Tenzij je héél erg veel geluk hebt gehad, zul je ongetwijfeld wel eens iets in je leven hebben meegemaakt waar je om moest huilen. Dus tenzij je héél erg veel geluk hebt gehad, weet je dat je van een flinke huilbui aardig kunt opknappen, ook al zijn de omstandigheden er geen spat door veranderd. Zo ging het ook met de Baudelaire-wezen. Na een hele nacht huilen stonden ze de volgende dag op met het gevoel dat een last van hun schouders was gevallen. De drie kinderen w?sten natuurlijk wel dat ze zich nog steeds in een belabberde situatie bevonden, maar ze dachten dat ze misschien wel iets konden doen om die situatie te verbeteren.
Graaf Olafs briefje van die ochtend commandeerde ze hout te hakken in de achtertuin en terwijl Violet en Claus de bijl lieten neerkomen op de houtblokken om ze in kleinere stukjes te hakken, bespraken ze wat ze er misschien aan konden doen en kauwde Roosje peinzend op een spaander hout.
“Het is duidelijk dat we hier niet langer kunnen blijven,” zei Claus. Hij voelde aan de pijnlijke plek op zijn gezicht waar graaf Olaf hem geslagen had. “Ik ga nog liever op straat leven dan in dit afschuwelijke huis te blijven wonen.”
“Maar wie weet wat ons op straat allemaal kan overkomen,” zei Violet. “Hier hebben we tenminste een dak boven ons hoofd.”
“Ik wou dat we het geld van onze ouders nu konden gebruiken in plaats van wanneer jij meerderjarig wordt,” zei Claus. “Dan zouden we een kasteel kunnen kopen en daarin wonen, met gewapende bewakers buiten op wacht om graaf Olaf en zijn vrienden buiten de deur te houden.”
“En dan kon ik een grote werkplaats hebben om uitvindingen in te doen,” zei Violet vol verlangen. Ze liet de bijl omlaag zoeven en spleet een houtblok netjes in tweeën. “Met allemaal draden en katrollen en radertjes en een uitgebreid computersysteem.”
“En dan kon ik een grote bibliotheek hebben,” zei Claus, “die net zo fijn is als die van rechter Strauss maar nog groter.”
“Kibbo!” krijste Roosje en dat betekende vast zoiets als: “En dan kreeg ik een heleboel dingen om in te bijten.”
“Maar intussen,” zei Violet, “moeten we iets doen aan deze ellendige toestand.”
“Misschien wil rechter Strauss ons wel adopteren,” zei Claus. “Ze zei zelf dat we altijd welkom bij haar zijn.”
“Maar ze bedoelde voor een bezoekje, of om haar bibliotheek te gebruiken,” merkte Violet op. “Ze bedoelde niet om bij haar te blijven wonen.”
“Misschien wil ze ons wel adopteren als we haar alles uitleggen,” zei Claus hoopvol, maar toen Violet hem eens goed aankeek, zag ze dat hij ook wel wist dat het geen zin had. Adoptie is een enorme beslissing en niet iets wat je zomaar even doet tussen neus en lippen door. Ik weet zeker dat er in jouw leven zo nu en dan een moment is geweest dat jij wenste dat je door andere mensen grootgebracht werd dan die waar je nu bij woont, terwijl je diep in je hart best wist dat daar geen enkele kans op was.
“Ik vind dat we naar meneer Poe toe moeten gaan,” zei Violet. “Toen hij ons hier bracht zei hij dat we altijd contact met hem op de bank konden opnemen als we vragen hadden.”
“We hebben eigenlijk geen vraag,” zei Claus. “We hebben een klacht.” Hij dacht eraan hoe meneer Poe over het Ziltstrand op hen af was komen wandelen met zijn afschuwelijke boodschap. En ook al was de brand natuurlijk niet de schuld van meneer Poe geweest, toch zag Claus ertegen op meneer Poe te zien, uit angst voor nog meer slecht nieuws.
“Ik zou niet weten naar wie we anders toe kunnen gaan,” zei Violet. “Meneer Poe behartigt onze zaken en ik weet zeker dat als hij wist hoe verschrikkelijk graaf Olaf is, hij ons hier meteen weg zou halen.”
Claus stelde zich voor hoe meneer Poe met zijn auto aan zou komen rijden en hen zou laten instappen om ergens anders heen te gaan, en voelde een sprankje hoop. Overal zou beter zijn dan hier. “Oké,” zei hij. “Laten we gauw dit hout hakken, dan gaan we daarna naar de bank.”
Gesterkt door hun plan zwaaiden de Baudelaires hun bijlen met verrassende snelheid en het duurde niet lang of ze hadden al het brandhout gehakt en waren klaar om naar de bank te gaan. Ze herinnerden zich dat graaf Olaf had gezegd dat hij een plattegrond van de stad had. Maar hoe ze ook zochten, ze vonden geen spoor van een plattegrond, dus bedachten ze dat die vast in de toren lag, waar ze niet mochten komen. Dus gingen de kinderen Baudelaire zonder enige aanwijzing naar het gedeelte van de stad waar de banken waren, in de hoop meneer Poe te vinden.
