwen,” zei ze. “Ik ben geen type om te kijven. Ik zou een goede vrouw zijn voor een man zoals jij.”
Ze had het in alle ernst gezegd, maar hij had erop gereageerd alsof ze een grapje had gemaakt en haar een speelse tik gegeven.
“Jij zou net zo erg zijn,” zei hij. “Als vrouwen eenmaal met een man getrouwd zijn, beginnen ze te klagen. Dat weet iedereen. Elke getrouwde man kan het bevestigen.”
Hun relatie bleef dan ook vrijblijvend, maar na de riskante en nogal beangstigende ondervraging door de politie—ze was drie uur lang aan de tand gevoeld over zijn alibi—had ze het gevoel gehad dat ze hem op een dag om een wederdienst kon vragen.
“Philemon,” zei ze tegen hem toen ze op een warme middag naast hem lag op het bed van Mr. J.L.B. Matekoni, “ik wil dat je een wapen voor me regelt.”
Hij lachte, maar werd ernstig toen hij zich opzij draaide en zag hoe ze keek. “Wat ben je van plan? Wil je Mr. J.L.B. Matekoni neerschieten? De volgende keer dat hij in de keuken komt en klaagt over het eten, schiet je hem neer? Ha!”
“Nee. Ik wil niemand neerschieten. Ik wil het wapen in iemands huis verstoppen. Dan vertel ik de politie dat er daar een wapen ligt en gaan ze erheen om het in beslag te nemen.”
“Dus ik krijg mijn wapen niet terug?”
“Nee. De politie neemt het mee. Maar ze nemen ook de persoon mee die in dat huis woont. Wat gebeurt er als je in het bezit bent van een illegaal wapen?”
Philemon stak een sigaret op en blies de rook omhoog naar het plafond van Mr. J.L.B. Matekoni.
“Ze houden hier niet van illegale wapens. Als je wordt betrapt met een illegaal wapen, ga je naar de gevangenis. Onmiddellijk. Zonder pardon. Ze willen niet dat het hier net zo wordt als in Johannesburg.”
Florence glimlachte. “Ik ben blij dat ze zo strikt zijn met wapens. Dat is precies wat ik wil.”
Philemon pulkte een stukje tabak tussen zijn voortanden vandaan. “En,” zei hij, “hoe denk je voor dat wapen te gaan betalen? Vijfhonderd pula. Minimaal. Iemand moet het hierheen brengen uit Johannesburg. Hier zijn ze niet zo makkelijk te krijgen.”
“Ik heb geen vijfhonderd pula,” zei ze. “Waarom steel je het niet? Jij hebt contacten. Laat een van je jongens het doen.” Ze zweeg even voordat ze verder ging. “Vergeet niet dat ik je heb geholpen. Dat was niet makkelijk voor me.”
Aandachtig keek hij haar aan. “Wil je het echt?”
“Ja,” zei ze. “Het is heel erg belangrijk voor me.”
Hij drukte zijn sigaret uit en zwaaide zijn benen over de rand van het bed. “Goed dan,” zei hij. “Ik regel een wapen voor je. Maar als er iets misgaat, heb je dat wapen niet van mij. Knoop dat goed in je oren.”
“Ik zal zeggen dat ik het heb gevonden,” zei Florence. “Ik zal zeggen dat het in de buurt van de gevangenis in de bosjes lag. Misschien had het iets met de gevangenen te maken.”
“Klinkt aannemelijk,” zei Philemon. “Wanneer wil je het hebben?”
“Zo snel mogelijk.”
“Ik kan het je vanavond geven,” zei hij. “Ik heb er toevallig een over. Dat mag je wel hebben.”
Ze ging zitten en raakte zacht zijn nek aan. “Wat lief van je. Je mag altijd bij me komen, dat weet je. Altijd. Ik vind het fijn om je te zien en je te verwennen.”
“Je bent een toffe meid,” zei hij lachend. “Heel slecht. Heel ondeugend. Heel slim.”
Zoals beloofd kwam hij het wapen die avond brengen. Hij had het in vetvrij papier verpakt en het pakje in een grote plastic tas van de OK Bazaars gedaan, onder een stapel oude afleveringen van het tijdschrift Ebony. Ze pakte het in zijn bijzijn uit, en hij begon uit te leggen hoe de veiligheidspal werkte, maar ze viel hem in de rede.
