Winkelen in de stad
OP DE DAG van Mma Makutsi’s opmerkelijk succesvolle maar niettemin verwarrende onderzoek naar de handel en wandel van Mr. Letsenyane Badule’s echtgenote, besloot Mr. J.L.B. Matekoni, eigenaar van Tlokweng Road Speedy Motors en ongetwijfeld een van de beste automonteurs van Botswana, met zijn nieuwbakken pleegkinderen te gaan winkelen in de stad. Hun komst in zijn huis had zijn slechtgehumeurde werkster, Mma Florence Peko, in verwarring gebracht en hem in een toestand van twijfel en radeloosheid gestort die soms zelfs aan paniek grensde. Het kwam niet elke dag voor dat je een dieselpomp ging repareren en terugkwam met twee kinderen, een ervan in een rolstoel, en opeens was opgezadeld met de impliciete morele verplichting om de rest van hun jeugd voor hen te blijven zorgen, sterker nog, wat het aan haar rolstoel gekluisterde meisje betrof zelfs de rest van haar leven. Het was hem een raadsel hoe Mma Potokwane, de sprankelende directrice van de weesboerderij, hem had weten over te halen om de kinderen mee te nemen. Hij wist dat er een of ander gesprek had plaatsgehad en dat hij had gezegd dat hij het wilde doen, maar hoe had hij het zo ver laten komen dat hij ter plekke akkoord was gegaan? Mma Potokwane was net een slimme advocaat tijdens het ondervragen van een getuige: er werd overeenstemming bereikt over een of andere onschuldige verklaring en dan, voordat de getuige het wist, had hij met een heel ander voorstel ingestemd.
Maar de kinderen waren meegekomen, en nu was het te laat om er iets aan te doen. In het kantoor van Tlokweng Road Speedy Motors nam hij, starend naar een stapel papieren, twee beslissingen. De eerste was het aannemen van een secretaresse—een beslissing waarvan hij tijdens het nemen ervan al wist dat hij er nooit werk van zou maken—en de tweede was het zich niet langer het hoofd breken over hoe de kinderen bij hem waren gekomen, maar het zich erop concentreren om goed voor hen te zorgen. Als je rustig en objectief over de situatie nadacht, zaten er immers veel positieve kanten aan. Het waren leuke kinderen—je hoefde alleen maar het verhaal over de moed van het meisje te horen om dat te beseffen—en hun leven had een onverwachte en zeer gunstige wending genomen. Gisteren waren ze niet meer geweest dan twee van de honderdvijftig kinderen in het weeshuis. Vandaag woonden ze in hun eigen huis, met hun eigen kamer, en met een vader—ja, hij was nu vader!—die zijn eigen garage bezat. Er was geen geldgebrek; hoewel Mr. J.L.B. Matekoni niet bulkte van het geld was hij beslist in goeden doen. Niet een enkele thebe was hij voor de garage schuldig aan de bank, op het huis rustte geen hypotheek en op de drie rekeningen bij de Barclays Bank van Botswana stonden gezonde bedragen. Mr. J.L.B. Matekoni kon elk lid van de Kamer van Koophandel in Gaborone in de ogen kijken en zeggen: ik ben jullie nooit een cent schuldig geweest. Niet één. Hoeveel zakenmannen konden dat nog zeggen, vandaag de dag? De meesten leefden van kredieten en likten de hielen van de zelfingenomen Mr. Timon Mothokoli, die op de bank de zakelijke leningen verstrekte. Hij had gehoord dat Mr. Mothokoli van zijn huis aan de Kaunda Drive onderweg naar zijn werk gegarandeerd langs de deuren van minstens vijf mannen reed die sidderden als hij langskwam. Mr. J.L.B. Matekoni kon, als hij dat wilde, Mr. Mothokoli negeren als hij hem tegenkwam in het winkelcentrum—niet dat hij ooit zo onbeleefd zou zijn, dat sprak vanzelf.
