ELF

“Wat leuk dat je bij ons op bezoek komt,” zei de man met de haken op suikerzoete toon. Violet probeerde meteen zich langs het touw naar beneden te laten glijden, maar graaf Olafs assistent was haar te vlug af. In een snelle beweging haalde—hij haar de torenkamer in en liet haar reddingswerktuig van zijn haak af glijden en op de grond neerkletteren. Nu zat Violet net zo gevangen als haar zusje.

“Ik ben zo blij dat je er bent,” zei de man met de haken. “Ik zat er net aan te denken hoe graag ik dat knappe snoetje van je wilde zien. Ga zitten.”

“Wat gaat u met me doen?” Vroeg Violet. “Ik zei: GA ZITTEN!” snauwde de man met de haken en duwde haar neer op een stoel.

Violet keek de donkere rommelige kamer rond. Ik weet zeker dat het je in de loop van jouw eigen leven wel zal zijn opgevallen hoe iemands kamer zijn persoonlijkheid weerspiegelt. In mijn kamer bijvoorbeeld, heb ik een aantal voorwerpen verzameld die belangrijk voor me zijn, waaronder een stoffige accordeon waarop ik een paar treurige wijsjes kan spelen, een grote stapel notities over de avonturen van de Baudelaire-wezen en een wazige foto die lang geleden genomen is van een vrouw die Beatrice heet. Dit zijn dingen die mij heel dierbaar zijn. De torenkamer bevatte voorwerpen die graaf Olaf heel dierbaar waren, en dat waren verschrikkelijke dingen. Papiertjes waarop hij zijn boosaardige ideeën had opgeschreven in onleesbare krabbels lagen in slordige stapeltjes boven op het boek ‘Huwelijksrecht’ dat hij Claus had afgepakt. Er stonden een paar stoelen en een handvol kaarsen die flikkerende schaduwen wierpen. De vloer was bezaaid met lege wijnflessen en vuile borden. Maar vooral waren overal in de kamer tekeningen, schilderijen en reliëfs te zien van ogen, grote ogen en kleine ogen. Er waren ogen op het plafond geschilderd en uitgesneden in de smerige houten vloeren. Ogen waren op de vensterbank gekrabbeld en een groot oog stond op de knop van de deur die naar de trap leidde. Het was een afschuwelijke kamer.

De man stak een van zijn haken in de zak van zijn vettige overjas en haalde een walkietalkie te voorschijn. Met enige moeite drukte hij een knop in en wachtte even. “Baas, ik ben het,” zei hij. “Je blozende bruidje is net naar boven geklommen om te proberen de bijtgrage baby te redden.” Hij zweeg even om naar graaf Olaf te luisteren. “Weet ik niet. Met een soortement van touw.”

“Het was een werpanker,” zei Violet terwijl ze een mouw van haar nachtjapon afscheurde om een verband voor haar schouder te maken. “Dat ik zelf gemaakt heb.”

“Ze zegt dat het een werpanker was,” zei de man met de haken in de walkietalkie. “Weet ik niet, baas. Ja, baas. Ja, baas, natuurlijk begrijp ik dat ze van u is. Ja, baas.” Hij drukte op een knop om de verbinding te verbreken en draaide zich om naar Violet. “Graaf Olaf is erg ontevreden over zijn bruid.”

“Ik ben zijn bruid niet,” zei Violet bitter.

“Dat zul je anders gauw genoeg zijn,” zei de man met de haken en hij zwaaide met zijn haak zoals de meeste mensen met hun vinger zouden zwaaien. “Maar intussen moet ik wel je broer gaan ophalen. Jullie drieën blijven opgesloten in deze kamer tot het avond wordt. Op die manier kan graaf Olaf er zeker van zijn dat jullie geen streken uithalen.” Met die woorden stommelde de man met de haken de deur uit. Violet hoorde hoe de deur achter hem op slot ging en luisterde naar zijn voetstappen die de trap afdaalden en wegstierven. Ze ging on middellijk naar Roosje toe en legde haar hand op het kleine hoofdje. Ze durfde Roosje niet los te maken of het plakband van haar mond af te trekken, uit angst Olafs toorn over hen af te roepen—wat hier zoveel betekent als: ‘hem boos te maken’. Dus streelde ze alleen maar Roosjes haar en murmelde dat alles in orde was.

Maar natuurlijk was alles niet in orde. Alles was zo verkeerd als het maar zijn kon. Toen het eerste ochtendlicht de torenkamer binnensijpelde dacht Violet na over alle vreselijke dingen die zij en haar broer en zusje de laatste tijd hadden meegemaakt. Hun ouders waren plotseling op een afschuwelijke manier om het leven gekomen. Mevrouw Poe had spuuglelijke kleren voor ze gekocht. Ze moesten bij graaf Olaf gaan wonen door wie ze schandelijk behandeld werden. Meneer Poe had geweigerd hen te helpen. Ze hadden een boosaardig plan ontdekt dat draaide om een huwelijk met Violet en liet inpikken van het Baudelaire-fortuin. Claus had geprobeerd Olaf te confronteren met de kennis die hij in de boeken van rechter Strauss had opgedaan en dat was op een mislukking uitgelopen. De arme Roosje was gevangen genomen. En Violet had geprobeerd Roosje te bevrijden en zat nu zelf ook gevangen. Alles bij elkaar hadden de Baudelaires de ene ramp na de andere te verduren gekregen en Violet vond hun situatie miserabel—wat betekent dat die allesbehalve plezierig was.

