ZES

Toen de kinderen de volgende ochtend slaperig van hun kamer naar de keuken strompelden, vonden ze in plaats van een briefje van graaf Olaf, graaf Olaf in eigen persoon.

“Goedemorgen, wezen,” zei hij. “Ik heb jullie pap al in kommen voor jullie klaargezet.”

De kinderen gingen aan de keukentafel zitten en staarden zenuwachtig in hun pap. Als je graaf Olaf kende en hij zette plotseling eten voor je klaar, zou jij dan ook niet denken dat er iets afschuwelijks in zat, zoals vergif of gemalen glas? Maar in plaats daarvan zagen Violet, Claus en Roosje dat er verse frambozen op hun portie gestrooid waren. De kinderen hadden geen frambozen meer geproefd sinds de dood van hun ouders, al waren ze er erg dol op.

“Dank u wel,” zei Claus behoedzaam. Hij pakte een van de frambozen en bestudeerde hem. Misschien waren het giftige vruchten die alleen maar leken op heerlijk sappige frambozen. Toen graaf Olaf zag hoe achterdochtig Claus naar de frambozen keek, glimlachte hij en pakte een vruchtje uit Roosjes kom. Terwijl hij de kinderen strak aankeek, stopte hij hem in zijn mond en at hem op.

“Zijn frambozen niet verrukkelijk?” vroeg hij. “Het waren mijn lievelingsvruchten toen ik zo oud was als jullie.”

Violet probeerde zich graaf Olaf als kind voor te stellen, maar ze kon het niet. Zijn glinsterende ogen, knokige handen en duistere glimlach leken allemaal dingen die alleen grote mensen hebben. Maar hoe bang ze ook voor hem was, ze nam haar lepel in haar rechterhand en begon te eten. Graaf Olaf had ervan gegeten, dus was de pap waarschijnlijk niet vergiftigd en ze had trouwens ontzettende honger. Claus begon ook te eten, net als Roosje die pap en frambozen over haar hele gezicht smeerde.

“Ik heb gisteren een telefoontje van meneer Poe gehad,” zei graaf Olaf. “Hij vertelde me dat jullie bij hem geweest zijn.”

De kinderen keken elkaar aan. Ze hadden gehoopt dat hun bezoekje vertrouwelijk zou blijven—een uitdrukking die hier betekent: ‘dat het een geheim zou blijven tussen meneer Poe en henzelf en niet verklapt zou worden aan graaf Olaf’.

“Meneer Poe vertelde me,” zei graaf Olaf, “dat jullie moeite hebben te wennen aan het leven dat ik zo vriendelijk ben jullie te bieden. Het spijt me dat te horen.”

De kinderen keken naar graaf Olaf. Zijn gezicht stond ernstig alsof het hom echt speet dat te horen, maar zijn ogen glommen en glinsterden zoals de ogen van iemand die een mop vertelt.

“O ja?” zei Violet. “Het spijt me dat meneer Poe u daarmee lastig heeft gevallen.”

“Ik ben blij dat hij dat deed,” zei graaf Olaf, “ik wil graag dat jullie drieën je hier thuis voelen, nu ik jullie vader ben.”

De kinderen herinnerden zich hun eigen lieve vader, staarden droevig naar de armzalige plaatsvervanger aan de andere kant van de tafel en huiverden.

“Ik ben de laatste tijd een beetje zenuwachtig over het optreden met mijn gezelschap,” zei graaf Olaf, “en daardoor heb ik me misschien een beetje afstandelijk gedragen.”

Het woord ‘afstandelijk’ is een goed woord, maar het kan op geen enkele manier graaf Olafs gedrag tegenover de kinderen beschrijven. Het betekent: ‘terughoudend tegenover anderen’, en het zou iemand kunnen beschrijven die tijdens een feestje in een hoek blijft staan en met niemand praat. Het beschrijft niét iemand die aan drie personen maar één bed geeft om in te slapen, ze dwingt moeilijke taken te vervullen en ze in het gezicht slaat. Voor zulke mensen zijn een heleboel woorden, maar ‘afstandelijk’ is daar niet een van. Claus kende het woord ‘afstandelijk’ en moest bijna lachen om de foute manier waarop graaf Olaf het gebruikte.