Als ik nou al dat geld op de bank heb staan, dacht Mr. J.L.B. Matekoni, waarom zou ik er dan niet wat van uitgeven voor de kinderen? Hij zou er natuurlijk voor zorgen dat ze naar school konden, en er was geen enkele reden om ze niet naar een particuliere school te sturen. Daar zouden ze goed les krijgen, van leraren die alles wisten van Shakespeare en meetkunde. Ze zouden alles leren wat ze nodig hadden om goede banen te krijgen. Misschien dat de jongen…Nee, het was bijna te veel om daarop te hopen, maar het was wel een verrukkelijke gedachte. Misschien had de jongen wel aanleg voor techniek en kon hij de leiding van Tlokweng Road Speedy Motors overnemen. Mr. J.L.B. Matekoni liet zijn gedachten de vrije loop: zijn zoon, zijn zoon, die voor de garage stond en zijn handen afveegde aan een dot poetskatoen nadat hij een gecompliceerde versnellingsbak had gerepareerd. En op de achtergrond, zittend in het kantoor, hijzelf en Mma Ramotswe, veel ouder nu, met grijze haren, genietend van een kopje rooibosthee.
Dat zou pas ver in de toekomst zijn, en er moest eerst nog van alles gebeuren voordat het zover was. Om te beginnen zou hij met ze naar de stad gaan om nieuwe kleren te kopen. De weesboerderij had zoals altijd een royaal gebaar gemaakt door hen kleren mee te geven die bijna nieuw waren, maar dat was niet hetzelfde als in een winkel je eigen kleren kopen. Hij nam aan dat de kinderen deze luxe nooit hadden gekend. Ze zouden nooit kleren uit de verpakking van de fabriek hebben gehaald om ze aan te trekken, kleren met dat speciale, ondefinieerbare luchtje dat nieuwe kleding nu eenmaal heeft. Hij zou ze direct meenemen, die ochtend nog, en alle kleren kopen die ze nodig hadden. Dan zou hij ze meenemen naar de drogist en kon het meisje lotions en shampoo kopen, en andere dingen die meisjes misschien graag wilden hebben. Hij had alleen carbolzeep in huis, en ze verdiende iets beters dan dat.
Mr. J.L.B. Matekoni haalde de oude groene pick–up uit de garage, want in de achterbak was voldoende ruimte voor de rolstoel. De kinderen zaten op de veranda toen hij thuiskwam. De jongen had een stok gevonden en bond daar om de een of andere reden een stuk touw aan vast, en het meisje haakte een kleedje voor op een melkkan. De meisjes leerden haken op de weesboerderij, en sommigen hadden prijzen gewonnen voor hun ontwerpen. Dit is een getalenteerd meisje, dacht Mr. J.L.B. Matekoni. Dit meisje kan alles als ze de kans krijgt.
Ze begroetten hem beleefd en knikten toen hij vroeg of de werkster voor hun ontbijt had gezorgd. Hij had haar gevraagd om eerder te komen zodat zij op de kinderen kon passen als hij naar de garage ging, en tot zijn verbazing had ze toegestemd. Er klonken geluiden uit de keuken—het kletteren en schrapen waardoor hij wist dat ze in een slecht humeur was—en die bevestigden haar aanwezigheid.
Gadegeslagen door de werkster, die hen met een zuur gezicht bleef nakijken totdat ze bij de oude Botswana Defence Force Club uit het zicht verdwenen, hobbelden Mr. J.L.B. Matekoni en de twee kinderen in de oude truck naar de stad. De vering had het begeven en zou alleen met veel kunst- en vliegwerk vervangen kunnen worden, aangezien de fabrikant mechanisch gezien tot het verleden behoorde, maar de motor liep tenminste nog en de kinderen vonden het hossen juist spannend. Tot Mr. J.L.B. Matekoni’s verbazing had het meisje belangstelling voor de auto; ze vroeg hem hoe oud hij was en of de motor veel olie gebruikte.