Nadat ze door de bloemenwijk en de beeldhouwwijk gelopen waren, kwamen de kinderen bij de wijk waar de banken waren er namen een slokje water uit de Fontein van de Florissante Financiën. De bankwijk bestond uit een paar brede straten met aan weerszijden grote marmeren gebouwen, allemaal banken. Eerst gingen ze naar de Betrouwbaarheidsbank en daarna naar de Burenleenbank en toen naar de Rambobank en ze vroegen overal naar meneer Poe. Eindelijk zei een baliemedewerkster bij de Rambobank dat ze wist dat meneer Poe bij Frisbies Financiën werkte. Het was een vierkant gebouw dat er nogal gewoontjes uitzag, maar toen ze binnenkwamen, waren de drie weeskinderen onder de indruk van de drukte en de bedrijvigheid van alle mensen die de grote galmende ruimte rondrenden. Ten slotte vroegen ze aan een geüniformeerde bewaker of ze op de goede plek waren om meneer Poe te spreken en hij bracht ze naar een groot kantoor met een heleboel archiefkasten en geen ramen.
“Hé, hallo,” zei meneer Poe verbaasd. Hij zat aan een bureau met stapels getypte papieren die er saai en gewichtig uitzagen. Rond een ingelijste foto van zijn vrouw en zijn twee rottige zoons stonden drie telefoons met knipperende lichtjes. “Kom binnen, kom binnen.”
“Dank u,” zei Claus en hij gaf meneer Poe een hand. De kinderen Baudelaire gingen in drie grote leunstoelen zitten.
Meneer Poe deed zijn mond open om iets te zeggen, maar hij moest eerst hoesten in een zakdoek voor hij kon beginnen. “Ik heb het heel druk vandaag,” zei hij uiteindelijk, “dus heb ik niet veel tijd om met jullie te babbelen. De volgende keer kunnen jullie beter even van tevoren bellen wanneer jullie van plan zijn deze kant op te komen, dan zal ik tijd vrij maken om met jullie te lunchen.”
“Dat zou heel prettig zijn.” zei Violet, “en het spijt ons dat we geen contact met u hebben opgenomen voor we kwamen, maar we zitten in een noodsituatie.”
“Graaf Olaf is gek,” vatte Claus meteen de koe bij de hoorns. “We kunnen niet bij hem blijven.”
“Hij heeft Claus in het gezicht geslagen. Ziet u die blauwe plek?” zei Violet. Maar terwijl ze het zei ging de telefoon met een luid, onplezierig gejammer.
“Een ogenblikje,” zei meneer Poe en hij nam de telefoon op. “Met Poe,” zei hij in de hoorn. “Wat? Ja. Ja. Ja. Ja. Nee. Ja. Bedankt.” Hij legde de hoorn neer en keek naar de Baudelaires alsof hij vergeten was dat ze er waren.
“Sorry,” zei meneer Poe. “Waar hadden we het ook alweer over? O ja, graaf Olaf. Het spijt me dat jullie geen goede eerste indruk van hem hebben gekregen.”
“Hij heeft ons maar één bed gegeven,” zei Claus.
“We moeten een heleboel moeilijke karweitjes voor hem doen.”
“Hij drinkt veel te veel wijn.”
“Een ogenblikje,” zei meneer Poe toen een andere telefoon ging. “Met Poo,” zei hij. “Zeven. Zeven. Zeven. Zeven. Zesenhalf. Zeven. Tot je dienst.” Hij hing op en schreef snel iets op een van zijn papieren, daarna keek hij weer naar de kinderen. “Sorry,” zei hij, “wat vertelden jullie over graaf Olaf? Dat jullie karweitjes moeten doen klinkt niet zo erg.”
“Hij noemt ons wezen.”
“Hij heeft afschuwelijke vrienden.”
“Hij vraagt altijd naar ons geld.”
“Poko!” (Dat was Roosje.)
Meneer Poe hief zijn handen op om aan te geven dat hij genoeg had gehoord. “Kinderen, kinderen,” zei hij. “Jullie moeten jezelf de tijd gunnen aan jullie nieuwe thuis te wennen. Juli ie zitten er pas een paar dagen.”
“We zitten er lang genoeg om te weten dat oom Olaf een slecht mens is.”
Meneer Poe zuchtte en keek de drie kinderen om beurten aan. Zijn gezicht stond vriendelijk, maar hij leek niet echt te geloven wat de Baudelaire-wezen zeiden. “Kennen jullie de Latijnse term ‘in loco parentis’?” vroeg hij.