“Om die reden, om jullie je hier een beetje meer thuis te laten voelen, wil ik graag dat jullie meespelen in mijn volgende toneelstuk. Als jullie deelnemen aan mijn werk, zijn jullie misschien wat minder geneigd om naar meneer Poe te rennen om te klagen.”

“Hoe moeten we daar dan aan meedoen?” vroeg Violet. Ze dacht aan alles wat ze al deden voor graaf Olaf en had niet veel zin nog meer te doen.

“Nou,” zei graaf Olaf met helder glinsterende ogen, “het toneelstuk heet ‘Het heerlijke huwelijk’ en het is geschreven door de grote toneelschrijver Ad Pretkoet. We geven maar één voorstelling, aanstaande vrijdag. Het gaat over een man die dapper en intelligent is, gespeeld door mij. In de slotscène trouwt hij te midden van een menigte juichende mensen met de jonge, mooie vrouw van wie hij houdt. Jij, Claus, en jij, Roosje, spelen twee van de juichende mensen in de menigte.”

“Maar we zijn veel kleiner dan de meeste volwassenen,” zei Claus. “Zal dal er niet raar uitzien voor het publiek?”

“Jullie spelen twee dwergen die het huwelijk bijwonen,” zei Olaf geduldig.

“En wat zal ik doen?” vroeg Violet. “Ik ben heel handig met gereedschap, dus misschien kan ik helpen met het bouwen van het decor.”

“Met het decor? Lieve hemel, nee,” zei graaf Olaf. “Een knappe meid zoals jij hoort niet thuis achter de schermen.”

“Maar dat zou ik best leuk vinden,” zei Violet.

Graaf Olafs wenkbrauw ging een klein eindje omhoog en de Baudelaires herkenden dat als een teken van boosheid. Maar hij dwong zich kalm te blijven en de wenkbrauw ging weer omlaag. “Maar ik heb juist een heel belangrijke rol voor je op het toneel,” zei hij. “Jij speelt de jonge vrouw mei wie ik trouw.”

Violet voelde haar pap en frambozen in haar maag ronddraaien alsof ze net griep had gekregen. Het was al erg genoeg graaf Olaf mee te maken in loco parentis als hun vader zoals hij zei, maar om deze man als haar echtgenoot te zien, ook al was het maar voor een toneelstuk, was nog afschuwelijker.

“Het is een heel belangrijke rol,” vervolgde hij terwijl zijn mond zich oprolde tot een ongeloofwaardige glimlach, “al heb je geen tekst behalve ‘ja’, wat je moet zeggen wanneer rechter Strauss je vraagt of je met me wilt trouwen.”

“Rechter Strauss?” vroeg Violet. “Wat heeft zij ermee te maken?”

“Ze heeft erin toegestemd de rol van ambtenaar van de burgerlijke stand te spelen,” zei graaf Olaf. Achter hem keek een van de ogen die op de keukenmuur geschilderd waren de drie weeskinderen strak aan. “Ik heb rechter Strauss gevraagd mee te doen omdat ik behalve een goede vader, ook een goede buurman wil zijn.”

“Graaf Olaf,” zei Violet en ze hield meteen weer op. Ze probeerde onder hel: spelen van de bruid uit te komen, maar ze wilde hem niet kwaad maken. “Vader,” zei ze, “ik denk niet dat ik genoeg talent heb om op het toneel te sta;in. Ik zou niet graag afbreuk doen aan uw goede naam en die van Ad Pretkoet. Bovendien zal ik het de volgende weken veel te druk hebben met het werken aan mijn uitvindingen…en met het leren hoe je rollade moet braden,” voegde ze er vlug aan toe, denkend aan zijn opmerkingen over het eten.

