ZEVEN

Er zijn ontelbaar veel verschillende soorten boeken op de wereld, wat vanzelf spreekt omdat er ontelbaar veel verschillende soorten mensen zijn, die allemaal iets anders willen lezen. Mensen die bijvoorbeeld een hekel hebben aan verhalen waarin vreselijke dingen gebeuren met kleine kinderen, moeten dit boek onmiddellijk wegleggen. Maar een soort boek dat bijna niemand graag wil lezen, is een boek over wetten en rechten. Van zulke boeken is bekend dat ze heel dik, heel saai en heel moeilijk te lezen zijn. Dat is een van de redenen dat veel advocaten een hoop geld verdienen. Dat geld is een stimulans om dikke, saaie en moeilijke boeken te lezen—het woord ‘stimulans’ betekent hier: ‘een beloning die wordt aangeboden om iets te doen waar je eigenlijk geen zin in hebt’.

De kinderen Baudelaire hadden natuurlijk een andere stimulans om die boeken te lezen. Hun stimulans bestond niet uit een hoop geld, maar uit het voorkomen dat graaf Olaf ze iets vreselijks aandeed om een hoop geld te krijgen. Maai zelfs met die stimulans was het een zware, zware taak om de boeken over recht in de privé-bibliotheek van rechter Strauss door te werken.

“Goeie genade!” zei rechter Strauss toen ze de bibliotheek inkwam en zag wat ze zaten te lezen. Nadat ze hen had binnengelaten, was ze meteen teruggegaan naar de achtertuin waar ze aan het werk was, en had de weeskinderen alleen in haar fantastische bibliotheek achtergelaten. “Ik dacht dat jullie geïnteresseerd waren in technische onderwerpen, dieren van Noord–Amerika en tanden. Weten jullie wel zeker dat jullie die enorm dikke juridische boeken willen lezen? Zelfs ik vind dat geen pretje, en het is nog wel mijn werk.”

“Jazeker,” loog Violet. “Ik vind ze heus heel interessant, rechter Strauss.”

“Ik ook,” zei Claus. “Violet en ik willen later misschien rechten gaan studeren, dus vinden we deze boeken heel boeiend.”

“Nou,” zei rechter Strauss, “Roosje kan daar onmogelijk in geïnteresseerd zijn. Misschien wil ze me wel in de tuin komen helpen.”

“Wipi!” gilde Roosje, wat betekende: “Ik wil veel liever in de tuin werken dein mijn broer en zus die dikke pillen zien doorworstelen.”

“Wilt u er dan wel op letten dat ze geen aarde eet?” zei Claus terwijl hij Roosje naar de rechter bracht.

“Ja, natuurlijk,” zei rechter Strauss. “We kunnen toch niet hebben dat ze ziek wordt vóór de grote voorstelling.”

Violet en Claus keken elkaar even aan. “Verheugt u zich op het toneelstuk?” vroeg Violet aarzelend.

Rechter Strauss begon te stralen. “O ja,” zei ze. “Ik heb altijd dolgraag toneel willen spelen, al sinds ik een klein meisje was. En nu geeft graaf Olaf mij de kans mijn levenslange droom in vervulling te doen gaan. Vinden jullie het ook zo spannend om op te mogen treden?”

“Ach jawel,” zei Violet.

“Natuurlijk vinden jullie dat,” zei rechter Strauss met stralende ogen en Roosje in haar armen. Ze liep de bibliotheek uit. Claus en Violet keken elkaar aan en zuchtten.

“Ze is helemaal bezeten van het toneel,” zei Claus. “Ze zal nooit geloven dat graaf Olaf kwaad in de zin heeft, wat er ook gebeurt.”

“Ze zou ons trouwens toch niet helpen,” zei Violet somber. “Ze is een rechter, dus zal ze vast gaan zeuren over in loco parentis, net als meneer Poe.”

“Daarom moeten we een wettelijke reden vinden om de voorstelling te stoppen.” zei Claus ferm. “Heb jij al iets gevonden in jouw bock?”

“Niets waar je wat aan hebt.” zei Violet met een blik op het velletje papier waarop ze aantekeningen had gemaakt. “Vijftig jaar geleden was er een vrouw die een enorm bedrag naliet aan haar troeteldier, een wezel, en niets aan haar drie zoons. De drie zoons probeerden te bewijzen dat de vrouw krankzinnig was zodat zij het geld zouden krijgen.”

“Wat gebeurde er toen?”

“Ik geloof dat de wezel is gestorven,” antwoordde Violet, “maar ik weet het niet helemaal zeker. Ik moet nog wat woorden opzoeken.”

“Ik denk toch niet dat het ons veel zal helpen,” zei Claus.

“Misschien probeert graaf Olaf te bewijzen dat wij krankzinnig zijn zodat hij het geld krijgt,” zei Violet.

“Maar waarom zou meespelen in ‘Het heerlijke huwelijk’ bewijzen dat we krankzinnig zijn?” vroeg Claus.

“Weet ik niet,” gaf Violet toe. “Ik zit vast. Heb jij iets gevonden?”

“Rond dezelfde tijd als jouw wezeldame,” zei Claus bladerend door het reusachtige boek dat hij zat te lezen, “heeft een toneelgroep een voorstelling gegeven van Shakespeares ‘Macbeth’ zonder kleren aan.”

Violet bloosde. “Bedoel je dat ze allemaal spiernaakt op het toneel stonden?”