“Dat hoef je me niet te vertellen,” zei ze. “Ik ben alleen maar geïnteresseerd in het wapen en in de kogels.”
Hij had haar afzonderlijk negen stompe, zware patronen gegeven. De kogels glommen, alsof ze stuk voor stuk waren opgepoetst voor hun taak, en ze vond dat ze prettig aanvoelden. Je zou er een mooi halssnoer van kunnen maken, dacht ze, als je er een gaatje in boorde en ze aan een nylon draad reeg, of misschien aan een zilveren ketting.
Philemon liet haar zien hoe je de kogels in het magazijn deed en dat je het wapen dan goed moest schoonvegen om de vingerafdrukken te verwijderen. Toen streelde hij haar vluchtig, hij plantte een kus op haar wang en vertrok. De geur van zijn haarolie, een exotische lucht die aan rum deed denken, bleef hangen in de lucht, zoals altijd als hij bij haar was geweest, en ze voelde een steek van verlangen naar hun luie en hartstochtelijke middag. Als ze naar zijn huis ging en zijn vrouw doodschoot, zou hij dan met haar trouwen? Zou hij haar zien als zijn bevrijder, of als de moordenares van de moeder van zijn kinderen? Ze wist het eigenlijk niet.
Bovendien kon ze nooit iemand doodschieten. Ze was een christen en geloofde niet in het doden van mensen. Ze zag zichzelf als een goed mens, iemand die gewoon door de omstandigheden werd gedwongen om dingen te doen die goede mensen niet deden—of dat althans beweerden. Zij wist natuurlijk beter. Iedereen liet weleens een steekje vallen, en dat zij op deze onconventionele manier met Mma Ramotswe moest afrekenen, kwam alleen maar doordat het noodzakelijk was om dit soort middelen in te zetten tegen iemand die zo duidelijk een bedreiging vormde voor Mr. J.L.B. Matekoni. Hoe kon hij zichzelf verdedigen tegen een vrouw die zo dominant was? Er moest duidelijk krachtdadig worden opgetreden, en een paar jaar in de gevangenis zou die vrouw leren om meer respect te hebben voor de rechten van andere mensen. Die bemoeizieke detectivedame had zich dit onheil zelf op de hals gehaald. Het was haar eigen schuld.
Nu ik in het bezit ben van een wapen, dacht Florence, moet het verstopt worden op de plek die ik in gedachten heb, namelijk in een zeker huis aan de Zebra Drive.
Om dit gedaan te krijgen, moest ze nog iemand om een gunst vragen. Een man die zij alleen kende als Paul, een man die bij haar kwam als hij wilde praten en naar affectie hunkerde, had twee jaar geleden geld van haar geleend. Het was geen groot bedrag, maar hij had het nooit terugbetaald. Hij was het misschien vergeten, maar zij niet, en nu zou ze hem eraan herinneren. En als hij moeilijk ging doen, dan had ook hij een vrouw die niets wist van de bezoekjes die hij aan het huis van Mr. J.L.B. Matekoni bracht. Door te dreigen dat ze een boekje over hem zou opendoen, zou ze hem over de streep kunnen trekken.
Het geld bleek echter genoeg te zijn om hem te overreden. Ze noemde de lening, en hij legde hakkelend uit dat hij het geld niet kon terugbetalen.
“Ik moet elke pula die ik verdien verantwoorden,” zei hij. “We moeten het ziekenhuis betalen voor een van de kinderen. Op een dag betaal ik je heus terug.”
Ze knikte begrijpend. “Ik wil het best proberen te vergeten,” zei ze. “Als jij iets voor me doet, vergeet ik dat je me geld schuldig bent.”
Wantrouwig keek hij haar aan.
“Je gaat naar een leeg huis, er is niemand thuis. Je breekt een ruit in de keuken en gaat naar binnen.”
“Ik ben geen dief,” onderbrak hij haar. “Ik steel niet.”
“Ik vraag helemaal niet of je iets wil stelen,” zei ze. “Wat voor dief gaat nou een huis binnen om er iets achter te laten? Dat is geen dief!”
Ze legde uit dat hij ergens in een kast een pakje neer zou moeten leggen, op een plek waar het niet meteen gevonden zou worden.
“Het is iets wat heel goed opgeborgen moet worden,” zei ze. “Daar in dat huis is het veilig.”