“Ik heb gehoord dat een oude motor meer olie verbruikt,” zei ze. “Is dat waar, Rra?”
Mr. J.L.B. Matekoni gaf uitleg over versleten motoronderdelen en olieverlies en ze luisterde aandachtig. De jongen leek daarentegen totaal geen belangstelling te hebben. Maar er was nog tijd. Hij zou hem meenemen naar de garage, dan konden de leerjongens hem laten zien hoe je de bouten van een wiel losmaakt. Zo’n klusje kon een jongen best doen, zelfs als hij zo klein was als deze. Als monteur kon je niet vroeg genoeg beginnen. Het was een kunst die je ideaal gesproken van je vader leerde. Had de Heer het vak van timmerman niet in de werkplaats van zijn vader geleerd? Als de Heer vandaag terugkwam, bedacht Mr. J.L.B. Matekoni, zou hij waarschijnlijk monteur zijn. Dat zou een grote eer zijn voor monteurs over de hele wereld. En hij zou zonder enige twijfel voor Afrika kiezen, want het was tegenwoordig veel te gevaarlijk in Israël. Hoe meer je erover nadacht, des te waarschijnlijker het leek dat hij Botswana zou kiezen, en Gaborone in het bijzonder. Dat zou nog eens een eer zijn voor de mensen in Botswana! Maar ja, dat gebeurde toch niet, dus het had geen zin om er nog langer over na te denken. De Heer kwam niet terug. Helaas hadden we onze kans verspeeld.
Hij parkeerde naast de Britse ambassade en zag dat de witte Range Rover van Zijne Excellentie voor de deur stond. De meeste auto’s van diplomaten gingen naar de grote garages met de geavanceerde diagnostische apparatuur en de exorbitante rekeningen, maar de Britse ambassadeur kwam nog steeds trouw bij Mr. J.L.B. Matekoni.
“Zie je die auto daar?” vroeg Mr. J.L.B. Matekoni aan de jongen. “Dat is een heel belangrijke auto. Ik ken die auto heel goed.”
De jongen staarde naar de grond en zei niets.
“Het is een mooie witte auto,” zei het meisje achter hem. “Het is net een wolk op wielen.”
Mr. J.L.B. Matekoni draaide zich naar haar om. “Dat is een leuke manier om over die auto te praten,” zei hij. “Ik zal het onthouden.”
“Hoeveel cilinders heeft zo’n auto?” vroeg het meisje. “Zes?”
Glimlachend keek Mr. J.L.B. Matekoni weer naar de jongen. “Nou, hoeveel cilinders heeft die auto volgens jou?”
“Een?” piepte de jongen zacht, zijn blik nog steeds strak op de grond gericht.
“Een!” spotte zijn zus. “Het is geen tweetaktmotor!”
Mr. J.L.B. Matekoni zette grote ogen op. “Een tweetaktmotor? Waar heb jij dit soort dingen over motoren geleerd?”
Het meisje haalde haar schouders op. “Ik heb altijd geweten wat een tweetaktmotor is,” zei ze. “Ze maken veel kabaal en gebruiken een mengsel van olie en benzine. Het zijn meestal brommers die zo’n soort motor hebben. Iedereen heeft er een hekel aan.”
Mr. J.L.B. Matekoni knikte. “Ja, een tweetaktmotor kan veel problemen geven.” Hij zweeg even. “Maar we moeten hier niet de hele dag blijven staan en over motoren praten. We moeten gaan winkelen, kleren kopen en de andere dingen die jullie nodig hebben.”
De verkoopsters hadden veel begrip voor het meisje en gingen met haar mee naar de paskamers om haar te helpen bij het passen van de jurken die ze had uitgekozen. Ze had een bescheiden smaak en koos steevast de goedkoopste kledingstukken op het rek, maar dat, zei ze, waren de kleren die ze wilde. De jongen was anders. Hij koos shirts in de felste kleuren die hij kon vinden en zette zijn zinnen op een paar witte schoenen, waar zijn zus een veto over uitsprak omdat ze onpraktisch waren.