“Heel kort maar,” zei Claus met een glimlach. “De politie is gekomen en heeft het toneel ontruimd. Ik denk dat we daar ook niet veel aan hebben. Het was alleen maar leuk om over te lezen.”

Violet zuchtte. “Misschien is graaf Olaf niets slechts van plan,” zei ze. “Ik heb niet veel zin om mee te doen met zijn toneelstuk, maar wie weet maken we ons druk om niets. Misschien probeert graaf Olaf echt ons welkom te heten in de familie.”

“Hoe kun je dat nou zeggen?” riep Claus. “Hij heeft me een klap in mijn gezicht gegeven.”

“Maar hij kan onmogelijk aan ons geld komen door ons in een toneelstuk op te laten treden,” zei Violet. “Mijn ogen doen pijn van al dat lezen, Claus, en we hebben er niets aan. Ik ga naar buiten om rechter Strauss te helpen in de tuin.”

Toen Claus zijn zuster de bibliotheek uit zag lopen, voelde hij een golf van wanhoop opkomen. De dag van de voorstelling kwam steeds dichterbij en hij was er nog niet eens achter wat graal Olaf van plan was, laat staan hoe hij er een stokje voor moest steken. Zijn hele leven had Claus geloofd dat je elk probleem op kon lossen als je maar genoeg boeken las, maar nu was hij daar niet zo zeker meer van.

“Jij daar!” Claus schrok op uit zijn gedachten door een stem vanuit de deuropening. “Graaf Olaf heeft me gestuurd om jullie te halen. Jullie moeten meteen naar huis komen.”

Claus draaide zich om en zag een van de leden van graaf Olafs theatergezelschap, de man met de haken in plaats van handen, in de deuropening staan. “Wat voer je eigenlijk uit hier in deze muffe ouwe kamer?” zei hij met zijn kraakstem en hij liep naar de plek waar Claus zat. Hij kneep zijn kraaloogjes tot spleetjes en las de titel van een van de boeken.

“‘Erfrecht en zijn consequenties’?” zei hij scherp. “Waarom lees je dat?”

“Waarom denk je dat ik dat lees?” vroeg Claus.

“Ik zal je vertellen wal ik denk.” De man legde een van zijn afschuwelijke haken op Claus’ schouder. “Ik denk dat jullie niet meer in deze bibliotheek mogen komen, tenminste niet lot vrijdag. We kunnen toch niet hebben dat zo’n klein jochie grote ideeën in zijn hoofd krijgt. Maar waar zijn je zus en die lelijke baby?”

“In de tuin,” zei Claus en hij schudde de haak van zijn schouder af. “Waarom ga je ze niet halen?”

De man boog zich voorover tot zijn gezicht nog maar een paar centimeter van dat van Claus afwas, zo dichtbij dat de trekken van de man vervaagden. “Luister goed, jochie,” zei hij en bij elk woord ademde hij smerige walm uit. “De enige reden dat graaf Olaf jullie nog geen kopje kleiner heeft gemaakt, is dat hij jullie geld nog niet te pakken heeft gekregen. Hij laat jullie in leven zolang hij aan zijn plannen werkt. Maar denk hier eens aan, jij miezerige boekenwurm: welke reden zou hij hebben om jullie in leven te houden nadat hij jullie geld heef ingepikt? Wat denk je dat er dan met jullie gaat gebeuren?”

Claus voelde een ijzige rilling door zich heen gaan bij de woorden van de afschuwelijke man. Hij was zijn hele leven nog niet zo bang geweest. Hij merkte dat zijn armen en benen onbedaarlijk beefden alsof hij een soort stuipen kreeg. Zijn mond maakte vreemde geluiden zoals Roosje altijd deed, terwijl hij zich inspande om iets te zeggen. “Ah…” hoorde Claus zichzelf uitstoten. “Ah…”

“Als het zover is,” zei de haakhandige man gladjes zonder op Claus’ geluiden te letten, “denk ik wel dat graaf Olaf jullie aan mij zal overlaten. Dus als ik jou was, zou ik maar wat aardiger doen.” De man stond weer op, hield zijn beide haken voor Claus’ gezicht en liet het licht van de leeslampen over de gemene punten spelen. “Nou, als je me even wilt excuseren, dan ga ik je arme medewezen halen.”

Claus voelde zijn lichaam verslappen toen de man met de haken de kamer uitging en hij wilde even rustig blijven zitten om op adem Ie komen. Maar zijn hersens stonden dat niet toe. Dit was zijn laatste ogenblik in de bibliotheek en misschien wel zijn laatste kans om graaf Olaf de voet dwars te zetten. Maar wat kon hij doen? In de verte hoorde hij in de tuin de zwakke stemmen van de man met de haken en rechter Strauss. In paniek keek Claus de bibliotheek rond op zoek naar iets wat hen zou kunnen helpen. Net op het moment dat hij de voetstappen van de man weer zijn kant op hoorde komen kreeg Claus één boek in het oog en griste het weg. I tij trok zijn bloes los, schoof het boek eronder en stopte zijn bloes haastig weer in zijn broek toen de man met de haken opnieuw de bibliotheek inkwam, met Violet naast zich en Roosje op zijn arm, die zonder succes in zijn haken probeerde te bijten.

“Ik kom,” zei Claus vlug en hij liep naar buiten vóór de man hem goed kon bekijken. Hij wandelde haastig voor zijn zusjes uit in de hoop dat niemand de vorm van een boek onder zijn bloes opmerkte. Misschien, heel misschien, zou het boek dat Claus mee-smokkelde hun leven kunnen redden.