Graaf Olaf stak een van zijn spinachtige handen uit, aaide Violet over haar kin en keek haar diep in de ogen. “Jij zult deelnemen aan deze voorstelling,” zei hij. “Ik zou het prettiger vinden als je dat uit vrije wil deed, maar zoals meneer Poe jullie geloof ik heeft uitgelegd, kan ik je bevelen het te doen en dan zul je mij moeten gehoorzamen!” Olafs scherpe vuile nagels krasten zachtjes over Violets kin en ze huiverde. Het was doodstil in de kamer toen Olaf haar eindelijk losliet, opstond en zwijgend de kamer uitliep. De Baudelaires luisterden naar zijn zware voetstappen die de trap opgingen naar de toren die verboden terrein voor hen was.

“Nou,” zei Claus aarzelend. “Ik geloof dat het geen kwaad kan mee te doen met zijn toneelstuk. Het lijkt heel belangrijk voor hem te zijn en we moeten proberen hem te vriend te houden.”

“Maar hij voert vast iets in zijn schild,” zei Violet.

“Je denkt toch niet dat die frambozen vergiftigd waren, hè?” vroeg Claus.

“Nee,” zei Violet. “Olaf zit achter het fortuin aan dat we zullen erven. Hij heeft er niets aan ons dood te maken.”

“Maar wat heeft hij er nou aan ons in zijn stomme toneelstuk te laten spelen?”

“Weet ik niet,” gaf Violet somber toe. Ze stond op en begon de papkommen af te wassen.

“Wisten we maar meer van erfrecht,” zei Claus. “Ik wed dat graaf Olaf een plannetje verzonnen heeft om ons geld in handen te krijgen, maar ik heb geen idee wat het kan zijn.”

“Misschien kunnen we het aan meneer Poe vragen,” zei Violet weifelend. “Hij kent al die Latijnse termen.”

“Maar meneer Poe zou vast weer graaf Olaf opbellen en dan zou Olaf weten dat we hem doorhebben,” zei Claus. “Misschien moeten we er met rechter Strauss over praten. Zij is een rechter, dus moet ze alles van wet en recht af weten.”

“Maar zij is de buurvrouw van graaf Olaf,” antwoordde Violet, “en ze zou hem best kunnen vertellen wat we haar gevraagd hebben.”

Claus zette zijn bril af, wat hij vaak deed wanneer hij diep nadacht. “Hoe kunnen we iets over de wet te weten komen zonder dat graaf Olaf erachter komt?”

“Boek!” schreeuwde Roosje plotseling. Ze bedoelde waarschijnlijk zoiets als: “Kan iemand even mijn gezicht afvegen?”, maar liet resultaat was wel dat Violet en Claus elkaar aankeken. Boek. Ze dachten allebei hetzelfde: rechter Strauss zou vast wel een boek over erfrecht hebben.

“Graaf Olaf heeft geen opdrachten voor ons achtergelaten,” zei Violet, “dus denk ik dat we vrij zijn om naar rechter Strauss en haar bibliotheek toe te gaan.”

Claus glimlachte. “Ja, dat is zo,” zei hij. “En ik denk niet dat ik vandaag een boek over wolven uit-zoek.”

“En ik niet over techniek,” zei Violet. “Ik denk dat ik liever over erfrecht ga lezen.”

“Nou, laten we dan maar gaan,” zei Claus. “Rechter Strauss heeft gezegd dat we gauw langs mochten komen en we willen toch zeker niet ‘afstandelijk’ lijken.”

Toen hij dat woord zei dat graaf Olaf op die bespottelijke manier had gebruikt, barstten de Baudelaire-wezen in lachen uit, zelfs Roosje, die natuurlijk nog geen grote woordenschat had. Ze zetten vlug de pap-kommen in het keukenkastje dat hen met geschilderde ogen aankeek. Daarna renden de drie kinderen naar het buurhuis. Vrijdag, de dag van de voorstelling, was al over een paar dagen en de kinderen wilden zo snel mogelijk uitvissen wat graaf Olaf van plan was.