“Die schoenen kunt u beter niet voor hem kopen, Rra,” zei ze tegen Mr. J.L.B. Matekoni. “Die zijn binnen de kortste keren vuil en dan wil hij ze niet meer dragen. Mijn broertje is erg ijdel.”
“Aha,” bromde Mr. J.L.B. Matekoni peinzend. De jongen was beleefd en fatsoenlijk, maar het verrukkelijke beeld dat hij eerder die ochtend had gekoesterd, van zijn zoon voor Tlokweng Road Speedy Motors, leek te zijn vervaagd. Een ander beeld was opgekomen, van een jongen in een hagelwit overhemd en een pak…Maar dat kon niet kloppen.
Ze waren klaar met de inkopen en liepen terug over het ruime plein voor het postkantoor toen de fotograaf hen aansprak.
“Ik kan een foto van jullie maken,” zei hij. “Hier op het plein. Als jullie onder die boom gaan staan, kan ik een foto maken. Hij is meteen klaar. Een leuke familiefoto.”
“Vinden jullie dat leuk?” vroeg Mr. J.L.B. Matekoni. “Een foto als aandenken aan ons uitstapje?”
De kinderen keken hem stralend aan.
“Heel graag,” zei het meisje. “Er is nog nooit een foto van me gemaakt.”
Mr. J.L.B. Matekoni bleef heel stil staan. Dit meisje, een tiener, had nog nooit op een foto gestaan. Er was geen enkel aandenken aan haar vroege jeugd, niets wat haar kon herinneren aan hoe ze vroeger was geweest. Er was niets, geen enkele afbeelding, waarvan ze kon zeggen: dat ben ik. En dat betekende dat er nooit iemand was geweest die een foto van haar wilde hebben. Daar was ze niet bijzonder genoeg voor geweest.
Hij hield zijn adem in en voelde opeens een overweldigende golf van medelijden met deze kinderen, medelijden vermengd met liefde. Hij zou hun deze dingen geven. Hij zou goedmaken wat ze tekort waren gekomen. Ze zouden alles krijgen wat andere kinderen hadden, wat andere kinderen als vanzelfsprekend beschouwden, ook alle liefde; hij zou elk jaar dat ze geen liefde hadden gekend goedmaken, beetje bij beetje, totdat de balans was hersteld.
Hij zette de rolstoel in de juiste positie onder de boom waar de fotograaf zijn openluchtstudio had ingericht. Toen plantte de fotograaf zijn gammele statief in het stof, hij hurkte neer achter zijn camera en zwaaide met zijn hand om haar aandacht te trekken. Er klonk een klikje, gevolgd door een zoemend geluid, en met het air van een goochelaar die een truc uitvoert, trok de fotograaf de twee papiertjes uit elkaar en blies hij op de foto om het drogen te bevorderen.
Het meisje pakte de foto aan en glimlachte. Daarna zette de fotograaf de jongen neer, zijn handen in elkaar geslagen achter zijn rug, zijn mond geopend in een brede grijns. Opnieuw de theatrale vertoning met de foto en de blijdschap op het kindergezicht.
“Ziezo,” zei Mr. J.L.B. Matekoni. “Jullie kunnen de foto’s ophangen in jullie kamer. En op een dag maken we meer foto’s.”
Hij draaide zich om en wilde zich over de rolstoel ontfermen, maar hij bleef abrupt staan en zijn armen vielen slap omlaag, als verlamd.
Daar was Mma Ramotswe. Ze stond voor hem, een mand met brieven in haar rechterhand. Onderweg naar het postkantoor had ze hem gezien en ze was blijven staan. Wat gebeurde daar? Wat deed Mr. J.L.B. Matekoni en wie waren die kinderen?