Het geluid van voetstappen op de trap onderbrak Violets gedachten en even later deed de man met de haken de deur open en duwde een uitgeputte, verwarde en bange Claus naar binnen.

“Hier hebben we de laatste wees,” zei de man met de haken. “En nu moet ik graaf Olaf gaan helpen met de voorbereidingen voor de voorstelling van vanavond. Geen streken, jullie twee, anders moet ik jullie ook vastbinden en uit het raam laten bungelen.” Met een woeste blik naar de kinderen deed hij de deur weer op slot en stommelde de trap af.

Claus knipperde met zijn ogen en keek de smerige kamer rond. Hij was nog steeds in pyjama. “Wat is er gebeurd?” vroeg hij aan Violet. “Waarom zitten wij hierboven?”

“Ik heb geprobeerd Roosje te bevrijden,” zei Violet, “met een werktuig dat ik had gemaakt om de toren mee te beklimmen.”

Claus ging naar het raam en keek naar beneden. “Maar het is zo hoog,” zei hij. “Je moet doodsbang zijn geweest.”

“Het was heel griezelig,” gal ze toe, “maar nog niet half zo griezelig als de gedachte met graaf Olaf te moeten trouwen.”

“Jammer dat je uitvinding niet werkte,” zei Claus droevig.

“Mijn uitvinding werkte prima,” zei Violet. Ze wreef over haar pijnlijke schouder. “Ik werd alleen betrapt. En nu zijn we reddeloos verloren. De man met de haken zei dat hij ons hier vasthoudt tot vanavond en dan krijgen we ‘Het heerlijke huwelijk’.”

“Kun je niet iets uitvinden waarmee we kunnen ontsnappen?” vroeg Claus en hij keek de kamer rond.

“Misschien wel,” zei Violet. “En waarom neem jij niet een kijkje in die boeken en papieren? Misschien vind je iets waar we wat aan hebben.”

De volgende uren doorzochten Violet en Claus de kamer en hun eigen hoofden naar ideeën die hen zouden kunnen helpen. Violet zocht naar voorwerpen die ze kon gebruiken voor een uitvinding. Claus las al graaf Olafs papieren en boeken door. Van tijd tot tijd gingen ze naar Roosje toe om haar toe te lachen en haar een geruststellend klopje op haar hoofd te geven. Soms praatten Violet en Claus met elkaar, maar het grootste deel van de tijd zwegen ze, verdiept in hun eigen gedachten.

“Als we benzine hadden,” zei Violet om een uur of twaalf, “zou ik molotov-cocktails kunnen maken met die flessen.”

“Wat zijn molotov-cocktails?” vroeg Claus.

“Dat zijn kleine bommen gemaakt van flessen,” legde Violet uit. “Die zouden we uit het raam kunnen gooien om de aandacht van voorbijgangers te trekken.”

“Maar we hebben geen benzine,” zei Claus treurig.

Daarna zeiden ze een paar uur niets meer.

“Als we polygamisten waren,” zei Claus, “dan zou graaf Olafs plan niet werken.”

“Wat zijn polygamisten?” vroeg Violet.

“Dat zijn mensen die met meer dan één persoon tegelijk trouwen,” legde Claus uit. “In dit land overtreden polygamisten de wet, zelfs als ze getrouwd zijn in aanwezigheid van een rechter, ‘ja’ hebben gezegd en een document in hun eigen handschrift hebben ondertekend. Dat heb ik net gelezen in ‘Huwelijksrecht’.”

“Maar wij zijn geen polygamisten,” zei Violet treurig.

Daarna zeiden ze weer een paar uur niets meer.

“We zouden deze flessen doormidden kunnen breken,” zei Violet, “en ze als mes gebruiken, maar ik ben bang dat graaf Olafs bende ons gauw genoeg zou overmeesteren.”

“Je zou ‘nee’ kunnen zeggen in plaats van ‘ja’,” zei Claus, “maar ik ben bang dat graaf Olaf dan het bevel zou geven Roosje naar beneden te laten vallen.”

“Reken maar dat ik dat zou doen,” zei graaf Olaf en de kinderen sprongen geschrokken op. Ze waren zo verdiept in hun gesprek dat ze hem niet de trap op en de kamer binnen hadden hor-;n komen. Hij droeg een speciaal kostuum en zijn wenkbrauw was ingevet, zodat hij net zo glom als zijn ogen. Achter hem stond de man met de haken me grijnsde en met een haak naar de kinderen zwaaide.

“Kom mee, wezen,” z-i graaf Olaf. “Het is tijd voor het grote gebeuren. Mi in vriend hier blijft in deze kamer, en wij houden contact door middel van onze walkietalkies. Als er ook maar iets misgaat tijdens de voorstelling van vanavond zal je zusje doodvallen. Kom mee, jullie.”

Violet en Claus keken elkaar aan en daarna naar Roosje in haar bengelende kooi, en liepen achter graaf Olaf aan naar de deur. Claus ging de torentrap af met een loodzwaar gevoel in zijn hart alsof alle hoop verloren was. Er leek geen enkele uitweg te zijn uit hun beproeving. Violet voelde precies hetzelfde tot ze met haar rechterhand de trapleuning vastgreep om haar evenwicht te bewaren. Ze keek een ogenblik naar haar rechterhand en dacht diep na. De hele weg naar beneden, naar buiten en het kleine eindje van het huis naar het theater, dacht Violet na. Ze dacht en dacht dieper na dan ze ooit in haar leven had gedaan.