Hij was tegen het idee in opstand gekomen, maar ze had de lening nogmaals genoemd, en hij had zich gewonnen gegeven. Hij zou er de volgende middag naartoe gaan, als iedereen aan het werk was. Ze had haar huiswerk goed gedaan: er zou zelfs geen werkster zijn en er was geen hond.
“Het is een fluitje van een cent,” verzekerde ze hem. “Het is in een kwartiertje gepiept. Erin. Eruit.”
Ze gaf hem het pakketje. Het wapen was weer ingepakt in het vetvrije papier en daar was nog een laag bruin pakpapier omheen gedaan. Aan de verpakking kon je niet zien wat erin zat, maar het pakje was nogal zwaar en hij was argwanend.
“Vraag nou maar niks,” zei ze. “Als je niks vraagt, weet je ook niks.”
Het is een wapen, dacht hij. Ze wil dat ik in dat huis aan de Zebra Drive een wapen verberg.
“Ik wil dit liever niet bij me hebben,” zei hij. “Het is gevaarlijk. Ik weet dat het een wapen is en ik weet wat er met je gebeurt als de politie je met een wapen betrapt. Ik wil niet naar de gevangenis. Ik kom het morgenmiddag bij je ophalen in het huis van Matekoni.”
Ze dacht even na. Ze kon het wapen meenemen naar haar werk, verstopt in een plastic zak. Als hij het daar wilde ophalen, had ze daar geen bezwaar tegen. Het ging erom dat het in het huis van dat mens Ramotswe werd verstopt, en dan zou zij twee dagen later de politie bellen.
“Goed,” zei ze. “Ik doe het in een tas en ik neem het mee. Kom het maar om halfdrie halen. Tegen die tijd is hij weer terug naar de garage.”
Hij keek toe toen ze het wapen terugdeed in de plastic zak van de OK Bazaars.
“Zo,” zei ze. “Ik ben blij dat je me wil helpen en nu wil ik je lekker verwennen.”
Hij schudde zijn hoofd. “Daar ben ik te nerveus voor. Misschien een andere keer.”
De volgende middag om even na tweeën glipte Paul Monsopati, receptionist in het Gaborone Sun Hotel, iemand die op de nominatie stond voor een volgende promotie, het kantoor van een van de secretaressen binnen en vroeg haar om de kamer even te verlaten.
“Ik moet een belangrijk telefoontje plegen,” legde hij uit. “Het is persoonlijk. Het gaat over een begrafenis.”
De secretaresse knikte en verliet de kamer. Er gingen voortdurend mensen dood, en voor begrafenissen, die alle verre familieleden en bijna alle vage kennissen graag bijwoonden als het maar enigszins kon, moest altijd veel geregeld worden.
Paul nam de hoorn van de haak en draaide een nummer dat hij op een papiertje had geschreven. “Ik wil graag een inspecteur spreken,” zei hij. “Geen gewone agent. Een inspecteur.”
“Wie bent u, Rra?”
“Dat doet er niet toe. Verbind me door met een inspecteur, anders krijg je problemen.”
Er werd niets meer gezegd, en na een paar minuten kreeg hij een nieuwe stem aan de lijn.
“Luister goed naar me, Rra,” zei Paul. “Ik kan niet lang bellen. Ik ben een fatsoenlijk burger. Ik ben tegen misdaad.”
“Mooi zo,” zei de inspecteur. “Dat kan ik niet vaak genoeg horen.”
“Luister,” zei Paul, “als u naar een zeker huis gaat, zult u daar een dame aantreffen die in het bezit is van een illegaal vuurwapen. Ze is iemand die wapens verkoopt. Het wapen zit in een plastic tas van de OK Bazaars. U zult haar treffen als u nu meteen gaat. Het wapen is van haar, niet van de man die in dat huis woont. Het zit in haar tas, en die zal ze bij zich hebben in de keuken. Meer heb ik niet te zeggen.”
Hij gaf het adres en hing op. Aan de andere kant van de lijn glimlachte de inspecteur tevreden. Dit zou een makkelijke arrestatie worden en hij zou een complimentje krijgen omdat hij iets aan illegale wapens deed. Er werd vaak genoeg geklaagd over de burgers en hun gebrek aan plichtsbesef, maar af en toe gebeurde er iets zoals dit en herstelde een gewetensvol mens het vertrouwen in de gewone bevolking. Dit soort mensen zou een beloning moeten krijgen. Een medaille en een beloning. Minstens vijfhonderd pula.