Violet en Roosje keken naar Claus. Omdat hij van de drie het meeste las, was de kans het grootst dat hij vreemde woorden en uitdrukkingen kende.
“Heeft het iets met treinen te maken?” vroeg hij. Misschien was meneer Poe van plan ze met de trein naar een ander familielid te brengen.
Meneer Poe schudde zijn hoofd.
“‘In loco parentis’ betekent: ‘handelen in de plaats van de ouder’,” zei hij. “Het is een wettelijke term en die slaat op graaf Olaf. Nu jullie onder zijn hoede zijn, mag de graaf jullie grootbrengen op de wijze die hem het beste lijkt. Het spijt me als jullie geen huishoudelijke karweitjes hoefden te doen van juli ie ouders of jullie hen nooit wijn zagen drinken of jullie hun vrienden aardiger vonden dan de vrienden van graaf Olaf, maar dat zijn dingen waar jullie maar aan moeten wennen omdat graaf Olaf handelt in loco parentis. Begrijpen jullie dat?”
“Maar hij heeft mijn broer geslagen!” zei Violet. “Kijk dan naar zijn gezicht!”
Terwijl Violet dat zei, wroette meneer Poe in zijn zak naar een zakdoek en met de zakdoek voor zijn mond hoestte hij een groot aantal keren. Hij hoestte zo luid dat Violet niet zeker wist of hij haar wel gehoord had.
“Wat graaf Olaf ook heeft gedaan,” zei meneer Poe terwijl hij op een van zijn papieren neerkeek en een kringetje zette om een getal, “hij heeft gehandeld in loco parentis en daar kan ik verder niets aan doen. Jullie geld zal goed beschermd worden door mijzelf en de bank, maar hoe graaf Olaf zijn ouderlijke macht uitoefent, moet hij zelf weten. En al vind ik het vervelend dat ik jullie met bekwame spoed de deur uit moet zetten, ik heb echt heel veel te doen.”
De kinderen zaten als aan de grond genageld. Meneer Poe keek op en schraapte zijn keel.
“‘Met bekwame spoed’,” zei hij, “betekent…”
“…betekent dat u niets zult doen om ons te helpen,” maakte Violet zijn zin af. Ze beefde van woede en frustratie. Toen een van de telefoons begon te rinkelen, stond ze op en liep de kamer uit, gevolgd door Claus die Roosje droeg. Ze gingen de bank uit en bleven op straat stilstaan. Ze wisten niet wat ze nu moesten doen.
“Wat doen we nou?” vroeg Claus treurig.
Violet keek op naar de lucht. Kon ze maar iets uitvinden dat hen daarvandaan kon krijgen. “Het wordt een beetje laat,” zei ze. “We kunnen maar beter gewoon teruggaan en morgen iets anders bedenken. Misschien kunnen we bij rechter Strauss langsgaan.”
“Maar je zei toch dat zij ons niet zou helpen,” zei Claus.
“Niet voor hulp,” zei Violet, “voor boeken.”
Als je jong bent is het handig om het verschil te leren tussen ‘letterlijk’ en ‘figuurlijk’. Als iets letterlijk gebeurt, dan gebeurt het ook echt; als iets figuurlijk gebeurt, dan krijg je alleen maar het gevoel dat het gebeurt. Als je bijvoorbeeld letterlijk een gat in de lucht springt van blijdschap, dan maak je een luchtsprong omdat je blij bent. Maar als je figuurlijk een gat in de lucht springt, dan betekent het dat je zo blij bent dat je een luchtsprong zou kunnen maken, maar dat je dat niet echt doet omdat je je energie nodig hebt voor andere dingen. De Baudelaires wandelden terug naar de buurt waar graaf Olaf woonde en gingen naar het huis van rechter Strauss, die hen hartelijk begroette en hen boeken uit de bibliotheek liet uitkiezen. Violet koos er een paar uit over technische uitvindingen, Claus over wolven en Roosje vond een boek met een heleboel plaatjes van tanden. Die namen ze mee naar hun kamer en met zijn drieën gingen ze knus op het bed liggen en begonnen tevreden te lezen. Figuurlijk ontsnapten ze zo aan graaf Olaf en hun ellendige situatie. Ze ontsnapten niet letterlijk omdat ze nog steeds in zijn huis waren en geen verweer hadden tegen Olafs gemene daden in loco parentis. Maar door zo op te gaan in hun lievelingsonderwerpen voelden ze zich ver verwijderd van hun ellende, alsof ze er even aan ontsnapt waren. In de situatie waar de wezen zich in bevonden, was figuurlijk ontsnappen natuurlijk niet genoeg, maar aan het einde van een vermoeiende, hopeloze dag, moesten ze het er maar mee doen. Violet, Claus en Roosje lazen hun boeken en hoopten dat hun figuurlijke ontsnapping op een dag zou veranderen in een letterlijke.